De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 8 september pagina 3

8 september 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 637 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 ?willen, die aan geen publiek schijnen te denken, van geen bijval te droomen, die hun eigen, door niemand of niets misvormd ot verminkt leven leiden. Koeltje Steiler is een eenvoudige, zoo ge wilt, niet zeer ontwikkelde boerin, die er alleen handen om te werken en een hart om lief te hebben op na schijnt te houden, die den man, die haar zoo diep rampzalig heeft gemaakt, geen enkel verwijt doet, omdat zij hem nog altijd liet heelt, die huilt en jammert als een kind, wien men zijn speelgoed ontneemt, als haar zoon haar niet met dien man wil laten trouwen en die dit alles doet met een natuurlijkheid en schijn van recht, die het ons onmogelijk maken, er wrevelig over te worden, met oen taaiheid en vast vertrouwen, die de woorden van Mademoiselle de Lesp nasse, wier geheele leven n liefdesgeschiedenis was: tToseraispresquedire que l'amour denent une verin zoo begrijpelijk en vergeeflijk maken. Arie, de zoon, is ontwikkelder en beschaafder, heeft waar schijnlijk school gegaan, is zeker dikwijls in den Haag geweest; als hij het beslissende onderhoud met zijn vader zal hebben, grijpt hij een boek, om kalm en vrij van aandoening te schijnen. Hij is eerlijk, trouw, deugdzaam, ja wat niet al en toch is zijn moeder, de eenvoudige, onwetende Neeltje ons liever en sympathieker. Hij is een deugdzaam man en toch. niet volmaakt. Juist dit bevalt ons in hem, hoe wonderlijk hot ook schijne. De romantiek heeft ons zoo overstelpt mot vol maakte helden, dat wij blijde zijn, zoo dikwijls ?wij weer eens een menschelijker held aantreffen, die er ook zijn zwakheden op na houdt. Wessels, de vader en Doortje, de verloofde, staan op het tweede plan. de eerste, de echte soldaat. die door zijn heldenfoiten in den oorlog zijn mis stappen in het burgerlijk leven voor een deel meent te hebben goedgemaakt; de tweede, de eenvoudige, gezonde boerenmeid met een gezond hoofd en een gezond hart. Is het ons dus een eerste en aangename plicht de schrijfster van harte geluk te wcnschen met haar veelbelovenden en reeds zoo veel gevonden arbeid, niet minder voelen wij ons gedrongen den artisten van het Ned. ooneel een welgemeende hulde te brengen voor hun prachtige vertolking. Mevrouw Frenkel heeft ons zelden zoo weten te hoeien en mede te sleepen, als in de eenvoudige rol van deze eenvoudige Neeltje. Zij ging geheel in de voor te stellen persoonlijkheid op, was wer kelijk een boerin en de boerin, zooals do schrijf ster zich die gedacht moet hebben. Zij had de rol tot in de kleinste bijzonderheden bestudeerd, zoowel in stem als in gebaren, in gang als in manieren. Niet het minst troffen ons de volgende kleinigheden: als zij een hand gaf, gaf zij niet zelden de linker, als zij dronk stak zij do vingers in het kopje, als zij de medailles van Wossels bekeek, woog zij ze op haar hand en trof haar vóór alles de zwaarte. Niet minder bevielen ons de heeren do Jong (Arie) on Bouwmeester (Wes sels). Het groote tooneol tusschen beiden in het tweede bedrijf was een juweeltje. Mevrouw Holtrop (Doortje) sloot zich op waardige wijze bij hen aan. Alleen had zij nog wel iets linkscher en boerscher kunnen zijn. Do regio had waarschijnlijk eens willen laten zien, wat zij op haar eigen terrein tot stand weet te brengen ; het zou misschien moeilijk zijn er gegronde aanmerkingen op te maken ; alleen willen wij er even op wijzen, dat zoowel Zondag als Woensdag de hans-klok hardnekkig stilstond. Over Mevrouw Noirel" kunnen wij kort zijn. Wij hebben het reeds vroeger in dit blad besproken. Het is een vroolijk blijspel, zonder cenïgc pre tentie. Het geeft geen hooge kunst, vóór alles bevallige, soms een beetje ondeugende. Men ge niet, lacht en amuseert zich en zou wel lastig moeten zijn, wanneer men niet voldaan was. vooral wanneer het op zulk een voortreffelijke wijze ten tooneele wordt gebracht, als dit hier het geval is. Mevr. Frenkel had in een half uur tijds haar persoon lijkheid een volkomen motamorphose doen onder gaan. Thans was zij de nog jeugdige, kokette, vroolijke en beweeglijke schoonmama, die door haar goedheid en in haar onschuld de zaken van haar schoonzoon op zoo noodlottige wijze in 't honderd stuurt. Opmerkelijk was weer de uitstekende wijze, waarop zij haar rol had opge vat; in het eerste bedrijf nog half en half de bourgeoise, ook in kleeding en uiterlijk, in de volgende geheel de van het leven genietende Parisienne. Mevrouw Holtrop speelde het iiu/ifniterolletje alleraardigst en even als Mevr. Frenkel volkomen in den stijl. Terecht overdreven beiden een beetje in het laatste bedrijf. De heer Tourniaire (notaris Thevenot) gaf, juist door niet te veel op den voorgrond te dringen, het bewijs zijn rol en het stuk te begrijpen; niet voor niets heet het Tielh-Maman" en niet Mr. Thevenot". De heer Morin was als de oude Boudiuois zoo goedig en beminnelijk, dat hot velen verwonderde, dat Schoonmama zich niet eerder liet vermurvcn. Do vele bijrolletjes waren alle in goede handen, alleen had mevr. Poolman wel wat meer relief aan het hare kunnen geven. Ook in Mevrouw Noirel" was aan regie en miseen-scèm de meeste zorg besteed. Toen het scherm voor het eerste bedrijf opging, hoorden wij een paar dames naast ons uitroepen: He, hoe gezellig!'' Ook het door mevrouw Noirel gemoderniseerde notariskantoor beantwoordde geheel aan den eisch. Alle meubelen toch moesten blinken van nieuw heid en deden dit ook, vooral de gaskroon, waar het groene etiketje met den prijs nog aan hing. Alleen viel het ons op, dat men, waar telkens sprake is van een schilderij van Hennor, ons een copie van Adriaan van der Werff's (in ons Rijksmuseum te vinden) dansles te aanschouwen gaf. Het gezelschap van den Salon, dat men, om met Ibsen te spreken ,,Der Sund der Jiu/end'' zou kunnen noemen, heeft Zondag l September eveneens het winterseizoen geopend en wel met iets geheel nieuws, dat echter niet geheel nieuw is. vooral niet in dezen schouwburg, namelijk met een revue. Een revue is .... Ja, wat is een revue? Dat valt maar niet zoo in een paar woorden te zeggen. De beste verklaring is misschien deze: Een revue is een salade van hansworsterij en nonsens, waarvan de gccstigheden het zout en de hatelijkheden de peper zijn, of duidelijker: een revue is een tooneelstuk, dat geen tooneclstuk is, een aftreksel van Humoristisch Album" en Asmodée" in 5 bedrijven; een poppenkast voor volwassenen, waarbij veel te hooren, veel te zien en veel te lachen valt; het tweede vooral en het laatste niet minder, tenminste als het is, zooals het behoort. Een onmisbaar, ja een hoofdvereischte voor elke rechtgeaarde revue zijn bovendien nog eenigo meer of minder scherpe coupletten over de aan gelegenheden van den dag en juist deze couplet ten hadden wij op het oog, toen wij zooeven aan het volslagen nieuwe en nieinuls dagawesene van de revue durfden tornen. In de laatste jaren toch (men denkc aan de dagen van Bamberg, Charlier, Mutfers en Thönissen) heeft men in den Salon hij herhaling tooneelstukken met dergelijke coupletten ten tooneele gevoerd en daarmede steeds groot, niet zelden uitbundig succes behaald. Wij gelooven dan ook, dat hut een zeer gelukkige en vruchtbare (in lederen zin) gedachte van de hee ren Bigot c.s. is geweest: Naar den Kifi'eltoreii" als Septemberstuk op hot repertoire to brengen, to j meer daar de hooren Alina-Farius (Reijciing en Kreukniet) zich op alleszins voldoende en bevre digende wijze van hun vrij gevaarlijke taak heb ben gekweten. Naar den Eift'eltoren" is prettig,^ vroolijk, dol en amusant, slechts zelden een weinig langdradig, bijna altijd grappig, soms werkelijk geestig. Tot de beste gedeelten behooren het tooneel met de 3 Bogers en de 3 buzannas in het 2de bedrijf, de ontvangst van den Shah in het ode en het slot van het 4de met de parodie op den Gijsbrecht en de melodie uit De wondervogel." Toch is er n ding in, dat ons slechts matig, dat ons eigenlijk in het geheel niet bevalt en dat wij dan ook niet willen verzwijgen; het is de scherpe critiek. dio de schrijvers door d'j vertoouers, zelf kunstenaar aan een onzer schouwburgen, _op de overige in onze hoofdstad en wel meer in het bijzonder op n daarvan laten uitoefenen. Dit is een oratio pro domo, die op ons geen aangcnamen indruk kan maken en ons wel eenigszius (loot denken aan de jongens op straat, dio in du plassen trap pen om hun makkers te bes-patten, maar die meestal alleen hun eigen schoenen vuil maken. Men zal ons misschien zeggen : Dit gebeurt to Parijs eveneens. Maar wat zegt dat V Te Parijs heeft bijna ieder theater zijn eigen genre en eigen publiek en doen zulke steken dus betrekkelijk slechts weinig pijn ; de weinige schouwburgen hier ter stede echter spelen niet zelden hetzelfde stuk en zijn dus in meerdere of mindere macu alle clkaars concurrenten. Tot zoover hierover. Het vele gocdo in Naar den Eifi'eltoren", dat wij terecht ge noemd on geprezen hebben, scheen ons geen roden om het minder goede er in geheel over liet hoofd te zien. Ons eindoordeel wordt er bovendien slechts weinig door gewijzigd. Wij lazen eens in een frausclio beoordceling: Uite rente «e ae rficonte p-:**; dit: est réunie o!: die cat muur/uée". Wij zijn het hiur volkomen mede eens en aarzelen dau ook niet Naar den Eiö'eltoren" onder de eerste soort te rangschikken, tevens een ieder aanbevelende er zelf kennis mede te gaan maken, piustiii'eile ne se raconte pus. Over de vertolking kunnen wij kort zijn. Een revue is geen tooneelstuk, stelt geon zeer hoogc oischeii. Vroolijkhoid, vlugheid en levendigheid zijn daarin voor de vertconors de eerste 011 ook bijna de eenigo eischen. De nieuw geëngageerde jeugdige krachten kwamen den Salon dau ook reeds dade lijk uitstekend te pas. Vooral do dames verdie nen een pluimpje. Zij hielden zich den geheelmi avond allerkranigst, kraniger zelfs dau de hoeren, die, naar het ons voorkwam, hun taak wol eens wat al te licht opvatten eu er niet tegen opzagen, vau tijd tot tijd buiten do handeling om, op voor het publiek hinderlijke wijze te lachen en Inpra ten. Aan de costumes was grooto zorg besteed; zij getuigden van vindingrijkheid er: goeden smaak. In het Grand Théatrc is hot eigenlijke winter seizoen nog niet begonnen. De Kinderen van kapitein Grant", die reeds sedert eenigen tijd bij dit gezelschap in studie zijn, zullen hedenavond bij hot publiek hun opwachting als Septcmberstuk komen maken. Waarschijnlijk zouden wij du opvoering van De componist en de orgel draaier", drama in 5 bedrijven vau Bourgeois en d'Ennery dan ook niot besproken hebben, zoo zij ons niet in gelegenheid had gesteld, kennis te maken met den hoer Tartaud. den nieuwen jeune premier, door do heeren van Lier aan hun gezelschap verbonden. Toch zou het, gelooven wij, niet geheel rechtvaar dig zijn, de talenten van dezen acteur naar zijn spel in dit stuk te bcoordeelen. De compo nist en de orgeldraaier" is, al noemt het pro gramma hot ook een drama, een echt eu onver sneden melodrama, een buitengewoon boeiend en spannend melodrama zelfs, maar toch altijd een melodrama. De hoer Tartaud echter is in de aller laatste plaats melodramaspeler : daarvoor ontbro ken hem de kracht van stem en veelzijdigheid van gebaren, het pathos en de emphaso. Hij vertolkte de rol van don door hot ongeluk aan den absinth verslaafd rakendcu en eindelijk krankzinnig wor denden componist Eouaud beschaafd en correct, maar niet zooals zij vertolkt moet worden. Hij scheen bang voor overdrijving of va'sche effecten en maakte juist hierdoor de voor to stollen figuur onduidelijk eu onbelangrijk. Een melodramaheld kan ons alleen door de wilde betoovering en demonische hartstochtelijkheid van zijn spel over het min ot meer belachelijke en overdrcveno van. zijn. persoon doen heen stappen. Hot i>ns troj) de zèle" geldt bij het me lodrama niet; matiging en eenvoud zijn in deze rollen bijna een gebrek; schreeuwen is er niet zel den betor in dan sproken en gillen soms nog het best. Toch had de heer Tartaud, vooral in de kal mere gedeelten van zijn rol, soms zeer goede oogeublikken, niet het minst in het 5de tafereel. De woorden Ilenriette is dood" werden buitengewoon fraai gezegd. Ons eigenlijk oordeel over dezen acteur wenschen wij echter nog tot een volgend op treden, liefst in het drama, of nog liever in het moderne tooneelspel op te schorten ; daarin toch zal de heer Tartaud, zoo wij ons niot bedrie gen, zijn lauweren moeten zoeken en waarschijnlijk vinden. IBSEN IN FRANKRIJK. In een belangwekkend artikel in het Jierliner Tar/eblatt wijst Paul Lindau op het feit, dat Frank rijk, zoolang particularistisch in litteratuur, lang zamerhand ook aandacht aan het buitenland gaat wijden. Duitsche, Eugelsche, maar vooral Russi sche en Noorsche litteratuur wordt er niet belangstolling besproken; een der nieuwste veroverin gen, «a Tolstoi en Dostojewsky, is Henrik Ibsen. De Franschmaa, die zich met de taak belast heeft Ibsen bij zijn landgenooten in te leiden, is Edouard Rod, een der meest begaafde en fijrigevoeligste ouder de jongere Fransche schrijvers. Rod heeft zich met de litteratuur van het buiten land ijverig beziggehouden en geeft zich voortdu rend moeite, om den aesthetischon gezichtskring zijner landgenooten uit te breiden. Hij heeft voor ecne vertaling vau twee van Ibscu's drama's, door j M. Prozor, eeno uitmuntende inleiding geschreven. i Rod is niet blind voor do moeielijk'ueid om de Franscheii, aan helderheid, aan zuiver begrensde en geteekende figuren gewend, met Ibsen's krach tige, maar vaak raadselachtige, knoestige Noren vertrouwd te maken. Ibsen's figuren, onder oen ander klimaat, in een ander landschap, in geheel andere sociale toestanden gevormd, iu kleinere maatschappijen, staan op oneindigen afstand van do Fransche levensbeschouwing. Maar Rod geeft de hoop niet op, uat zijne landgenooten ook voor deze persoonlijkheden, die hun iu den beginne als onbegrijpelijk, min of meer belachelijk zuilen voor komen, eindelijk sympathie en warme, mcnschelijko deelneming zuilen gaan gevoelen. Dit proces zal zeker zeer langzaam gaan; Ibscn's werken be zitten niet hot rechtstreeks treffende, het mee slepende der Russische romans, dio in Frankrijk niet verwonderlijke snelheid hun weg gevonden hebben. Ibsen treedt veeleer langzaam, trapsgewijze voort, maar Rod houdt het ervoor, dat hij het een maal verkregen terrein niet verliezen zai. Tot nog toe is do Skandinavische litteratuur over 't geheel in Frankrijk weinig bekend. Andersen's sprookjes, alleen eene bloemlezing, ceuigo werken van Bjürnstjorno Björusou in ecne revue, anders is er ongeveer niets vertaal'!; van Esaias Tegnér, vau Hertz, van Björnsou als dramaschrij ver, van Striudbcrg, vau Kydborg, Kjeiiaud, is den Franschen weinig of niets bekend. Ibsen's naam is nog zoo goed als niet genoemd. De voorstelling, dio men zich vau het geheeie Noorden maakt, is die vau een woest, schilder achtig land, vol nevelen, waar ceu merkwaardig volk ecu patriarchaal idyllisch leven voert, in ge lukkige afzondering van de wereld, onbekommerd om alle vraagstukkeu, die aan do beschaafde vol ken zorg baren. De kennismaking met ibsen mi maakt aan deze zonderlinge opvatting op piot.-eliiige, ruwe wijs een eind. Rod maakt geen ge heim vau hoc gevoel vau verrassing, dat hem overweldigde, toeu hij mot de werken van den genialeu dichter nader kennis maakte; hij is er oprecht verbaasd over, iu dezen den terugsiai; te vinden van al die conflicten, die in Frankrijk, iu Duitsciiland.ovcral, in het geheim woelen; en te meer verbaasd, omdat die conflicten juist in ile kleine afgesloten maatschappij te onverzoenlijker, iieidger in het licht treden eu hun dichterlijke uitwerking er vermeteler wordt dau elders. Ilij ziet in, hoe ook in Skiii'dinaviüdoor al de sociale stroomiiigen do grond omgewoeld wordt, hoe de steunpi laren der maatschappij er kritisch beschouwd wor den cu niet meer zoo vast schijnen te staan, hoe de grond, die het sociale samenstel draagt, hier eu di'.ar scheurt eu wegglijdt en het gevaar voor een eataclysme er nog dreigender schijnt, dau iu de groote beschaafde maaischappijcn \anmidiieuEuropa. Als belangrijkst cu incest karakteristiek van Ibsen's drama's beschouwt Rod lïomnt'rs'toini; de twee drama's echter, door Prozor vertaald on voor welke Rod's studie ais inleiding dient, zijn Lca HeKciuMts eu 2\'uïti. i'rozor beeit ze ook nog door pré/accu laten voorafgaan, waarin hij eenige zeer juiste opmerkingen over Ibsen geeft <;u dien een teir'Me remueur de coiixcicii.ee>; noemt. Paul Lindau lic-yft, de vertaling van (retifjanf/ere, waarvan Les l'ereMuilx juister de beteekcuis teruggeeft dan Si>olcen of Gctpi-iixtei; met de Indische vau von Borcli, die als uitmuntend bekeii'l is, vergeleken, en prijst vooral liet talent, waarmede Pro/.or de scherpe bondigheid vau Ibsen's taal in het Fransen heeft weten weer to geven. A! de zachte, vriendelijke overgangen en omschrij vingen, die het Fransen zoo gaarne in de gc/olschapstaal gebruikt, heeft hij met zorg vermeien. De stijl is opzettelijk hard, dikwijls ruw eu hob belig; dikwijls zelfs is de Fransciie vertaling nog krachtiger eu pittiger dau de Duitsche. Als voorbeeld haalt l'aul Lindau de belangrijke plaats aan, waar mevrouw Alving spreekt van het rond waren van het gestorvene, het eigenlijk spookach tige"' dat Posen bedoelt. Zij zegt dan: Ich bin furchtsam und sclieu, weil in niir ctwas von diesem Gespensterartigen steekt, das ich niemals so recht loswerden kann. Als ich Regino und Oswald da drinuen hörte, war mir's, als siilie ich Gesponster vor mir. Aber ich glaube beinahe, Pastor Matulcrs, wir Alle sind Gespouster. Es ist nicht alleiu das, was wir von Vater und Mutter geerbt haben, das in uns umgeht. Es sind allerhand alte. todte Ansichten umi aller m gliclie alto Glaube und dergleichen. Es lobt nicht in uns; aber es steekt in uns und wir kunnen es nicht los werden. Wenn ich uur eine Zeitung in die Hand nolinic, um daraus zu leseu, so ibt's mir schon, als salie ich die Gespenster zwischen den Zeilen uraher schleichen. lm ganzen Lande mussen Gespeuster leben. Mir ist's, als muszten sic so dicht sein, wie der Sand am Meere. Und dann sind wir Alle mi t ciuander ja so gottesjanimcrlich liciitscheu," Prozor heeft dit als volgt vertaald : Je suis craintive, j'ai peur, parce qu'il y a en moi quelquo chose, quelque chose qui m'obsède, des souvenirs terribles qui mo hautent comuie des revenants dont je nc pnis mo défaire. Quand j'ai entemlu la, a, cöté, Régiue et Oswald, c, a a técomme si Ie passés'était dressédevaut moi. Mais je suis pres de croire, pasteur, que nous som mes tous des revenants. Co n'est pas seulcment Ie sang do nos pères et mères qui coule on nous, c'est encore une ospèce d'idéo détruito, une sorte de croyance morte, et tout cc qui en résulte. Cela no vit pas, mais ce n'en est pas moins la, au fond de nous-mêmc, et jamais nous ne parvenons a nous en délivrer. Que je prenne un journal ot rne mette a Ie lire.: et je vois des fantöines surgir entre les lignes. Il me semble, a moi, que Ie pays est peupléde revenants, qu'il y en a autant que de grains do sable dans la mer. Et puis, töus, tant que nous sommes, nous avons une si misérahle peur de la lumière !" Als Oswald tot zijn moeder spreekt over de vrees voor de vreesclijke ziekte, die hem een ellendig wegkwijnen in stompzinnigheid voorspelt, zegt hij: Denn es braucht ja nicht gleich tödtlich zu enden, sagt der Arzt. Er naunte es eine Art Weichheit im Gehirn oder etwas Aehnliches. (Lüchelt rnüde.) Die Bezeiclmung kliugt so hübsch, nicht wahr? ich musz immer an kirschrothe Draperien denken, an etwas, das zart uiid weien zu streicheln ist." liet is aldus vertaald: Car cola nc unit pas ncccssairement par une mort immédiate, a dit Ie médecin. II pretend que c'est Ie cerveau qui moUit... une sorte. de i mollcsse dans Ie cerveau ou quelque chose d'ap| prochaut; il me semble que l'expression sonne hanuonieuseineut. Je suis constammeiit portéa me représeuter des draperies do velours de soie, nuance rouge ceriso ... quelque chose do dêiicat a caresser." Nora, in hot Fransch Maison de poupce, is ook uitmuntend leesbaar en geeft geheel den in druk weer van Ibson's stijl. Of de drama's, op het Fransch tooneel opgevoerd, terstond zullen slagen, is natuurlijk du vraag; Ibsen was tot heden op buitenlandschc tooneelen. niet gelukkig, maar in elk geval is het opwerpen der quaestie. het behandelen va:i Ibscn ais onder werp vau gesprek, eeu stap tot het betreden eener geheel onbekende gedachtenwercld. De Fransche analysten zullen hem oen dankbaar onderwerp vau studie vinden, Reeds geeit het Journal des IJebats een portret vau hem, meer curieus dan wijsgeerig, maar toch een bewijs vau belangstelling: Ruwe trekken, doordringende ooeen, eeu moud vol standvastigheid, een massa woest haai1, een massa witten baard, en het uiterlijk van eeu ouden Noorscheu zeeman. Langen tijd heeft hij te Rome en later nog te München gewoond, in volkomen afzondering. Dit wat Ibseu den puri tein betreft. 'Maar aa.il den anderen kant is hij directeur van eeu nationalen schouwburg geweest, en dit is eene positie die niet met strenge inge togenheid samengaat. Daarenboven heeft deze revoiutiomiair, ua.ir liet schijnt, een zoon in diploj matiekoii dienst; hij houdt ervan, zijn wij.sgeereumante! me t ceu broüfl/e vol ridderorden te ver sieren als hij in de wereld gaat, is volstrekt niet ongevoelig voor vrouwelijke vleierij, eu heeft zijn kleine colerie van schoonu aauuidstcrs te Stock holm eu te Christiania." MUZIEK IN DK HOOFDSTAD. Voor de muzieïf in <!e hoofdstad, die e-edureiule een maand of ;), -l haast uitsluitend door het orke-4-Kes bezorgd werd, begint de goede lijd weer aan te breken. 1);' muziek toch tiert voorminielijk iu den \\ iüter,tii al is bet op dit oocreubiik voor hei ge/.iehl on vooral liet gevoel nou zeer weinig wiüterachtig, toch kan men uit het enkele feit, dut (ie imuiek gaat tieren, (k-u na derenden, winter afleiden. .«Zeg mij wat er aan muziek is, en ik zal u zeggen in w-_-ik sei/oen wij zijn!" Eeu poosje kunnen wij du.-; nog wel zomerweer verwachten, want alleen de Ilo audsuhe Opera is nog pas begonnen en »é;i Hollamlsclie Opera maakt nog geou winter." De urUtocratische Fiaiisehe Opera, de Maatschappij Toouktiust, de Wagnerveiveniging enz. zijn nog iu ile biuiin (Ie uier", iu/\vitser!and oi'oi) huaue buitens, en slechts als .ook die alln binnen de lierbergzame, ge/.eliige inureu der hoofdstad zul len zijn teruggekeerd, zal de winter recht eigen lijk begonnen ivezen. l>e muzikale stof is dus voor 't oogeubiik nog zeer gering, eu er behoort mijnerzijds moed eu des lezerszijds welwillend heid toe om respectievelijk o\er dat kleine beetje muziek iu de hoofdstad te schrijven ea dat ge schrevene te lezen. Honderd jaren of nog niet eeus zooiaiig geleden zou ik, behalve dit beroep op de wchviÜeudiu'id des lezers, er ook uog sen gedaan hebben op de Muze der Toonkunst eu deze jonge dame ongeveer aldus aangesproken hebben: Muze ; ai kom mij te hulp iu 't zoeken naar stof. waar geen stof is, Maak mij dau van die stol een verbazend verrukkoüjii op >.-;, Schrijf dit epos iu 't net op papier aan n zij slechts beschreven., En verzend liet dan ras aan 't bureau van dit kimstlieveud V/eekblad ! Maar iu onzen materialistiseheti tijd, waarin men eene zoo ver strekkende macht vau Muzen min of meer in twijfel trekt eu terecht of ten onrechte gelooft, dal wat men doet men dit geheel allén eu krachtens zijn eigene bekwaamheid doet, eu dus zouder cimige liulp van wien of wat ook, iu dezen tijd, zeg ik, zijn dergelijke aanroepingen uit de mode geraakt eu wil meu dadelijk weten waar liet op staat. Welnu, dat wij bet dau uu hebben over de Holliiiidsche Opera eu L)e Troubadour, of volgens de huidige coiiscienticiuse schrijfwijze: De(u) Troubadour. ??* * Een bezoek aan deu Parkscliouwljurg wordt hoe langer hoe meer uanbevelingswuard. Men gaat er zich hoe langer hoe meer op zijn gemak gevoelen, eu ik zie deu tijd naderen, dat de elite der hoofdstad daar bijeen zal komen om met sympathie de ontwikkeling vau onze Nationale Opera te volgen. Die Opera is nog niet volmaakt, verre van daar', maai1 het zwakke plantje begint nu toch goed te groeien, eiken dag ziet men het grootereusteviger worden en zij u levensvatbaarheid duidelijker auu deu dag leggen, eu het is m. i. boven allen twijfel verheven of het plautje zal ecu krachtige boom worden, die schoone vruch ten zal afwerpen. Ja, mijne overtuiging is, dat de IIoll. Opera reeds uu eeu weldadigeu iuvloed uitoefent, o. a. op zoovelen, die tot nogtoe van alle kunstgenot verstoken waren, en welke de Holl. Opera door zeer matige prijzen in de gele genheid stelt dat genot eindelijk te leeren ken nen. Want wat heeft een eenvoudig ongeleerd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl