De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 18 augustus pagina 3

18 augustus 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 634 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. is dat hij eens in den Raad geklaagd heeft over de tenten, die daar gedurende en na de kermis op de trottoirs vóór de koffiehuizen staan opge slagen, en alles behalve geriefelijk zijn voor de voetgangers. Daarmede joeg hij al de kasteleins en de an dere kiezers, die gaarne onder zoo'n verandah hun glaasje drinken, tegen zich in het harnas. Maar zijn grootste fout heeft hij verleden jaar be gaan, toen hij na eene geheime zitting over de zaak, in de daarop volgende openbare, het voorstel deed «m het Hoogeland voor eene zeer belangrijke som aan te koopen! Dat was verschrikkelijk! Men bewonderde niet den moed zijner overtuiging, die hem dit dure voorstel deed doen en dat toch ook eene niet onaanzienlijke meerderheid vond, maar men zocht andere beweegredenen, die hem tot het doen van dit voorstel hadden gedreven. En als men hier zoo iats zoekt, dan vindt men het dadelijk. Wie de slimmert is geweest, die het geheim ontdekte, is natuurlijk geheim gebleven. Maar den volgenden dag reeds was het door de geheele stad bekend, dat de heer Van Eelde zoo'n groote hypotheek op het landgoed had staan, dat die er by publieken verkoop nooit kon uitkomen. Daarom had hij nu voorgesteld om uit de rtedelijke kas een voldoenden prijs er voor te betalen. En dan volgde er achteraan: ja, je moet er niet in komen. O het zijn zulke ....." Maar dit verhaal had een gansch andere uit werking dan bedoeld was. Zoo, is die Van Eelde zóó rijk, dat hij zulke hypotheken kan uitzetten? Blikslager!" En de heer Van Eelde rees weer een sport of t'en op de achtingsladder. Want geld is daarvoor de voornaamste maatstaf. We hebben hier bijvoorbeeld drie broers, waar van er twee een zeer rijk huwelijk hebben gedaan, de een nog rijker dan de ander. En als men nu van den rykste spreekt dan heet het: O, dat is zoo'n fijne meneer, ta, ta, ta, God bewaar me, zoo'n nette man!" En van den tweede hoort ge: Nou, of dat een fatsoenlijk mensch is, hoor, heel fatsoenlijk!" Maar van den derde weet men niets te vertellen als: O, die, ja! Ik heb nooit iets goeds van hem gehoord, kwaads ook wel niet, maar ik geloof, dat het een ploert is!" Bij de jongste herstemming zagen de uitstrooiers van het gerucht in, dat zij verkeerd hadden ge handeld, door geene rekening met deze Utrechtsche qualiteit te houden, en fluks werd de zaak omgekeerd. Niet de heer Van Eoldo had een hypotheek op het Hoogeland, maar hij zat onder" de eigenaars van het Hoogeland. En daarom had hij hun dat kleine pleiziertje gedaan. Klaar was Kees! Was hij niet rijk! Zijn we bij den neus genomen? Wacht, we zullen je even helpen, mannetje! En de heer van Eelde zakte gelijk een molen steen. Dat belet evenwel niet, dat de heer van Eelde nog dagelijks van zijn zoutkeet naar zijn kantoor stapt en terug, met dezelfde kleine, kittige stap jes, met hetzelfde ernstige gezicht van voorheen en dat in zijne oogen volstrekt geen glans van boosheid tegen het wufte-kiezersvolk te bespeu ren is. Zijn kantoor en zijne zoutkeet zullen bij deze strafoefening der kiezers er zeker niet slechter bij varen en onze goede stad even zeker niet beter. Dat zijne medeleden hem in de jongste zitting de voldoening schonken hem voor het drietal weken, die hem nog als raadslid zullen aanschou wen, te benoemen tot tijdelijk wethouder ter ver vanging van den kranken jhr. De Muralt, zal ongetwijfeld vele kiezers, die zich lieten opzweepen, tot nadenken brengen. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Théatre Tieoli. Jack the Hipper, de schrik van Londen. Amstels burgerij werd deze week door den steeds VJverigen directeur van het Théatre Tivoli in de Nes, den heer Charles de la Mar, in de gelegen heid gesteld, kennis te maken met het groote Engelsche sensatiedrama Jack the Ripper," dat, ten minste volgens het programma, zijn ontstaan moet te danken hebben aan een zich achter den naam Duo" verschuilend Engelsch auteur; het komt ons echter voor, dat het het levenslicht wel iets dichter in de buurt van den Nes zal hebben aanschouwd en dat Duo werkelijk een niet al te ver te zoeken duo is. Dat het een bloederig stuk is, was te voorzien, maar op enkele onwaarschijnlijkheden na, bemerkt men terstond, dat de auteur (of de auteurs ?) een handig man is, die op zeer vernuftige wijze een Jack the Ripper geschapen heeft, zooals deze wer kelijk zou kunnen bestaan. De inhoud van het drama is deze: George Blaking, lid en groot voorstander van de Vereeniging tot bestrijding van de prostitu tie", waartoe dit noodig was, is mij vrij wel een raadsel de echtgenoot van Mary Varens, permitteert zich ondanks dit alles de weelde er een minnares op na te houden. (Nota bene nog wel een meisje, dat hij in zijn bovengenoemde kwaliteit voor vallen moest behoeden en dat zich zoogenaamd uit dankbaarheid aan hem heeft over gegeven. Op hem is de regel uit de Schrift van toepassing: De wil is goed, maar het vleesch zwak"). In het eerste bedrijf maken wij, behalve met hem, kennis met zijn broeder Edward, een verkwister en speler, die hem, ten einde raad, 2000 pond ter leen komt vragen. Eerst weigert George en overlaadt hij zijn broer met tallooze, maar al te zeer gegronde verwijtingen; daarop haalt Edward een pistool uit zijn zak, om zich daarmee van kant te maken; er volgt een wor steling, George maakt zich van het pistool meester en belooft Edward hem de gevraagde som ter hand te zullen stellen, onder voorwaarde evenwel, dat deze Engeland voor altijd zal verlaten. Edward stemt toe, maar zweert zich nog voor zijn vertrek op George te zullen wreken. Terwijl de beide heeren deze zaak in orde gaan maken, zijn wij getuige van een gesprek tusschen Mary en haar moeder, die er haar dochter op wijst, dat George zoo herhaaldelijk en soms zoo lang achter elkaar, naar het heet voor zaken, afwezig is en het ver moeden uitspreekt, dat daar een mirmarij achter moet schuilen, welk vermoeden een oogenblik later zekerheid wordt, wanneer Edward haar in een gesprek onder vier oogen dat door Mary wordt afgeluisterd mededeelt, dat George er een minnares op na houdt, en bij die vrouw een kind, een meisje van drie jaar heeft. In een daarop volgend onderhoud met Mary bekent George zijn vrouw alles, maar deelt haar tevens mede, dat hij juist heden, na de toekomst der kleine Jane verzekerd te hebben, voor goed met die vrouw gebroken heeft; hij vraagt haar vergiffenis voor het haar aangedane onrecht, doch Mary, de diep gegriefde vrouw, kan hem die niet schenken. In zijn wanhoop haalt hij het pistool, dat hij Edward ontnam, uit zijn zak om zich van het leven, dat nu toch geen waarde meer voor hem heeft, te berooven. Voordat hij evenwel aan zijn plan gevolg kan geven, gaat liet pistool af en treft het schot Mary doodelijk. Gelukkig is het een dubbelloopspistool en kan hij zich nog den tweeden kogel door den kop jagen. Schoonmoeder, broer en zoon komen natuurlijk onmiddelijk toeschieten en in hare eerste hartstochtelijke droef heid laat mistress Varens haar kleinzoon, den negenjarigen Goorge, op het lijk zijner moeder zweren, zich op haar moordenares, do minnares van zijn vader, te zullen wreken en is daardoor de aanleidende oorzaak, dat de veelbelovende knaap tot dat ellendige monster, dat later onder den naam van Jack the Ripper zoozeer eens ieders afschuw zal opwekken, opgroeit. In het tweede bedrijf, dat 15 jaar later speelt, zien wij George, die naar het schijnt, al dien tijd te Edinburg heeft doorgebracht, en daar gedu rende de laatste jaren in de medicijnen studeerde, in de oudelijke woning terugkeeren en hoorenwij hem ronduit verklaren, dat hij Jack the Ripper, de bedrijver van de afschuwelijke moorden, die geheel Londen in rep en roer brengen, is, en dat hij zijn wraak zal blijven