Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 834
Gemakkelijk wandelt men van den Haag iu
een kwartiertje er heen, lusschen een eerewacht
van boomen, die gelijk oude generaals, door lange
dienstjaren en rheumatiek verdraaid en gebogen,
er trotsch op zijn nog altijd trouw op hun post
te staan. Rechts en links van den weg kan men
het oog laten weiden over de eindeloos ruime,
in elkander uitloopende salons, belegen met dikke,
mollige, grasgroene Deventersche tapijten, waarin
zwermen van kraaien, als zoo vele zelfwerkende
plumeaux, opreddering houden en de stof afne
men, terwijl hoogst welgedane, statige gedaanten,
in witte, zwarte en rood-bruine »robes" zich als
op eene theevisite met waardigheid bewegen rond
om serviezen van precies eendere kopjes, in den
vorm van spoelingtobben. Steeds voortgaande maakt
weldra de oude Binkhorst met zijn immer
miswijzende klok, op de manier vau de »dame blanche"
zijne witte verschijning tusschen de donkergroene
coulissen. Nog eenige schreden en men ontdekt
al weer wat bijzonders, namelijk eenige exem
plaren van den bekenden koepel, waarin
Ferdinand Huyck zoo gezellig voor den regen schuilde
en aan de voetjes van juffrouw Blaek
nederknielde om haar kluwen van den grond op te
rapen. De omslachtige, onbeholpen watermolens
met hunne zuinig gelapte wieken en zeilen, zijn
in den laatsten tijd voor het meerendeel
opgeinimd en vervangen door de correct gekleede,
stijve en stugge, maar veel knappere stoomma
chines. Slechts eene enkele staat nog eigenwijs
met zijn armen in de grillig met wolkengroepen
beteekende lucht te zwaaien, als een dorpsschool
meester, die de aardrijkskunde onderwijst. Keert
men zich even om naar de stad, dan hebben de
huizenrijen op dien afstand wel iets van school
banken, en de torenspitsen der verschillende
kerken van opgestoken vingers van wijsneuzen.
die met dit manuaal immers van oudsher te
kennen geven: «meester, mag ik het zeggen ? Ik
weet het!"
Over deze en dergelijke dingen mijmrend, is
men ongemerkt deuitspanningsplaats Witsenburgh
genaderd. In gewone tijden staan op het ruime
erf, vlak voor het sombere lage huis, een paar
groen geschilderde tafels, omringd door keuken
stoelen, die als het zinnebeeld der doodelijke ver
veling, bijna altijd te vergeefs op gasten wachten.
Alle ramen en deuren zijn wagewijd geopend
om toch vooral aan iederen voorbijganger
te toonen, dat er binnen in de gelagkamer,
ja zelfs achter het buffet, ook geen levende
ziel te ontdekken valt. Slechts een nederig bankje,
pal tegen den muur in een verloren hoekje, ge
niet de eer van voortdurend n, en afwisselend
drie of vier personen te dragen. De vaste klant,
die zich onveranderlijk van top tot teen in het
wit gekleed voordoet, is natuurlijk de kastelein
zelf, een stevige zestiger, zoo vierkant als een
dobbelsteen, 's Zomers draagt hij als eenig
opperkleed een witte broek, die door n bretel
op den eerbiedwaardigen afstand van minstens
een kwart meter van zijn pantoffels gesjord is;
en het moet in Januari al heel hard vriezen,
eer hij er toe overgaat om een wit vest zonder
knoopen losjes om te hangen. Van al zijn gar
derobe-leveranciers komt zijn hoedenmaker er
nog het kaalste af, aangezien hij van dit artikel
in het geheel geen gebruik maakt, en hij zijn
eerlijken ronden krullebol zoo maar in den wind
steekt. Zelfs ter gelegenheid van de jaarlijksche
harddraverij te Rijswijk, dien hoogst gewiehtigen
dag voor den kastelein van Witssenburgh, laat
de man zich niet onder een hoed of jas vangen.
Van harte gunt hij die onderscheiding aan de
leden der regelings-commissie, die half verbaasd,
half verlegen over hun eigen deftig en steedsch
voorkomen, met fraaie strikken op de borst plech
tig in de opkamer vergaderd zijn.
Onze kastelein heeft het nu natuurlijk te druk
Knelis Joosten toonde zich zeer op
de hoogte van zijn toestand. Hij wist door
de helder gezongen en duidelijk hoorbare
woorden de toeschouwers in eene vroolijke
luim te brengen. Zijne mimiek vyas lang
niet onverdienstelijk. Zijne houding, zijn stand,
alles lokte tot lachen. Nog een oogenblik
ging hij voort met zijne minneklachten en
juist verzekerde hij:
i>En dan begin ick mij inwendigh te verblijen
»En denck: Iioe willen wij nog eens te samen
vrijen "
toen de deur openging, en Starter als
L ijsje verscheen. Een gemurmel van goed
keuring ging op, terwijl Knelis stil naar
den achtergrond sloop, terwijl hij het publiek
op geheimzinnige wijze toevoegde:
*Ick wil mij hier so lang wat voegen gaan in
dutjster
vEn singt sij dan wat aerdigs, ick wed ik dat
beluyster."
Zoodra L ij s je naar den voorgrond kwam,
begonnen de toeschouwers iii de handen te
klappen. Vredeman hield even op, en
na een teeken, dat allen verstonden, stemden
zij de Courante Sarbaiide, waarbij de
luiten fraai unisono de wijze aan gaven.
Starter hief met frissche, goed nagebootste
vrouwenstem aan:
»0een liefde, geen trouwe, geen dcughde nocl/te eer,
»Vind men nu bij loosc jonkmans meer;
»Sij segyen veel wonder», sij klagen ran smart,
*Sij noemen ons Godinnen van haar Jiarl "
In de kapel fluisterden N i e s k e en
Taetske met hoogroode wangen en glinste
rende oogen. Kinderlijk blijde volgden zij
spel en zang van haar beider echtgcuooten.
Starter had reeds sedert bijna twee jaren
de gunst van zijn Leeuwarder gehoor gewon
nen. Hij was verwend door toejuichingen.
Met snaaksche blikken, naar rechts en links,
ging hij voort:
»/efc heb een vrijer die Knelis Joosten biet
»Hij vrijt me zoo vrijpostig, dat 'iel; het hem
vcrbiet;
om op zijne gewone plaatsje te zitten rondkijken
of een praatje te maken. Met een blad waarop
glazen bier en koppen koffie, dat hij hoog boven
zijn bezweet voorhoofd opheft, zwemt hij voort
durend op en neer midden door de gasten uit
Wateringen, Nootdorp, Stompwijk, Zoetermeer en
dergelijke harddravers-centra, waarmede zijn huis,
erf en stal overvuld zijn. Het voorplein is van
voren tot achteren gebarricadeerd met banken,
stoelen, rijtuigen, sjeezen en speelwagens, door
spekt met pratende, rookende, etende en drin
kende hoofden van boeren en boerinnen, de kop
pen en staarten van zwarte en bruine .barddra
vers. De oranje-kleurige dekjes schijnen tegen
de enorme paardenruggen niet grooter dan
citroenschillen en pronken daarop even parmantig als
lampenkleedjes op glimmend geboende ebben- en
mahouie-houten tafels. De door en door gezonde
en krachtige dieren kijken goedaardig uit hunne
groote oogen, maar zouden te midden van een
' stadspubliek, wegens hun eigenaardige manieren
van schielijk achteruit schoppen en met den staart
slaan, nog al eens panieken doen ontstaan. Hier
ziet men ter nauwernood naar de brave jongens
om; en doet men het al, dan is het met het half
aanmoedigende, half goedkeurende glimlachje,
waarmede vaders van vele zonen zich vermeien in
de physieke ontwikkeling hunner spruiten, als
dezen ferm van zich afslaan.
