Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.640
lederen en groepen zijn totaal verbroken. De wan
orde is veel grooter, dan bij de schutters, wanneer
zij aan het axerceeren zijn. Als beschonken pol
derjongens zwaaien en draaien zij zoo ongema
nierd mogelijk met hunne bovenlijven, alsof zij
de grootste moeite hadden zich op de been te
houden. Het natuurlijk gevolg van deze onheb
belijke gedragingen is, dat zij elk oogenblik met
hunne gepluimde hoofden zeer onzacht tegen
elkander bonzen, en er formeele kloppartijen ont
staan, die geen politieagent ter wereld kan voor
komen. Niet zelden dienen zij elkaar zulke hevige
klappen tce, dat hun de knokkige reuzenarmen
van het lijf vallen ; en meermalen gebeurt het
dat zij al vechtend, nog stevig in elkanders armen
gekneld, met een geducliten dreun gezamenlijk
op den grond tuimelen om nooit weer op te staan.
Zij hebben blijkbaar te lang hun fatsoen gehou
den en malen om niets en om niemand meer.
Zelfs al moest hun onbehouwen, baldadig gestoei
aan een boschwachter het leven kosten, het zou
hun niets kunnen schelen. De kastanjebooinen
hebben er zelfs een straatjongensachtig genoegen
in om expres met harde, stekelachtige ballen op
hoed, nek of schouders van het wandelend
menschdom te mikken en dikwijls gevoelig te raken. Is
de patiënt, dien zulk een worp treft, onnoozel
genoeg om zich kwaad te maken en woedend om
te kijken naar de plek, van waar de
onverhoedsche aanval geschied is, dan ondergaat hij boven
dien nog de vernedering van een onaanzienlijk
groen dingentje niet grooter dan een
kikvorsch op den grond te zien liggen, dat
hatelijk en onbeschaamd zijn dikke kastanje
bruine tong tegen hem uitsteekt.
Begeeft men zich naar de stad, dan bemerkt
men eveneens dat het met den zomer gedaan is,
al was het alleen maar aan de wanhopige po
gingen, die daar aangewend worden om het sei
zoen kunstmatig te rekken. Vóór de groote
koffiehuizen staan de stoelen en tafeltjes, mits
gaders een half verkleumde kellner, met zijn servet
stijf om den hals geknoopt en de handen in de
broekzakken, nog behoorlijk buiten. In de hoop
dat 's avonds na het diner, wanneer vele Haagsche
familiën een luchte gaan scheppen, niemand be
merken zal dat de zou al lang onder en het van
nature eigenlijk pikdonker is, komt het
electrisch licht stoelen, tafels en kellner beschijnen
met zijn bleeke, bibberende stralen, hetgeen niet
minder zenuwachtig op iemand werkt, dan de
hebbelijkheid aan sommige schooljongens eigen,
van voortdurend met de oogen te knippen.
Offert zich al eens een bijzonder warmbloedig
en medelijdend mensch op om ten minste n
van de verlaten zetels te bezetten, en door h< t
bestellen van een glas bier den keliuer de noodigo
lichaamsbeweging te verschaffen, dan schrikt zoo
iemand minstens tien andereu af, daar het bleeke
licht den gezondste op een zieke doet gelijken,
die hoogstens nog slechts vier en twintig uren
te leven heeft. Onwillekeurig verbeeldt men zich
dat niet het electrisch licht, maar de koude stoep
en de snerpende wind die verbazend ongezonde
gelaatskleur teweegbrengen, en haast men zich
om zulk eene vermeende plaats des onheus te
ontvluchten.
In dit stadium van baloorigheid, nergens uit
komst ziende om zijn avond klein te krijgen, en
toch niet van zins om naar de komedie te gaan,
omdat dit te »winterachtig" is, besluit men om
zich naar Scheveningsch »Seinpost" te begeven.
Men geniet daar evenmin buitenlucht als in den
stedelijken schouwburg, maar het doet ten minste
flauwtjes aan den zomer denken. Men stapt op
een tram, slechts bevolkt door eene donkere ge
daante voorop, waarvan alleen het puntje van
dea neus zichtbaar is, maar die door het houden
Van zweep en teugels den koetsier verraadt, een
geeuwenden onverschilligen conducteur, die binnen
zijn geld telt bij de lamp, aangegaapt door een
vrouw met een slapend kind, een Scheveuinger
en twee notarisklerken, die een kantoor-fooi gaan
gen met de mooie Andwerpsche. Zij schert
sten en stoeiden met haar, legden soms den
arm om hare leest, als zij met drie of vier
kannen tegelijk kwam aandragen, maar steeds
bleef het jonge meisje vrpolijk antwoorden op
al wat men zeide, waarbij haar Andwerpsche
tongval somtijds eene luide lachbui deed op
gaan. Starter volgde haar s'eeds met
zijne oogen en bemerkte met groote ontroe
ring, dat C a t e l ij n e, tweemaal zonder
oorzaak, terwijl ze met de andere jonge
lieden sprak, hem minzaam lachend had
toegeknikt.
In zeer korten tijd waren allen ongedwon
gen en vroolijk bijeen. Starter deed zijn
best zijn vernuft en zijne talenten van de
gunstigste zijde te doen uitkomen. Catelijne
bracht telkens nieuwe kroezen, en nam deel
aan 't gesprek. Te midden van het gerucht
riep H o o c h k a m e r:
»C a t e l ij n e! Een nieuw steenen pijpje.
Mij lust den maats een pijp toebak toe te
drinken !"
De knappe schenkster kwam spoedig aan
dragen meteen klein aarden pijpje,
lloochkamer bracht een vierkant blikken doosje
te voorschijn, waarin uiterst fijne tabak, bijna
tot poeder gestooten. De kleine kop van het
pijpje werd zeer behendig gevuld, en daarna
met een brandenden spaander van den haard
ontstoken. Hooch kamer dronk den rook
langzaam in, en blies ze door de neusgaten
uit. Na drie of vier trekken, was de pijp
leeggerookt, en werd eene nieuwe gereed ge
maakt. El and t en de Grauwe kwamen
met kleine zilveren pijpjes te voorschijn, en
weldra blies ieder den tabaksrook door den
reus weg.
»A v on s! sinjeur Starter!" riep
Jacques de Schot t zijne steenen kan
omhoogheffend.
«Op Starter! messieurs!" ging C
o1 ij u voort. »Op onzen abelen poëet, die
nu voor goed tot Amsterdam zal blijven l"
Het gezegde sloeg op eene mededeeling door
Starter zelf in het vuur van het gesprek
aan Colijn gedaan. Hij had binnen dit
eerste uur van hun samenzijn aan dezen reeds
zijn levensloop, zijne levensrampen en zijne
verteren. Het rooken in de tram is verboden
aan de passagiers, maar niet aan de lamp, die
harder walmt, naarmate er sneller gereden wordt,
en zoodoende ruimschoots het gemis aan tabaks
wolken vergoedt, 's Zomers moge een rit naar
Scheveningen per open tram werkelijk eene uit
spanning zijn, thans is men recht verblijd als
men de plaats van zijne bestemming bereikt heeft
en er kan uitstappen.
Als het slotnommer van een groot vuurwerk
een vonkelende Chineesche tempel, een fantas
tisch ridderslot, dat in lichter laaie staat, een
van boven tot onderen geïllumineerd paleisje,
troont »Seinpost" op zijn hoogen duin en steekt
scherp af tegen de doodstille sombere omgeving
van duinen en armoedige huisjes. Den slotbe
waarder van »Sciupost", die in het volle seizoen
geen handen genoeg heeft om entrees af te ge
ven en gold te innen, treft men aan in een
stevigen dut, of wel in een slaperig gesprek met den
controleur, die mede zoo goed als niets te doen
heeft. Bij het binnentreden der zaal geniet men
de onderscheiding dat de juffrouwen aan het
buffet, de orkestmeester en zijn muzikanten,
mitsgaders het hand-vol publiek, waaronder nog
artisten, die aan de inrichting verbonden zijn,
allen omkijken en ons van het hoofd tot de voe
ten opnemen.
Wat men wint, is dat men eens recht op zijn
gemak dicht bij het tooneel kan zitten, zonder
dat het noodig is om een uur vóór den tijd aan
wezig te zijn. Men komt zoodoende echter te
dicht bij trom en bekkens van het orkest te land,
om de fijnere passages der muziekstukken beter
te kunnen volgen, en krijgt daardoor waar
schijnlijk geheel ton onrechte den indruk alsof
er zoo maar wat geknoeid wordt nu het getij
verlorpen is. Allerlei kleine bijomstandigheden
werken er toe mede om ons in deze valsclie op
vatting te versterken. De orkestmeester kijkt om
de vijf minuten, ook onder het dirigeeren, liefst
te midden van de aangrijpendste thema's, op
zijn horloge. De hooruisten weten heel handig
de heele en halve maten, waarin zij rust heb
ben, te benuttigen om hunne sigaren aan te hou
den. De chanteuse, die weldra onder het maken
van eene diepe nijging met een slordig
aaagewit, en ondanks haar officieelen glimlach, erg
boos gezicht, voor het voetlicht verschijnt, wordt
bijna zonder applaudissement ontvangen. De
weinige beweging, die er nog van haar optreden
gemaakt wordt, heeft zij te danken aan de twee
potverterende notaris-klerken. Zij zingt heel
snel en totaal onverstaanbaar, onder het richten
van vernietigende blikken op den orkestmeester,
alsof deze het helpen kon dat het seizoen ver
streken, en het grootste gedeelte van het publiek
zoo verstandig is van thuis te blijven.
Van een geschikt oogenblik maakt men ge
bruik om weg te komen. Men kan buiten geen
hand voor oogen zien, maar zooveel te duide
lijker hoort men de oude mama zee in de verte
grommen, brommen, gooien en smijten alsof zij
op have manier, met de verontwaardiging van
een Gijsbrecht van Aemstel, tot het wufte
«Seinpost" do vraag wilde richten: »Is 't hier nog
tijd van zingen r"
?Neen, duizendmaal neen", z.'d elk opreclrt,
weldenkend mensch uit de volheid zijns gemoeds
antwoorden. »Kouing zomer is dood .. . maar leve
koning winter !" De zuurstof dio men 's zomers
buiten in overvloed inademt, moge nog zoo ge
zond en heilzaam op ons inwerken dat alge
meen geneesmiddel wordt dikwijls tamelijk zuur
verdiend, ten prooi als men te midden van gra
zende paarden, koeien en geiten, dikwijls is aan
afmattende hilte en doodclijke verveling. De
winter moge minder gunstig zijn voor 's mentenen
longen en als uiterst streng monarch ons wat
veel in i.uis jagen de gezelligheid van den
huiselijken haard is ook lang niet te versmaden.
levensplannen meegedeeld, maar, zonderling
genoeg, van N i e s k e gezwegen.
Nadat Starter aan allen bescheid had
gedaan, riep H o o c h k a m e r :
«Lust het u niet, een pijp toebak te drinken ?"
»Lacy, ik versta de konste nog niet!"
»Je zoudt beter daaraf een liedeke maken"
? meende C o l ij n.
«De L o f v a n d e T o e b a k," dat heb ik
al gelezen !''?verhaalde P i e t e r van M a
1s e m de zwaarlijvigste en de meest letterkundig
ontwikkelde van het gezelschap.
»Zulk een gedicht heb ik wel geschreven,
maar nooit geprint!" hernam Startersnel.
»Zoude UEdele mij deu naam van deu
poëet kunnen noemen ?
»Die is mij, leider! niet in 't hoofd blijven
hangen."
«Laat ons uw vers hooren !" riepen twee of
drie stemmen te gelijk. Starter
zagecnigszins onthutst op, maar ontmoette onverwacht
de donkere oogen van Ca t el ij u e, die hem
met onweerstaanbaren blik aanzag. Hij ant
woordde zoo ongedwongen mogelijk:
«Gij hebt te gebieden, messieurs! en ik te
obediëereu. Ik heb het vers niet geheel iu mijne
memorie, maar zie hier, wat ik u kan zeggen:
»0 edele Toback! veer boven alle kruyden
ȕe loven, die in 't Oost, in 't Noord, in
't West, in 'tZuyden,
«De veel besiende sonn' doet springen uyttcr
aerd;
«Wat loff is uwc kracht, en uwe deugh wel
waord!"
»O! 't is het nutste kruyd, van d'
alderveerste palen
»Des werelts hier gebracht, ons vrienden
mee t' onthalen.
»Dies houd ick hem voor sot, die oyt
daertegen sprack ;
»Daer wast gheen eêldcr kruyd, als d'edele
oback,
«Wie sou haer uuttichcyt volkomen prijsen
mogen ?
»Sy suyvert het gesicht, veroorsacht klaero
oogen ;
»D' onlydelycke pyn mach in geen tanden
blyven
STUDENTENYRIJIIEDEN.
Grieven, die onder de volksklasse bestaan, moe
ten daar al sterk voortgewoekerd hebben, eer ze
ten onzent tot de hoogere kringen doordringen
om daar besproken en onderzocht te worden. Had
men bij hun eerste ontstaan er scherper naar ge
luisterd, men had hunne noodlottige uitwerking
kunnen voorkomen, maar neen, eerst als ze, on
tevredenheid zaaiende, het grootste deel van den
weg door de onderste lagen der maatschappij
hebben afgelegd, acht men liet der moeite waard
ze in hun verderen loop te stuiten.
Zoo wordt in die klasse sints jaren met bitter
heid geklaagd, over de bevoorrechting der stu
denten, met afgunst gesproken over hetgeen dezen
veroorloofd wordt, maar nog schijnt het ontwik
kelde publiek zich het bestaan dier klachten hoe
genaamd niet bewust. Doch afgunst is maar al
te vaak het kind van onrecht, en het wordt hoog
tijd eens na te gaan, of ook hier de onbillijkheid
een rol speelt, on een blik te werpen op de ver
houdingen van de kleine, aan costumen en
usantiën zoo rijke sludentenmaatschappij, tot de grooto
door tradities al evenzeer beheerschte buiten
wereld. En wat zien we? Pc student, l'enfant
chéri van het publiek; die weet dat hij een
potje mag breken; wiens levenlust vaak uitgela
tenheid, wiens uitgelatenheid vaak
brooddronkenheid wordt. De overheid, die in hare hoogere
rangen aar. de studentenwereld hare oude en
verouderde privileges oogluikend toestaat, in
hare lagere graden den student verschoonend be
handelt. Het beschaafd publiek, dat zijn gedrag
beoordeelt met een toegevendheid, die ieder min
der beschaafde te vergeefs zou inroepen. Is het
wonder, dat menigeen, die ziet hoe de student
van tal van voorschriften, van wetten en ver
ordeningen, etiquetten en manieren, dispensatie
verkrijgt, in deze toestanden, bekeken onder het
licht der baanbrekende rechtvaardigheidsbeginselen,
iets vindt wat hem tegen de borst stuit?
Ecnige uit de vele bewijzen. In de nachtelijke
stilte davert de straat van het geschreeuw, door
een troepje aangeheven, dat naar Serre, den
photograaf. optrekt, om dezen op te schellen en
een kiekje" te laten nemen. Meneeren, denkt
u er alsjeblieft aan; 't is na elven; u weet wel:
burengerucht", zoo luidt de aanmaning van den
agent. Dat echter niettegenstaande de waarschu
wing, binnen een paar minuten het iicidensche
spektakel opnieuw begint, zal niemand verwon
deren, die weet, dat de naditagcnten 4e klasse
die, op den dag als vreedzame winkelbe
dienden en studenrenoppassers gewend om te j
gehoorzamen, alleen des nachts na hun mcta- j
morp'uose in strenge niet sabel en klep gewa
pende politicdicnaron, gewoon zijn te bevelen
eene niet geheel en al onverklaarbare sympathie
voor de hoeren studenten koesteren.
Het getal studenten, wegens burengerucht be
boet, is ... (de ijverige lezer der recht- en po- |
litie"-rnbrieken vnllo dit cijfer zeil' in!)
De champagne heeft 's avonds op de kroeg ge
stroomd, alsof zij 5 stuiver in plaats van 5 gulden
kostte. Vooral in do installatienachten zou een
lid der nationale gelioel-onthoudersvereeniging
wanhopig worden, als hij zag, hoo weinig tot j
dusverre zijn propagande vermocht binnen de
wanden der sociëteit. Hot aantal studenten, die j
met iets zeer kinderlijk-onzekcrs in gang en spraak
huiswaarts slingeren, is legio. IJij andere gelegen
heden bonden eeniire vrienden, die te veel aan
Bacclms hebben geofferd, des avonds rijtoeren door
do drukste straten, waarbij do deelnemers, die
op den 'ook door hun onbesuisd rijden, die in den
bak door hun ergerlijke houding, aanstoot geven
en ook alweer als kennelijk, en gevaarlijk zoo
voor zich als voor anderen, door de politie uit de
rijtuigen zouden moeten verwijderd worden. Een
agent is echter geen uil, die in de duisternis
alles ziet.
Het getal studenten, tegen wie wegens
dronken«Deu roock van de toback doet daet'lijck
die verdryven :
«Den honger wordt dacrdoor vergeten en
verdreven,
Mcn kan lang met toback en zonder eten
leven.
>Dics segh ich, spyt al die hacr werpen op
een lack,
?>Daer 's ghceu g h c s o n d e r kruyd, als d'
edele toback !"
«Bravo, Bravo !" klonk het eenstemmig.
Het gezelschap hief de kannen en kroezen
op, en de gezondheid van den dichter werd
met geestdrift gedronken.
»Eu ik zeg, dat do toback de mcrveille van
de wereld niet en is.... moar het vers klinkt vol
divinc eloquentie !"
C a t c l ij n e had te midden van de stilte,
die de algemeene aanval op de bicrkaii deed
ontstaan, dit oordeel uitgesproken. Zij naderde
Starter, die haar niet een dankbaren blik
bewonderend aanstaarde. En terwijl zij voorbij
zijn stoel ging, reikte ze hem even hare fijne
hand. Starter had alles willen geven, om
te beletten, dat zijn hooge blos den heeren
verried, hoe gelukkig hij was. Emanuel
Colijn riep luid lachend:
«Wees op uw hoede, vriend Starter! Ge
ontsteelt ons liet herteken van Catelijne!"
Ken algemeen gelach ging op. De mooie
Andwerpsche was verdwenen, /ij gaf orders
aan dooven G e r r i t iu deu kelder. Daarop
volgde een algemeen geroep.
>Hola ! C' a t e l ij n c! Een vaan Brabantsen!
| Een vaan Delf'tscli! Waar blij t'je ? Gauw,
j gauw! De poëet zal een liedekeu voor u
zingen '."
Met handen en armen vol kroezen verscheen
zij in de keldertrap. Een guitige lach krulde
hare roocle lippen, en luid riep ze, op Sta
rter toeloopend:
«Is 't woar ? Dat vind ik genereus !"
S t a r t c r had te midden van de aigemeene
j vroolijkheid geen woord kunnen zeggen. Hij
zag zijne nieuwe vrienden vragend aan. Hen
knikte hem vroolijk toe. Hij stond vaii zijn
stoel op, allen zwegen.
«Messieurs! Mij gedenkt een Eugelsch
schap wordt geverbaliseerd, is (als voren.)
Jaarlijks worden vensterluiken uit de hengsels
gelicht, touwtjes van jalousieën doorgesneden, bel
letjes getrokken, en meer dergelijke
balddadigheden gepleegd. Ook het getal schelleknoppen in do
aanzienlijke wijken en annonceborden in achter
buurten gemoerd, is vrij aanzienlek. Dat moeren,
meer kapen dan vernielen boteekenende, men weet
het gewoonlijk onder de straatschenderij te brengen,
maar iemand qui nomme wn chat tin chat, etc ,
zoekt te vergeefs naar het onderscheid tusschen
stelen en moeren. Ba, onze goedronde Hollandscho
taal schaamt zich zoo'n bargoensch woord, dat
met twijfelachtige vlag zoo'n slechte lading moet
dekken. Een student is zoo slim, zich bij dit moeren
niet door zijn vriend de nachtwacht te laten snap
pen en tot zijn geluk, want wordt reeds een
arme moeder, die voor haar hongerende kinderen
een brood van een dubbeltje steelt, voor een half
jaar achter slot en grendel gezet, om de maat
schappij tegen haar te beveiligen, hoeveel onge
makkelijker zou dan hij er afkomen, die eene
water on vuurvrouw haar advertentiebord van
twee gulden wegneemt met het oogmerk het
zich wederrechtelijk too te eigenen" (Art. 310 Straf
wet: Diefstal) en hot als zegoteekon een plaats
te geven bij de collectie schelknoppen, te-huur
plankjes, enz.
Het getal studenten, wegens straatschenderij of
diefstal gestraft, is.... (als voren.)
Is het nu zaak, tegen de studenten alle ook
voor de geringste twijfelachtige overtredingen
proces-verbaal op te maken? Geenszins, althans
wanneer ook anderen niet bekeurd zouden worden.
Maar tusschen alle en b ij n a g e e n is een ver
schil als tusschen eene overdreven en eene slechte
wetstoepassing.
De agent, aan wiens tact ook wordt overgelaten
wat de wet onder kennelijken staat begrijpt, zal
ten allen tijde, waar een wetsvoorschrift met opzet
in rekbare termen is vervat, de kunst van geven
en nemen moeten verstaan, vooral de kunst, die
geef- en neem-theorie voor elk, zonder aan
zien des persoons, in toepassing te
brengen?
Van nog errstiger aard dan het voorgaande, is
do zoogenaamde rij-partij der pas ontgroenden;
inderdaad een drinkpartij, en vaak leidende tot
een vechtpartij. Na oen elders gehouden diner
komt de stoet des avonds in de s!ad, de oudere
broeders beklimmen bok. kattebak of kap der
rijtuigen, terwijl een voorraad wijn, bestemd om
onderweg opgedronken te worden, de overgebleven
ruimte vult. Onder bescherming ecner sterke
politiemacht vangt de tocht to !) uur aan. om
's nachts na tweeën te eindigen. Op 't laatst, als
sommigen te veel van hun rnaag gevergd en des
Guten zu viel gekregen bobben, wordt men ont
haald op tooneeltjcs, te walgelijk om ze te be
schrijven. Dat do meêloopende straatjongens hun
best doen een flesch te bemachtigen, is even be
grijpelijk, als dat de studenten in hun roes zich
te ruw uiten. De geringste vonk is dan slechts
noodig om 't smeulende vuur te doen opvlammen.
Van deze dronkemans-optochten gat" ik voor
een paar jaren in dit weekblad een uitvoerig, in
het vorig jaar in het Dii/jblud run Nei'wlinid ecu
beknopt verslag, dat door ccnigo dcricalo cou
ranten werd overgenomen. Do liberale bladen
hadden het natuurlijk te druk met Ivuyper en
Kcucheniiis te bestrijden.
Teckenend is het, hoe do Nieuwe Kalt. Ct., dio
onlangs bij gelegenheid der studenten-opstootjes
in Leuven wel van het Lenvensche studceromlo
gepeupel" durfde spreken, hot een der Belgische
clericale organen kwalijk nam, dat dit geen ge
wag had gemaakt van de feiten. De gelijkenis
van den balk en den spiinter blijft altijd nieuw.
Alleen het Sociiial '?VcclMad nam in no. 4.'
het stukje uit het I), r. N. met instemming"
over, en voegde er déze woorden o. a. bij: Men
pleite voor hetgeen studenten zich veroorloven,
welke verzachtende omstandigheden men wil,
liedeke: «My mistress s i n g s n o o t h e r
song!", dat ik ter cere van Julibr Cate
lijne in 't Hollandïch zal zingen!"
C a t e l ij n e klapte in hare handen.
En Starter hief aau met zijne wellui
dende, aangename stem, terwijl hij haar soms
glimlachend in de zwarte oogeii keek :
»Ick weet niet wat nvyn vryster schort,
»Sy klacght dat ick haer eer verkort;
«Maar 'k heb haer daerin .uoyt misdaen,
«Want ik haer maer soeiide,
»En liet haer gaen.
«Maer, Lief! waerom is 't dat ghy treurt ?
»Hcb ick in 't kussen yet verbeurt ?
»Ick sal 't verbetren, kom, kom by iny.
»'k Sal jou geen scer doen,
«Gelooft het vry."
»En wiljo worden voort myn vroiw,
«Slet hier, ick sweer u by myn trouw,
«En by myn Jan-Oom, dat 's veel gcseyd :
»Ghy sult verwachten,
«Veel vroückheyd!"
Een daverend gejuich ging op uit de
taveerue. Starter 'had zeer fraai gezongen,
en nog beter voorgedragen. Ieder woord
scheen met comische bedoeling tot Catelijne
gesproken. De jonge kooplieden hadden niet
verwacht, dat zij zulk ecu talentvol kunste
naar in hun midden, bezaten. C a t e l ij n e
had do fraaie zwaitc wimpers als een gordijn
voor hare fonkelende oogen doen nederdaleu.
Zij luisterde glimlachend, en speelde met de
kettingen van haar bcugeltas.
«Daar mag een beker van den besten
Rhijiisclien wijn op staan!" riepen een paar
stemmen. -C a tel ij n c, de groote groene
kelken ! Eene kan van den gelen bleekert l"
Dat was de eerste kan na bet eerste
lied.
Starter keerde dien middag niet naar
zijn kluisje bij Voskuyl in de kas onder
het Stadhuis terug.
(Word vervolgd.)