Historisch Archief 1877-1940
No. 634
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
is dat hij eens in den Raad geklaagd heeft over
de tenten, die daar gedurende en na de kermis
op de trottoirs vóór de koffiehuizen staan opge
slagen, en alles behalve geriefelijk zijn voor de
voetgangers.
Daarmede joeg hij al de kasteleins en de an
dere kiezers, die gaarne onder zoo'n verandah
hun glaasje drinken, tegen zich in het harnas.
Maar zijn grootste fout heeft hij verleden jaar be
gaan, toen hij na eene geheime zitting over de zaak,
in de daarop volgende openbare, het voorstel deed
«m het Hoogeland voor eene zeer belangrijke som
aan te koopen!
Dat was verschrikkelijk! Men bewonderde niet
den moed zijner overtuiging, die hem dit dure
voorstel deed doen en dat toch ook eene niet
onaanzienlijke meerderheid vond, maar men zocht
andere beweegredenen, die hem tot het doen van
dit voorstel hadden gedreven. En als men hier
zoo iats zoekt, dan vindt men het dadelijk.
Wie de slimmert is geweest, die het geheim
ontdekte, is natuurlijk geheim gebleven. Maar den
volgenden dag reeds was het door de geheele stad
bekend, dat de heer Van Eelde zoo'n groote
hypotheek op het landgoed had staan, dat die er
by publieken verkoop nooit kon uitkomen. Daarom
had hij nu voorgesteld om uit de rtedelijke kas
een voldoenden prijs er voor te betalen. En dan
volgde er achteraan: ja, je moet er niet in komen.
O het zijn zulke ....."
Maar dit verhaal had een gansch andere uit
werking dan bedoeld was.
Zoo, is die Van Eelde zóó rijk, dat hij zulke
hypotheken kan uitzetten? Blikslager!"
En de heer Van Eelde rees weer een sport of
t'en op de achtingsladder. Want geld is daarvoor
de voornaamste maatstaf.
We hebben hier bijvoorbeeld drie broers, waar
van er twee een zeer rijk huwelijk hebben gedaan,
de een nog rijker dan de ander. En als men nu
van den rykste spreekt dan heet het: O, dat is
zoo'n fijne meneer, ta, ta, ta, God bewaar me,
zoo'n nette man!" En van den tweede hoort ge:
Nou, of dat een fatsoenlijk mensch is, hoor, heel
fatsoenlijk!" Maar van den derde weet men niets
te vertellen als: O, die, ja! Ik heb nooit iets
goeds van hem gehoord, kwaads ook wel niet,
maar ik geloof, dat het een ploert is!"
Bij de jongste herstemming zagen de uitstrooiers
van het gerucht in, dat zij verkeerd hadden ge
handeld, door geene rekening met deze
Utrechtsche qualiteit te houden, en fluks werd de zaak
omgekeerd.
Niet de heer Van Eoldo had een hypotheek op
het Hoogeland, maar hij zat onder" de eigenaars
van het Hoogeland. En daarom had hij hun dat
kleine pleiziertje gedaan.
Klaar was Kees! Was hij niet rijk! Zijn we bij
den neus genomen? Wacht, we zullen je even
helpen, mannetje!
En de heer van Eelde zakte gelijk een molen
steen.
Dat belet evenwel niet, dat de heer van Eelde
nog dagelijks van zijn zoutkeet naar zijn kantoor
stapt en terug, met dezelfde kleine, kittige stap
jes, met hetzelfde ernstige gezicht van voorheen
en dat in zijne oogen volstrekt geen glans van
boosheid tegen het wufte-kiezersvolk te bespeu
ren is.
Zijn kantoor en zijne zoutkeet zullen bij deze
strafoefening der kiezers er zeker niet slechter
bij varen en onze goede stad even zeker niet
beter.
Dat zijne medeleden hem in de jongste zitting
de voldoening schonken hem voor het drietal
weken, die hem nog als raadslid zullen aanschou
wen, te benoemen tot tijdelijk wethouder ter ver
vanging van den kranken jhr. De Muralt, zal
ongetwijfeld vele kiezers, die zich lieten opzweepen,
tot nadenken brengen.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Théatre Tieoli. Jack the Hipper, de
schrik van Londen.
Amstels burgerij werd deze week door den steeds
VJverigen directeur van het Théatre Tivoli in de
Nes, den heer Charles de la Mar, in de gelegen
heid gesteld, kennis te maken met het groote
Engelsche sensatiedrama Jack the Ripper," dat,
ten minste volgens het programma, zijn ontstaan
moet te danken hebben aan een zich achter
den naam Duo" verschuilend Engelsch auteur;
het komt ons echter voor, dat het het levenslicht
wel iets dichter in de buurt van den Nes zal
hebben aanschouwd en dat Duo werkelijk een niet
al te ver te zoeken duo is.
Dat het een bloederig stuk is, was te voorzien,
maar op enkele onwaarschijnlijkheden na, bemerkt
men terstond, dat de auteur (of de auteurs ?) een
handig man is, die op zeer vernuftige wijze een
Jack the Ripper geschapen heeft, zooals deze wer
kelijk zou kunnen bestaan. De inhoud van het
drama is deze:
George Blaking, lid en groot voorstander van
de Vereeniging tot bestrijding van de prostitu
tie", waartoe dit noodig was, is mij vrij wel
een raadsel de echtgenoot van Mary Varens,
permitteert zich ondanks dit alles de weelde er
een minnares op na te houden. (Nota bene nog
wel een meisje, dat hij in zijn bovengenoemde
kwaliteit voor vallen moest behoeden en dat zich
zoogenaamd uit dankbaarheid aan hem heeft over
gegeven. Op hem is de regel uit de Schrift van
toepassing: De wil is goed, maar het vleesch
zwak"). In het eerste bedrijf maken wij, behalve
met hem, kennis met zijn broeder Edward, een
verkwister en speler, die hem, ten einde raad,
2000 pond ter leen komt vragen. Eerst weigert
George en overlaadt hij zijn broer met tallooze,
maar al te zeer gegronde verwijtingen; daarop
haalt Edward een pistool uit zijn zak, om zich
daarmee van kant te maken; er volgt een wor
steling, George maakt zich van het pistool meester
en belooft Edward hem de gevraagde som ter hand
te zullen stellen, onder voorwaarde evenwel, dat
deze Engeland voor altijd zal verlaten. Edward
stemt toe, maar zweert zich nog voor zijn vertrek
op George te zullen wreken. Terwijl de beide
heeren deze zaak in orde gaan maken, zijn wij
getuige van een gesprek tusschen Mary en haar
moeder, die er haar dochter op wijst, dat George
zoo herhaaldelijk en soms zoo lang achter elkaar,
naar het heet voor zaken, afwezig is en het ver
moeden uitspreekt, dat daar een mirmarij achter
moet schuilen, welk vermoeden een oogenblik
later zekerheid wordt, wanneer Edward haar in
een gesprek onder vier oogen dat door Mary
wordt afgeluisterd mededeelt, dat George er
een minnares op na houdt, en bij die vrouw een
kind, een meisje van drie jaar heeft.
In een daarop volgend onderhoud met Mary
bekent George zijn vrouw alles, maar deelt haar
tevens mede, dat hij juist heden, na de toekomst
der kleine Jane verzekerd te hebben, voor goed
met die vrouw gebroken heeft; hij vraagt haar
vergiffenis voor het haar aangedane onrecht, doch
Mary, de diep gegriefde vrouw, kan hem die niet
schenken. In zijn wanhoop haalt hij het pistool,
dat hij Edward ontnam, uit zijn zak om zich van
het leven, dat nu toch geen waarde meer voor
hem heeft, te berooven. Voordat hij evenwel aan
zijn plan gevolg kan geven, gaat liet pistool af en
treft het schot Mary doodelijk. Gelukkig is het
een dubbelloopspistool en kan hij zich nog den
tweeden kogel door den kop jagen. Schoonmoeder,
broer en zoon komen natuurlijk onmiddelijk
toeschieten en in hare eerste hartstochtelijke droef
heid laat mistress Varens haar kleinzoon, den
negenjarigen Goorge, op het lijk zijner moeder
zweren, zich op haar moordenares, do minnares
van zijn vader, te zullen wreken en is daardoor
de aanleidende oorzaak, dat de veelbelovende
knaap tot dat ellendige monster, dat later onder
den naam van Jack the Ripper zoozeer eens ieders
afschuw zal opwekken, opgroeit.
In het tweede bedrijf, dat 15 jaar later speelt,
zien wij George, die naar het schijnt, al dien tijd
te Edinburg heeft doorgebracht, en daar gedu
rende de laatste jaren in de medicijnen studeerde,
in de oudelijke woning terugkeeren en hoorenwij
hem ronduit verklaren, dat hij Jack the Ripper,
de bedrijver van de afschuwelijke moorden, die
geheel Londen in rep en roer brengen, is,
en dat hij zijn wraak zal blijven koelen op
alle vrouwen van lichte zeden, totdat hij
eindelijk haar, die de oorzaak van den dood
zijner ouders was, zal hebben getroffen. Naar
het schijnt, maakte hij dus zoo nu en dan, ter
uitoefening van zijn fraai handwerk, een uitstapje
van Edinburg naar Engclands hoofdstad. Verder
verschijnen in dit bedrijf inrs. Darvings, de
gewezen minnares van Gcorgo's vader en haar
dochter Jane ten tooneele, eerstgenoemde o
speling van het toeval als huishoudster bij mrs.
Varens en maken wij kennis met den vroolijken,
goedhartigen en op mrs. Darvings verliefden huis
knecht James en den heer Lioncl, een commis
saris van de geheime politie, tevens en dit
maakt een uiterst comisch effect een vriend
van Georgo, alias Jack tho Ripper, met wien hij
gearmd de kamer verlaat.
In dit bedrijf deelt mrs. Darving aan Edward,
die in de woning van mrs Varens zoo tamelijk
als heer en meester schijnt te gebieden, mede,
dat zij de vroegere minnares van zijn broeder is,
en dat deze bij testamentaire beschikking een
som van 10000 pond aan zijn dochter vermaakt
heeft, die haar op haar lotion verjaardag, dien
zij heden viert, moeten worden uitgekeerd.
Inplaats van genoemde som te ontvangen, wordt
haar de deur gewezen.
In het 8de bedrijf (een dubbel tooneel, de eene
helft de kamer van Polly, een meisje van lichte
zeden, de andere, die van mrs. Darvings en Jane)
zijn wij getuige van een Jack the Rippermoord,
die lang niet zoo vreeselijk schijnt te zijn, als wij
ons dit hadden voorgesteld, integendeel zeer kalm
in zijn werk gaat. dit tooneel had best geschrapt
kunnen worden, daar het met het stuk zelf zoo
goed als niets te maken heeft van een huwe
lijksaanzoek dat James aan mrs Darvings doet en
van een gesprek tusschen deze en Edward Varens,
die haar vraagt hem het document te toonen,
waarbij zijn broeder George ton gunste van Jane
een testamentaire beschikking gemaakt heeft. Mrs.
Darvings weigert en eindelijk dit zijn de woor
den van genoemde dame werpt de slang haar
masker af,'' en vertoont Edward zich in zijn ware
gedaante. Hij stelt de moeder voor, haar dochter
bij hem dezelfde plaats te doen innemen, die zij
eens bij zijn broeder innam. In tegenwoordigheid
van Jane, die, dit had ik bijna nog vergeten te
vermelden, Lionel, den chef der geheime politie,
liefheeft en door dezen eveneens bemind wordt,
jaagt mrs. Darvings hem de deur uit.
Vol woede zweert hij zich te zullen wreken; te
dien einde deelt hij aan zijn lieven neef mede,
dat mrs. Darvings de zoo lang gezochte minnares
van diens vader is en tracht hij deze, door een
met den naam van Lionel onderteekend briefje,
naar een eenzame plaats te lokken, waar George
dan zijn wraaklust aan haar zal kunnen koelen. Door
een noodlottig toeval komt het briefje in plaats
van in handen van de moeder in die van de
dochter en vermoordt Jack zijn eigen zuster.
Natuurlijk kan en mag het niet uitblijven, dat
hem dit, en nog wel bij het lijk van zijn laatste
slachtoffer, ter oore komt; hij maakt zich dan aan
de politie bekend en wijst zijn oom als medeplich
tige aan. Dat iemand als Jack altijd vergif bij
zich droeg, was te voorzien en hij prefereert het
dan ook daardoor in plaats van op het schavot
te sterven.
Wat de vertolking betreft, deze was voldoende,
maar lang niet schitterend. De heer Chrispijn
speelde zijn dubbele rol (George Blaking en diens
zoon op ouderen leeftijd) op alleszins verdienste
lijke wijze. Vooral in de oogenblikken van strijd,
die Jack the Ripper te doorworstelen had, voldeed
hij aan meer dan middelmatige eischen. De hoor
van Ollefen slaagde er minder goed in, ons een
juist beeld van don door en door gemeenen Ed
ward te geven. Deze rol ligt dan ook geheel bui
ten zijn emplooi en al deed hij blijkbaar ook zijn
best, zij ging zijn krachten te boven. Daarbij komt
nog, dat de heer van Ollefen met een tamelijk
sterk geprononceerd Rotterdamsch accent spreekt,
iets wat men te Amsterdam minder gaarne hoort,
en dat hij, wil hij hier ooit slagen, zal moeten
afleeren.
Van de dames noem ik in de eerste plaats
mevrouw De la Mar (mrs. Darvings), die, waar
het er op aankwam,de rechten van Jane (mej.
van Biene) te verdedigen, zeer treffende oogen
blikken had, alsook mevr. Kley, die zich, vooral
in de laatste bedrijven, in al haar kracht ver
toonde.
Ook mevr. van Ollefen komt een woord van
lof toe voor de goeddoordachte wijze, waarop zij
de rol van Mary vertolkte.
De heer Thönissen (James) vertegenwoordigde
het grappige element in het drama op de hem eigen
leuke wijze. De kleinere rollen waren voldoende
bezet; alleen zouden wij gewenscht hebben, dat
in het laatste bedrijf de commissaris van politie
en zijn agenten wat meer deel aan de handeling
hadden genomen.
Ten slotte nog een opmerking, Met de uitspraak
van het Engelsch hadden de meeste acteurs en
actrices het te kwaad. Telkens werd gesproken
van mevrouw Varens inplaats van Werens, Lionel
in plaats van Lijonel, Kdward in plaats van
Edward enz. Zelfs hoorden wij eens ccneent-karden,
in plaats van eoi/cni-garden.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
De Nederlandsche Spectator van 10 Augustus,
schrijft na lezing van een artikel in de Chronique
des Arts, dat »volgens het zeggen van den heer
Durand Gréville" het fragment der Anatomische
les van Dr. Deijman in het Rijksmuseum te Am
sterdam, zou zijn bijgcholpcn door er een ge
deelte van den professor bij te schilderen". Het
blad vermoedt dat van bevoegde hand wel opge
helderd zal worden wat in deze beschuldiging
vreemd schijnt.
Het Haagsche kunstblad schijnt dus tot heden
onkundig te zijn gebleven van het vandaalsche
feit, dat nu reeds anderhalf jaar geleden, een
Amsterdamsch professor in het schilderen, waar
dig leerling van dien Pieneman, die zulk een
zonderlinge opvatting had van
schilderijen-restaurecren, dat hij (b.v. de Wilde Zwijnunjacht van
Potter fainiljaar heelemaal overschilderde) het
doek op zijn manier heeft opgeknapt. Wij hou
den ons niet voor de bevoegde hand", die de
Spectator bedoelt, maar mogen hier verzekeren
wat ieder kan weten, die het museum in de hoofd
stad wel eens bezoekt.
in plaats van, als het stemmige gordijntje dan zoo
erg hinderde, (ik vind dat het behangersmooi rond
de Staal meesters heel wat storen der is) om het
stuk een lijst te laten maken geheel naar den
eeiivoudigen vorm van het ongeschonden fragment
gevormd, is er over het erg verbrande gedeelte
een papiertje geplakt dat niet iets als vuurlak en
stopverf beschilderd is geworden, ook nog een
eindje over het doek heen. zoodat men zóó
hinderlijk is die leclijke bijgeverfdo kop . het
overheerlijke brok schildering van Rcmbrandt moei
lijk meer genieten kan.
Naar ik meen valt tegenwoordig in Frankrijk
eenige beweging op te merken ten gunste van do
zeer verongelijkte lithogratie. Twintig, dertig jaar
geleden was het de etskimst die het toen tegen
over de lithogralie on de klassieke gravecrkunst
hard te verantwoorden had. Maar de etskunst
heeft sedert niet alleen haar pleit gewonnen, het
etsen is een zoodanige algemeene mode gewor
den dat er voor do lithogratie als kunst geen
plaatsje meer over scheen. Intusschen zijn er toch
onder de nieuwere artiesten die door het
steenteekcnen elfekten bereiken, waartoe het etsen zich
zoo zeer niet zou eigenen. Odilon Kedon en
Fantin Latour hebben in de laatste jaren zeer
artistieke steenteekeningen geleverd, die buiten
gemeen oorspronkelijk zijn van aspect, en G. W.
Thornlcy weet werken van anderen nieuw en
eigenaardig in lithografieën te vertolken.
Maar ook de omstandigheid dat vau een histo
risch overzicht der lithogralische kunst op de wereld
tentoonstelling te Parijs bizondcr werk schijnt
gemaakt te zijn, zou do onderstelling wettigen,
dat de aandacht weder meer op deze kunst geves
tigd wordt. Ook heeft eeii kunsttijdschrift in
Frankrijk het plan opgevat maandelijks een artis
tieke lithografie te gaan uitgeven. Eii ook omdat
toch deze aarde niet stilstaat, en vele artiesten,
ziende hoe de etskunst voor industrieele doelein
den misbruikt wordt, zich vanzelf weder tot de
voor 't oogenblik minder banale kunst van het
steenteekenen zullen gaan wenden zou men
kunnen profeteeren dat spoedig, ook ten onzent
de kunst, waarin Bonington, Charlet, Rafl'et,
Dolacroix en Barye voortreffelijke dingen hebben
gemaakt, weder meer in eerc zal komen.
Venise, scs arts décorati/'s, ses musées et ses
coUections, is de titel van een lijvig boekdeel, ge
schreven door Einile Molinier, en in de
Bibliothèque internationale de l'Art door de Parijsche
Librairie de l'Art uitgegeven. De schrijver ziet in
de voorbrengselen van smaak van die eigenaardige
koopstad, die reeds van de XI Ie eeuw af een
levondigen handel dreef op het Oosten, een geheel
afzonderlijke kunstbeschaving, waarvan hij het
karakter nagaat in de Venctiaanscho bronzen, in
het goudsmidswcrk, de pottenbakkerskuust, het
glaswerk, de mozaïek, het emailleerwerk, het
beeldhouwwerk in hout, ivoor of koper, de ver
sieringen van wapens, het kantwerk en de versie ?
ring van manuscripten. Het bock is gemakkelijk
geschreven, meer beschrijvend dan schilderend.
Het is nu niet uitgedoscht als een prachtwcrk,
waarover men bijzonder opgetogen kan zijn; er is
iets schoolboekachtigs aan. De talrijke illustraties
zijn zeer ongelijk van waarde. Wij vinden er, behalve
een menigte gewone teekeningeu naar faionce-schil
deringen, emails, zilver- en glaswerk, nauwkeurige
afbeeldingen van kantwerkdcssins of borduur
sels, en de reproducties van initialen of
irontispiecen uit oude manuscripten en boeken,
bizonder saaie houtsneden onder, naar foto's van
publieke gebouwen gefabriceerd, of droge, te veel
bouwkunstigc projecties, en allerlei verouderde
clichés. Ook, naar den eisch, twee groote opper
vlakkige etsen naar Veronese en Tiepolo en een
drabbige dito, naar een bronzen-deur-versiering.
Daarentegen geven een serie frissche
penteekeningen naar schilderijen van Carpaccio, een
byzantijnsch bas-relief, eenige rijkversierde nissen,
verschillende, met fantastiesche figuren vindingrijk
gevulde XVe eeuwsche kapiteelen, enkele hoogst
karaktervolle terra-cotta portretbustes door
Alessandro Vittoria, een aantal mooi-georneerde
randsteenen van Venetiaansche putten, sierlijk rococo
traliewerk, een prachtig in been gesneden zadel,
en gebeeldhouwde koorbanken, doordien zy den
aristocratischen rijkdom van de voorgestelde zaken
eigenaardig weergeven, aan het werk een zekere
aantrekkelijkheid.
In een, dezer dagen verschenen, opstel over
Charles Francois Daubigny, de groote Fransche
landschapschilder, vinden wij van hem verteld dat
hij in zijn atelier eens een bezoek kreeg van lie
den die hem verveelden, aangezien zij er geen de
minste moeite voor over toonden te hebben, om
het werk van den artiest te begrijpen. Zoo was
het dat de geïrriteerde kunstenaar er toe kwam
de aanmerkingen van de bezoekers af te snijden
door te zeggen: Laat mij toch met vrede de
beste schilderijen zijn die welke men niet
verkoopen kan".
The lllustrated London Newsvan 10 Augustus,
geeft nu liet facsimile van een portretje van een
jong meisje, door den Schah van Perziëtijdens
zijn verblijf in Engeland geteekend. Er is iets
in dit schetsje, waarom men er naar kijken zou,
ook al wist men niet van wien 't was. Maar iets
speciaal Aziatisch valt er heelemaal niet in te
ontdekken. Men zou het houden voor het werk
van een Westerschen jongen van een jaar of tien,
maar dan van een jongen die bizondei goed uit
zijn oogen kijkt.
15 Aug. '89. V.
Wolken. Uit de nalatenschap van EKNST
AHLGREX. Naar het Zweedsch, door
P. H. Wijsman. Amsterdam, P. N. van
Kampen en Zoon.
Eene bijzondere aanbeveling van dit eigen
aardig boekje acht ik. bij de ingenomenheid met
de schrijfster, overbodig." Met deze woorden besloot
de vertaalster haar levensschets van Ernst Ahlgren.
Ik kan mij echter met haar zienswijze niet vol
komen vereenigen. Eene bijzondere aanbeveling"
en een bespreking van dezen keurigen bundel
novellen is wel noodig. De novellen, do kleinste
zoowel als do grootste, hebben een eigenaardig
karakter, dragen alle 't kenmerk van de persoon
lijkheid der schrijfster.
Er zijn weinig vrouwen," zegt Wallis in een
harer werken, die denken on dichten als een
man." Tot die weinige behoorde Victoria
Benedictsson. Toen zij voor 't eerst eonigc losse schet
sen in Skane'sche bladen inzond, onilerteekende
zij die met Ernst Ahlgren. Zij bleef dien manne
lijker, naam getrouw tot haar jongstcn snik en
niemand zou vermoeden, dat die forschc, flinke,
kernachtige zinnen de pen eener vrouw ontvloeid,
dat die sombere, stoute gedachten, waaruit zoo
vaak een droeve, half onderdrukte snik ons
tegenklinkt, do gedachten eener vrouw waren.
Een onbedwingbare tegenzin in het loven,
voortI gesproten uit een innige, diepgevoelde smart over
de ellende, welke op aarde heerscht, deed Mevr,
Bcnedictsson tot een sombere zwaarmoedigheid
vervallen, welke haar alle genoegen, zelfs alle uit
zicht en hoop op geluk ontnam Haar zedelijke
krachten waren te zwak om den innerlijken zwaren
strijd te volstrijden en, als zoovelen, die met het
leven afgerekend mcenen te hebben, beroofde zij
zichzelve van een leven, dat haar als opgedrongen
scheen.
Daar is een zieke plek in mijne hersenen,"
roept do stem in Uit het donker. Dat is de stem
uit haar eigen donker, beneveld verstand, dat
toch zoovaak nog helder en juist wist te denken,
zooals blijkt uit Schetsen en Eene lulkoningin.
liet is in mijne verbeelding, of ik honderd
jaren heb geleefd' vervolgde die zelfde stem en
thans ben ik slechts de leege dop van hetgeen
daar vroeger in mij leefde uitgehold als een
oude wilg. Ik denk soms dat ik geslachten heb
zien komen en heengaan; jonge menschcn heb
zien geboren worden en sterven; dat ik onder
nemingen mede op het getouw heb gezet, die zoo
frisch en jong en sappig waren als jeugdige loten
in do lente, maar allen als bloemen in een
herfstnacht bevroren, vernietigd zijn. Lente en winter
hebben elkander telkens afgewisseld en de
menschen zien mij aan en zeggen, dat ik zoo heel
oud nog niet ben. Maar ik weet het maar al te
goed, dat ik honderd jaren heb geleefd en dat ik
toch niet geworden ben wat ik wilde en dat ik
het nooit nooit worden zal."
Zoo zou ik nog vele plaatsen uit dezen bundel
kunnen aanhalen, om te bewijzen, dat er een
worm aan heur hart knaagde.
En of haar zwaarmoedigheid recht van bestaan
had? Ik weet niet onder welke omstandigheden
zij in haar jeugd verkeerd heeft, maar ze zegt:
het leed van kinderen kan zóó ontzettend groot
zijn, dat het een stempel drukt op hun gansche
leven." Zij licht hier zelve den sluier op. Een
aangeboren prikkelbaarheid, de dichters vaak eigen,
heeft er toe bijgedragen, om haar in den toestand
te brengen, dien ik hierboven vermeld heb Maar
juist daardoor heeft ze werken geschreven, die
een onvergankelijk monument zijn.
Beschrijft ze in Uit het donker haar eigen lij
den, in de schets In de wachtkamer dwingt ze u
tot medelijden voor het leed van anderen. Met
strakke oogen en bleek gelaat staren de menschen
u aan en klagen: O, ik heb zoo'n pijn!"
Is Ernst Ahlgreii vaak eenzijdig, daar, waar het
de smart, het leed, de ongevoeligheid der wereld
geldt, hij neemt ook juist waar, ziet scherp. Sla
Schetsen op en lees. Hoe juist is Ludde geschreven.
Er is geen enkele karakterschets in de geheele
Camera, welke met die van Ludde in juistheid en
natuurlijkheid kan wedijveren. Ik neem juist de
Camera, omdat dit werk hoog staat, hoewel de
karakters er een weinig opgesmukt in zijn, waar
door het losse, het bevallige een weinig
gedrochtelijk wordt.
En hiermede acht ik mijn taak voor volbracht.
Dat Wolleen een goode plaats op elke leestafel
zal verkrijgen, dat 't een geliefkoosd gerecht zal
worden op den disch van menig lezer, beschouw
ik als zeker.
HERMAN SCHJIIT.