Historisch Archief 1877-1940
No. 633
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De uitmuntend bestuurde Militaire Akademie
wordt wel door vele jonge Turksche officieren
be: zocht, maar, naar gezegd wordt, zouden zij den
rechten lust en ijver om hunne militaire kennis
te vermeerderen of zich te ontwikkelen, niet
bezitten. Zij worden meer aangetrokken door de
genietingen der hoofdstad dan tot ingespannen
studie, en zij trachten slechts door de examens
te komen, ten einde daarna des te zorgeloozer
te kunnen leven.
ledere groote verbetering van het leger zou
daarenboven afsluiten op de quaestie van het
geld, dat overal schijnt te ontbreken, behalve
wanneer het aanschaffingen van Xrwppkanonnen
of MaMsergeweren betreft!
Als opheldering enz. van bovenstaande
mededeelingeu zij nog het volgende vermeld:
Dat de tegenwoordig beroemde veldmaarschalk
Helmuth, Karl, Bernhard Graaf von Moltke, die
.zich van 1835 tot 1839 met toestemming der
Pruisische regeering [ten einde meerdere mi
litaire kennis te verwerven en ondervinding te
verkrijgen] in Turkije ophield, aldaar als offi
cier van den generalen staf reeds toenmaals het
zijne bijdroeg tot eene betere organisatie van het
Turksche leger:
Dat de geweren, stelsel Martini, Peabody en
Remington gewone achterlaadgeweren zijn, waarbij
even als hier te lande eenheidspatronen met
messingen of koperen hulzen gebezigd worden.
Het stelsel Spencer is een repeteergeweer met
een vast magazijn in de kolf, dat gewoonlijk 7
patronen bevat. In den laatsten oorlog bezigden
de Turken ook repeteerkarabijnen stekel Win
chester met 12 patronen in een vast magazijn
onder de lade. Sedert korten tijd evenwel wor
den voor rekening der Turksche regeering door
den wapenfabriekant Maiiser te Oberndorf
(Wurtemberg) dagelijks ongeveer 275 repeteergeweren
van 9 mM. Kaliber vervaardigd. Het stelsel is
dat van Mauser, hetwelk in het laatst van 1885
ook door Duitschland is aangenomen on waarbij
een vast magazijn in de voorlade onder den loop
8 patronen kan bevatten.
Al werpen nu ook de hiervoren door een oog
getuige medegedeelde bijzonderheden een eigen
aardig licht op sommige toestanden van het Turk
sche leger, toestanden van welke wij ons geen
duidelijke voorstelling kunnen maken, en al laten
wij den inhoud van hetgeen dienaangaande ver
haald wordt geheel voor rekening van den schrij
ver, wij zouden toch denken dat diens oordeel in
verschillende opzichten wel wat eenzijdig en op
pervlakkig is. Zoo komt het bijv. zeer onwaar
schijnlijk voor, dat de Porte groote sommen zou
besteden voor goede wapenen en zelfs voor geheel
nieuwe repeteergeweren zonder de soldaten of
minstens de kern van het leger voldoende of al
thans eenigszins in het schieten met die wapenen
te doen oefenen.
Zoo is het niet alleen de vraag of de paarden
der cavalerie klein en onaanzienlijk zijn, maar
of ze verder geen goede eigenschappen bezitten
en geoefend zijn.
Zoo gelooven wij wel, dat er jonge officieren
zijn waarschijnlijk heeft schrijver ze ontmoet
die meer van uitspanning houden, maar zulks
neemt niet weg dat er zeker ook vele Turksche
officieren zullen zijn, die de studie ernstig ter
harte nemen. In elk geval hebben allen, die met
goed gevolg de vereischte examens aan de (zoo
als gezegd wordt uitmuntend bestuurde) Militaire
Akademie hebben afgelegd, toch de daartoe
noodige kennis opgedaan en deze in zich opgenomen,
zoo dat zij hiervan bij voorkomende gelegenheden,
al ware het slechts instinctmatig, partij zullen
trekken.
Maar al nemen wij ook aan, dat enkele ongun
stige of minder goede toestanden van het Turk
sche leger in veel minderen graad bestaan dan
schrijver ze ons schetst, zoo kan vergelijkender
wijze toch gerust, gezegd worden, dat de toestand
van het krijgswczen in ons vaderland er in
vele opzichten geheel anders en beter uitziet.
Welk rechtgeaarde Nederlander zou, met het
oog op onze zelfstandigheid als natie en op het
roemrijk verleden van ons volk, tegenstander van
verbeteringen in ons krijgswezen willen zijn ? Nie
mand, niet waar, behalve zij die door partijzucht
verblind zijn ! Maar al is dit zoo, daarom mag
men toch het bestaande goede niet over het hoofd
zien. Men moet wel naar het bereikbare streven
en trachten dit te verkrijgen, maar niet, zoo als
van enkele zijden wel eens geschiedt, vijf pooten
aan een schaap, d. i. het volmaakte of onmogelijke
?eischen.
DOOR DEN TELEPHOON.
naar
A. NOiiL.
Kling, klingeling!"
Het was het belletje van den telephoon, dat
van het Carl-Ludwigshuis op den Rax-Alp uit, het
hoofdbureau te Reichenau aanriep, en toen de
ambtenaar vroeg, wat de hooge" cliënt verlangde,
klonk het van het hoog op den berg gelegen
schuilhuis met een zilveren meisjesstem wie
zou dat niet terstond opgemerkt hebben ? naar
beneden; Wees, als het u belieft, zoo goed mij
met nummer eenendertig aan te sluiten."
Kling, klingeling!"
De dienstbare g«est in Reichenau had den
wensch uit het rijk der wolken vervuld, en een
zware mannenstem riep door den telephoon: Wat
verlangt gij ?"
Maar, papa, ik ben het immers, Madeleine!
Wij zijn hier zooeven in het schuilhuis aangeko
men ! Het gaat uitstekend! Ik ben niet eens moe!
Wij treffen het heel gelukkig met het weer! Een
allerprachtigst vergezicht! Geen wolkje aan de
lucht! Ik zou het liefst terstond den top beklim
men! Maar Robert en zijn vrienden hebben daar
geen trek in. Die monsters willen hun avond
waarschijnlijk met tarokken zoek brengen. Nu
klauteren zij buiten rond en zoeken edeliveist en
gentianen. Dat wil ik straks ook doen. Maar dan
is het: vroeg naar bed, want morgen ochtend
staan wij nog twee uren eerder op dan de zon
en zullen van de Heukuppe af, toeschouwer zijn
van haar lever. Tegen den middag zijn wij weer
bij u beneden!"
Dat doet mij veel genoegen!" klonk het aan
de ooren van het jonge meisje, dat juist de toe
stellen daartegen hield. De stem kwam haar nu
zoo vreemd voor.
Maar zijt gij het wel, papa?" vroeg zij angstig.
Neen, ik ben geen papa. Tot nu toe is de
vadervreugde mij ontzegd."
Wie is het dan? Frits misschien?"
Natuurlijk, Frits!"
Ah zoo! Ik heb je provincie-schouwburg-tenor
immers ook dadelijk herkend."
Werkelijk! Zeer vleiend! Dank u zeer, schoone
Magdalena!"
Dat is volstrekt niet noodig! Maar gij weet
immers, Frits, dat ik er niet van houd, dat men
mij Magdalena noemt. Dat doet mij altijd aan die
boetedoenster met hare loshangende haren den
ken ! Gij kunt toch nooit nalaten mij te plagen!
Waar is papa toch?"
Hoe zou ik dat weten? Ben ik uws vaders
hoeder?"
Gesproken als Salomo, alleen maar niet zoo
wijs. Dus papa is niet thuis? Vergeet dan niet,
hem alles te vertellen, wanneer hij terugkomt,
hoort gij ? Vreemd l Papa beloofde mij toch, den
gehcelen voormiddag thuis te zullen blijven.' Hij
was zoo bezorgd, die arme papa, dat het beklim
men van den Rax mij te veel zou vermoeien. En
toch is hij uitgegaan! Zeker heeft baron Born
hem voor een partijtje whist afgehaald. Zooais
de jongen piepen, zingen de ouden! Maar zeg mij
eens, Frits, hoe ben je zoo plotseling te Reiche
nau gekomen?"
Hoe? met den trein."
Ah zoo! Ja, aan die ui herken ik je nog be
ter, dan aan je stem. Waarom schreef'je gisteren,
niet te kunnen komen, terwijl je vandaag nu toch
gekomen bent? Wij zouden dan op je gewacht
hebben?''
Dat spijt mij kolossaal!"
Mij niet kolossaal, maar toch wel wat! Ewald
en Hans, Robert's vrienden, hebben wel is waar
meer haar onder den neus dan gij, daar het ge
makkelijk is, meer te hebben dan niets, maar
hun ridderlijkheid is minder groot dan de uwe.
Onder ons gezegd, zij zijn beide tamelijk onga
lant, liet was toch erg dom van je, Frits, niet
te schrijven, dat je vandaag zoudt komen."
Ik wist immers niet "
Heeft je bullebak van een ritmeester plotse
ling medelijden gekregen en u, armen Centaur,
toch weer voor eenige dagen tot mensch bevor
derd? Dat is, dunkt mij, niets voor uw ritmeester
of voor welken ritmeester dan ook! Ziet ge, ik
haat de ritmeesters en corps. Zoowel de
brommige ouden, die zoo strenge tucht houden, als
ook de met hun sporen kletterende, den knevel
cometiseerende, geregen, gepoiaadeerde en zich
zelf onweerstaanbaar voorkomende jongen. Ande
ren zijn er immers niet? Niet waar, Frits?"
Zeer verplicht, mejuffrouw, voor uwe goede
meening omtrent de ritmeesters." En zij, die aan
den telephoon stond, hoorde duidelijk het tegen
elkaar slaan van hielen vergezeld van het rinke
len van sporen.
Maar, Frits, dat is immers jou stem niet
meer!" riep du jonge dame op radeloozen toon.
Zeker wel, ik spreek slechts met mijn eigen
stem!" klonk het spottend van beneden.
Neen, dat is de stem van Frits niet. Ik Loor
het nu duidelijk! Wie zijt gij, daar beneden?"
Gerhard von Lanenbach, ritmeester bij het
tweede regiment huzaren, om u te dienen, me
juffrouw (weer hoorde zij do hielen tegen elkaar
slaan en sporen rinkelen), evenwel niet van een
der beide u bekende, maar van een derde u onbe
kende soort."
Mijnheer! Hoe komt gij dan in papa's villa, in
die van den hofraad Wiedemann? Gij zijt toch
niet een van die menschen, die de woningen van
anderen binnensluipen ?
Mejuffrouw!... Maar ik ben immers niet eens in
de villa van uw papa, doch, voor zoover ik weet,
in die van mijn zuster, mevrouw von Durinsky,
villa Elsa!"
En gij blijft daar staan en spreekt met mij,
alsof' wij de beste maatjes waren, en maakt mij
niet op mijn vergissing "
Zij zweeg botaf, en hij, die aan den telephoon
luisterde,hoordehoe de jonge dame,daarboven in het
schuilhuis op opgewonden toon met iemand sprak.
Zeker de zoo straks genoemde Robert! En inder
daad drong ook reeds de volle klank van een
krachtige jongelingsstem tot hem door.
Mijnheer, wat veroorlooft gij u? Hoe kunt gij
het wagen, mijn zuster voor den gek te houden?"
Wie zijt gij, mijnheer, die mij daaromtrent
wenscht te interpelleeren ?
Wie ik ben? Robert Wiedemann, technicus
van het vierde jaar en reserveluitenant."
Mooi. Nu zullen wij verder spreken l Wanneer
mejuffrouw uw zuster mij niet bedoelde, had zij
mij niet aan den telephoon moeten roepen."
Mijn zuster heeft aansluiting gevraagd met
nummer eenendertig. Hebt gij nummer eenen
dertig?"
Wij hebben nummer negenendertig. Er heeft
dus een verwisseling van nummers plaats gehad. "
Die gij terstond hadt moeten ophelderen."
Jongmensch, gij behoeft mij geen lessen te
geven, vooral niet op zulk een toon."
Ik ben uw Jongmensch niet, en gij hebt een
lesje meer dan noodig!"
Gij nog meer, en ik zal er u een geven!"
Ik stuur u morgen mijn secondanten!"
Goed; ik verwacht hen!"
Maar Robert, ben je gek?'' zeide het jonge
meisje boven op toornigen toon en zoo dicht bij
den telephoon, dat het militaire beethoofd van
nummer negenendertig het eveneens hoorde. Wan
neer ik geweten had, dat dit zoo zou eindigen !
Ik wil met papa spreken, anders komt het nog tot
een duel. Spreek toch een woord van verontschul
diging !"
Sluiten!' riep de woedende Robert in het toe
stel, en de jonge officier in de villa Elsa hoorde
verder niets, maar hij kon zich best voorstellen,
hoe de jongeling nu zijn toorn op den
ongelukkigen ambtenaar zou koelen. Een duel! Dat was
iets, wat hem, mijnheer den ritmeester Gerhard
von Lanenbach al zeer koel liet. Maar dat daar
door de, op zulk een origineele wijze aangeknoopte
kennismaking met de knappe Madeleine in een
doodelijke vijandschap zou veranderen, dat was
het, wat hem hinderde ! Want knap moest zij zijn!
En niet zonder chic, al had zij dan ook zijn
stem een provincie-schouwburg-tenor genoemd.
Bah! dat had immers op den onbekenden
knevelloozen Frits geslagen !
Er was iets zoo frisch', zoo klankrijks in hare
stem, dat die bepaald aan een opgewekte, pikante
brunette moest toebehooren en mijnheer Gerhard
hield zich dan ook terstond met al de vreugde
van een schepper er mee bezig in zijn phantasie
haar beeld uit te werken. Eu toen hij
Letzwartoogige schepseltje met den lachenden rooden mond
als in levenden lijve voor zich zag staan, speet
het hem zelfs, dat hij mijnheer liobert niet wat
minder barsch geantwoord bad.
Een kennismaking had daarvan immers het ge
volg kunnen zijn, een kennismaking hoewel,
als hij er aan dacht, dat juifrouw Madeleine mis
schien toch leelijk zijn kon....
Want welken waarborg had hij voor het
tegendoel? Geon ander dan het allerliefste zelfbewust
zijn in Laar stern, een bewijs, dat zeer zeker ook
valsch kou blijken te zijn. Hoe dit evenwel ook
mocht zijn, in allen gevalle was de nieuwsgierig
heid van den ritmeester ten hoogste gespannen.
liet zal daarom aan niemand verwondering baren,
dat hij den volgenden middag, met een scherpen
kijker gewapend, aan het raam van zijn kamer
stond cu den straatweg bespiedde, die kronkelend
tusschen de tuinen en weiden doorliep en daar
schel wit togon afstak. Villa Elsa lag op de hel
ling van een der heuvels, die het Reichenaucrdal
aan den zuidkant begrenzen, en men kon van
hare ramen uit niet alleen don uitgestrekten
Rax-alp, maar ook het dal en een tamelijk groot
deel van den weg overzien.
De zoon van Mars keek trouw en onvermoeid
in de richting van I'rein, langs welken kant onze
bergbeklimmers moesten terugkeeren. Eindelijk
kon hij het niut langer uithouden, maar ging slen
terende het pad door de weiden langs, naar den
straatweg, en volgde dien tot aan de plaats, waar
zich, bijna geheel verscholen in een grootcn tuin,
lste Jaargang.
Schaakspel.
11 Augustus 1889.
Eindstelling eener partij gespeeld te Londen
door de heeren Loman, wit, en Heppell, zwart.
Wit koning gl, dame h3, toren fl en e7.
looper c3, paard c3, pion a2, b2, c2, g2 en h2.
Zwart: koning g8, dame b6, torens a8 en f8,
paarden d3 en f6, pion aG, b7. g7, hG en d4.
Wit begint en wint.
Gespeeld te Breslau
Tarrasch
Wit.
l e2 e4
2 gl - f3
3 bl c3
4 fl c4
5 a2 a3
G d2 (13
7 c4 X e6
8 cl g5
9 c3 e2
10 dl d2
11 g5 hG
12 hG X g?
13 e2 ga
14 d2 e3
15 f3 d2
door de Heeren
Gunsberg.
Zwart.
e 7 c5
b8 cG
g? g<J
t'8 g7
d7 dG
c8 eG
l'7 X eG
g8 e7
o o
d8 e8
c6 d8
g» X 1
c 7 c5
a8 cS
e7 - g8
1G d2
17 a.'3
18 o
19 c3
'20 f l
21 e2
2'2 b2
23 b4
24 ai
25 af>
2G al
27 a7
28 g.'i
29 d2
30 gl
.'H c4
32 c3
83 b7
84 bG
85 el
3(5 b
37 f2
88 e2
89 f l
40 b l
41 d2
c4
a4
o
e2
cl
d2
b4
b5 !
a5
X bG
af !
b7
- f l
? e3
h V
f 7
c8
b7
L8
f G
a7
b7
f7
fG
g5
(18
bG
f7
d7
X bG
L5
Partij gespeeld te Londen in April door de
heeren
R. J. Loman,
Wit.
D. Locock,
Zwart.
Hm- Copez.
X
X
e2
bG
b8
bl
bG
f3
f 3
d2
f l
c4
g.) g4
g7 L8
b5 -- L4
dl! (15
d5 d4
(17 X bG
(18 b8
f 8 X b8
f7 dG
dG c8
g4 X f3
b8 g7
bS X bG
c8 dG
opgegeven.
b8
a7
e5
cG
b7
c 8
c7
c 7
c5
C!)
Cli
aU
e7
d-1
15 a2 a4!
l (i dl g4 f
17 g4 - g3 f
18 a4 X l""'
19 bl a3!
20 b2 x a3
b5
b7 «
- g'j
c4?
f8 c5
(18 bG
o o o c
d 7 (15
c8 b8
bS c8
bG X b5
e4
het mooie Zwitsersche huis verhief, dat over het
telephoonnummer negenendertig beschikte. En
hier gekomen, wandelde hij in de schaduw der
boomen geduldig op en neer en wierp een nieuws
gierigen blik in alle rijtuigen, die uit de richting
van den Rax kwamen.
Plotseling zag hij een voertuig naderen, waarin
n dame en eenige heeren zaten. Zijn
adelaarsblik vestigde zich op de dame, maar o wee! Zg
was de eerste, zelfs de tweede, ja bijna reeds de
derde jeugd te boven en bezat een neus, waar
voor mijnheer von Lanenbach zeer zeker veel
eerder op de vlucht gegaan zou zijn dan voor een
tiental Kruppkanonnen. Snel verwijderde hij zich
van den tuin van den heer Wiedemann. Als dat
dan Madeleine was, de Madeleine, die hem sedert
gisteren door het hoofd spookte, nu, dan verloo
chende hij haar doodgewoon! Maar het rijtuig
hield niet voor de villa stil, doch ging verder, en
juist haalde Gerhard verruimd adem, toen een.
tweede rijtuig volgde. Ook daarin zaten n dame
en verscheiden heeren! Maar deze dame was een.
nog zeer jong meisje, met een gezichtje als een
engel, een blondine, wier licht krullend haar
van onder den vilten hoed met grasgroene lintea
bijzonder bekoorlijk en lief te voorschijn kwam.
Zij was zoo knap, deze kleine tDuriste, dat mijn
heer von Lanenbach, uit vrees voor teleurstelling
niet waagde te hopen, dat het Madeleine zou zijn.
Madeleine was immers, volgens alle menschelijke
berekening, brunet. Eu die onschuldige, piepjonge
jongeling, die naast haar zat, kon toch niet de
barsche Robert zijn! Neen, ook dit rijt uigzal
voorbijrollen, dacht Gerhard, en daarom keek hij
ten minste de wonderschoone touriste zoo lang
mogelijk na.
Daar de toeschouwer, die in de schaduw der
tuinheg stond, schrikte er bepaald van hield
het rijtuig stil. De onschuldige jongeling, en nog
twee dito, even jong en onschuldig, sprongen er
uit. Een hunner wilde de jonge dame helpen,
maar deze wees lachend zijn hand af, zette haren
langen Alpenstok op den grond en sprong toen
met schalke bevalligheid uit het rijiuig Twee van
de jongelieden openden het tuinhek en verdwenen
terstond daardoor en de derde onderhandelde met
den koetsier, toen Gerhard gebruik maakte van
het oogonblik, waarop het jonge meisje haar japon
glad streek, om haar te naderen. Zij schrikte iet
of wat, toen zij het kletteren van zijn sabel hoorde,
en neeg, diep blozende, om zijn groet te beant
woorden.
Ik vergis mij zeker niet," begon hij, de hielen
bij elkaar brengend, wanneer ik in u, mejuffrouw,
mijn telephoonkennis van gisteren meen te zien.
Sta mij toe, mejuffrouw, mij ditmaal in persoon
voor te stellen: Gerhard von Lanenbach, helaas
ritmeester! En u, u alleen, mejuffrouw, bied ik
mijne verontschuldigingen aan voor de vrijheid,
die ik nam. Wilt gij mij vergeven, dat ik de ver
gissing niet terstond ophelderde, om nog een wei
nig langer het genoegen te hebben, met u te
mogen spreken!"
Ja, ja, ik vergeef het u," antwoordde Made
leine, met de frissehe stem, die hem reeds door
den telephoon zoo goed bevallen was, en met een
zekere vastberaden onbeschroomdheid, die een
verrukkelijke tegenstelling vormde met haar lief
lijk blond voorkomen. Ik vergeef het u, en nu
behoeft gij mijn broer ook niet dood te schieten."
Daar ben ik ook volstrekt niet begeerig naar!'
verklaarde Lanenbach, tot zijn groote vreugde op
merkende, dat Madeleine zwarte oogen had, dus
toch in eenig opzicht op het beeld zijner phan
tasie geleek, dat zij echter tevens hemelhoog over
trof. Want van zulke oogen kon men niet
droomen.
Ook ik hecht er geen bijzondere waarde aan,
mijnheer de ritmeester," zeide Robert, die nu
naderbij kwam, op eenigszins stijven toon, door
u doodgeschoten te worden of u dood te schieten,
en daar gij mijn zuster om verontschuldiging ge
vraagd hebt, schiet er voor mij niets anders op
over "
Dan mijnheer den ritmeester eveneens om ver
ontschuldiging te vragen", viel Madeleine hem
gebiedend in de rede.
Mijn zuster beveelt en ik gehoorzaam", zeide
liobert, min of meer verlegen. Gerbard schudde
hem stevig de Land.
En ga nu, mijnheer de ritmeester," ging Ma
deleine voort, a's het u belieft, een oogenblik
mee naar binnen. Robert heeft papa r.og gisteren
van alles op de hoogte gebracht en papa zal ze
ker blij zijn, te vernemen, dat de zaak in der
minne geschikt is."
Met genoegen," verklaarde Gerhard. Maar
hoe zult gij Let bijzijn van een der door u
zooj zeer gehate ritmeesters kunnen verdragen?''
j Gij kunt mij immers bckceren," zeide
Madej lome op spottendcn en uitdagenden toon. En hij
l deed Let. Ten minste ik geloof, dat de schoone
blondine de ritmeesters niet meer zoozeer haatte,
toen zij van den herfst met een hunner (van Let
tweede regiment huzaren) voor Let altaar trad.
^KUNSTENAARS VROUWEN."
Mijn oude vriend, de gevierde dichter, zat
achterover m zijn stoel geleund en luisterde naar
mij, zonder mij aan te zien ; hij volgde met zijn
blikken de opstijgende rookspiralen van zijn
sigaar en streek van tijd tot tijd met de band
door zijn lange, reeds grijzende haren. Van
tijd tot tijd gloed een spotachtigc trek over ;-.iju
erustiir gelaat en plooide een fijn lachje de lippen
van y.iju nog immer jeugdigen mond.
Ik stond vóór hem en vertelde hem vaii....
mijn liefde.
Eindelijk wierp hij het restje van zijn sigaar
weg en zei met een bedenkelijk kuclije :
»\Vat zal ik je zeggen, beste vriend? Je wilt
haar dus trouwen ? Ga je gaug! ik kan er je
niet van terughouden, maar 't gaat me aan mijn
hart. Je bent de tiende, de twintigste, de dui
zendste die ik zoo'u dwaasheid zie begaan....
maar dat IK je getuige zou ziju, neen ! dat kuu
je niet van mij verhingen.
Je hardnekkigheid doet mij leed; je bent mijn
beste leerling, je bent een klein deel van mijn
! ijdelheid, van miju roem. van mijn dwaasheid.
i Zoo je wilt. Ik beschouw je ia zeker opzicht als
j Je zoon, dieu ik nooit heb gehad, en daarom, zou.