Met klokslag van half twee komen de hooge
hoeden der regelings-commissie »eu club« uit de
opkamer te voorschijn. De heerea gedragen zich
met den ernst van bidders bij een begrafenis en
noodigen menschen en beesten beleefd uit hen
naar de kampplaats te volgen. De stoet vormt
zich van zelf, en weldra is de stille dorpsstraat
door het getrappel der paarden en het gejoel en
geschuifel vau het volk in rep en roer. Horren
werden weggeschoven, gordijnen opgetrokken, en
achter alle raampjes ontwaart men vroolijke ge
zichten, hoewel het niet gemakkelijk valt uit te
maken of zij den stoet bewonderen, dan wel
uitlachen. Wie zich dit moge aantrekken, de
paarden zeker niet, die met hun rijk versierde
hoofdstelleu, brieschend en steigerend
voorthuppelen, als droegen zij, in plaats van een
boereuzoon in een huisjasje, keizer Wilhelm of generaal
Boulanger in groot tenu.
Recht tegenover de kerk bevindt zich de kamp
plaats, de zoogenaamde Kerklaan, een tamelijk
lange, effen weg, aan weerszijden door populieren
en eene sloot begrensd. De toeschouwers werden
gerecipieerd in een land ter zijde, gestoffeerd met
koeien, een draaimolen, eene tribune, een
mu/iektent en eenige getimmerten, waar ververschingen
te bekomen zijn. Onwillekeurig vraagt men zich
af, of het wel noodig was om daarvoor bij de
»entréc« elkander plat en het huisje met den
kaartjesverkooper en al bijna in de sloot te
dringen; te meer daar iedereen bij ondervinding
weet, dat in het eerste anderhalf uur de ritten
toch niet beginnen, en als zij eenmaal aange
vangen zijn, nog eene aanzienlijke hoeveelheid
geduld en lankmoedigheid van het publiek vereischt
wordt wegens het eindeloos talmen door allen, die
met de regeling en uitvoering van het feest belast
zijn. Frederika Bremer lacht er hartelijk om dat
vele lieden zich zoo beijveren om jonge meisjes
angstvallig in bescherming te nemen en ernstig
te waarschuwen tegen allerlei wederwaardigheden,
die zich op haren levensweg kunnen vertooneu,
als daar zijn: onverwachte huwelijksaanvragen op
bals en concerten, schakingen met en zonder ge
weld, touwladders, minnebrieven en duels op
leven en dood tusschen vurige aanbidders. De
vermaarde schrijfster zou in tegendeel dergelijke
emoties aan vele jonge dames van harte gaarne
toewenschen, maar voegt er waarschuwend bij,
dat die gevallen in het prozaïsche werkelijke
leven zoo goed als niet voorkomen, en dat de
?>Het is een vromen jonkman, zoo treflijk van
gelaat,
?»Dat hij de reine rest, al veer te boren gaet."
en daarna, met den vinger op de lippen, en
het hoofd voorovergebogen naar het publiek:
»Syn bruijne oogen, syn mooye mond
?"Reeft mijn jonde hart al heel doorwond.
>0 Knelis Joosten, lieve Voer.'
»Had ick jou in mijn armen maer.'"
Plotseling evenwel ziet L ij s j e om, en be
merkt ze Knelis, die uit zijn hoek te voor
schijn komt De uitdrukking van haar
gelaat verandert. Zij verbergt hare oogen
achter beide handen en begint luid te
snikken.
Het thema: Pots lionderd taitsent slapperment
hernemend, vangen beide nu een gesprek aan,
dat als recitatief wordt gezongen. Knelis
poogt de vrijster te troosten:
*Tut, tut! nu laet jou schrcyen .' kom,kommijn
soft dier.'
*Lact ons eens gaen nae buylcn: wnt doen wy
langer hier!
-"Dam sullen icy dan soete meld; en room met
sii.yrkr.r dinkoi,
»En daer de klare koele wijn u/jt groote roemers
drinkend
L ij s j e neemt aarzelend aan, maar maakt
zwarigheden:
-?'Hoe. soiid' iel' met u iiytgacn, iel;, ben (Joch
niet gekleed ?
Ick heb geen tascli, geen schorteldoe/'k, geen hnyck,
iioc/i niet een beet....
Ze wil ze ter liefde van Knel is gaan
halen, en snelt heen, weldra door hem inge
haald en teruggehouden, terwijl hij zingt:
?"Neen, neen, mijn lief! also niet, in/ moesten so
niet schcyen.
Lysj en
»Wat ii'il je van mijn hebben ?
K 11 e l i s
"Een kus moet jou (jclcycn.'"
meisjes daarom zeer wijs zullen doen om, in plaats
van voortdurend zenuwachtig op haar hoede te
zijn tegen schakers en huwelijksmeders, zich liever
ter dege toe te rusten tot een strijd met demonen
van veel erger soort, genaamd: eenzaamheid, een
tonigheid en verveling.
Ongeveer hetzelfde recept kan aan
harddraverijbezoekers niet sterk genoeg voorgeschreven wor
den. Gedurende het grootste gedeelte van den
kostbaren tijd gebeurt er hoegenaamd xiets.
Heertjes uit de stad, die om toch niets van het
grootsche schouwspel te verliezen, haastig de
plaatsen vlak vooraan bij de sloot i tigenomen hebben,
zijn meestal de eerste slachtoffers der langzaam
maar zeker om zich heen tastende en toe
nemende verveling. Heel spoedig zijn zij blind
gekeken op den zonnigen weg met onbeweeg
lijke populieren en twee houten kasten,
een aan het begin en een aan bet einde van
de baan, waaruit nu en dan Jan Klaassen's sier
lijk vooroverbuigen en grimassen met roode ea
witte vlaggetjes maken, waardoor paarden, die
eindelijk heusch van plan schenen den hardloop
te beginnen, afgeschrikt worden en weer naar
meet terug keeren. Minder vast van karakter
dan ridder Toggenburg, die net zoo lang naar
het raam van zijne aangebedene had zitten tu
ren, totdat de dood hem van zijn stoel deed val
len, volgen de steedsche jongelieden het voorbeeld
van hengelaars, die niet beet krijgen, en wreken
zij hun baloorigheid op het onschuldige
slootwater, dat zij mst hunne stokken links en rechts
doen omhoog spatten.
Mannen van het vak zijn danrom zoo wijs van zich
op zijn klompenmakers manier met den rug naar
de baan te plaatsen en onder het genot van gla
zen bier en pijpen tabak elkander druk op
paarden-auecdotes te onthalen, waarbij zij het groote
kunststuk vertoouen van te praten met den
neuswarmer tusschen de tanden. Hun geoefende
ooren waarschuwen hen voldoende wanneer er
toevallig paarden voorbij draven ; dan keeren zij
even het hoofd om en zien met n arendsblik
of de bics van Piet, dan wel de bruin van Jan
het gewonnen heeft. Toch ten langen leste moeten
ook deze stoere mannen het afleggen. Hier en
daar daalt reeds een pijp uit den van het hevig
gapen machteloos geworden mond. De beperkte
voorraad moppen is totaal uitgeput, en deze een
voudige menschen missen de gaaf, aan hoogere
geesten toebedeeld, om uit de naakte rots wijn
te slaan en bijv. van gewone illuminatie-stukken
Eifl'eltoren-quaestïes te fabriceeren.
Z.
SIGNALEMENTEN UIT DEN UTRECHTSCHEN
GEMEENTERAAD,
door
JAN VAN 'T STICHT.
De heer J. C. V a n E o l d c.
Deze heer is voortgesproten uit een der oudste
Utrechtsche geslachten. De Van Eolde's hebben
hier sinds eeuwen gewoond en het is dus niet te
verwonderen, dat de afstammelingen doortrokken
zijn van den echt liberalen geest, die hier hcerscht
on steeds de roem van onze stad is geweest. Li
beraal met suiker. Deze liberalitcit wordt in al
hare grootheid gekenschetst door de gulden spreuk:
vreest God, eert den koning en neemt den hoed
af voor de heeren.
Vroeger was het nog erger. Toen waren we
liberaal met stroop, de stroop op ons gezicht, wat
vooral des Zondags morgens, onder het plechtsta
tig gebrom der klokken, die ons naar den tempel
riepen, en boven, een witten das uit, een zeer
gewenscht effect maakte.
Edoch ook in de kerken deed de mode hare
Lysj e
*Een kus, dat 's een klein principacl, al waert
er acht. of tien."
Knelis
»Wel aan, mijn Jiart, mijn inrjcwanl, mi/n lief!
hel zal geselden!"
V e e l k e r en S t a r t e r in aak ten veel
werk van dit tooneel. Lijsje liep vlug weg
naar de deur, achterhaald door Knelis.
Telkens, als hij op het punt is haar te om
helzen, weet zij het met eene vlugge beweging
te ontduiken. Na langen strijd wordt tot
groote tevredenheid der toeschouwers Lijsje
gevangen genomen, en moet zij aan hare
belofte van «acht of tien " voldoen. Star
ter wist daarbij met zeer ongemeen ta
lent he_t dartele en daarenboven het echt
vrouwelijk kokette van deze handeling te doen
uitkomen. Er werd luid gelachen en gejuicht,
waarbij de voorname heeren. en jonkvrouwen
niet achterwege bleven.
Lijsje ontsnapt aan Knelis armen,
vliegt de deur uit, maar blijft er achter staan.
terwijl zij door een kiertje gluurt. Knelis
gaat met het recitatief voort en deelt aan de
vrienden mede, dat hij nu met zijne vrijster
naar buiten zal wandelen, dat hij eene kanne
wijns met suiker zal doen bereiden, dat hij
haar dikwijls zal toedrinkcn, en dat hij hoopt
haar met den wijn te verschalken.
En jubelend zingt hij op de lievelingsvois
van Starter, -U' 'KiiyelxHir, fa In la, f<t la la,
fa la le.ijne' met vroolijk accompagiiemeut
van fluiten en viola-da-gamba:
Achter de deur klinkt nu duidelijk L ij
sj e s antwoord :
"Hij meent mij te paaien me/ den icyn,
i'fi /'/ la, fa la la, fa. la lei/ne."
»J/«w ick wed hij sal zelf eerst dronken syn
"Fa la la, fa la la, fa la Icyne.
heerschappij gevoelen. De witte das werd naar
de eet-, concert- en balzalen verbannen en de
stroop werd vervangen door bruine suiker. Die
suiker werd al hoe langer zoo lichter van kierv
en is nu zelfs wit, maar suiker is het toch nog
altijd. Dien kunnen wij niet nalaten er bij to
doen, evenmin a's onze melkboeren ooit
verzirmen hun melk met water aan te lengen.
Maar dit moet erkend worden dat de heer Van
Eelde een der eersten was, die van den biet
suiker gebruik maakte, vermoedelijk in de meening
dat die minder zoet zcu zijn. En als men er
morgen in slagen mocht suiker uit oude klompen
te maken, ik ben overtuigd, dat de heer Van
Eelde ook daarmede dadelijk weer een proef op
zijne eigen liheraliteit zal wagen.
Summa summarum is de heer Van Eelde dus
een der meest vooruitstrevende leden van onzen
Raad.
Wel herinnert hij zich nog met waar genoegen
den soh'eden tijd, f oen een eerzaam huisvader het
25jarig bestaan van zijn jas vierde, en ziet hij met
een glimlach om naar de tallooze jubilarissen vrn.
onzen tijd in hunne confectiepakjes van ?6.50,
maar toch, hij is meegegaan met den tijd, da
stroom was hem te machtig, of liever de heer
Van Eelde was te verstandig om zich tegen dien
stroom te verzetten.
Men kan hem dat ook wel aanzien. Het is een
hoogst ernstig man, ondanks het humoristische
trekje, dat bijna altijd om zijne lippen zweeft.
Altijd is hij kalm in zijne opvatting der zaken;
slechts zelden is hij scherp, maar is hij dat, dan
laten zijne woorden nimmer na, een diepen indruk
op zijne hoorders te maken. ' Met vast op elkaar
geknepen lippen staat hij dan op, als meende hij,
dat woorden aan zijnen mond ontsnappen zouden,
die hij niet wil uitspreken. Blijkbaar tracht hij
zicli te bedwingen en alleen de glans zijner oogen
verraden, dat het bruischt in 's mans gemoed. Dan
is ook de glimlach van zijn lippen verdwenen en
staat hij daar als het onwrikbaar beeld van den
ernst, overtuigd dat hij het goede bedoelt en twij
fel aan die goede bedoeling van niemand ter wereld
zal dulden ....
Niet dikwijls heb ik hem zoo gehoord en de
laatste maal is zelfs al lang geleden. Maar toch
herinner ik mij, dat na zulk een ernstig woord
nooit een dupliek volgde, tenzij om to verklaren,
dat het volstrekt niet zóó gemeend was.
Dan keek de beer Van Eelde strak voor zich en
op zijn donker gelaat kon men lezen, dat het
ccnig antwoord, wat hij geven zou (maar de ge
dachte daaraan kwam niet in hem op) dit was:
dan moet ge in 't vervolg maar zeggen wat ge wél
meent, niet wat go niet meent!
Bij zijne medeleden stond de heer Van Eeldo
in hoog aanzien om zijn rechtschapenheid en de
gelijkheid, en op zijne adviezen, waarmede hij in.
openbare vergaderingen niet buitengewoon mild
was, werd de grootste prijs gesteld.
Bij de Hczers is hij dozen keer in ongenado
gevallen en dat komt omdat do heer van Eelde,
bij al zijne deugden, kolossale gebreken had.
In de eerste plaats behoorde hij niet tot da
oppositie en dat is een schandaal, dat hom deed
dalen in de achting van alle kiezers, die wel ia
do oppositie zijn, on dat zijn de meesten. Haast
alle gewichtige voordrachten van het Dagelijksch
Bestuur konden op zijnen steun rekenen c i c>:t
heeft het vermoeden wel eens hij mij opgewekt,
dat dio voordrachten, wanneer zij eenigszing be
langrijk zijn, nooit zoo bij verrassing worden ge ?
daan, maar B. en W. vooraf eenige Raadsleden
eens even polsen. Dit neemt evenwel niet weg,
dat die openbare blijken van vertrouwen in het
gemeentebestuur de goedkeuring der kiezers niet
konden wegdragen.
Een tweede fout van den heer van Eelde, die
eenigo malen por dag het Vreeburg langs moet,
?>Dic anderen jacght, slact selve niet stil,
?->Fa la la, fa, la la, fa la leyne,
»Dat sal hy bemerken, doch niet met syn ivil"~
en zich daarop met een beugeltas op zijde
en een huik over den arm op het tooneel
vertoonende, zingt zij uitdagend luide:
Fa la la, fa la la, fa la Icyne!"
Nieske_ stiet haar vriendin met den arm.
aan, en fluistert:
»Als het nu maar niet te hoog over de
schreef gaat! Mijn man is zoo oubollig, dat
hij van loutere zotheid soms niet weet wat
bij doet!"
»Maar hij doet bet nu zeer kostelijk, cu hij
zingt als een lijster in de hazelaren! Geen
zorg, Nieske! Al, wat groot is hier in.
Leeuwarden, lacht en klapt in de handen!"
»Ach ja, Taetske! Maar er zijn velen, op
ons verstoord om dit verkeer met Kederij kers,
en ach.... als je wist, wat moeder daaraf
zegt!''
»Kom, kom! Zet dat uit je hoofd! Wij zijn
hier gekomen voor ons jolijt!"
En Taetske schikte zich dichter bij hare
vriendin op de bank, terwijl zij haar linker
arm om hare leest sloeg. N'ieske glimlachte
weer vroolijk en vestigde haar oogen op het
tooneel. Zij had de opkomende neiging tot
neerslachtigheid overwonnen.
Intussclien had Vredeman zijne artisten
een oud volksliedje: »Ick beu lot Amsterdam
tjcircsfn, hu, hit!" doen aanheffen. Knelis
viel aanstonds in:
???'Wel, soete har/je.' ben-je daar weerom?
?>Lactons (/(icn kiiyere.n met mall;aer,kom.kom!
?''ld: sal u brengen op een goeden oort!"
En Lijsje antwoordde:
»Wcl aan, mijn Vat r! kom, gane /rij dan
voort.'"
terwijl beide daarna, gearmd, al zingend, van
het tooneel verdwenen.
(Wordt vervolgd.)