Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.636
vertooningen, schitterende personen en zaken en
oorverdoovend geweld van menschelijke stemmen,
dierlijke geluiden en muziekinstrumenten; maar
de kermis, gezien door een lachend kinderoog,
waarin alles couleur de rose" schijnt. In de be
stoven uitstallingen van koperen broches, oorhan
gers, armbanden, beeldjes en andere prullen ziet
men als kind immers alles belichaamd, wat naar
ons idee, menschelijk vernuft, talent en vlijt in
staat zijn voort te brengen! De pofi'ertjes-,
plaatkoeken- en wafelkramen zijn dan niets meer of
minder dan weelderig ingerichte restauraties, waar
het toppuut der bakkunst bererkt is. Het staat
zelfs te bezien of men later ooit zoo lekker smult
in het Maison d'Or" of het CaféRiche" op den
Boulevard des Italiens, als weleer bij van der
Kam. Inderdaad heeft men op rijper leeftijd
minstens een vorstelijk Trocadero noodig om bij
het aanschouwen nagenoeg dezelfde illusie te ver
krijgen, die eertijds de ellendige barakken van Kas
of Blanus op ons jeugdig, ontvankelijk gemoed te
weeg brachten.
De goeden niet te na gesproken, die werkelijk
de wonderen der tentoonstelling met kennis van
zaken, aandachtig en eerbiedig in oogenschouw
nemen, en er hunne leering uit putten, slentert
de groote meerderheid, met leege hoofden en
goed gevulde beurzen rond als op een kermis.
De Europeesche, Aziatische, Afrikaansche,
Amerikaansche en Australische café's en restauraties
zitten stampvol met dames en heeren, die hoe
verschillend de taal ook zijn moge, waarin zij
hunne wenschen, verlangens en gewaarwordingen
aan elkander mededeelen, op het punt van eten
en drinken allen precies denzelfden vloeienden
tongval hebben.
Heett men zich braaf te goed gedaan, dan gaat
men kraampjes kijken of spelletjes afloopen.
Het allereerst begeeft men zich natuurlijk naar
het vierpootig monster, genaamd Eiffeltoren", dat
zyn kop, die alleen als het donker is electrische
lichtstralen uitschiet, zoo hoog in de lucht opheft,
dat men dien met het ongewapend oog nauwelijks
ontdekken kan. Reeds in de verte verneemt men
een erg onvriendelijk, dreunend en steunend ge
luid, niet ongelijk aan het brullen en knorren van
een leeuw, dien men door de ijzeren tralies van
zijn kooi een biefstuk au naturel" aanbiedt. In
aanmerking genomen den kolossalen omvang van
het Eilïel-monster'', en de enorme hoeveelheden
menschenvleesch, die het dagelijks verwerkt, moet
gezegd worden dat het zich nog al fatsoenlijk en
kalm gedraagt. De vier groote voedingsbakken,
die aan kabels van staaldraad onafgebroken langs
zijn ijzeren beenen rijzen en dalen, kunnen niet
nalaten het noodige gerommel en gekraak te ver
oorzaken.
Het is bep&ald griezelig om in zulk een verti
caal loopende omnibus naar hooger gewesten plaats
te nemen; want zoo ooit, dan hangt bij die ge
legenheid 's menschen leven aan een staaldraadje.
Maar is men eenmaal boven op de tweede tage,
dan wordt de betoonde moed en het vertrouwen
in de Fransche ingenieurs rijk beloond. Niet alleen
de geheele tentoonstelling, met hare malsche gras
velden, heerlijke bloemen, planten, hoornen, fon
teintjes en sierlijke gebouwtjes, maar gansch Parijs,
met de lichtblauwe Seine en ceinture" om het
middel geslagen, heeft men als op een prentje
duidelijk en in de prachtigste kleuren voor
zich liggen. Jammer dat men niet eerst op deze
tage plaats kan nemen voor de ascenseur"
ons naar den top voort. Daar het ten
eenenmale onmogelijk is om alle liefhebbers te
gelijk naar boven te hijschen, moet er queue"
gemaakt worden, en staat dientengevolge de ge
heele verdieping vol met menschen, die als scha
pen in een kot gedreven, geduldig hunne beurt
afwachten. Menige laconieke Engelschman, die
vernomen heeft minstens twee a drie uren den
tijd te hebben, staat onbeweeglijk op de plaats
rust zijn Times" te lezen. Daalt meii ten slotte
weer heels huids op den grond neder, dan is men
zich bewust eene grootsche gewaarwording gehad
te hebben, die machtig veel overeenkomst heeft
met het half duizelig, half griezelig gevoel, dat
ons uit onze prille jeugd nog is bijgebleven, toen
wij met de brutale dienstmeid, buiten weten van
onze ouders, een toer in den Russischen schom
mel waagden.
L a m r i n c k knikte en nam afscheid.
Starter haastte zich naar de opkamer
terug te keeren. De eerwaarde lieer zat in
Nieske's hoogen leunstoel bij den haard.
De vrouwen waren beneden in de keuken
aan den huiselijken arbeid. Starter nam
een der Spaansche stoelen van den wand
en zette zich bij de groote, goedgewreven tafel
met gedraaide pooten.
De bezoeker droeg een zwart vilten hoed
met hoogeii ronden bol en smalle randen.
Zijn vol en blozend gelaat, zijne kleine glin
sterende oogen, zijn grijzende knevel en
puntbaard, rustend op een vlekkeloos witten
stolpkraag, maakten een ongunstigen indruk door
de ongemeene vermetelheid en trots, die elke
zijner bewegingen, die de houding van zijn
hoofd zelfs tegen zijn wil verried. Hij hield
den hoed op het hoofd, had den mantel met
bonten randen opengeslagen en deed beide
roode handen rusten op ecu dunnen wandel
stok met koperen knop.
Starter kende hem van uiterlijk, maar
had hem nimmer ontmoet. Schoon verwon
derd en zelf onthutst door deze onverwachte
verschijning, had hij evenwel met de innemend
ste hoffelijkheid den man ontvangen, dien
Vondel eenmaal »Dordrechts grootsten
olyfant" noemde. De predikant Johannes
Bogerrnan was te Leeuwarden eene alge
meen bekende persoonlijkheid. In de laatste
maanden nam zijne vermaardheid een nog
hooger vlucht, daar de te Dordrecht verga
derde Synodus-mannen hem tot hun voorzitter
hadden "gekozen. Het Synodus-nationaal was
een feit geworden sedert den 18 November.
Er waren in Friesland velen, die deze ge
beurtenis met leede oogen zagen. Het sterk
ontwikkeld nationaal gevoel had vele Friesche
predikanten tot het houden van eene provin
ciale synode doen overhellen. Daarenboven
neigden de meeste edelen en de van hen af
hankelijke dorpspredikanten der Hervormde
Van den Russischen schommel gaan de groote
kinderen met verhoogde kleuren van zenuwach
tigheid en genot, zonder tijdverlies, dwars door
den fraai aangelegden tuin, direct naar het Grand
Théatre Mécanique", geheel vervaardigd uit
koperstaalijaerenmetaal, zooals v/ijlen de paljas op het
Haagsche Buitenhof dat in n adem uitsprak.
Men laat zich en passant" even wegen, beproeft
zijn kracht, ziet een diamantje slijpen, koopt eene
versnapering en hoort een deuntje muziek. De
ontzaglijke menschenmassa, die hier op do been
is, maakt dat men slechts langzaam vooruit komt.
Eindelijk in het hoofdgebouw aangeland, volgt de !
menschenstroom den breeden middelgang, aan het !
einde waarvan eene monumentale trap is. Blijk- !
baar heeft de groote meerderheid op vorige ten- '
toonstellingen reeds zooveel glazen kasten met
stukken zeep, klosjes garen, gebonden boeken,
gouden pauletten en doosjes met chocolade, meu
belen, gordijnen, tapijten, piano's, orgels, biljards,
vazen, beelden en kachels bewonderd, dat zij de
zijpaden, waar die voorwerpen in eindelooze ver
scheidenheid opgehoopt staan, zorgvuldig vermijdt, j
Men voelt zich gelukkig wanneer men het einde
van de lange baan bereikt heeft en de trap
bestormt.
Boven gekomen deinst men onwillekeurig een
paar schreden terug. Men bevindt zich namelijk
op de galerij, die het machinen-paleis in het vier
kant geheel omzoomt. De eerste aanblik van de
ontelbare stoommachines in volle werking maakt
een onbeschrijftijken indruk. Het is alsof men van
een hooge rots in eene woedende, bruischende en
kokende zee staart. Het is een stampen, beu
ken en draaien van assen, stangen en wielen, dat
hooren en zien vergaat. Merkwaardig is een soort
luchtvlot. dat over twee ijzeren rails op gelijke
hoogte van de galerij over den woedenden draai
kolk heenglijdt. Doorgaans niet minder sterk be
mand dan het bekende vlot van de Medusa, vaart
het heel langzaam heen en weder, zoodat de schip
breukelingen op hun gemak van al hetgeen in de
diepte voorvalt kennis kunnen nemen, zonder dat
het zeewater hunne koude Meeren raakt; of
om duidelijk te spreken zonder van al hot ge
ziene bijster veel te begrijpen of naar huis mede
te nemen. Maar men amuseert zich, is vroolijk en
welgemoed, hetgeen in deze sombere tijden van
werkstakingen en wapeningen waarlijk een groot
voorrecht mag genoemd wordon. Z.
Kunst en Letteren.
ALBERDINÜK THIJM HERDACHT.
De Wetenschappelijke Nederlander^ het orgaan van
den abt J. W. Brouwers te Bovenkerk, heeft een
dubbel munmer gewijd aan de nagedachtenis van j
den hoogleeraar Alberdiugk Tliijin. L'it de vide
belangrijke bijdragen, die deze verzameling bevat,
laten wij hier een paar fragmenten volgen, die
onzen vroegercu hooggeschatten medewerker iu ecu j
eigenaardig licht vertoonen.
Het eerste is ontleend aan de persoonlijke her
inneringen van den heer Jos. Winkelmcyer. het
tweede, het begin van een brief, door den
hoogleeraar, iu het jaar 1862, aan een vriend geschreven.
I.
Niet liclit vergeet ik de drie laatste dagen van
do Goede Week vaii het jaar 1SSG. De kwaal was
heviger dan ooit.
In 't corridoor van het Amstel-IIótel, 't was op
Witten Donderdag, werd liet loopen voor den
edcieu lijder bijna geen mogelijk meer. 7,ijn gelaats
trekken, doodsbleek van smart, getuigden van liet
vreeselijke lijden, dat aan zijn gebeente knaagde.
Twee dikke tranen rolden langs zijn gegroefde
waugen; hij sloeg zijne oogen ten hemel, eu met
een doffe stem riep hij uit: Ach, Goede Jcsus, help
mij toch ! Ik mc-eu trotsch te mogcu zijn op het
vocht, dat op dien stond uit mijn oogen viel, en
met zelfvoldoening te mogen aanteckcnen dat, nu
ik dit schrijf, mijne oogeu weer vochtig worden.
Er moest gehandeld worden. Ik deed den lij
denden, goeden Man, den voorslag om ecu leun
stoel te laten komen, en daarin hem naar het salon
te vervoeren. Hij zweeg en verzonk blijkbaar in
diep gepeins. Dat duurde eenige minuten. Toen
richtte hij zich met bovenmenschelijke inspanning
Staatscho Kerk tot de leer der Hollanrlsche
Remonstranten. Niet allen juichten over de
verkiezing van een Leeuwarder predikant tot
voorzitter van het Synodus Nationaal. Men
wist echter ,dat Graaf W i 1 1 e m L o d e w ij k,
Frieslands Stadhouder, in Den Haag de
raadsman van Prins Maurits was, men
begreep, dat Bogerman hoog in de gunst
van de Contra-Remonstrantsche Stadhouders
stond aangeschreven.
Zoodra Starter den hem bekenden per
soonvan Bogerman zijn huis zag binnentre
den, klopte zijn hart met onstuimigen slag. Een
onbestemde vrees voor een naderend gevaar
verspreidde eene vale tint over zijne bewege
lijke trekken. Hij had echter, toen hij
Lamrinck uitliet, vast besloten zich krachtig te
toonen. Toen hij zich aan de tafel tegenover
den predikant nederzette, stroomde het bloed
weder naar zijne wangen, cti flikkerden zijn
oogen van stvijdensmocd.
«Sinjeur S t a r t e r !'J begon B o g c
rman en de echo zijner woorden scheen aan
de hooge zoldering te weerkaatsen . »Ik
heb een oogcnblik zeer ernstig met u ie
kouten. Hoeveel jaren woont gij nu in deze
stad T
:>Vier jaren, eerwaarde Heer!"
»Gij gaat bij de Doopers ter kerk T'
«Wijl mijne huisvrouw en hare moeder tot
de Doopers bchooren. Ik zei!' reken mij bij
de Engclsche gemeente der Brownisten, die
voor elf jaren onder den predikant: J o h n
R o b i n s o 11 uit Londen te Amsterdam
kwamen."
:>De nc doling is de andere waard ! Doeli
het is mij niet te doen orn lieden tegenover
u den ket'terinecstcr te spelen. Uwc
Bruinisterij of Dooperij kreunt mij niet eene mijtc!
I_k ben uw henier niet gij hebt zelf toe te
zien, of uw weg ter helle voert."
Met onbeschrijfelijke, gadelooze hoogheid
van toon had de Dordsche >olyfant" deze
*n rechten stand. Zijn gelaat begon gloed te
vertoonen. Met zijn linkerarm op den mijnen gesteund,
hief hij met den rechterarm den knoestigen stok
omhoog, en met zijn heldere eu krachtige stem
sprak hij: Wat beteekent mijn lijden, bij de smart
van den Grooteu Lijder op Golgotha? Hij is voor
gegaan! Voorwaarts!"
En hij ging voorwaarts. Met hoeveel inspanning,
met hoeveel ondragelijke smart, dat weet ik niet.
Maar dat weet, ik wel, dat hij zachtjes eeu gebed
prevelde, zoolang, totdat ik hem uitgeput en af
gemat op een soi'a liet iiedergüjden.
Hoe levendig betreurde hij, dat zijne smarte
lijke kwaal het hem onmogelijk maakte, ditmaal
geen deel te kunnen nemen aan de aandoen
lijke plechtigheden der Goede Week, waarmede
de Kerk het bovenmenschelijke lijden van den
Gekruiste, haren zonen iu herinnering brengt!
Ik herinner mij nog levendig, 't was op Goeden
Vrijdag, dat door mij een poging gedaan werd om
een gesprek met hem aan te knoopen, over het
afleidiugsstelsel der Ned. Taaal, volgens Lambert
teu Kate, eu daarin aanleiding te viudeu eeuige
inlichtingen omtrent mij duistere punten te beko
men. Zijn antwoord was kort, zeer kort! 'tBcvreemde
mij; maar slechts voor eenige oogenblikken. 't
Bleek mij, iets later, dat ik hem gestoord had in
een stillen, maar zoeten gedaehteugang. Want kort
daarna begon hij ('t was iu den tram) fluisterend
tot mij te spreken over het lijden van Christus.
't Was hoofdzakelijk over de ergernis, die don
lijdenden Zaligmaker te dragen had, van een volk,
om wiens wille Hij vau den hemel gedaald was,
dat zijn mond sprak. Dien geheelen Vrijdag, is
uit dien helaas! nu gcsloteu mond, tot mij, geen
woord voortgekomen, of het was gewijd aan een
godsdienstig onderwerp.
Of hij, in het, salon van Dr. Meszger opgemerkt
werd:1 J.k beu er meer dau eenmaal getuige van
geweest.
Eeu prins van Duitschen bloede, een
Holienzolleru, een kranige figuur, een echte ruiterge
stalte, kwam eens binnen het salon. Dr. Mcsuger
stelde hem Thijm voor. Een gesprek vau langer ,
dan een half uur, met hartelijkheid gevoerd, was
het gevolg er van. Zoolang de Prins ouder behan
deling was, 't waren trouwens enkele dagen, kwam
hij geregeld 's morgens een. bezoek in het salon.
brengen. Voor al de daar aanwezige adelijke eii
uiet-adciijke renmafiek-lijders, werd een
vcrbeugung" gemaakt; maar, voor Thijm kwam er na
deze eerste kennismaking altijd, bij uitzondering,
een handdruk en een kort, gesprek bij. Dat ge
schiedt alleen aan interessante persoonlijkheden!
Toen onze bekwame graveur P. J. Arendzen
(mijn oude schoolkameraad) het Portret van Dr.
Meszger hart geëtst, werd door de Keizerin vau
Oostenrijk met, heel veel belangstelling het advies
van Prol'. Thijm omtrent de uitvoering aangehoord.
Zij informeerde zich bij Dr. Meszger wol eens naar
den toestand van Monsieur Ie Prot'esseur."
Wanneer Prof. Thijm binnen het, salon kwam,
waren altijd aller oogen op hem gericht, ik be
doel niet met den vluchtigen blik der nieuwsgie
righeid : maar niet dien der belangstelling. Bij uit
zondering kwam men bij hem altijd naar zijn toe
stand vragen. Ecu, uit een drietal Indische
liiciereu, o. a. vau wieu het eene been korter was
dan het andere, en die kwalijk" in den pas ging
bestormde altijd de poging om mij vóór te zij u
den professor vau de overjas te ontdoen. Toen
zijn krijgsconfrater hem vroeg, waarom hij dat toch
altijd deed, (de vraag geschiedde iu liet corridoor)
gaf hij ten antwoord: Omdat i....
ollicicrsvloek!) de tideel.ste kerel is, dien ik ooit heb aan
getroffen."
's K rijgsmans-taalvorm deed hier niets te kort
aan de waarheid.
Met wien maar wil, blief ik het eens te zijn,
dat Dr. Mcszgcr om een andere reden Amsterdam
had kunnen verlaten, dau hij voorgegeven heelt.
't Moge de achting voor hem minderen; zijn be
kwaamheden blijven onmiskenbaar. Die
iichtkautige" persoon, met zijn onweerstaanbare oogen,
voerde /eil aan zijn mars. Ouder zulk een verza
meling van lijden, dat zich poogde op te bergen
in het, arsenaal van zijn salon, was en bleef de
man jolig, was hij een bedreven guit, iu den goe
den zin des woords. Maar ook Dr. Thijm had op
gevorderden jaren, de regel guitighcid" niet
door
woorden uitgesproken. Hij keek daarop sta
tig naar de vlammende houtblokken op den
haard, alsof hij Starter wilde uitnoodigen
een oogenblik over zijn wanhopigen toe
stand na te deuken. Deze spande zich niet
geweld in zijn opkomenden toorn te onder
drukken, en antwoordde, steeds beleefd:
>>Gij zegt daar wel zeer terecht, dat gij mijn
herder niet zijt, eerwaarde heer! Overmits '
gij mij dus niet komt spreken over besognes |
uw heilig devoir van predikant rakende,
brand ik van verlangen te hooren, wat uw
eerwaarde van mij mocht verlangen !" j
»Wie zegt u, dat niet juist mijn heilig de- ;
voir mij noodzaakt tot u te komen? Indien l
het anders ware, zoudt gij mij niet ten uwent j
zien, sinjeur Starter! Reeds heden zoude ;
ik de reis naar Dordrecht hebben ondcrno- j
men, ware het mij niet verkieselijk geweest
op het vecrschip van Harlingen te wachten,
dat eerst overmorgen afzeik, en luidde ik
niet secundo eene dringende besogne met u !
af te doen !" j
Starter wilde niet toegeven aan dedius- !
tere vrees, die hem telkens als eene huivering i
door do leden voer. Hij sprak, ditmaal min- !
der hoffelijk:
>Mij o'odonkt niet, dat ik ooit de eere ge
noot: 'met u te bcsognceren, eerwaarde lieer!"
»Dnt behoeft ook niet l Het is genoeg zoo
ik u de ccro doe met u in besogne te komen!
Luister nu scrio naar wat ik u zeg. Gij zijt
nog geen vijf jaren hier, en reeds is het u
gelukt ondei1 luiden van velerlei soort en
c-ondilie de zaden van ongebondenheid en god
deloosheid te strooien! Ik kan dat Gode gants
verfoeilijk werk niet langer tot Leeuwarden
gedoogen ! Ik heb te zorgen voor het heil
deiarme schapen, die mij te hoeden zijn toever
trouwd. Ziedaar de besogne, die ik met u
heb af' te doen!"
Domino Bogerman hief voor het eerst
het breede hoof^ op eu stiet met zijn stok
gehaald in zijn levenszakboekje.
't Was een week na Pasehen, 1880. De kwaal
werd iets beter; echter niet veel.
Dr. Meszger wilde niet langer dulden, dat de
Professor in het salon liep, gesteund door mijn
arm. De Prof. betoogde de onmogelijkheid daarvan;
de Doctor bepleitte de mogelijkheid niet alleen,
maar ook de noodzakelijkheid daarvoor. Ik stond
tusschen deze vreedzame kampioenen, vast beslo
ten den Doctor prijs te geven voor den Professor.
De Doeter merkte het bliksemsnel. Hij nam den
kiioestigen stok van den Prof., hield dien verticaal
met beide vuisten omklemd voor liem en do Prof.
deed hetzelfde. Ik droop af, omdat ik moest.
Voorwaarts !" kommandeerde de Doctor met zijn
stem van ongewone draagwijdte. Mars'-h!"
kornmaudeerde Prof. Thijm met eeu steutor-stem.
Een" riep Dr. Meszger en twee" riep Prof.
Thijm. Maar.. . toen liep Meszger met den stok
weg,. ... en had ik gepoogd mijn geliefden mees
ter ter hulp te snellen, de reuzenkraeht van
den wetenschappelijke!! knijper en wrijver had mij
dit, belet. Hij had zich naast mij geposteerd. Het
telleu der passeu ging uu voort; de Dr. telde
drie, de Prof. vier. Bij eiken tel strompelde de
lijder een stap. 't Was de eerste maal in veertien
dagen tijds, dat de geliefde ontslapene dien weg
alleen liep. Met een guitigen glimlach telde hij
waggelend zestien, toen hij deu stijl van een deur
kou grijpen; maar onder dien guitigen glimlach
zag ik duidelijk de onmiskenbare teekenen van de
heldeninoedige inspanning en wilskracht, die hier
geofferd waren.
't Was int usschen doodstil in het salon, 't Strom
pelen van den lijder, de guitigheid van den Prof.
en deu Doctor werd niet belachen; zijn wilskracht
werd.... bewonderd! Men zag daar te duidelijk,
dat alleen groote zielen de scherpe zwaardsnee vau
het, lijden onder een glimlach weten weg te bergen.
Deu vorigen dag had hij mij nog, met, veel ver
voering verhaald, dat de Wit, op de pijnbank uit
gestrekt, een ode van Horatius luide gereciteerd
had.
Geen portret, slechts penceelstrcken! Wat ik
hier geef, zijn slechts afzonderlijke, op zich zelf
staande penceelstrcken. Nog n uit de vele, die
ik zou kunnen geven; want do plaatsruimte vau
deu Wetfnschappelijken Nederlander, staat iii hoe
genaamd geen evenredigheid tot deu lof. die den
goeden Meester zou kunnen worden gegeven.
Nu kunnen wel eeuige uit de groote anonyme
ineuschenmassa, het volgende terugwijzen tot da
nietige kleinigheden"; maar zulkcu moeten maar
op hun nummer gezet worden door den schim van
Plutarchus. Deze bct-oude-o vergroot vader-biograaf
verhaalde wel, dat Alcxander gewoon was zijn
hoofd ceii weinig naar n kant te dragen; dat
Alcibiades een saletjonker was, die een overredende
kracht aan zijn woorden wist bij te zetten, ofschoon
hij een lispende stem had; dat de woekerende en
schrapende Cato, rood haar en grauwe oogen had;
dat Caesar ecu kaal hoofd en de prima modepop
vau zijn tijdvak was; dat Cicero's neusvleugels
aan onwillekeurige knunptrekkingen onderhevig
waren, enz. Welnu, dan geef ik mijn nietige klei
nigheid" ook niet prijs, omdat zij spreekt voorliet
gemoed en den adel van het karakter des Ge
storvene.
Wij waren, nadat een pijnlijke kuur was
afgcloopen, op den terugweg naar het, woonhuis, liet
regende hard, en de tram was, vau binnen, geheel
bezet, meercndeels met heeren.
L'rof. Thijm sprak over de dagen van voorheen,
toen het, zelfbewustzijn der Ncd'erlandscho Katho
liciteit nog niet was wakker geschud; dus over de
dagen zijner grootste en vruchtbaarste werkkracht
Zijne oogen waren onophoudelijk gericht op liet
achterste slik-bord van den tram. Behoef ik te zeg
gen, dat, hij met voldoening den naam van zijn
,/zaligeu" Vriend Willem Cramer noemde? Maar on
ophoudelijk bleven zijn oogen toch gericht op dat
achterste slik-bord van den tram. Óver de recon
structie der historie... over het grondvesten ecner
nieuw oplevende Katholieke literatuur . . . over de
stichting van een Katholiek dagblad . . . over liet
herstel der bisschoppelijke hiërarchie ; .. . maar . .,
altijd die oogen op liet achterste siikbord vau den
tram ....
Als Prof. Thijm warm werd, kon men dat, zien.
Men kou het nu ook aan hem zien, toen hij zoo
tegen den vloer.
>lk geloof, eerwaarde heer, dat ge in zeer
zonderlinge erreureii vervallen zijt!" merkte
Starter met meesterlijk zelf'bedwang aan.
>Hoe is het mogelijk, dat door mij zaden van
Goddeloosheid worden uitgestrooid tot Leeu
warden, daar ik primo geen leeraar ben, en
secundo van. uwe godgeleerde denkwijze niets
versta!"
«Houd uwe oppassel'yke boert voor u! Gij
verstaat mijne woorden opperbest l liet be
taamt u niet tegenover mij dezen toon aan
te nemen, daar gij oorzaak zijt van velerlei
verbastering der goede zeden en manieren in
deze stad! Waar is het, ooit gehoord, dat men
in de weke vóór het heilige feest van Gods
geboorte naar den schouwburg der
rhetorisijnen gaat? En hier heeft men zelfs aanzienlijke
hoeren, vrouwen en borgerluiden naar uwe
vertooningen zien gaan, zoodat de godvruch
tige stemming, die vóór Kerstmis alle vrome
zielen past, ganschelijk is verdorven."
Het was of een glimlach de lippen van den
dichter ging krullen. Hij keek echter zijn
vijand kloek in de kleine fonkelende oogen
en antwoordde.
: Van mijne ouders heb ik tot Londen ge
leerd, dat het, feest van C h r i s t u s geboorte
een heugelijk feest is. Dan heerscht in alle
eerbare Engclsche gezelschappen groot jolijt
eu verkwikkinge des geestes. Vrienden worden
genoodigd op Kcrstdagavond. Vroolijk gezang
klinkt in het. ronde. Alle veete en haat wor
den vergeten. De dienstboden wenschen hunne
meesters : a h a p p y C' h r i s t, m a s! De im
mer groene takken van den hulststruik sieren
den schoorsteen e;i de zoldering. Vrijers en.
vrijsters verheugen zich in een eerlijken ronde
dans. En waarom zouden wij rederijkers dan
in de weke vóór kerstmis niet mogen spelen?"
(Wordt vervolgd.}