koelen op alle vrouwen van lichte zeden, totdat hij eindelijk haar, die de oorzaak van den dood zijner ouders was, zal hebben getroffen. Naar het schijnt, maakte hij dus zoo nu en dan, ter uitoefening van zijn fraai handwerk, een uitstapje van Edinburg naar Engclands hoofdstad. Verder verschijnen in dit bedrijf inrs. Darvings, de gewezen minnares van Gcorgo's vader en haar dochter Jane ten tooneele, eerstgenoemde o speling van het toeval als huishoudster bij mrs. Varens en maken wij kennis met den vroolijken, goedhartigen en op mrs. Darvings verliefden huis knecht James en den heer Lioncl, een commis saris van de geheime politie, tevens en dit maakt een uiterst comisch effect een vriend van Georgo, alias Jack tho Ripper, met wien hij gearmd de kamer verlaat. In dit bedrijf deelt mrs. Darving aan Edward, die in de woning van mrs Varens zoo tamelijk als heer en meester schijnt te gebieden, mede, dat zij de vroegere minnares van zijn broeder is, en dat deze bij testamentaire beschikking een som van 10000 pond aan zijn dochter vermaakt heeft, die haar op haar lotion verjaardag, dien zij heden viert, moeten worden uitgekeerd. Inplaats van genoemde som te ontvangen, wordt haar de deur gewezen. In het 8de bedrijf (een dubbel tooneel, de eene helft de kamer van Polly, een meisje van lichte zeden, de andere, die van mrs. Darvings en Jane) zijn wij getuige van een Jack the Rippermoord, die lang niet zoo vreeselijk schijnt te zijn, als wij ons dit hadden voorgesteld, integendeel zeer kalm in zijn werk gaat. dit tooneel had best geschrapt kunnen worden, daar het met het stuk zelf zoo goed als niets te maken heeft van een huwe lijksaanzoek dat James aan mrs Darvings doet en van een gesprek tusschen deze en Edward Varens, die haar vraagt hem het document te toonen, waarbij zijn broeder George ton gunste van Jane een testamentaire beschikking gemaakt heeft. Mrs. Darvings weigert en eindelijk dit zijn de woor den van genoemde dame werpt de slang haar masker af,'' en vertoont Edward zich in zijn ware gedaante. Hij stelt de moeder voor, haar dochter bij hem dezelfde plaats te doen innemen, die zij eens bij zijn broeder innam. In tegenwoordigheid van Jane, die, dit had ik bijna nog vergeten te vermelden, Lionel, den chef der geheime politie, liefheeft en door dezen eveneens bemind wordt, jaagt mrs. Darvings hem de deur uit. Vol woede zweert hij zich te zullen wreken; te dien einde deelt hij aan zijn lieven neef mede, dat mrs. Darvings de zoo lang gezochte minnares van diens vader is en tracht hij deze, door een met den naam van Lionel onderteekend briefje, naar een eenzame plaats te lokken, waar George dan zijn wraaklust aan haar zal kunnen koelen. Door een noodlottig toeval komt het briefje in plaats van in handen van de moeder in die van de dochter en vermoordt Jack zijn eigen zuster. Natuurlijk kan en mag het niet uitblijven, dat hem dit, en nog wel bij het lijk van zijn laatste slachtoffer, ter oore komt; hij maakt zich dan aan de politie bekend en wijst zijn oom als medeplich tige aan. Dat iemand als Jack altijd vergif bij zich droeg, was te voorzien en hij prefereert het dan ook daardoor in plaats van op het schavot te sterven. Wat de vertolking betreft, deze was voldoende, maar lang niet schitterend. De heer Chrispijn speelde zijn dubbele rol (George Blaking en diens zoon op ouderen leeftijd) op alleszins verdienste lijke wijze. Vooral in de oogenblikken van strijd, die Jack the Ripper te doorworstelen had, voldeed hij aan meer dan middelmatige eischen. De hoor van Ollefen slaagde er minder goed in, ons een juist beeld van don door en door gemeenen Ed ward te geven. Deze rol ligt dan ook geheel bui ten zijn emplooi en al deed hij blijkbaar ook zijn best, zij ging zijn krachten te boven. Daarbij komt nog, dat de heer van Ollefen met een tamelijk sterk geprononceerd Rotterdamsch accent spreekt, iets wat men te Amsterdam minder gaarne hoort, en dat hij, wil hij hier ooit slagen, zal moeten afleeren. Van de dames noem ik in de eerste plaats mevrouw De la Mar (mrs. Darvings), die, waar het er op aankwam,de rechten van Jane (mej. van Biene) te verdedigen, zeer treffende oogen blikken had, alsook mevr. Kley, die zich, vooral in de laatste bedrijven, in al haar kracht ver toonde. Ook mevr. van Ollefen komt een woord van lof toe voor de goeddoordachte wijze, waarop zij de rol van Mary vertolkte. De heer Thönissen (James) vertegenwoordigde het grappige element in het drama op de hem eigen leuke wijze. De kleinere rollen waren voldoende bezet; alleen zouden wij gewenscht hebben, dat in het laatste bedrijf de commissaris van politie en zijn agenten wat meer deel aan de handeling hadden genomen. Ten slotte nog een opmerking, Met de uitspraak van het Engelsch hadden de meeste acteurs en actrices het te kwaad. Telkens werd gesproken van mevrouw Varens inplaats van Werens, Lionel in plaats van Lijonel, Kdward in plaats van Edward enz. Zelfs hoorden wij eens ccneent-karden, in plaats van eoi/cni-garden. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. De Nederlandsche Spectator van 10 Augustus, schrijft na lezing van een artikel in de Chronique des Arts, dat »volgens het zeggen van den heer Durand Gréville" het fragment der Anatomische les van Dr. Deijman in het Rijksmuseum te Am sterdam, zou zijn bijgcholpcn door er een ge deelte van den professor bij te schilderen". Het blad vermoedt dat van bevoegde hand wel opge helderd zal worden wat in deze beschuldiging vreemd schijnt. Het Haagsche kunstblad schijnt dus tot heden onkundig te zijn gebleven van het vandaalsche feit, dat nu reeds anderhalf jaar geleden, een Amsterdamsch professor in het schilderen, waar dig leerling van dien Pieneman, die zulk een zonderlinge opvatting had van schilderijen-restaurecren, dat hij (b.v. de Wilde Zwijnunjacht van Potter fainiljaar heelemaal overschilderde) het doek op zijn manier heeft opgeknapt. Wij hou den ons niet voor de bevoegde hand", die de Spectator bedoelt, maar mogen hier verzekeren wat ieder kan weten, die het museum in de hoofd stad wel eens bezoekt. in plaats van, als het stemmige gordijntje dan zoo erg hinderde, (ik vind dat het behangersmooi rond de Staal meesters heel wat storen der is) om het stuk een lijst te laten maken geheel naar den eeiivoudigen vorm van het ongeschonden fragment gevormd, is er over het erg verbrande gedeelte een papiertje geplakt dat niet iets als vuurlak en stopverf beschilderd is geworden, ook nog een eindje over het doek heen. zoodat men zóó hinderlijk is die leclijke bijgeverfdo kop . het overheerlijke brok schildering van Rcmbrandt moei lijk meer genieten kan. Naar ik meen valt tegenwoordig in Frankrijk eenige beweging op te merken ten gunste van do zeer verongelijkte lithogratie. Twintig, dertig jaar geleden was het de etskimst die het toen tegen over de lithogralie on de klassieke gravecrkunst hard te verantwoorden had. Maar de etskunst heeft sedert niet alleen haar pleit gewonnen, het etsen is een zoodanige algemeene mode gewor den dat er voor do lithogratie als kunst geen plaatsje meer over scheen. Intusschen zijn er toch onder de nieuwere artiesten die door het steenteekcnen elfekten bereiken, waartoe het etsen zich zoo zeer niet zou eigenen. Odilon Kedon en Fantin Latour hebben in de laatste jaren zeer artistieke steenteekeningen geleverd, die buiten gemeen oorspronkelijk zijn van aspect, en G. W. Thornlcy weet werken van anderen nieuw en eigenaardig in lithografieën te vertolken. Maar ook de omstandigheid dat vau een histo risch overzicht der lithogralische kunst op de wereld tentoonstelling te Parijs bizondcr werk schijnt gemaakt te zijn, zou do onderstelling wettigen, dat de aandacht weder meer op deze kunst geves tigd wordt. Ook heeft eeii kunsttijdschrift in Frankrijk het plan opgevat maandelijks een artis tieke lithografie te gaan uitgeven. Eii ook omdat toch deze aarde niet stilstaat, en vele artiesten, ziende hoe de etskunst voor industrieele doelein den misbruikt wordt, zich vanzelf weder tot de voor 't oogenblik minder banale kunst van het steenteekenen zullen gaan wenden zou men kunnen profeteeren dat spoedig, ook ten onzent de kunst, waarin Bonington, Charlet, Rafl'et, Dolacroix en Barye voortreffelijke dingen hebben gemaakt, weder meer in eerc zal komen. Venise, scs arts décorati/'s, ses musées et ses coUections, is de titel van een lijvig boekdeel, ge schreven door Einile Molinier, en in de Bibliothèque internationale de l'Art door de Parijsche Librairie de l'Art uitgegeven. De schrijver ziet in de voorbrengselen van smaak van die eigenaardige koopstad, die reeds van de XI Ie eeuw af een levondigen handel dreef op het Oosten, een geheel afzonderlijke kunstbeschaving, waarvan hij het karakter nagaat in de Venctiaanscho bronzen, in het goudsmidswcrk, de pottenbakkerskuust, het glaswerk, de mozaïek, het emailleerwerk, het beeldhouwwerk in hout, ivoor of koper, de ver sieringen van wapens, het kantwerk en de versie ? ring van manuscripten. Het bock is gemakkelijk geschreven, meer beschrijvend dan schilderend. Het is nu niet uitgedoscht als een prachtwcrk, waarover men bijzonder opgetogen kan zijn; er is iets schoolboekachtigs aan. De talrijke illustraties zijn zeer ongelijk van waarde. Wij vinden er, behalve een menigte gewone teekeningeu naar faionce-schil deringen, emails, zilver- en glaswerk, nauwkeurige afbeeldingen van kantwerkdcssins of borduur sels, en de reproducties van initialen of irontispiecen uit oude manuscripten en boeken, bizonder saaie houtsneden onder, naar foto's van publieke gebouwen gefabriceerd, of droge, te veel bouwkunstigc projecties, en allerlei verouderde clichés. Ook, naar den eisch, twee groote opper vlakkige etsen naar Veronese en Tiepolo en een drabbige dito, naar een bronzen-deur-versiering. Daarentegen geven een serie frissche penteekeningen naar schilderijen van Carpaccio, een byzantijnsch bas-relief, eenige rijkversierde nissen, verschillende, met fantastiesche figuren vindingrijk gevulde XVe eeuwsche kapiteelen, enkele hoogst karaktervolle terra-cotta portretbustes door Alessandro Vittoria, een aantal mooi-georneerde randsteenen van Venetiaansche putten, sierlijk rococo traliewerk, een prachtig in been gesneden zadel, en gebeeldhouwde koorbanken, doordien zy den aristocratischen rijkdom van de voorgestelde zaken eigenaardig weergeven, aan het werk een zekere aantrekkelijkheid. In een, dezer dagen verschenen, opstel over Charles Francois Daubigny, de groote Fransche landschapschilder, vinden wij van hem verteld dat hij in zijn atelier eens een bezoek kreeg van lie den die hem verveelden, aangezien zij er geen de minste moeite voor over toonden te hebben, om het werk van den artiest te begrijpen. Zoo was het dat de geïrriteerde kunstenaar er toe kwam de aanmerkingen van de bezoekers af te snijden door te zeggen: Laat mij toch met vrede de beste schilderijen zijn die welke men niet verkoopen kan". The lllustrated London Newsvan 10 Augustus, geeft nu liet facsimile van een portretje van een jong meisje, door den Schah van Perziëtijdens zijn verblijf in Engeland geteekend. Er is iets in dit schetsje, waarom men er naar kijken zou, ook al wist men niet van wien 't was. Maar iets speciaal Aziatisch valt er heelemaal niet in te ontdekken. Men zou het houden voor het werk van een Westerschen jongen van een jaar of tien, maar dan van een jongen die bizondei goed uit zijn oogen kijkt. 15 Aug. '89. V. Wolken. Uit de nalatenschap van EKNST AHLGREX. Naar het Zweedsch, door P. H. Wijsman. Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon. Eene bijzondere aanbeveling van dit eigen aardig boekje acht ik. bij de ingenomenheid met de schrijfster, overbodig." Met deze woorden besloot de vertaalster haar levensschets van Ernst Ahlgren. Ik kan mij echter met haar zienswijze niet vol komen vereenigen. Eene bijzondere aanbeveling" en een bespreking van dezen keurigen bundel novellen is wel noodig. De novellen, do kleinste zoowel als do grootste, hebben een eigenaardig karakter, dragen alle 't kenmerk van de persoon lijkheid der schrijfster. Er zijn weinig vrouwen," zegt Wallis in een harer werken, die denken on dichten als een man." Tot die weinige behoorde Victoria Benedictsson. Toen zij voor 't eerst eonigc losse schet sen in Skane'sche bladen inzond, onilerteekende zij die met Ernst Ahlgren. Zij bleef dien manne lijker, naam getrouw tot haar jongstcn snik en niemand zou vermoeden, dat die forschc, flinke, kernachtige zinnen de pen eener vrouw ontvloeid, dat die sombere, stoute gedachten, waaruit zoo vaak een droeve, half onderdrukte snik ons tegenklinkt, do gedachten eener vrouw waren. Een onbedwingbare tegenzin in het loven, voortI gesproten uit een innige, diepgevoelde smart over de ellende, welke op aarde heerscht, deed Mevr, Bcnedictsson tot een sombere zwaarmoedigheid vervallen, welke haar alle genoegen, zelfs alle uit zicht en hoop op geluk ontnam Haar zedelijke krachten waren te zwak om den innerlijken zwaren strijd te volstrijden en, als zoovelen, die met het leven afgerekend mcenen te hebben, beroofde zij zichzelve van een leven, dat haar als opgedrongen scheen. Daar is een zieke plek in mijne hersenen," roept do stem in Uit het donker. Dat is de stem uit haar eigen donker, beneveld verstand, dat toch zoovaak nog helder en juist wist te denken, zooals blijkt uit Schetsen en Eene lulkoningin. liet is in mijne verbeelding, of ik honderd jaren heb geleefd' vervolgde die zelfde stem en thans ben ik slechts de leege dop van hetgeen daar vroeger in mij leefde uitgehold als een oude wilg. Ik denk soms dat ik geslachten heb zien komen en heengaan; jonge menschcn heb zien geboren worden en sterven; dat ik onder nemingen mede op het getouw heb gezet, die zoo frisch en jong en sappig waren als jeugdige loten in do lente, maar allen als bloemen in een herfstnacht bevroren, vernietigd zijn. Lente en winter hebben elkander telkens afgewisseld en de menschen zien mij aan en zeggen, dat ik zoo heel oud nog niet ben. Maar ik weet het maar al te goed, dat ik honderd jaren heb geleefd en dat ik toch niet geworden ben wat ik wilde en dat ik het nooit nooit worden zal." Zoo zou ik nog vele plaatsen uit dezen bundel kunnen aanhalen, om te bewijzen, dat er een worm aan heur hart knaagde. En of haar zwaarmoedigheid recht van bestaan had? Ik weet niet onder welke omstandigheden zij in haar jeugd verkeerd heeft, maar ze zegt: het leed van kinderen kan zóó ontzettend groot zijn, dat het een stempel drukt op hun gansche leven." Zij licht hier zelve den sluier op. Een aangeboren prikkelbaarheid, de dichters vaak eigen, heeft er toe bijgedragen, om haar in den toestand te brengen, dien ik hierboven vermeld heb Maar juist daardoor heeft ze werken geschreven, die een onvergankelijk monument zijn. Beschrijft ze in Uit het donker haar eigen lij den, in de schets In de wachtkamer dwingt ze u tot medelijden voor het leed van anderen. Met strakke oogen en bleek gelaat staren de menschen u aan en klagen: O, ik heb zoo'n pijn!" Is Ernst Ahlgreii vaak eenzijdig, daar, waar het de smart, het leed, de ongevoeligheid der wereld geldt, hij neemt ook juist waar, ziet scherp. Sla Schetsen op en lees. Hoe juist is Ludde geschreven. Er is geen enkele karakterschets in de geheele Camera, welke met die van Ludde in juistheid en natuurlijkheid kan wedijveren. Ik neem juist de Camera, omdat dit werk hoog staat, hoewel de karakters er een weinig opgesmukt in zijn, waar door het losse, het bevallige een weinig gedrochtelijk wordt. En hiermede acht ik mijn taak voor volbracht. Dat Wolleen een goode plaats op elke leestafel zal verkrijgen, dat 't een geliefkoosd gerecht zal worden op den disch van menig lezer, beschouw ik als zeker. HERMAN SCHJIIT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl