De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 29 september pagina 2

29 september 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.640 lederen en groepen zijn totaal verbroken. De wan orde is veel grooter, dan bij de schutters, wanneer zij aan het axerceeren zijn. Als beschonken pol derjongens zwaaien en draaien zij zoo ongema nierd mogelijk met hunne bovenlijven, alsof zij de grootste moeite hadden zich op de been te houden. Het natuurlijk gevolg van deze onheb belijke gedragingen is, dat zij elk oogenblik met hunne gepluimde hoofden zeer onzacht tegen elkander bonzen, en er formeele kloppartijen ont staan, die geen politieagent ter wereld kan voor komen. Niet zelden dienen zij elkaar zulke hevige klappen tce, dat hun de knokkige reuzenarmen van het lijf vallen ; en meermalen gebeurt het dat zij al vechtend, nog stevig in elkanders armen gekneld, met een geducliten dreun gezamenlijk op den grond tuimelen om nooit weer op te staan. Zij hebben blijkbaar te lang hun fatsoen gehou den en malen om niets en om niemand meer. Zelfs al moest hun onbehouwen, baldadig gestoei aan een boschwachter het leven kosten, het zou hun niets kunnen schelen. De kastanjebooinen hebben er zelfs een straatjongensachtig genoegen in om expres met harde, stekelachtige ballen op hoed, nek of schouders van het wandelend menschdom te mikken en dikwijls gevoelig te raken. Is de patiënt, dien zulk een worp treft, onnoozel genoeg om zich kwaad te maken en woedend om te kijken naar de plek, van waar de onverhoedsche aanval geschied is, dan ondergaat hij boven dien nog de vernedering van een onaanzienlijk groen dingentje niet grooter dan een kikvorsch op den grond te zien liggen, dat hatelijk en onbeschaamd zijn dikke kastanje bruine tong tegen hem uitsteekt. Begeeft men zich naar de stad, dan bemerkt men eveneens dat het met den zomer gedaan is, al was het alleen maar aan de wanhopige po gingen, die daar aangewend worden om het sei zoen kunstmatig te rekken. Vóór de groote koffiehuizen staan de stoelen en tafeltjes, mits gaders een half verkleumde kellner, met zijn servet stijf om den hals geknoopt en de handen in de broekzakken, nog behoorlijk buiten. In de hoop dat 's avonds na het diner, wanneer vele Haagsche familiën een luchte gaan scheppen, niemand be merken zal dat de zou al lang onder en het van nature eigenlijk pikdonker is, komt het electrisch licht stoelen, tafels en kellner beschijnen met zijn bleeke, bibberende stralen, hetgeen niet minder zenuwachtig op iemand werkt, dan de hebbelijkheid aan sommige schooljongens eigen, van voortdurend met de oogen te knippen. Offert zich al eens een bijzonder warmbloedig en medelijdend mensch op om ten minste n van de verlaten zetels te bezetten, en door h< t bestellen van een glas bier den keliuer de noodigo lichaamsbeweging te verschaffen, dan schrikt zoo iemand minstens tien andereu af, daar het bleeke licht den gezondste op een zieke doet gelijken, die hoogstens nog slechts vier en twintig uren te leven heeft. Onwillekeurig verbeeldt men zich dat niet het electrisch licht, maar de koude stoep en de snerpende wind die verbazend ongezonde gelaatskleur teweegbrengen, en haast men zich om zulk eene vermeende plaats des onheus te ontvluchten. In dit stadium van baloorigheid, nergens uit komst ziende om zijn avond klein te krijgen, en toch niet van zins om naar de komedie te gaan, omdat dit te »winterachtig" is, besluit men om zich naar Scheveningsch »Seinpost" te begeven. Men geniet daar evenmin buitenlucht als in den stedelijken schouwburg, maar het doet ten minste flauwtjes aan den zomer denken. Men stapt op een tram, slechts bevolkt door eene donkere ge daante voorop, waarvan alleen het puntje van dea neus zichtbaar is, maar die door het houden Van zweep en teugels den koetsier verraadt, een geeuwenden onverschilligen conducteur, die binnen zijn geld telt bij de lamp, aangegaapt door een vrouw met een slapend kind, een Scheveuinger en twee notarisklerken, die een kantoor-fooi gaan gen met de mooie Andwerpsche. Zij schert sten en stoeiden met haar, legden soms den arm om hare leest, als zij met drie of vier kannen tegelijk kwam aandragen, maar steeds bleef het jonge meisje vrpolijk antwoorden op al wat men zeide, waarbij haar Andwerpsche tongval somtijds eene luide lachbui deed op gaan. Starter volgde haar s'eeds met zijne oogen en bemerkte met groote ontroe ring, dat C a t e l ij n e, tweemaal zonder oorzaak, terwijl ze met de andere jonge lieden sprak, hem minzaam lachend had toegeknikt. In zeer korten tijd waren allen ongedwon gen en vroolijk bijeen. Starter deed zijn best zijn vernuft en zijne talenten van de gunstigste zijde te doen uitkomen. Catelijne bracht telkens nieuwe kroezen, en nam deel aan 't gesprek. Te midden van het gerucht riep H o o c h k a m e r: »C a t e l ij n e! Een nieuw steenen pijpje. Mij lust den maats een pijp toebak toe te drinken !" De knappe schenkster kwam spoedig aan dragen meteen klein aarden pijpje, lloochkamer bracht een vierkant blikken doosje te voorschijn, waarin uiterst fijne tabak, bijna tot poeder gestooten. De kleine kop van het pijpje werd zeer behendig gevuld, en daarna met een brandenden spaander van den haard ontstoken. Hooch kamer dronk den rook langzaam in, en blies ze door de neusgaten uit. Na drie of vier trekken, was de pijp leeggerookt, en werd eene nieuwe gereed ge maakt. El and t en de Grauwe kwamen met kleine zilveren pijpjes te voorschijn, en weldra blies ieder den tabaksrook door den reus weg. »A v on s! sinjeur Starter!" riep Jacques de Schot t zijne steenen kan omhoogheffend. «Op Starter! messieurs!" ging C o1 ij u voort. »Op onzen abelen poëet, die nu voor goed tot Amsterdam zal blijven l" Het gezegde sloeg op eene mededeeling door Starter zelf in het vuur van het gesprek aan Colijn gedaan. Hij had binnen dit eerste uur van hun samenzijn aan dezen reeds zijn levensloop, zijne levensrampen en zijne verteren. Het rooken in de tram is verboden aan de passagiers, maar niet aan de lamp, die harder walmt, naarmate er sneller gereden wordt, en zoodoende ruimschoots het gemis aan tabaks wolken vergoedt, 's Zomers moge een rit naar Scheveningen per open tram werkelijk eene uit spanning zijn, thans is men recht verblijd als men de plaats van zijne bestemming bereikt heeft en er kan uitstappen. Als het slotnommer van een groot vuurwerk een vonkelende Chineesche tempel, een fantas tisch ridderslot, dat in lichter laaie staat, een van boven tot onderen geïllumineerd paleisje, troont »Seinpost" op zijn hoogen duin en steekt scherp af tegen de doodstille sombere omgeving van duinen en armoedige huisjes. Den slotbe waarder van »Sciupost", die in het volle seizoen geen handen genoeg heeft om entrees af te ge ven en gold te innen, treft men aan in een stevigen dut, of wel in een slaperig gesprek met den controleur, die mede zoo goed als niets te doen heeft. Bij het binnentreden der zaal geniet men de onderscheiding dat de juffrouwen aan het buffet, de orkestmeester en zijn muzikanten, mitsgaders het hand-vol publiek, waaronder nog artisten, die aan de inrichting verbonden zijn, allen omkijken en ons van het hoofd tot de voe ten opnemen. Wat men wint, is dat men eens recht op zijn gemak dicht bij het tooneel kan zitten, zonder dat het noodig is om een uur vóór den tijd aan wezig te zijn. Men komt zoodoende echter te dicht bij trom en bekkens van het orkest te land, om de fijnere passages der muziekstukken beter te kunnen volgen, en krijgt daardoor waar schijnlijk geheel ton onrechte den indruk alsof er zoo maar wat geknoeid wordt nu het getij verlorpen is. Allerlei kleine bijomstandigheden werken er toe mede om ons in deze valsclie op vatting te versterken. De orkestmeester kijkt om de vijf minuten, ook onder het dirigeeren, liefst te midden van de aangrijpendste thema's, op zijn horloge. De hooruisten weten heel handig de heele en halve maten, waarin zij rust heb ben, te benuttigen om hunne sigaren aan te hou den. De chanteuse, die weldra onder het maken van eene diepe nijging met een slordig aaagewit, en ondanks haar officieelen glimlach, erg boos gezicht, voor het voetlicht verschijnt, wordt bijna zonder applaudissement ontvangen. De weinige beweging, die er nog van haar optreden gemaakt wordt, heeft zij te danken aan de twee potverterende notaris-klerken. Zij zingt heel snel en totaal onverstaanbaar, onder het richten van vernietigende blikken op den orkestmeester, alsof deze het helpen kon dat het seizoen ver streken, en het grootste gedeelte van het publiek zoo verstandig is van thuis te blijven. Van een geschikt oogenblik maakt men ge bruik om weg te komen. Men kan buiten geen hand voor oogen zien, maar zooveel te duide lijker hoort men de oude mama zee in de verte grommen, brommen, gooien en smijten alsof zij op have manier, met de verontwaardiging van een Gijsbrecht van Aemstel, tot het wufte «Seinpost" do vraag wilde richten: »Is 't hier nog tijd van zingen r" ?Neen, duizendmaal neen", z.'d elk opreclrt, weldenkend mensch uit de volheid zijns gemoeds antwoorden. »Kouing zomer is dood .. . maar leve koning winter !" De zuurstof dio men 's zomers buiten in overvloed inademt, moge nog zoo ge zond en heilzaam op ons inwerken dat alge meen geneesmiddel wordt dikwijls tamelijk zuur verdiend, ten prooi als men te midden van gra zende paarden, koeien en geiten, dikwijls is aan afmattende hilte en doodclijke verveling. De winter moge minder gunstig zijn voor 's mentenen longen en als uiterst streng monarch ons wat veel in i.uis jagen de gezelligheid van den huiselijken haard is ook lang niet te versmaden. levensplannen meegedeeld, maar, zonderling genoeg, van N i e s k e gezwegen. Nadat Starter aan allen bescheid had gedaan, riep H o o c h k a m e r : «Lust het u niet, een pijp toebak te drinken ?" »Lacy, ik versta de konste nog niet!" »Je zoudt beter daaraf een liedeke maken" ? meende C o l ij n. «De L o f v a n d e T o e b a k," dat heb ik al gelezen !''?verhaalde P i e t e r van M a 1s e m de zwaarlijvigste en de meest letterkundig ontwikkelde van het gezelschap. »Zulk een gedicht heb ik wel geschreven, maar nooit geprint!" hernam Startersnel. »Zoude UEdele mij deu naam van deu poëet kunnen noemen ? »Die is mij, leider! niet in 't hoofd blijven hangen." «Laat ons uw vers hooren !" riepen twee of drie stemmen te gelijk. Starter zagecnigszins onthutst op, maar ontmoette onverwacht de donkere oogen van Ca t el ij u e, die hem met onweerstaanbaren blik aanzag. Hij ant woordde zoo ongedwongen mogelijk: «Gij hebt te gebieden, messieurs! en ik te obediëereu. Ik heb het vers niet geheel iu mijne memorie, maar zie hier, wat ik u kan zeggen: »0 edele Toback! veer boven alle kruyden »ïe loven, die in 't Oost, in 't Noord, in 't West, in 'tZuyden, «De veel besiende sonn' doet springen uyttcr aerd; «Wat loff is uwc kracht, en uwe deugh wel waord!" »O! 't is het nutste kruyd, van d' alderveerste palen »Des werelts hier gebracht, ons vrienden mee t' onthalen. »Dies houd ick hem voor sot, die oyt daertegen sprack ; »Daer wast gheen eêldcr kruyd, als d'edele oback, «Wie sou haer uuttichcyt volkomen prijsen mogen ? »Sy suyvert het gesicht, veroorsacht klaero oogen ; »D' onlydelycke pyn mach in geen tanden blyven STUDENTENYRIJIIEDEN. Grieven, die onder de volksklasse bestaan, moe ten daar al sterk voortgewoekerd hebben, eer ze ten onzent tot de hoogere kringen doordringen om daar besproken en onderzocht te worden. Had men bij hun eerste ontstaan er scherper naar ge luisterd, men had hunne noodlottige uitwerking kunnen voorkomen, maar neen, eerst als ze, on tevredenheid zaaiende, het grootste deel van den weg door de onderste lagen der maatschappij hebben afgelegd, acht men liet der moeite waard ze in hun verderen loop te stuiten. Zoo wordt in die klasse sints jaren met bitter heid geklaagd, over de bevoorrechting der stu denten, met afgunst gesproken over hetgeen dezen veroorloofd wordt, maar nog schijnt het ontwik kelde publiek zich het bestaan dier klachten hoe genaamd niet bewust. Doch afgunst is maar al te vaak het kind van onrecht, en het wordt hoog tijd eens na te gaan, of ook hier de onbillijkheid een rol speelt, on een blik te werpen op de ver houdingen van de kleine, aan costumen en usantiën zoo rijke sludentenmaatschappij, tot de grooto door tradities al evenzeer beheerschte buiten wereld. En wat zien we? Pc student, l'enfant chéri van het publiek; die weet dat hij een potje mag breken; wiens levenlust vaak uitgela tenheid, wiens uitgelatenheid vaak brooddronkenheid wordt. De overheid, die in hare hoogere rangen aar. de studentenwereld hare oude en verouderde privileges oogluikend toestaat, in hare lagere graden den student verschoonend be handelt. Het beschaafd publiek, dat zijn gedrag beoordeelt met een toegevendheid, die ieder min der beschaafde te vergeefs zou inroepen. Is het wonder, dat menigeen, die ziet hoe de student van tal van voorschriften, van wetten en ver ordeningen, etiquetten en manieren, dispensatie verkrijgt, in deze toestanden, bekeken onder het licht der baanbrekende rechtvaardigheidsbeginselen, iets vindt wat hem tegen de borst stuit? Ecnige uit de vele bewijzen. In de nachtelijke stilte davert de straat van het geschreeuw, door een troepje aangeheven, dat naar Serre, den photograaf. optrekt, om dezen op te schellen en een kiekje" te laten nemen. Meneeren, denkt u er alsjeblieft aan; 't is na elven; u weet wel: burengerucht", zoo luidt de aanmaning van den agent. Dat echter niettegenstaande de waarschu wing, binnen een paar minuten het iicidensche spektakel opnieuw begint, zal niemand verwon deren, die weet, dat de naditagcnten 4e klasse die, op den dag als vreedzame winkelbe dienden en studenrenoppassers gewend om te j gehoorzamen, alleen des nachts na hun mcta- j morp'uose in strenge niet sabel en klep gewa pende politicdicnaron, gewoon zijn te bevelen eene niet geheel en al onverklaarbare sympathie voor de hoeren studenten koesteren. Het getal studenten, wegens burengerucht be boet, is ... (de ijverige lezer der recht- en po- | litie"-rnbrieken vnllo dit cijfer zeil' in!) De champagne heeft 's avonds op de kroeg ge stroomd, alsof zij 5 stuiver in plaats van 5 gulden kostte. Vooral in do installatienachten zou een lid der nationale gelioel-onthoudersvereeniging wanhopig worden, als hij zag, hoo weinig tot j dusverre zijn propagande vermocht binnen de wanden der sociëteit. Hot aantal studenten, die j met iets zeer kinderlijk-onzekcrs in gang en spraak huiswaarts slingeren, is legio. IJij andere gelegen heden bonden eeniire vrienden, die te veel aan Bacclms hebben geofferd, des avonds rijtoeren door do drukste straten, waarbij do deelnemers, die op den 'ook door hun onbesuisd rijden, die in den bak door hun ergerlijke houding, aanstoot geven en ook alweer als kennelijk, en gevaarlijk zoo voor zich als voor anderen, door de politie uit de rijtuigen zouden moeten verwijderd worden. Een agent is echter geen uil, die in de duisternis alles ziet. Het getal studenten, tegen wie wegens dronken«Deu roock van de toback doet daet'lijck die verdryven : «Den honger wordt dacrdoor vergeten en verdreven, Mcn kan lang met toback en zonder eten leven. >Dics segh ich, spyt al die hacr werpen op een lack, ?>Daer 's ghceu g h c s o n d e r kruyd, als d' edele toback !" «Bravo, Bravo !" klonk het eenstemmig. Het gezelschap hief de kannen en kroezen op, en de gezondheid van den dichter werd met geestdrift gedronken. »Eu ik zeg, dat do toback de mcrveille van de wereld niet en is.... moar het vers klinkt vol divinc eloquentie !" C a t c l ij n e had te midden van de stilte, die de algemeene aanval op de bicrkaii deed ontstaan, dit oordeel uitgesproken. Zij naderde Starter, die haar niet een dankbaren blik bewonderend aanstaarde. En terwijl zij voorbij zijn stoel ging, reikte ze hem even hare fijne hand. Starter had alles willen geven, om te beletten, dat zijn hooge blos den heeren verried, hoe gelukkig hij was. Emanuel Colijn riep luid lachend: «Wees op uw hoede, vriend Starter! Ge ontsteelt ons liet herteken van Catelijne!" Ken algemeen gelach ging op. De mooie Andwerpsche was verdwenen, /ij gaf orders aan dooven G e r r i t iu deu kelder. Daarop volgde een algemeen geroep. >Hola ! C' a t e l ij n c! Een vaan Brabantsen! | Een vaan Delf'tscli! Waar blij t'je ? Gauw, j gauw! De poëet zal een liedekeu voor u zingen '." Met handen en armen vol kroezen verscheen zij in de keldertrap. Een guitige lach krulde hare roocle lippen, en luid riep ze, op Sta rter toeloopend: «Is 't woar ? Dat vind ik genereus !" S t a r t c r had te midden van de aigemeene j vroolijkheid geen woord kunnen zeggen. Hij zag zijne nieuwe vrienden vragend aan. Hen knikte hem vroolijk toe. Hij stond vaii zijn stoel op, allen zwegen. «Messieurs! Mij gedenkt een Eugelsch schap wordt geverbaliseerd, is (als voren.) Jaarlijks worden vensterluiken uit de hengsels gelicht, touwtjes van jalousieën doorgesneden, bel letjes getrokken, en meer dergelijke balddadigheden gepleegd. Ook het getal schelleknoppen in do aanzienlijke wijken en annonceborden in achter buurten gemoerd, is vrij aanzienlek. Dat moeren, meer kapen dan vernielen boteekenende, men weet het gewoonlijk onder de straatschenderij te brengen, maar iemand qui nomme wn chat tin chat, etc , zoekt te vergeefs naar het onderscheid tusschen stelen en moeren. Ba, onze goedronde Hollandscho taal schaamt zich zoo'n bargoensch woord, dat met twijfelachtige vlag zoo'n slechte lading moet dekken. Een student is zoo slim, zich bij dit moeren niet door zijn vriend de nachtwacht te laten snap pen en tot zijn geluk, want wordt reeds een arme moeder, die voor haar hongerende kinderen een brood van een dubbeltje steelt, voor een half jaar achter slot en grendel gezet, om de maat schappij tegen haar te beveiligen, hoeveel onge makkelijker zou dan hij er afkomen, die eene water on vuurvrouw haar advertentiebord van twee gulden wegneemt met het oogmerk het zich wederrechtelijk too te eigenen" (Art. 310 Straf wet: Diefstal) en hot als zegoteekon een plaats te geven bij de collectie schelknoppen, te-huur plankjes, enz. Het getal studenten, wegens straatschenderij of diefstal gestraft, is.... (als voren.) Is het nu zaak, tegen de studenten alle ook voor de geringste twijfelachtige overtredingen proces-verbaal op te maken? Geenszins, althans wanneer ook anderen niet bekeurd zouden worden. Maar tusschen alle en b ij n a g e e n is een ver schil als tusschen eene overdreven en eene slechte wetstoepassing. De agent, aan wiens tact ook wordt overgelaten wat de wet onder kennelijken staat begrijpt, zal ten allen tijde, waar een wetsvoorschrift met opzet in rekbare termen is vervat, de kunst van geven en nemen moeten verstaan, vooral de kunst, die geef- en neem-theorie voor elk, zonder aan zien des persoons, in toepassing te brengen? Van nog errstiger aard dan het voorgaande, is do zoogenaamde rij-partij der pas ontgroenden; inderdaad een drinkpartij, en vaak leidende tot een vechtpartij. Na oen elders gehouden diner komt de stoet des avonds in de s!ad, de oudere broeders beklimmen bok. kattebak of kap der rijtuigen, terwijl een voorraad wijn, bestemd om onderweg opgedronken te worden, de overgebleven ruimte vult. Onder bescherming ecner sterke politiemacht vangt de tocht to !) uur aan. om 's nachts na tweeën te eindigen. Op 't laatst, als sommigen te veel van hun rnaag gevergd en des Guten zu viel gekregen bobben, wordt men ont haald op tooneeltjcs, te walgelijk om ze te be schrijven. Dat do meêloopende straatjongens hun best doen een flesch te bemachtigen, is even be grijpelijk, als dat de studenten in hun roes zich te ruw uiten. De geringste vonk is dan slechts noodig om 't smeulende vuur te doen opvlammen. Van deze dronkemans-optochten gat" ik voor een paar jaren in dit weekblad een uitvoerig, in het vorig jaar in het Dii/jblud run Nei'wlinid ecu beknopt verslag, dat door ccnigo dcricalo cou ranten werd overgenomen. Do liberale bladen hadden het natuurlijk te druk met Ivuyper en Kcucheniiis te bestrijden. Teckenend is het, hoe do Nieuwe Kalt. Ct., dio onlangs bij gelegenheid der studenten-opstootjes in Leuven wel van het Lenvensche studceromlo gepeupel" durfde spreken, hot een der Belgische clericale organen kwalijk nam, dat dit geen ge wag had gemaakt van de feiten. De gelijkenis van den balk en den spiinter blijft altijd nieuw. Alleen het Sociiial '?VcclMad nam in no. 4.' het stukje uit het I), r. N. met instemming" over, en voegde er déze woorden o. a. bij: Men pleite voor hetgeen studenten zich veroorloven, welke verzachtende omstandigheden men wil, liedeke: «My mistress s i n g s n o o t h e r song!", dat ik ter cere van Julibr Cate lijne in 't Hollandïch zal zingen!" C a t e l ij n e klapte in hare handen. En Starter hief aau met zijne wellui dende, aangename stem, terwijl hij haar soms glimlachend in de zwarte oogeii keek : »Ick weet niet wat nvyn vryster schort, »Sy klacght dat ick haer eer verkort; «Maar 'k heb haer daerin .uoyt misdaen, «Want ik haer maer soeiide, »En liet haer gaen. «Maer, Lief! waerom is 't dat ghy treurt ? »Hcb ick in 't kussen yet verbeurt ? »Ick sal 't verbetren, kom, kom by iny. »'k Sal jou geen scer doen, «Gelooft het vry." »En wiljo worden voort myn vroiw, «Slet hier, ick sweer u by myn trouw, «En by myn Jan-Oom, dat 's veel gcseyd : »Ghy sult verwachten, «Veel vroückheyd!" Een daverend gejuich ging op uit de taveerue. Starter 'had zeer fraai gezongen, en nog beter voorgedragen. Ieder woord scheen met comische bedoeling tot Catelijne gesproken. De jonge kooplieden hadden niet verwacht, dat zij zulk ecu talentvol kunste naar in hun midden, bezaten. C a t e l ij n e had do fraaie zwaitc wimpers als een gordijn voor hare fonkelende oogen doen nederdaleu. Zij luisterde glimlachend, en speelde met de kettingen van haar bcugeltas. «Daar mag een beker van den besten Rhijiisclien wijn op staan!" riepen een paar stemmen. -C a tel ij n c, de groote groene kelken ! Eene kan van den gelen bleekert l" Dat was de eerste kan na bet eerste lied. Starter keerde dien middag niet naar zijn kluisje bij Voskuyl in de kas onder het Stadhuis terug. (Word vervolgd.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl