Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.637
den zeggen der in- en uitgaande rechten te
danken.
Zyn roem dankte hij evenwel aau zijn kennis
van schilderijen en zijn vriendschap voor de kun
stenaars. Hij bezat op de Oude-Zijds Voorburgwal
een huys vol" van kunst, waar de roode helm
uithing, een huis dat daarom van constiiefdige
heeren daegh'lijckx veel wordt besocht". Daardoor
was hij een opvoeder der schilderjeught" geworden.
Van Mander rekent het hem daarbij tot een zeld
zame eer toe, dat hij oock vrouwen tot onser
const was aanporrende".
Razet was stellig geen geboren Hollander. Daar
om kon hij toch wel hier ter stede het notarisambt
bekleeden. Er zijn zelfs voorbeelden, dat notarissen
met heel hun protocol uit de Zuidelijke Nederlanden
of uit Duitschland overkwamen en na bekomen ad
missie zich in het Noorden vestigden. Hij was on
gehuwd doch had eene natuurlijke dochter, die hij
bij testament van 22 Maart 16U8 tot erfgenaam
instelde onder bepaling, dat. zoo zij kinderloos
stierf, zijn vermogen moest aangewend worden
sot opvoedinghe van eenige (onbemiddelde)
jongeluyden van goede hope, die hun sullen begeven
tot leeringe van de const van schilderen,
beeldf plaetsnijden". Weesmeesteren zouden het ka
pitaal beheeren en overlieden van St. Lucas toe
zicht en beslissing over de uitvoering hebben.
Dit is inderdard een merkwaardig vroegtijdig
voorbeeld van een ontworpen fonds tot opleiding
van jonge kunstenaars, 's Mans goede bedoelingen
schijnen evenwel niet tot eenig resultaat te heb
ben geleid.
Annetje, zijne dochter, trad in het huwelijk
met den wel gegoeden schilder Jan Pieterz van
Gils, die te Delft tevens deurwaarder van den
Hove van Holland was. In diens boedel, in 1021,
na het overlijden van zijne vrouw beschreven,
bevonden zich nog vele schilderijen, die blijkbaar
van zijn ' schoonvader afkomstig waren, als b.v.
een cruciüx van Van Mander, op /'200 geschat,
en vier ror.de schilderijtjes van denzelfden mees
ter, van wiens werk wij nog een ander denkbeeld
krijgen als wij verder lezen, dat hij twee gordij
nen en een scboorsteenkleed had beschilderd,
zoowel als het deksel van een notenhouten ge
sneden spiegel. Van Cornelis Ketel, die als ge
tuige bij Razets testament stond, vinden wij de
12 apostelen, geschat op /' 72 en een Christus
van /'12. Bij Razets leven bewonderde men van
denzelfden meester nog een Mariabeeld en een
moraal. Dirk Barendsz was vertegenwoordigd door
een altaartafel, een crucifix met Magdalena het
kruishout omvattende en een paar portretten,
Bloemaert door een keukenstuk, drie groote ronde
stukken, voorstellende Venus, Juno en l'allas, een
doodshoofd, en eenige goden en godinnen met kink
hoorns. Gerrit Pietersz, Swelinks broeder, door een
vischmarkt en een vleemarkt, Michiel van Mierevelt
door Razets portret en twee papetertjes, Hans Bol
door een paar verlichterijen, waarvan een voorstelde
een cruciüx, Jacques DeGheyn door eene
penteekening die een landschap te zien gaf. Ilaus Jordaens
door een boer en boerin, de oude Steenwijk door
een perspectief dat op /' 110 getaxeerd werd. Jan
Scorcel door eene drievuldigheid die slechts op
? 3 werd geschat, Coenraad van Schilperoort,
Pieter Stael en Momper ieder door een landschap,
Huybert Tons door een wintertje. Voorts trof men
er stukken aan van Hoefnagel, Gilles Conjet.
Pourbus, en zeker niet het minste van allen een
eigen portret van Holbein. Copieën naar goede
meesters waren ook in dien tijd zeer in trek, wij
vinden ze dus ook in de verzameling van dezen
kunstliefhebber, welke als type van een schilde
rijen-kabinet van het begin der zeventiende eeuw
hier eene korte vermelding verdienen, al moeten
wij hierbij vermelden dat de meeste dier stukken
beneden de /' 15 werden waardig geacht. Wij
mogen daarbij echter niet vergeten, dat de kunst
toen en nog later slecht werd betaald en dat de
waarde van het geld zooveel grooter was dan
thans.
VAN DEN GOEDEN OUDEN TIJD,
door
JAN VAN 'T STICHT.
Mijn vader slachtte eigenlijk slagtte hij toen
nog elk najaar een halve koe. De andere helft
van deze koe slachtte mijn oom, die, een half uur
vau de stad, aan de Blauwkapel woonde, waar hij
een boerderij had. Daar werd ook de geheele koe
geslacht, wegens de hooge accijnsen, die de ge
meente Utrecht zich veroorloofde van het voor den
mensch zoo onontbeerlijke rundvleesch te heften.
Deze slachtdag was de derde en laatste der
feestdagen, waarvan de boterboer ieder jaar ons
de eerste leverde en de houtboer mijn vader
was bakker, on we gebruikten dus iedere week
een boerenwagen vol takkebossen on de
houtboer de tweede.
Maar deze slachtdag was de voornaamste feest
dag. Ik was nog klein, maar ik begreep al vol
komen het gewicht van dit najaarsfeest. Dan
ging er voor een geheelen winter vleesch in de
kuip en de tanden deden me al in November zeer
als ik dacht aan het taaie pekelvleesch dat ik in
April nog zou moeten eten.
Doch welgemoed stapten we op dien belang
rijken dag in de tentwagen, die na den eten
we aten toe nog om half-twee, in plaats van
dineeren om zes, zooals tegenwoordig voor onze
woning zich posteerde en dien we van den stal
houder uit de hand" gehuurd hadden, hetgeen
beteekent dat mijn vader zelf stuurde'', en geen
koetsier ons gezelschap hield, wat met het oog
op hetgeen stond te gebeuren niet wenschelijk
werd geacht.
Eer we evenwel instapten, had mijn oudste
broer de plank van het voorste bankje opgelicht
en in het met hooi gevulde bakje daaronder eenige
in oude couranten gepakte voorwerpen neerge
legd, welke voorwerpen hij zoo zorgvuldig had
ingepakt en zoo geheimzinnig daar neerlegde,
dat alle scherp uitziende buren onmiddellijk zagen
dat het flesschen waren.
In den winkel werd uitgemaakt, hoe we zitten
zouden. We waren met een talrijk gezin en er
gingen nog een paar vrienden mede, dus drie op
een bank, dat kon best, en mijn jongste broer en
ik in het bakje. Voorts n magere tusschen twee
dikken en die magere kreeg dan nog de instruc
tie om wat op den voorkant van de bank te gaan
zitten, terwijl de dikken zich gemakkelijk achter
over vlijden dat stond niet zoo gedrongen.
Zoo gezegd, zoo gedaan, en eindelijk zaten we
on reden af.
De naaste buren knikten ons vriendelijk goeden
dag zij wisten van de meiden al wat we gin
gen doen. Maar de verderop wonenden, die tegen
do deurpost leunende hunne pijp lieten verteren
en al nieuwsgierig geloerd hadden wat er toch
gebeuren moest met dat rijtuig, keken ons met
verbazing na, toen we voorbij reden, en als ik,
met kinderlijke belangstelling, uit mijn bakje nog
eens even omkeek, dan zag ik hoe zij een paar
schreden naar elkaar toe gingen en blijkbaar
hunne verwondering te kennen gaven, dat de
ouwe van 't Sticht zoo midden in de week met
zijn heele familie zijn zaken uitliep.
Mijn broer en ik, in het bakje, niet, maar de
anderen binnen in en mijn vader vooral, waren
er wel een beetje verlegen mede en allen waren
we blij, dat we de Wittcvrouwenpoort uit waren.
He, hè, zeiden dan de mageren van het ge
zelschap en persten hunne achterdeelen tusschen
hunne dikke buren in, zoodat dezen nu eens een
eind naar voren op de bank kwamen. Ho, ho, ho,
een beetje, jij schrale springert, zeiden dan do
dikken, maar goedmoedig als dikke menschen
in den regel zijn, lieten zij het zich toch welge
vallen, ook omdat zij het met de mageren eens
waren, dat zij beter tegen zoo'n voorkant konden
dan dat vel over been.
Met al dat verschikken waren we intusschen
door de Kapelsteeg (nu, natuurlijk straat) geko
men en waren we buiten niet ouder, maar tus
schen hoornen, want er zat geen blad meer aau.
En dan was hut historisch oogenblik gekomen
waarop mijn oudste broer zei: zouden we niet
eens aau de wieg stooten'?!"
Dat was aau geen doovemans deur gepord!
Mijn vader met de leidsels in de hand stond in
een oogwenk overeind; mijn zuster, die hij altijd
nevens zich moest hebben, volgde zijn voorbeeld,
en haar vriendin desgclijks. Dan worden de kussens
weggenomen, het deksel opgelicht, mijn oudste
broer, die achter mijn vader zat, bukte zich over
de leuning en grabbelde in het hooi en kwam na
eenige oogenblikkeii met eene ficsch woor boven.
En als dan de drie op de voorbank, weer gezeten
waren en de ttcsch ontkurkt was, dan dronk mijn
vader hot eerste glas wijn en sprak daarbij do
gedenkwaardige woorden: nou jongens, op den
goeden afloop." En mijn oudste broer liet er op
volgen: en dat we 'm nog lang mogen lusten."
Dan dronken we ieder een glas en bleef er
daarna nog wat over, dan zei mijn tweede broer,
die schutter was: we moesten hem nou maar
soldaat maken!" En dan werd hij soldaat gemaakt,
namelijk de tiesch.
Wij, in het bakje, kregen het laatste glas en
als mijn broer naast me dan zei: we zullen de
leege flesch maar weggooien!" riep mijn vader:
ben je mal kwajongen, elke stuiver is er een !"
Maar dan was 't al te laat, want dan bad ik de
flesch al in de sloot gesmeten.
Wij lachten en zongen den geheelen weg, dio
vervelende lange laan. over, doch weldra waren
we aan onze bestemming. Daar stond oome os
en tante Mient en neef Albcrt en nicht Griet
op den weg voor hun huis al naar ons uit te
zien en wuifden ons vriendelijk lachend toe. En
achter hen stond een man in een blauwe jas, met
een wit voorschoot vol bloedvlekken, met een
slijpstaal in de hand waarover hij bloeddorstig
een groot mes hoen en weer streek.
We stegen uit! Er werd handen gedrukt en
lippen gewisseld op oud hollandsche manier. Ik
vooral werd verschrikkelijk geknuffeld en dat ik
nu nog zooveel van kussen houd, is waarachtig
de schuld van mijn tante en mijn nicht niet.
liet vóórbankjöwerd nu geheel van zijnen in
houd ontdaan en het duurde niet lang of oomo
Bos en tante Mient en al do andere groote
menscheu hadden kleurtjes als roosjes. De man in
den blauwen kiel verzekerde dat hij niet tegen
dat rooio goed kon en kreeg daarom een
klcnrloozcn drank, waarbij hij beter bij zijn positieven
bleef naar hij zeide en die positieven had hij
straks maar al te goed noodig.
Want dra word het beest uit den stal gehaald.
Bliksem", zei mijn vader, hij is nog weer
meer aangekomen sinds de vorige maand, zwager!"
Dat zal wel waar zijn", zei oomc, terwijl hij
het rund op den biefstuk sloeg; ik wed dat hij
vijfhonderd pond haalt!''
Schoon aan den haak?" vroeg mijn oudste
broer, die al zoo dikwijls mee uit slachten was
geweest.
Neen", zei oom; ben je gek, niet schoon aan
den haak, zoo vuil, zóó als ie daar staat!"
Mijn broer, die schutter was; kneep inmiddels
met een hongerig gezicht hot beest iu de billen
en dit gaf zijne erkentelijkheid voor deze lief
koozing te kennen, door des schutters schoenen en
broek veel groener te maken dan hem wel aan
genaam was, doch ons in eene buitengewoon
vroolijke stemming bracht.
Alleen mijn zuster die mede in den kring om
het rund stond lachte niet mede. Hare hand had
zij om mijnen hals geslagen en rustte op mijnen
schouder. Het arme dier" fluisterde zij mij toe;
straks makeu ze 't dood." En zij zag mij daarbij
zoo weemoedig aan, dat mij de tranon in de
oogen kwamen. Hoevele boesten heb ik sinds dien
tijd niet zien doodmaken, zonder schreien, hoe
veel tranen heb ik niet gestort bij haar graf en
dat van zooveel andere dierbaren.
Maar de paar traantjes op dien dacj waren ras
vergeten. De man in zijn blauwen kiel was gereed
met'zijne toebereidselen. Het rund werd gebonden,
door een ring met den kop naar den grond ge
trokken en kreeg met den achterkant van een bijl
een slag tegen den kop, waarvan ik u de beschrij
ving maar besparen zal. Ook van de wijze waarop
daarna het bewusteloozo dier de hals werd af
gesneden, hoe hot werd afgehakt on zoo eerlijk
mogelijk werd verdeeld tusschen mijn vader en
mijn oom, bij welke verdeeling tante Mient en mijn
zuster het grootste woord hadden, zal ik niets
zeggen, 't Is te bloederig'.
Alleen zal ik vertellen dat de halve koe, die
mijn vader slachtte, in doeken gewikkeld en aan
stukken gebroken, natuurlijk, gepakt werd in den
tentwagen en dat wij, nadat ik de verschrikkelijke
operatie des kmiffelens nog eens had ondergaan,
in gezegden wagen plaats namen en wegreden.
Mijn broer en ik, in het bakje, hadden den hal
ven kop en een achterschinkel en zaten dienten
gevolge, evenals do groote menschen, binnen in,
met de knieën tot den kin opgetrokken.
liet was niet alleen deze houding die afbreuk
deed aan onze vroolijkheid. maar nu we den
grooteu slag eingen wagen, begon ons geweten te
spreken. Binnenin werd slechts gefluisterd, in hot
bakje hoorde men hot kloppen vanjongonsharten.
Zoo naderden wij de stad en de Witte Vrou
wenpoort.
Allo jongens, zei mijn vader, nu vroolijk.
En zelf hot voorbeeld gevende, hief hij aan:
De koning leevM De koning ieev' !
Zoo klinken stem en snaren.
Met van angst trillende stemmen gilden wij in
het bakje mede. En mijn broer do; schutter, die
een basstem bad, alsmede mijn oudste broer, die
tenor zong, lieten den koning zoo verschrikkelijk
hard leven', dat in ij n zuster begreep zich er wel
buiten te kunnen houden en haar mond hield.
O, is u 't meneer van 't Sticht!" zei de
kommies, die, met een lantaarn in de hand, onder
de donkere poort ons kwam visiteeren.
,,.Ta, baas"', zei mijn vader, met iets in zijn
stem, ' dat een kommies moest hooreii als hij een
goede kominie.-; was, ik ben 't. alles in orde
hoor!"
Vooriüt", riep do kominies en de poort ging
open en toe.
We kwamen thuis! Mijn zuster was bleek en
zei dat zo nooit weer meeging. Mijn oudste broer
zei: dat hebben we er weer eens netjes afge
bracht !" En de schutter meende, dat het er nu
wel eentje lijden kon.
Dat meende mijn vader ook en de ontdoken
belasting werd opgedronken.
Allerlei.
allen schijn, dood naast de rails lag. Hij is
dood dood op zij geslingerd!" riep men uit
de verte, maar een neger, die vooruit geloopen
was eii naast het lijk neerknielde, deelde den
omstanders in zijn beste Engelsen al spoedig een
betere tijding mede: Dat nigger, hem zijn niet
dood, hem snurkt nog!" riep hij en hij begon de
bevveginglooze gedaante te stompen, totdat zij
zich met eeu luiden geeuw oprichtte en verwon
derd om zich heen keek. De man was ongedeerd.
Hij was boven op den dijk, die naast den spoor
weg liep, gaan liggen slapen, was in zijn slaap,
zonder wakker te worden, langs do helling daar
van naar beneden gerold en naast de rails blijven
liggen. Het voorbijstuiveu van den trein, de machine
met haar donderend geraas en schril gefluit, de
luchtdrnk van den slechts op een afstand van
enkele duimen van hom voorbijvliegende!! trein
waren niet in staat geweest zijn snurken te doen
ophouden. Het personeel van deii trein was daar
zoo verontwaardigd over, dat het den slaapkop
een flink pak slaag gat, alvorens de trein naar
Augusta, de plaats harer bestemming, doorreed.
Wmdhorst op 'het feesteommers. Op den
Katholiekendag te Bochiim vond ook een feesteommers
der katholieke studentenverenigingen plaats, bij
welke gelegenheid de oude Winduorst op
grapgige wijze den Fiühschoppen" ter sprake bracht.
Dat de tijd behalve aan het werk ook aan de
vroolijkheid gewijd wordt on men.zijn jeugd op
allo geoorloofde wijzen geniet en er zich in ver
heugt, op de wereld te zijn, is volkomen in den
haak. Ofschoon ik er helaas niet lang meer aan
zal kunnen deelnemen, zal ik toch, wanneer ik
tijd heb en in de gelegenheid ben, geen enkel
pretje afslaan. Ik ben ontvankelijk voor alles, vvat
schoon is, maar ik zou niet gaarne nog eens
Ivatzenjammer" hebben. Want wat dat is, herinner ik mij
nog zeer goed, daar ik niet mag ontkennen, dat
ik meniyen haring heb moeten eten. (Groote
vroolijkheid). Ik neem erg graag deel a;in een
flinke Kneiperei" en ga ook liefst niet te vroeg
naar huis. Maar wat ik zooeven van den Fr
hschoppen gezegd heb, daar blijf ik bij; dat kan
onmogelijk met een ernstige studie samengaan.
Me u behoeft zich daar niet al te purilcinsch aan
te houden, men mag gerust af en toe 's morgens
een Schoppen drinken, maar het mag geen regel
worden, het moet uitzondering blijven; het is te
verleidelijk; wanneer men begint, weet men niet
waar men eindigt. Neemt dat dus ter harte.
Verder vertelde hij nog : Bovendien heb ik reeds als
jongen zeer gaarne gedanst, en daar z;i l hut waar
schijnlijk wel van komen, dat het i;:ij niet erg
Gezonde slnup. Uit New-York wordt gemeld:
Over den door niets te storen slaap van de
zonen van het Ilcmclscke rijk", is reeds herhaal
delijk geschreven, maar dat ook de zwarte na
komelingen van menschenetende Ethiopiers, onze
tegenwoordige gekleurde gentlemen", zich in
een benijdenswaardig vasten slaap mogen verheu
gen, zal uit het volgende genoeg/aam blijken.
Van zijn machine af zag-, eenige dagen geleden,
de machinist van oen door den staat Gcorgia
Vliedenden sneltrein een menschelijke gedaante
op "of vlak naast de rails liggen. In zijn angst
gaf hij wel terstond tegenstoüm en liet hij
de stoomiiuit een verschrikkelijk gegil uitstooten,
raaar alles te vergeefs, liet ongelukkige wezen
stond niet op en evenmin gelukte het den trein
bij tij.Is tot staan te brengen. Zoodra bij echter
stil stond, spoedden allen zich naar de plaats des
onheus en daar vond men een neger. die. naar
gemakkelijk viel, het te loeren. 'Toen ik
den universiteits-dansmtester te GöUhigfn drie
lessen gehad bad, zeide hij mij, dat het eigenlijk maar
beter was, dat ik zijn college niet langer b(,",:ocht,
daar ik niet den minsten aanleg bex-.u:. l,';;arop
antwoordde ik hem: Mijnheer de professor (groote
vroolijkheid) ja, zoo noemde ruen iieiu, daar
hij dit gaarne vviide ? dit heb ik zeer goed ge
weten, en daarom heb ik gewacht, tot ik zulk een
uitstekend onderwijzer voud." ,,/uo, dac ik iets
anders", antwoordde hij, en zoo ben ik totn ge
bleven, en toen ik BI ij n tdsi-iiiwnintn kreeg, stond
daarop : De oo.rstc walzer van dozen eeuw.
(Groote vrooüjklu-i.!). Ja. wanneer het bopa.üu
noodigwas. zon ik het u ad uuuiuul
altijd wanneer ue name, die ik
lerij zou inoetoii halen, mij g'een bkuuv.je iiat
loopeii. (Vroülijkhekl). Gij ziet dus, dut ik gaarne
aan allerlei dwaasheden meedoe, maar daarom
dienen wij toch niet te vergelen, van die dwaas
heden raar den ern't tciug te koeren, ik wensen,
den heeren, die hier bijeen zijn, toe, dat zij hun
studiejaren in gezondheid en biij te Jaocde ten
einde mogen brengen, ik wensch liuu op hun le
vensweg veel goeds en scboons en hoop dat zij,
wanneer zij ook eenmaal 7:! jaar oud zuilen zijn,
even gezond eu vroolijk zullen wezen als ik.
Een (jcrulleti grootheid. Dat een vorst in liet
armhuis sterft, zal zeker we! tot de ze'u
zaanilieden behoorcn. Zulk een geval heeft zich onlangs
te Hamburg voorgedaan. Verst Deiuctrius
Iwanowitsch van Ciiiwa, die een zeer bey.ogen verle
den achter oen rug heeft, is aldaar onlangs in
het Altouasehe armen- on ziekenhuis ovei leden.
Jwaiiowitscli, een werkelijke vorst uit de
Donau1 landen, speelde eens te Parijs aau bet hof ^au
i Keizerin Eugenie een groote rol. Allengs verloor
j hij echter dooi' het spel zijn vermogen en geraakte
i hij verzeild in kringen van twijfelachtig aliuoi.
' Toen hij zijn geld eindelijk geheel verkwist had,
wendde hij zich in den beginne voornamelijk tot
l logeerende vorsten, o a. ook tot den overleden
Stand dor partij na den IGcen zet
ZWART
van wit.
23
24
k3
d.'J
f2 a
. ^o
b5
cl
b4
21
22
i- X
al
C.)
dl
b8
w;
b G
cG
i i
i l
'2. \
8
9
10
11
12
13
U
15
1G
17
18
19
20
'21
22
a b c d e l' g
WIT
bl (12 c8
-d2 b.3 b7
o o o
h2 h4
1'2 1'3
g2 - g4
gi _ ; j
c-1 d3
cl bl
b3 cl
c2 -?f2
hl h2
dl hl
f'2 g3
13 f4
o
h7
08
d8
d7
a7
cG
c7
c8
e7
f7
bG
c8
o
b<;
e7
c8
a5
a7
c5
cG
c8
fG
b 5
d6
2G
27
28
29
30
31
32
33
34
35
3G
Jhr. A.
l
2
(5
7
8
<l
10
11
12
13
14
15
1G
17
18
19
20
«) Na
dcxe par
Stdltll.
f 4 f5
c-3 X a7
f5 X cG
cl e2
c2 ??c3
gl _ g5
c3
f G
g"'
h2
E. v. Forcest.
e2 e-1
gl
bl
(12
f3 X
fl
cl
O _
f2 .
e4
13
c3
d-1
d-1
c2
e3
O
f-4
c5
hl
a3
13
b-1
e2
a2
e2
b2
dl
e3 X d-1
fl X «
d4 c5
e-2 f^
13 d3
komt er eenige tccl\cnin;
ij veel /cttuii gedaan ziju
Remise verklaard.