Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 634
V A R I A.
PLASTISCHE KUNST.
De jury voor de eerste jaarlijksch tentoonstel
ling in het Glazen Paleis te München, heeft de
volgende bekroningen toegekend. De gouden
medaille eerste klasse aan de schilders
DagnanSouoeret, te Parijs, voor de schilderij; Een
aflaatdag in Bretagne", Prof. Alb. Keiler, Mün
chen, voor de schilderij: Portret van mevrouw
v. K.", Willem .Mans, Rijswijk bij den Haag,
voor de schilderij: Aan den oever der rivier",
Karl Marr, München, voor de schilderij: De
flagellanten", Prof. Fritz von Uhde, voor de
schilderij: Laat de kinderkens tot mij komen".
Be gouden medaille tweede klasse aan de schilders
A. G. Bintt, Parijs, voor de schilderij: Het
minnend paar", F. J. du Chattel, den Haag,
voor de schilderij: Avondschemering", G.
Pierre Dieterle, Parijs, voor de schilderij: Zons
ondergang aan de kust bij Oiqueboeuf", E. A.
Duez, Parijs, voor de schilderij: 's Zomers",
Viggo Johansen, Kopenhagen, voor de schilderij:
Te huis", Eugène Joors, Antwerpen, voor
de schilderij: Toebereidselen voor den bowl",
Bened. Knv.epfer, Rome, voor de schilderij: Een
onstuimige zee", Adr. Le Mayeux, Boitsfbrt
bij Brussel, voor de schilderij: Vloed", J. A.
Meunier, Neuiiiy sur Seine, voor de schilderij:
Algerijrische vrouwen", Alb. Neuhuys,
Scheveningen, voor de schilder^: Lente", Otto
Reiniger, Stuttgar:,, voor de schilderij: Avond",
Frans Stuck, München, voor de schilderij:
De wachter van het paradijs", Wilh.
Truebner, München, voor de schilderij: Aardappel
veld", Wilh. Bolt, München, voor de schilderij:
Maria". Den beeldhouwers: Ringel d'lllzach,
Parijs, voor een lijst met negen medaillons,
Jos. Uphues, Berlijn, voor een bronzen statuette:
Boogschutter", Fritz Zadow, Charlottenburg,
voor een bronzen statuette: Een worp". Den
architecten: Max. Salamann, voor het ontwerp
voor den wederopbouw van den St. Petrusdom te
Bremen, Heinrich, vryheer von Schmidt, Mün
chen, voor het ontwerp: De St. Katharinakerk
te Oppenheim". Buiten mededinging bleven:
Louis Apol, A. Artz, C. Bisschop, J. H. L. de
Haas, Josef Israëls, K. Klinkeriberg, Jacob Maris,
H. W. Mesdag en Ph. Sadée.
TOONEEL EN MUZIEK.
Bg het gezelschap van het theater Tivoli",
(Nederlandsche tooneelisten, directie Charles de la
Mar), zijn nog geëngageerd de heer Albert Mutters,
mej. Margot Cohen en mevr. Kley (van het
Rotterdamsch gezelschap) terwijl mevr. Marie
Verstraete dezen winter gastvoorstellingen zal geven.
Mej. Margot Cohen en de heer Mutters treden
Dinsdag 20 Aug. a. s. op in twee nieuwe Fransche
blijspelen, n.m.: Een huwelijksnacht en de
Parijsehe modemaakster.
Als eene bijzonderheid wordt medegedeeld, dat
Johannes Brahms van den keizer van Oostenrijk
de Leopolds-orde heeft gekregen, eene onderschei
ding, die tot nu toe alleen aan vorstelijke perso
nen en veldmaarschalken werd verleend.
Klaarblijkelu'k weet keizer Franz Joseph zeer
goed, dat Brahms een koning is in het rijk der
tonen en zijn bdton-de-maréchal sints lang heeft
veroverd.
Aan Anton Rubinstein is bij gelegenheid van
zijn vijftigjarig jubileum de onderscheiding ten
deel gevallen, een telegram van den Czar te ont
vangen, dat aldus luidt: De keizerin en ik
?wencehen u bij gelegenheid van uw jubileum geluk
en wij wenschen van ganscher harte, dat het u
nog lange jaren moge vergund zijn aan de muzi
kale vorming der jeugd en aan uwe compositie's
uwe krachten te wijden. Alexander." De
czarcwitsch en de geheele keizerlijke familie hebben
eveneens telegrammen aan den meester gezonden.
Van Richard Wagner, die, zooals bekend is,
een tijdlang kapelmeester aan den stedelijken
schouwburg te Riga was, deelt het Rif/. Tagebl.
mede, dat de beroemde komponist in dien tijd de
muziek geschreven heeft voor een hymne, die bij
gelegenheid van de troonsbestijging van keizer
Nikolaas I door Brackel geschreven was. Deze
hymne werd vele jaren lang bij alle feestelijke
gelegenheden ten gehoore gebracht, daar het
volkslied van Lwow toenmaals te Riga nog niet
bekend was.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Felix Pyat en llenri Delatouche. Men meldt
uit Parijs : De bloedroode revolutionair en
communard Felix Pyat, die 9 dezer op Père Lachaise
begraven werd, was, zooals men weet, een vriend
en metgezel uit de jeugd van George Sand. Drie
jonge letterkundigen, allen geboortig uit Berry,
bevonden zich in 1831 te Parijs, Jules Sandeau,
George Sand en Felix Pyat, en werkten daar
onder leiding van hun ouderen landsman llenri
Delatouche, die toen eigenaar van den Figaro
was geworden en zich van die jeugdige, frissche
krachten als medewerkers voorzag. Deze gaven
hun chef eens een diner in het restaurant Pinson,
waarop zij bij maneschijn een phantastische wan
deling door het Quartier Latin maakten. Delatouche
had, om een, den anderen onbekend doel te be
reiken een flacre genomen, en moest dien tot
middernacht houden, daar hij het overmoedige
gezelschap niet kon kwijtraken. Wel twintigmaal
stapte hij in het rijtuig en even dikwijls, stapte
hij er, op hun aandringen, weer uit. Zoo reden
zij op goed geluk rond en de koetsier schikte zich
geduldig in zijn lot. Bij de Montagne
Sainte-Geneviève kwamen de dolkoppen op den inval, daar
de wagen in die stille straat langzaam reed,
achter elkaar, terwijl de portieren geopend en de
treden neergeslagen waren, aan den eenen kant
in- en aan den anderen uit te stappen. De anders
zoo prikkelbare en terstond opvliegende Dela
touche lachte hartelijk om de kool, die men hem
stoofde. Pyat beweerde, dat hij daarmede een
bepaald doel beoogde, daar hij alle kruideniers
(épicier is ook fransche uitdrukking voor wat de
studenten hier plebejer of ploert noemen) uit de
wijk een serenade wilde brengen. Hij ging dan ook
van winkel tot winkel en zong met luider stemme:
Een kruidenier is, een roos.'' Dit vertelt George
Sand in hare levensgeschiedenis. Het hoofd van
deze letterkundige kweekerij, Henri Delatouche,
schreef vele geestige courantenartikels en een
aantal, heden ten dage weinig meer gelezen
romans: (b. v. Fragoletta, La vallée aux loups,
enz); hij heeft zich echter vooral in hooge mate
verdienstelijk gemaakt, door de gedichten van den
25 Juli 1794 geguillotineerden genialen Andr
n<hénier aan de vergetelheid te ontrukken,
doordien hij diens broeder, Sauveur de Chénier,
door zijn overtuigende taal wist over te halen, de
door Andrénagelaten geschriften aan hem ter
uitgave toe te vertrouwen. Henri Delatouche be
zorgde in 1819 de eerste nitgave van de nagela
ten werken van AndréCliénier, naar de reeds
tamelijk geschonden origineele handschriften, die
dikwijls slechts uit kleine, dicht beschreven blaadjes
papier bestonden, opdat de gevangen dichter hen
aan de aandacht van den kerkermeester van
SaintLazare kon onttrekken.
Het is aan de directeuren van het Museum van
Couranten te Aken gelukt, eigenaars te worden
van een buitengewoon kostbare verzameling en
daarmede hunne collectie te vermeerderen. Ge
noemde verzameling, tot nu toe het eigendom van
den heer Sachs, postambtenaar te Augburg, omvat
23000 verschillende couranten, waaronder vele uit
de vorige eeuw, die zeer zeldzaam zijn. Zonder
de doubletten te rekenen, bezit het musenm van
couranten nu ruim 40.000 nummers, waaronder
vele van groote historische waarde, een verzame
ling geheel eenig in haar soort, Sachs was reeds
in het jaar 1840 begonnen zijn verzameling aan
te leggen en had haar van een zorgvuldig bewerkten
katalogus voorzien. De naast de zijne, vroeger nog
bestaan hebbende verzameling van dr.
Doppelbauer te Augsburg, die, naar de katalogus der
tentoonstelling van tijdschriften en handschriften,
in het jaar 1877 door de typografische vereeniging
te Praag gehouden, aangeeft, 27.000 nummers
telde, is na den dood van Doppelbauer naar alle
windstreken verstrooid.
Een gedicht van Robert Burns. Onder een
verzameling van autogrammen van beroemde
mannen, die de vorige week te Londen onder den
hamer gebracht werd, bevond zich ook een, uit
drie coupletten bestaand, nooit nog uitgegeven
gedicht van Robert Burns. Het gedicht is met
de vaste, duidelijke hand van den Schotschen
dichter op een gewoon kwarto vel papier geschre
ven. Het papier was gevlekt, vuil en hier en daar
gescheurd, maar niettemin bracht deze litteraire
schat nog veertien, guinjes op.
EEN VERLOREN HUISDIER.
Onze huisdieren zijn grootendeels dezelfde als
die der ouden, toch ziet men nu en dan wijzigin
gen. De kat was al veel vroeger een lieveling dan
de hond; de Egyptenaren beschouwden haar niet
enkel als heilig en verstandig, maar hielden ook
veel van haar. In het oude testament komt zij
echter loaarschijnlyk niet voor. Mozes' voorschrif
ten omtrent de spijzen, noemen ongeveer alle
eetbare en niet eetbare dieren op; maar de kat
is daar niet bij. Het is zeker verwonderlijk, dat de
Joden, uit Egypte komend, haar niet zouden gekend
hebben ; de verklaring zou wellicht daarin te zoe
ken zijn, dat het bezitten eener heilige kat aan
ieder ander dan een Egyptenaar op doodstraf
verboden was. Wellicht toch wordt de kat in het
oude testament genoemd; er wordt in Jesaja en
op andere plaatsen van Zihim, Ohim en meer
dieren gesproken, die men nog niet met zeker
heid heeft thuis gebracht.
Tijdens Mohammed kenden de Semieten do kat,
maar wie joeg muizen vóór dien tijd? Een ver
loren huisdier, het wezeltje. Mozes noemt het als
een dier, dat men niet eten mag en zegt er niet
meer van; maar de Talmud beveelt, het te sparen
en zelfs te kweeken, omdat het de huizen zinde
lijk houdt. liet wezeltje heeft zijn tijd gehad,
maar is zeer in gunst geweest. De Grieken hielden
er veel van, en hadden er lieve namen voor; nog
de tegenwoordige Italianen noemen het donnola,
dametje; ook La Fontaine spreekt van dame
belette''.
Toen de kat en de wezel samen kwamen, bleef
de overwinning aan de kat, the swriral of the
fittest. Zij kon het best met den mensch omgaan,
zij at niet, zooals de wezel, bij hare muizen en
ratten ook nog eieren en kippen; zij had niet
de befaamde muskusklier, waarvan trouwens het
diertje alleen in den grootsten angst gebruik
maakt. Het wezeltje heeft daarentegen zijn
bloeddorst voor, en zijn ranke gestalte, die het in staat
stelt, de muizen en ratten in hun holen te volgen,
eene eigenschap om welke de Engelsche farmers
weer bezig zijn het aan te kweeken, zoowel in
huis, als vooral in schuren en stallen.
Militaire Zaken.
HET NEDERLANDSCHE REPETEERGEWEER
VITALI".
In no. 633 (11 Aug. j.l.) van dit blad troffen
wij onder de rubriek Ingezonden" een artikel
aan van G. C. A. F., dat eene bestrijding ge
noemd wordt naar aanleiding van onze beschou
wingen over het Nederlandseh repeteerijewcer
., Vitali" voorkomende in no. 029 en u'30 (1-1 en
21 Juli j.l.) van dit blad.
Allereerst merken we op, dat die beschouwin
gen reeds in Februari j.l. (zooals uit den datum
aan het slot blijkt) toen de transformatie der ge
weren ternauwernood begonnen was, geschreven
werdon, doch door bijzondere omstandigheden eerst
in Juli j.l. zijn geplaatst geworden.
Bij aandachtige lezing van het stuk bestrijding
meenen wij, te mogen zeggen, dat S. onze be
schouwingen niet zorgvuldig genoeg gelezen heeft,
d. w. z. niet genoeg gelet heeft op hetgeen wij
gezegd hebben en op de wijze hoe dit in verband
met het overige geschied is. Daardoor geeft S.
scheeve voorstellingen van den inhoud en komt
hij tot verkeerde gevolgtrekkingen.
Bovendien zijn de door S. gemaakte vergelij
kingen onjuist, dewijl de aard daarvan niet vol
doende overeenstemt met hetgeen in onze be
schouwingen vermeld wordt. Het zou ons na
tuurlijk te ver voeren, en wij zouden in herhaling
vallen van hetgeen in dit blad en elders reeds
geschreven werd, wilden we al de opmerkingen
van S. volledig beantwoorden. Daarom slechts
het volgende:
Vergelijkt men bijv. hetgeen in hoofdpunt 2
door S. gezegd wordt met hetgeen daaromtrent
door ons in no. 630 bldz. 4 vierde kolom regel
3 tot 4tïv. b. en bldz. 5 eerste kolom regel 12
tot 38 v. b. werd medegedeeld, dan gevoelt men
dadelijk dat S. ons niet begrepen heeft.
Wij vestigden de aandacht op enkele zaken,
onder anderen op de moeielijkheid om de aan te
brengen versterking bij elk wapen na te gaan, en
lieten eene waarschuwende stem hooren tegen
overhaasting en te beperkte beproeving vóór dat
er nog een enkel geweer van het leger getrans
formeerd was. De vraag van S. Is een
spoorwegbrug minder goed, omdat zijn constructie zoo
moeielijk was?", waarbij dus sprake schijnt te zijn
van een nieuwe brug. maakt wél indruk, maar
klinkt toch vreemd als er over eene wijziging
van iets dat reeds bestaat, gesproken wordt.
Wat hoofdpunt 3 aangaat, schijnt volgens S.
reeds uitgemaakt te zijn, dat het verschieten van
de 4 patronen, waarmede het magazijn gevuld
kan worden (niet 5, zooals S. zegt. tenzij het zeker
is, dat de vijlde patroon altijd in den loop zit),
bijna altijd voldoende is om de oorzaak van een
snelvuur to doen ophouden. Is dat zoo, en hapert
er niets, dan zal gedurende de 8.75 seconden, in
welken tijd het verschieten van die 4 patronen
wordt opgegeven te kunnen plaats hebben, de snel
heid van het Nedorlandsche repeteergeweer Vitali
frceemaal grooter zijn dan die van ons gewoon
j geweer klein kaliber. Is dit evenwel geen regel
! en moet het snelvuur meestal langer worden aan
gehouden, dan wordt de verhouding van het snel
vuur der twee wapens, zelfs al hapert er niets bij
het repeteergeweer, bij % minuut omstreeks als
8: 6, bij l minuut omstreeks als 14: 12.
Hoe de verhouding van de uitwerking is, zal
denkelijk door S. wel eens voor een militair publiek
vermelrl worden, als hij zijne belangrijke stelling
verdedigt.
Wij wenschen S. bij do beoordeeling van dat
werk door anderen toe, dat zulks met meer onder
vinding, meer zaakkennis, meer bescheidenheid,
meer welwillendheid en meer onpartijdigheid zal
geschieden, dan S. in zijne bestrijding ten toon
spreidt.
Nogmaals verklaren wij, dat, wat we schreven,
naar onze meening do waarheid was, en beharti
ging maar geen verdachtmaking verdiende, zooals
S. gemeend heeft uit onzen arbeid te moeten
putten.
Gaarne laten wij de beoordeeling onzer be
schouwingen aan de toekomst over. Het zal ons
genoegen doen als de ondervinding die men
gaandeweg bij de transformatie en met het ge
wijzigde wapen (waarvan, zooals wij vernamen, er
op dit oogonblik 10 stuks per compagnie zijn
uitgereikt) opdoet, en nog zal opdoen, er toe
leiden mag, dat de door ons opgenoemde bezwa
ren en nadeelen overwonnen of verdwenen zijn
of zullen zijn, dat hetgeen wij vreesden ongegrond
zal blijken te wezen en dat de Nederlandsche
Infanterie zoo spoedig mogelijk werkelijk in het
bezit van een uitstekend repetecrgcweor zal zijn
gesteld. En hiermede nemen wij afscheid van
onzen bestrijder.
ACHTER DE SCHERMEN
naar
GrsTAV SCHWARZKOrF.
In een lang, ernstig onderhoud tussehen moeder
en dochter was het besluit genomen en het plan
de campagne opgemaakt geworden. Aanleiding
tot het onderhoud was de l'.'iste verjaardag der
dochter geu-eest. Eigenlijk ook weer het feest zelf
niet, maar veeleer de omstandigheid, dat de mooio
Adèlc ook ditmaal weder dien dag in het ouderlijk
huis moest vieren. De teedere moeder, die tot
uog toe met een optimisme, tegen alle teleur
stellingen bestand, nog aan eene schitterende toe
komst voor hare dochter geloofd had, was plot
seling bezorgd en angstig geworden; het getal
vijf-eu-twintig had haar uit hare rust en veilig
heid opgeschrikt. Het was haar plotseling onmo
gelijk geworden, zich aan het treurig, al te vaak
door de ondervinding bevestigd bewustzijn te
onttrekken, dut van een zeker tijdpunt begin
nende, de jaren akelig vlug voorbijvliegen, dat
kleingeestige vooroordeeleu de jeugd van een meisje
binnen al te enge grenzen, hier reeds spoedig te
bereiken, hebben beperkt. Voor hare oogen stoud
plotseling ceu spookgestalte, die zich door geen
bezwering, door geen der tot dusverre geknakte
rooskleurige illusiërj, wilde Liten verjagen.
Zeker was het niet tegen te spreken, dat AdMe
zich naar haar uiterlijk gerust voor twintig jaar
kon uitgeven, maar toch waren er zeer veel
inenschen, die met een lastig geheugen begaafd, zich
nauwkeurig herinnerden, dat het mooie meisje reeds
acht jaar geleden een sieraad der balzalen ge
noemd werd. Dat komt er nu wel niet op aan
bij eene rijke erfgenaam, voor welke andere wet
ten van leeftijd gelden, maar de meisjes die geen
cijfers tegenover de jaarcijfers kunnen zetten, ziju
aan strenge kritiek onderworpen. Het is een
niet te loochenen feit, dut het gemis aan
huwelijksgift den kritischen blik der mannen scherpt.
Adèle behoorde tot de met fortuin stiefmoe
derlijk bedeelden, die niet mogen kiezen, die
gedwongen zijn, een huwelijk uit liefde aan te
gaan ; dat wil zeggen, te trouwen met iemand,
die haar lief heeft. Zij bezat geen vermogen.
Bij een beetje spaarzaamheid had men met het
weinige een bescheiden bruidschat kunnen ver
zekeren, maar het onderhouden van een staat,
die aan talrijke jongelieden gelegenheid zou geven,
om Adèle te leeren kennen en liefhebben, bene
vens de kosten der mise en-scène van Adèle's
schoonheid, hadden zuinigheid onmogelijk gemaakt;
zij verslonden tot den laatsten stuiver het vrij
aanzienlijk salaris dat mijnheer Helbig, Adèle's
vader, als procuratiehouder in een groot handels
huis verdiende. Met een bescheiden bruidschat,
het product van tallooze ontberingen, had men
voor het meisje toch ook maar een bescheiden
geluk kunnen koopen ; was het dan niet beter,
kleingeestige bedenkingen te onderdrukken, van
eene pijnlijke zuinigheid afstand te doen, en. zooals
speculanten en ondernemende mannen van zaken
doen, het geheele kapitaal aan het bereiken van
een groot doel ten offer te brengen ?
In het gesprek nu tusschen moeder en dochter
bleek het wel, dat men voorloopig slecht gespe
culeerd had, althans uiet gelukkig, en nog geen
kans zag om bet beoogde doel te bereiken.
Moeder en dochter lieten de oudere en jongere
heeren de revue passeeren, welke Adèle
omfladderden, met haar dansten, haar bij de meest ver
schillende gelegenheden bloemen zonden ; of haar,
wanneer zij iu de fancy fair optrad, sigaren of
vvaardelooze prullen tegen liefhebbersprijs afkochten.
Nn alle zelfverblinding versmadend en eerlijk
de kansen wegend, moesten zij constateeren, dat
onder het aanzienlijk getal er ook geen enkel
was, die door eenig teeken had te kennen gege
ven, dat hij ernstig wilde worden opgenomen.
Geen enkele was verder gekomen dan de
alledaagsche complimenten.; geen had zich zoo ver
gewaagd, dat eene aanknooping met den besten
wil maar mogelijk was; geen, die ook maar ge
toond had, dat hij werkelijk verliefd was. Toch was
er een, maar die kon nauwelijks ernstig opgevat
worden, en had, dit wel inziende, zich tot nog
toe verre gehouden en het in 't geheel niet ge
waagd, als aanbidder op te treden. De moeder
had zelf niets gemerkt; alleen had Adèle met
den scherpen blik der betrokken persoon terstond
ontdekt, dat deze jongeling alleen haar een waar
gevoel toedroeg en dat deze gelukkig zou zijn,
ernstig te mogen beschouwd worden.
Wie is het?
Emil Berthold; hij komt hier eerst sedert
een paar maanden aan huis.
Een aangenaam, bescheiden jongmensch!
Wel mogelijk. Zijn salaris van vijftien a
achttienhouderd florijnen geeft hem ook niet het
recht om onbescheiden te zijn.
Hij is nog niet op zijn maximum. Hij kan
nog vooruitkomen. Daarenboven schijnt hij een
klein vermogeu te bezitten, dat allicht ook een
honderd guldeu of' wat afwerpt. Eenmaal ge
trouwd, zal hij wel, om u wat meer gemak te
kunnen bezorgen, ook nog de ecue of andere
bijverdienste zoeken te krijgen en de opbrengst
daarvan zal dan ziju vermogen tot een aardig
cijfer brengen. Ge moest hem maar aanmoe
digen.
Mama! geeft u me in ernst dien raad?
Neen, het is niet mogelijk! U schertst'
Ik geef je in ernst den raad, den heer
Berthold te trouwen. Je bent nu nog mooi! maar
ik verzoek je wel te bedenken, welk lot je wacht,
als je eens niet meer mooi zult zijn. Onze
droomen zijn niet vervuld geworden, dan moet meu
op het laatste oogen blik nog vóór poortsluiten
weten te beslissen. I<]en dwaas is hij, die vol
trots een zekere winst afwerpt, omdat de groote
prijs hem ontgaan is. Geef den jongen man
moed en breng hem zoo spoedig mogelijk tot
eeue verklaring, althans tot eene duidelijke ver
houding. Hauclel verstandig, goed kind."
*
* *
Twee dagen bleef Adèle pruilen; dien tijd had
zij noodig, om van haar gouden droomen voor
loopig afscheid te nemen, om hare wenschen te
doen afdalen tot het bereikbare. Maar ook zij
had, onder moeders ernstige woorden, het schrik
beeld gezien en een besluit genomen.
Eenmaal vastbesloten, om den heer Emil
Berthold met hare hand gelukkig te maken, ging
zij al spoedig tot de uitvoering over; van dit
oogenblik afaan, hadden al haar bemoeiingen
n doel, deu niets vermoedenden jongen man
naar alle regelen der kunst te vangen. Zij bewees
hem echter niet de eer, zijn karakter te
bestudeeren, haar gedrag met zijn persoonlijkheid in har
monie te brengen, zij behandelde hem volgens het
duizendmaal beproefde recept. Haar eerste
zorg had ten. doel, hem tot verhooging van ziju
zelfbewustzijn uit de rij der onverschilligen
te doen opkomen, hem een kleine afzonderlijke
plaats, alleen, voor hem merkbaar, in te ruimen,
tot een soort van verstandhouding met hem te
komen. Dit gelukte gemakkelijk genoeg. In
een half uur had zij hunne wederzijdsche, tot
dusverre geheel vormelijke verhouding, iu een
vriendschappelijke veranderd, had zich tusschen
hen beideu een vertrouwen gevestigd, dat als
basis voor verderen voortbouw kon dienen. Zij
wikkelde hem in een gesprek, dat zij, nadat zij
hem ongeveer tot drie antwoorden gelegenheid
had gegeven, verder alleen voerde. Met de han
den de punt van haar fraaien zakdoek gladstrij
kend, eu de oogen naar het plafond gericht, be
gon zij te babbelen, van haar gewaarwordingen
en gevoelens, haar meeningen, sympathieën eu
antipathieën, haar wenscheu. en droomen, om
plotseling als verlegen en beschaamd zich zelf iu
de rede te vallen: > Hemel, hoe kwam ik ertoe
u juist dit alles te vertellen? U hebt werkelijk
j reden genoeg om u over mij vroolijk te maken,
j maar, nietwaar?'' en met een verrukkelijk
lachje, vol vertrouwelijkheid, :>ge zult liet niet
venier vertellen, nietwaar?'1
En toen zij, eenige dagen later, elkander weer
ontmoetten, herinnerde hem een handdruk, ceu
kleine nuance levendiger, eu eenige blikken
aan de bestaande verstandhouding. Als ander
teeken van een belangstelling, die zich
onwille