De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 8 september pagina 6

8 september 1889 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.637 den zeggen der in- en uitgaande rechten te danken. Zyn roem dankte hij evenwel aau zijn kennis van schilderijen en zijn vriendschap voor de kun stenaars. Hij bezat op de Oude-Zijds Voorburgwal een huys vol" van kunst, waar de roode helm uithing, een huis dat daarom van constiiefdige heeren daegh'lijckx veel wordt besocht". Daardoor was hij een opvoeder der schilderjeught" geworden. Van Mander rekent het hem daarbij tot een zeld zame eer toe, dat hij oock vrouwen tot onser const was aanporrende". Razet was stellig geen geboren Hollander. Daar om kon hij toch wel hier ter stede het notarisambt bekleeden. Er zijn zelfs voorbeelden, dat notarissen met heel hun protocol uit de Zuidelijke Nederlanden of uit Duitschland overkwamen en na bekomen ad missie zich in het Noorden vestigden. Hij was on gehuwd doch had eene natuurlijke dochter, die hij bij testament van 22 Maart 16U8 tot erfgenaam instelde onder bepaling, dat. zoo zij kinderloos stierf, zijn vermogen moest aangewend worden sot opvoedinghe van eenige (onbemiddelde) jongeluyden van goede hope, die hun sullen begeven tot leeringe van de const van schilderen, beeldf plaetsnijden". Weesmeesteren zouden het ka pitaal beheeren en overlieden van St. Lucas toe zicht en beslissing over de uitvoering hebben. Dit is inderdard een merkwaardig vroegtijdig voorbeeld van een ontworpen fonds tot opleiding van jonge kunstenaars, 's Mans goede bedoelingen schijnen evenwel niet tot eenig resultaat te heb ben geleid. Annetje, zijne dochter, trad in het huwelijk met den wel gegoeden schilder Jan Pieterz van Gils, die te Delft tevens deurwaarder van den Hove van Holland was. In diens boedel, in 1021, na het overlijden van zijne vrouw beschreven, bevonden zich nog vele schilderijen, die blijkbaar van zijn ' schoonvader afkomstig waren, als b.v. een cruciüx van Van Mander, op /'200 geschat, en vier ror.de schilderijtjes van denzelfden mees ter, van wiens werk wij nog een ander denkbeeld krijgen als wij verder lezen, dat hij twee gordij nen en een scboorsteenkleed had beschilderd, zoowel als het deksel van een notenhouten ge sneden spiegel. Van Cornelis Ketel, die als ge tuige bij Razets testament stond, vinden wij de 12 apostelen, geschat op /' 72 en een Christus van /'12. Bij Razets leven bewonderde men van denzelfden meester nog een Mariabeeld en een moraal. Dirk Barendsz was vertegenwoordigd door een altaartafel, een crucifix met Magdalena het kruishout omvattende en een paar portretten, Bloemaert door een keukenstuk, drie groote ronde stukken, voorstellende Venus, Juno en l'allas, een doodshoofd, en eenige goden en godinnen met kink hoorns. Gerrit Pietersz, Swelinks broeder, door een vischmarkt en een vleemarkt, Michiel van Mierevelt door Razets portret en twee papetertjes, Hans Bol door een paar verlichterijen, waarvan een voorstelde een cruciüx, Jacques DeGheyn door eene penteekening die een landschap te zien gaf. Ilaus Jordaens door een boer en boerin, de oude Steenwijk door een perspectief dat op /' 110 getaxeerd werd. Jan Scorcel door eene drievuldigheid die slechts op ? 3 werd geschat, Coenraad van Schilperoort, Pieter Stael en Momper ieder door een landschap, Huybert Tons door een wintertje. Voorts trof men er stukken aan van Hoefnagel, Gilles Conjet. Pourbus, en zeker niet het minste van allen een eigen portret van Holbein. Copieën naar goede meesters waren ook in dien tijd zeer in trek, wij vinden ze dus ook in de verzameling van dezen kunstliefhebber, welke als type van een schilde rijen-kabinet van het begin der zeventiende eeuw hier eene korte vermelding verdienen, al moeten wij hierbij vermelden dat de meeste dier stukken beneden de /' 15 werden waardig geacht. Wij mogen daarbij echter niet vergeten, dat de kunst toen en nog later slecht werd betaald en dat de waarde van het geld zooveel grooter was dan thans. VAN DEN GOEDEN OUDEN TIJD, door JAN VAN 'T STICHT. Mijn vader slachtte eigenlijk slagtte hij toen nog elk najaar een halve koe. De andere helft van deze koe slachtte mijn oom, die, een half uur vau de stad, aan de Blauwkapel woonde, waar hij een boerderij had. Daar werd ook de geheele koe geslacht, wegens de hooge accijnsen, die de ge meente Utrecht zich veroorloofde van het voor den mensch zoo onontbeerlijke rundvleesch te heften. Deze slachtdag was de derde en laatste der feestdagen, waarvan de boterboer ieder jaar ons de eerste leverde en de houtboer mijn vader was bakker, on we gebruikten dus iedere week een boerenwagen vol takkebossen on de houtboer de tweede. Maar deze slachtdag was de voornaamste feest dag. Ik was nog klein, maar ik begreep al vol komen het gewicht van dit najaarsfeest. Dan ging er voor een geheelen winter vleesch in de kuip en de tanden deden me al in November zeer als ik dacht aan het taaie pekelvleesch dat ik in April nog zou moeten eten. Doch welgemoed stapten we op dien belang rijken dag in de tentwagen, die na den eten we aten toe nog om half-twee, in plaats van dineeren om zes, zooals tegenwoordig voor onze woning zich posteerde en dien we van den stal houder uit de hand" gehuurd hadden, hetgeen beteekent dat mijn vader zelf stuurde'', en geen koetsier ons gezelschap hield, wat met het oog op hetgeen stond te gebeuren niet wenschelijk werd geacht. Eer we evenwel instapten, had mijn oudste broer de plank van het voorste bankje opgelicht en in het met hooi gevulde bakje daaronder eenige in oude couranten gepakte voorwerpen neerge legd, welke voorwerpen hij zoo zorgvuldig had ingepakt en zoo geheimzinnig daar neerlegde, dat alle scherp uitziende buren onmiddellijk zagen dat het flesschen waren. In den winkel werd uitgemaakt, hoe we zitten zouden. We waren met een talrijk gezin en er gingen nog een paar vrienden mede, dus drie op een bank, dat kon best, en mijn jongste broer en ik in het bakje. Voorts n magere tusschen twee dikken en die magere kreeg dan nog de instruc tie om wat op den voorkant van de bank te gaan zitten, terwijl de dikken zich gemakkelijk achter over vlijden dat stond niet zoo gedrongen. Zoo gezegd, zoo gedaan, en eindelijk zaten we on reden af. De naaste buren knikten ons vriendelijk goeden dag zij wisten van de meiden al wat we gin gen doen. Maar de verderop wonenden, die tegen do deurpost leunende hunne pijp lieten verteren en al nieuwsgierig geloerd hadden wat er toch gebeuren moest met dat rijtuig, keken ons met verbazing na, toen we voorbij reden, en als ik, met kinderlijke belangstelling, uit mijn bakje nog eens even omkeek, dan zag ik hoe zij een paar schreden naar elkaar toe gingen en blijkbaar hunne verwondering te kennen gaven, dat de ouwe van 't Sticht zoo midden in de week met zijn heele familie zijn zaken uitliep. Mijn broer en ik, in het bakje, niet, maar de anderen binnen in en mijn vader vooral, waren er wel een beetje verlegen mede en allen waren we blij, dat we de Wittcvrouwenpoort uit waren. He, hè, zeiden dan de mageren van het ge zelschap en persten hunne achterdeelen tusschen hunne dikke buren in, zoodat dezen nu eens een eind naar voren op de bank kwamen. Ho, ho, ho, een beetje, jij schrale springert, zeiden dan do dikken, maar goedmoedig als dikke menschen in den regel zijn, lieten zij het zich toch welge vallen, ook omdat zij het met de mageren eens waren, dat zij beter tegen zoo'n voorkant konden dan dat vel over been. Met al dat verschikken waren we intusschen door de Kapelsteeg (nu, natuurlijk straat) geko men en waren we buiten niet ouder, maar tus schen hoornen, want er zat geen blad meer aau. En dan was hut historisch oogenblik gekomen waarop mijn oudste broer zei: zouden we niet eens aau de wieg stooten'?!" Dat was aau geen doovemans deur gepord! Mijn vader met de leidsels in de hand stond in een oogwenk overeind; mijn zuster, die hij altijd nevens zich moest hebben, volgde zijn voorbeeld, en haar vriendin desgclijks. Dan worden de kussens weggenomen, het deksel opgelicht, mijn oudste broer, die achter mijn vader zat, bukte zich over de leuning en grabbelde in het hooi en kwam na eenige oogenblikkeii met eene ficsch woor boven. En als dan de drie op de voorbank, weer gezeten waren en de ttcsch ontkurkt was, dan dronk mijn vader hot eerste glas wijn en sprak daarbij do gedenkwaardige woorden: nou jongens, op den goeden afloop." En mijn oudste broer liet er op volgen: en dat we 'm nog lang mogen lusten." Dan dronken we ieder een glas en bleef er daarna nog wat over, dan zei mijn tweede broer, die schutter was: we moesten hem nou maar soldaat maken!" En dan werd hij soldaat gemaakt, namelijk de tiesch. Wij, in het bakje, kregen het laatste glas en als mijn broer naast me dan zei: we zullen de leege flesch maar weggooien!" riep mijn vader: ben je mal kwajongen, elke stuiver is er een !" Maar dan was 't al te laat, want dan bad ik de flesch al in de sloot gesmeten. Wij lachten en zongen den geheelen weg, dio vervelende lange laan. over, doch weldra waren we aan onze bestemming. Daar stond oome os en tante Mient en neef Albcrt en nicht Griet op den weg voor hun huis al naar ons uit te zien en wuifden ons vriendelijk lachend toe. En achter hen stond een man in een blauwe jas, met een wit voorschoot vol bloedvlekken, met een slijpstaal in de hand waarover hij bloeddorstig een groot mes hoen en weer streek. We stegen uit! Er werd handen gedrukt en lippen gewisseld op oud hollandsche manier. Ik vooral werd verschrikkelijk geknuffeld en dat ik nu nog zooveel van kussen houd, is waarachtig de schuld van mijn tante en mijn nicht niet. liet vóórbankjöwerd nu geheel van zijnen in houd ontdaan en het duurde niet lang of oomo Bos en tante Mient en al do andere groote menscheu hadden kleurtjes als roosjes. De man in den blauwen kiel verzekerde dat hij niet tegen dat rooio goed kon en kreeg daarom een klcnrloozcn drank, waarbij hij beter bij zijn positieven bleef naar hij zeide en die positieven had hij straks maar al te goed noodig. Want dra word het beest uit den stal gehaald. Bliksem", zei mijn vader, hij is nog weer meer aangekomen sinds de vorige maand, zwager!" Dat zal wel waar zijn", zei oomc, terwijl hij het rund op den biefstuk sloeg; ik wed dat hij vijfhonderd pond haalt!'' Schoon aan den haak?" vroeg mijn oudste broer, die al zoo dikwijls mee uit slachten was geweest. Neen", zei oom; ben je gek, niet schoon aan den haak, zoo vuil, zóó als ie daar staat!" Mijn broer, die schutter was; kneep inmiddels met een hongerig gezicht hot beest iu de billen en dit gaf zijne erkentelijkheid voor deze lief koozing te kennen, door des schutters schoenen en broek veel groener te maken dan hem wel aan genaam was, doch ons in eene buitengewoon vroolijke stemming bracht. Alleen mijn zuster die mede in den kring om het rund stond lachte niet mede. Hare hand had zij om mijnen hals geslagen en rustte op mijnen schouder. Het arme dier" fluisterde zij mij toe; straks makeu ze 't dood." En zij zag mij daarbij zoo weemoedig aan, dat mij de tranon in de oogen kwamen. Hoevele boesten heb ik sinds dien tijd niet zien doodmaken, zonder schreien, hoe veel tranen heb ik niet gestort bij haar graf en dat van zooveel andere dierbaren. Maar de paar traantjes op dien dacj waren ras vergeten. De man in zijn blauwen kiel was gereed met'zijne toebereidselen. Het rund werd gebonden, door een ring met den kop naar den grond ge trokken en kreeg met den achterkant van een bijl een slag tegen den kop, waarvan ik u de beschrij ving maar besparen zal. Ook van de wijze waarop daarna het bewusteloozo dier de hals werd af gesneden, hoe hot werd afgehakt on zoo eerlijk mogelijk werd verdeeld tusschen mijn vader en mijn oom, bij welke verdeeling tante Mient en mijn zuster het grootste woord hadden, zal ik niets zeggen, 't Is te bloederig'. Alleen zal ik vertellen dat de halve koe, die mijn vader slachtte, in doeken gewikkeld en aan stukken gebroken, natuurlijk, gepakt werd in den tentwagen en dat wij, nadat ik de verschrikkelijke operatie des kmiffelens nog eens had ondergaan, in gezegden wagen plaats namen en wegreden. Mijn broer en ik, in het bakje, hadden den hal ven kop en een achterschinkel en zaten dienten gevolge, evenals do groote menschen, binnen in, met de knieën tot den kin opgetrokken. liet was niet alleen deze houding die afbreuk deed aan onze vroolijkheid. maar nu we den grooteu slag eingen wagen, begon ons geweten te spreken. Binnenin werd slechts gefluisterd, in hot bakje hoorde men hot kloppen vanjongonsharten. Zoo naderden wij de stad en de Witte Vrou wenpoort. Allo jongens, zei mijn vader, nu vroolijk. En zelf hot voorbeeld gevende, hief hij aan: De koning leevM De koning ieev' ! Zoo klinken stem en snaren. Met van angst trillende stemmen gilden wij in het bakje mede. En mijn broer do; schutter, die een basstem bad, alsmede mijn oudste broer, die tenor zong, lieten den koning zoo verschrikkelijk hard leven', dat in ij n zuster begreep zich er wel buiten te kunnen houden en haar mond hield. O, is u 't meneer van 't Sticht!" zei de kommies, die, met een lantaarn in de hand, onder de donkere poort ons kwam visiteeren. ,,.Ta, baas"', zei mijn vader, met iets in zijn stem, ' dat een kommies moest hooreii als hij een goede kominie.-; was, ik ben 't. alles in orde hoor!" Vooriüt", riep do kominies en de poort ging open en toe. We kwamen thuis! Mijn zuster was bleek en zei dat zo nooit weer meeging. Mijn oudste broer zei: dat hebben we er weer eens netjes afge bracht !" En de schutter meende, dat het er nu wel eentje lijden kon. Dat meende mijn vader ook en de ontdoken belasting werd opgedronken. Allerlei. allen schijn, dood naast de rails lag. Hij is dood dood op zij geslingerd!" riep men uit de verte, maar een neger, die vooruit geloopen was eii naast het lijk neerknielde, deelde den omstanders in zijn beste Engelsen al spoedig een betere tijding mede: Dat nigger, hem zijn niet dood, hem snurkt nog!" riep hij en hij begon de bevveginglooze gedaante te stompen, totdat zij zich met eeu luiden geeuw oprichtte en verwon derd om zich heen keek. De man was ongedeerd. Hij was boven op den dijk, die naast den spoor weg liep, gaan liggen slapen, was in zijn slaap, zonder wakker te worden, langs do helling daar van naar beneden gerold en naast de rails blijven liggen. Het voorbijstuiveu van den trein, de machine met haar donderend geraas en schril gefluit, de luchtdrnk van den slechts op een afstand van enkele duimen van hom voorbijvliegende!! trein waren niet in staat geweest zijn snurken te doen ophouden. Het personeel van deii trein was daar zoo verontwaardigd over, dat het den slaapkop een flink pak slaag gat, alvorens de trein naar Augusta, de plaats harer bestemming, doorreed. Wmdhorst op 'het feesteommers. Op den Katholiekendag te Bochiim vond ook een feesteommers der katholieke studentenverenigingen plaats, bij welke gelegenheid de oude Winduorst op grapgige wijze den Fiühschoppen" ter sprake bracht. Dat de tijd behalve aan het werk ook aan de vroolijkheid gewijd wordt on men.zijn jeugd op allo geoorloofde wijzen geniet en er zich in ver heugt, op de wereld te zijn, is volkomen in den haak. Ofschoon ik er helaas niet lang meer aan zal kunnen deelnemen, zal ik toch, wanneer ik tijd heb en in de gelegenheid ben, geen enkel pretje afslaan. Ik ben ontvankelijk voor alles, vvat schoon is, maar ik zou niet gaarne nog eens Ivatzenjammer" hebben. Want wat dat is, herinner ik mij nog zeer goed, daar ik niet mag ontkennen, dat ik meniyen haring heb moeten eten. (Groote vroolijkheid). Ik neem erg graag deel a;in een flinke Kneiperei" en ga ook liefst niet te vroeg naar huis. Maar wat ik zooeven van den Fr hschoppen gezegd heb, daar blijf ik bij; dat kan onmogelijk met een ernstige studie samengaan. Me u behoeft zich daar niet al te purilcinsch aan te houden, men mag gerust af en toe 's morgens een Schoppen drinken, maar het mag geen regel worden, het moet uitzondering blijven; het is te verleidelijk; wanneer men begint, weet men niet waar men eindigt. Neemt dat dus ter harte. Verder vertelde hij nog : Bovendien heb ik reeds als jongen zeer gaarne gedanst, en daar z;i l hut waar schijnlijk wel van komen, dat het i;:ij niet erg Gezonde slnup. Uit New-York wordt gemeld: Over den door niets te storen slaap van de zonen van het Ilcmclscke rijk", is reeds herhaal delijk geschreven, maar dat ook de zwarte na komelingen van menschenetende Ethiopiers, onze tegenwoordige gekleurde gentlemen", zich in een benijdenswaardig vasten slaap mogen verheu gen, zal uit het volgende genoeg/aam blijken. Van zijn machine af zag-, eenige dagen geleden, de machinist van oen door den staat Gcorgia Vliedenden sneltrein een menschelijke gedaante op "of vlak naast de rails liggen. In zijn angst gaf hij wel terstond tegenstoüm en liet hij de stoomiiuit een verschrikkelijk gegil uitstooten, raaar alles te vergeefs, liet ongelukkige wezen stond niet op en evenmin gelukte het den trein bij tij.Is tot staan te brengen. Zoodra bij echter stil stond, spoedden allen zich naar de plaats des onheus en daar vond men een neger. die. naar gemakkelijk viel, het te loeren. 'Toen ik den universiteits-dansmtester te GöUhigfn drie lessen gehad bad, zeide hij mij, dat het eigenlijk maar beter was, dat ik zijn college niet langer b(,",:ocht, daar ik niet den minsten aanleg bex-.u:. l,';;arop antwoordde ik hem: Mijnheer de professor (groote vroolijkheid) ja, zoo noemde ruen iieiu, daar hij dit gaarne vviide ? dit heb ik zeer goed ge weten, en daarom heb ik gewacht, tot ik zulk een uitstekend onderwijzer voud." ,,/uo, dac ik iets anders", antwoordde hij, en zoo ben ik totn ge bleven, en toen ik BI ij n tdsi-iiiwnintn kreeg, stond daarop : De oo.rstc walzer van dozen eeuw. (Groote vrooüjklu-i.!). Ja. wanneer het bopa.üu noodigwas. zon ik het u ad uuuiuul altijd wanneer ue name, die ik lerij zou inoetoii halen, mij g'een bkuuv.je iiat loopeii. (Vroülijkhekl). Gij ziet dus, dut ik gaarne aan allerlei dwaasheden meedoe, maar daarom dienen wij toch niet te vergelen, van die dwaas heden raar den ern't tciug te koeren, ik wensen, den heeren, die hier bijeen zijn, toe, dat zij hun studiejaren in gezondheid en biij te Jaocde ten einde mogen brengen, ik wensch liuu op hun le vensweg veel goeds en scboons en hoop dat zij, wanneer zij ook eenmaal 7:! jaar oud zuilen zijn, even gezond eu vroolijk zullen wezen als ik. Een (jcrulleti grootheid. Dat een vorst in liet armhuis sterft, zal zeker we! tot de ze'u zaanilieden behoorcn. Zulk een geval heeft zich onlangs te Hamburg voorgedaan. Verst Deiuctrius Iwanowitsch van Ciiiwa, die een zeer bey.ogen verle den achter oen rug heeft, is aldaar onlangs in het Altouasehe armen- on ziekenhuis ovei leden. Jwaiiowitscli, een werkelijke vorst uit de Donau1 landen, speelde eens te Parijs aau bet hof ^au i Keizerin Eugenie een groote rol. Allengs verloor j hij echter dooi' het spel zijn vermogen en geraakte i hij verzeild in kringen van twijfelachtig aliuoi. ' Toen hij zijn geld eindelijk geheel verkwist had, wendde hij zich in den beginne voornamelijk tot l logeerende vorsten, o a. ook tot den overleden Stand dor partij na den IGcen zet ZWART van wit. 23 24 k3 d.'J f2 a . ^o b5 cl b4 21 22 i- X al C.) dl b8 w; b G cG i i i l '2. \ 8 9 10 11 12 13 U 15 1G 17 18 19 20 '21 22 a b c d e l' g WIT bl (12 c8 -d2 b.3 b7 o o o h2 h4 1'2 1'3 g2 - g4 gi _ ; j c-1 d3 cl bl b3 cl c2 -?f2 hl h2 dl hl f'2 g3 13 f4 o h7 08 d8 d7 a7 cG c7 c8 e7 f7 bG c8 o b<; e7 c8 a5 a7 c5 cG c8 fG b 5 d6 2G 27 28 29 30 31 32 33 34 35 3G Jhr. A. l 2 (5 7 8 <l 10 11 12 13 14 15 1G 17 18 19 20 «) Na dcxe par Stdltll. f 4 f5 c-3 X a7 f5 X cG cl e2 c2 ??c3 gl _ g5 c3 f G g"' h2 E. v. Forcest. e2 e-1 gl bl (12 f3 X fl cl O _ f2 . e4 13 c3 d-1 d-1 c2 e3 O f-4 c5 hl a3 13 b-1 e2 a2 e2 b2 dl e3 X d-1 fl X « d4 c5 e-2 f^ 13 d3 komt er eenige tccl\cnin; ij veel /cttuii gedaan ziju Remise verklaard.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl