Historisch Archief 1877-1940
No. 640
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
?vrijpleiten kan men hen niet van de beschul
diging, dat zij afkeurenswaardige en ergerlijke
dingen doen, die, gedaan door minderen in ont
wikkeling en opvoeding en beschaving, o zoo ge
streng zouden worden gelaakt. Juist een verzwa
rende omstandigheid is hun herkomst en hun toe
komst. Dit behoorden zij zelven te gaan inzien,
tot dat inzicht behoorden hnn ouders hen te
brengen, dat behoorde hun. zoo noodig, te worden
bijgebracht door de nouding, die de autoriteiten
tegenover hen aannemen."
En wat zeggen de studentenbladen ? zal men
vragen. Door hun stilzwijgen geven ook zij even
goed als het corps door het uitblijven van pro
testen aanleiding er toe, dat de buitenwereld
de geheele studentenmaatschappij gewoonlijk aan
sprakelijk stelt voor dingen, die slechts door een
kringetje van 25 a 50 jongelui worden bedreven.
Het eerste woord van afkeuring over de rijpartij
moet nog altijd in Minena oi Vox verschijnen.
Naar aanleiding der opmerkingen in de
Zaanlode, die, na 't genoemde artikeltje uit 't D. v.
N. t« hebben vermeld, vroeg; wanneer zal toch
aan deze stuitende ongerechtigheid, die in een
beschaafd christenland niet moest worden ge
duld, een einde worden gemaakt ?"klaagde een in
zender in de Vox Studiosorum no. 25, dat hij
de studenten bevuild ziet door couranten, die den
christelijken godsdienst voorstaan om zeer on
christelijk hunne evenmenschen te bezoedelen."
Hij kan niet schertsen als hij ziet, dat die bla
den zich niet schamen alvorens de dingen beter
te onderzoeken, te gaan schelden op dingen die
hun niet aangaan." Dingen, die ons niets
aangaan!! Ik geloof, dat de Vox dergelijke
kwajongenstaai, de studentenwereld dergelijke
meening begint te ontgroeien. En 't is te hopen,
dat de Utrechtsche autoriteiten, hnn beschermend
stelsel latende varen, spoedig eens zullen toonen,
dat die even demoraliseerende als ergernis wek
kende vertooningen van dronken jongelieden uit
den gegoeden stand hun wel degelijk aangaan.
Op 't stuk van goede vormen en manieren is
het merkbaar hoe het ontwikkelde publi ek den
student zijne overtredingen vergoelijkt en vergeeft.
Wil men een paar van de vele voorbeelden, die
voor 't grijpen liggen'?
Des avonds na installatie der jongeren bezoeken
dezen de komedie, niet om te gaan zien en
liooren, maar om lawaai te maken. Toen in 't
vorige jaar 't gezelschap van den heer Van Lier
speelde, was 't leven zoo aan den gang, dat het
publiek letterlijk geen woord van het spel kon
verstaan, zoodat de tooneelspelers zelven attentie
moesten verzoeken, en toen dit niet hielp, de
rector stilte gebood. Wien anders dan de stu
denten zou 't vergund zijn, 't aanhooren der
voorstelling voor elkander tot een onmogelijkheid
te maken ?
Tijdens de lustrumfeesten op een der bals
liebben enkele studenten op een te intiemen voet
den Prins gesproken. In zeer konnelijken staat
zwaaien zij door de menigte. De freuletjes lachen
eens achter hare waaiers en vinden dat zoo'n
student après-boire toch altijd iets je ne sais quoi,
iets fatsoenlijks behoudt, de hoeren citeeren : vier
niemals einen Rausch gëliabt, der ist kein l>ra\:er
Mann, en de studenten, die niet van het licht
mathematisch afkomstig zijn, zeggen met Horatius:
dulce est desipere in loco, maar allen riepen strak,
toen ze op straat een dronken metselaar ont
moetten, vol verontwaardiging : 't is toch een
schandaal, zoo'n kerel op klaarlichten dag."
Maar genoeg! Het beschaafde ontwikkelde pu
bliek meet met tweeërlei maat en beoordeelt den
student met een toegevendheid, die in de
laatstvermelde gevallen der maatschappij minder kwaad
zal berokkenen, dan in de eerstgenoemde, maar
hier dan ook een gevaar oplevert, te grooter naar
mate niet de in rang en stand gelijke, maar de
lagere volksklasse zich verongelijkt acht. Hoe
slecht de bekende toespraak van den voorzitter
der Utrechtsche rechtbank tot de deelnemers in
de Munsterkerkhofzaak nog steeds nawerkt, blijkt
herhaaldelijk in Walhalla, Volkspark en elders,
waar die woorden, in 't socialisten-Nederlandsch
vertaald en met socialische commentaar gedurig nog
worden geciteerd.
Wil men. waar het onschadelijke uitingen van
jeugdigen levenslust betreft, bij den stilden' het
een en ander door do vingers zien, bravo, maar
dan vóór alles ne voorwaarde: men doe het ook
bij elk ander. Wie nooit eens dwaas was in zijn
jeugd, wordt nimmer recht verstandig", zegt het
liedje; of hij met zijn hoofd of met zijn handen
arbeidt, maakt in deze geen verschil; de dwaas
heid" van den eerste goed, die van den laatste
af te keuren, is eene onbillijkheid.
Wat echter de besprokene, voor de maatschap
pelijke rust wel gevaarlijke traditiën betreft, die
geworteld zijn in onrecht, moeten deze maar blijven
bestaan, omdat, ja, alleen omdat het traditiën zijn 't
Wahrom het volk zijne traditiën ontnomen, waarom
dit verdeftigd en fatsoenlijk gemaakt door
kermisafschaffing, enz. ? Omdat de beschaving voortschrijdt.
Dat is een argument, maar waarom dan niet tevens
de studentenwereld beschaafd?
Het wordt tijd, dat er in de hier besproken
toestanden eene verandering komt. Hiertoe moe
ten niet alleen de gemeentelijke autoriteiten,
maar ook andere machthebbenden de hier en daar
bestaande privilegies intrekken; de weigering te
Utrecht, om gewapende veldartilleristen als orde
bewaarders beschikbaar te stellen en het besluit
der Holl. Spoorw.-maatscuappij om op den duur
te Leiden de bestorming der treinen niet meer
te dulden, verdienen toejuiching. Onmisbaar is
en blijft intusschen de medewerking van het pu
bliek en meer nog, van de studenten zelven. Het
publiek wil der studeerendo jeugd vergeven met
een il faut que jeu>iesse passé; het lecre dan ook,
van ieder ander, hij loope op schoenen of op
klompen, evenveel te verdragen als van den student.
Een betere maatschappij is alleen to verkrijgen
langs den weg eoner betere toepassing van recht
en billijkheid. De jonge mannen, die, in de toe
komst geroepen tot de gewichtigste
regeeringsambten, tot die toepassing veel zullen moeten bij
dragen; zij moeten meer nog dan anderen van
die waarheid doordrongen zijn. Op het oogenblik
is dit eene vrome wensch. De Utrechtsche stu
denten hokken allen, op eene hoogst zeldzame
uitzondering, in het oud-liberale kamp, en zweren,
voor zooverre ze zich met politiek bemoeien, bij
de alleenzaligmakende schoolwetpolitiek. Welk
een geestdrift er onder die vaan bestaat voor de
wegncming van rchtmatige sociale grieven, heb
ben wij dikwijls gehoord in bombastische
verkiezingsspeeches, maar is nog nimmer gebleken ter
plaatse, waar dit noodig is. Toch zijn er, die
weten, dat het vaderland iets beters, iets hoogers
van hen verlangt. Tot hen zij het pittige woord
van Heije gericht:
. . . . jongens, houdt u goud,
Dat ge spreken durft in 't recht:
Dat is braaf en dat is slecht."
Mogen zij het onder hunne kameraden verkon
digen, dat do studenten dienen voor te gaan in
het streven naar verbetering, en de eenige politiek,
welke het land vooruit zal brengen, de politiek
is der sociale rechtvaardigheid.
HEIS.
Kunst en Letteren.
EEN NIEUWE TOONEELBEWERKING VAN
HET 2de DEEL VAN GOETHE's FAUST.
(Faust's dood.)'
Men verhaalt dat de groote wijsgeer Hcgel
nog op ziju sterf bed er over klaagde, dat er slechts
n mensch was geweest, die zijn wijsgeerig stel
sel had begrepen, en die ook nog maar half. Hij
bedoelde daarmee zichzclveu en de geschiedenis
heeft geleerd, dat Lij juist had geoordeeld. De
school van Hegel is uitgestorven; zijue geschrif
ten worden niet meer gelezen.
Anders was het oordeel van Goethe over een
zijner werken, dat door de meesteu, die het gele
zen hadden,voor onbegrijpelijk eu voor het gewrocht
van een afgestompten grijsaard gehouden werd.
Hij zelf was overtuigd, dat de jaren het dichter
lijk vuur in lieni niet hadden uitgedoofd, maar
dat bij den gloed van den poëet de wijsheid van
den denker was gekomen. Allen, zeide hij, die
het tweede deel van Faust lezen of zien
vertoodeii, zullen genieten; tot den diepen zin daarvan
door te dringen, vermogen slechts de rijperen
van geest.
Het heeft veel tijd gekost en veel teleurstel
ling gebaard, totdat de waarheid der woorden
van den dichter vorst is gebleken. Geheel
Duitsehland dweepte en dweept met Goethe. De gym
nasiast bluft met aanhalingen uit het eerste deel
van Faust en zelfs de grijsaard vindt daarin nog
lessen van levenswijsheid. Maar met het tweede
deel wilde het maar niet lukken. Commentaren,
zoo vele en zoo dikke, dat men er een geheele
bibliotheek van zou kunnen maken, waren wel
in staat, de antiquarische moeilijkheden uit den
weg te ruimen, maar brachten niemand er toe,
het werk als een geheel te genieten en te bewon
deren. Goethe had het voor het tooueel geschre
ven ; daarom ineeude men pogingen te moeten
doen, om het voor het tooneel geschikt te maken.
Maar noch de al te conservatieve bewerking van
Otto Deviieut, iioch de totaal mislukte van
Wolheim da Foiiseca, noch c!e trilogische bewerkin
gen van Dingelstedt en Hilbrandt, vermochten het
tooneel voor het 2de gedeelte van Faust te ver
overen. Het is, wanneer wij de opgewonden eu
uitbundige loftuitïngen van met roem bekende en
vertrouwbare kenners v.iu het Duitsche tooueel,
mannen als Paul Lindau en R. Löwenfeld, mo
gen gclooven, eindelijk gelukt dat 2de deel niet
slechts als een boeiend geheel op het tooneel te
brengen, doch ook metterdaad te toouen, dat dit
geen mysterie, maar een, voor den beschaafden
hoorder, volkomen verstaanbaar, roerend en in
hooge mate dichterlijk drama is.
Adolph PArronge, de zoo hoogst bekwame
directeur van het Deutsche Theater te Berlijn,
wien het tooneel deze bewerking te danken
heeft, heeft zeer terecht ingezien, dat alleen door
bewerking van de stof, het mogelijk zou zijn een
vbühncnfaltiycs» geheel te leveren. Zooals de
titel »Fausi's Toch reeds aanwijst, heeft hij zich
bij zijne bewerking tot doel gesteld, de onverge
lijkelijk schooue gedeelten vóór en na den dood
van Faust te redden, den toehoorder en toe
schouwer daarheen te leiden, voordat hij door
al het voorafgaande afgemat en uitgeput, niet
meer in staat is deze op de rechte wijze en vol
te genieten. Om dit doel te bereiken, heeft hij
veel moeten knippen, schikken en plooien, Zoo
is b. v. het geheele Ilclena-drama weggevallen,
mist men den vermakelijken baccalaureus en
Wagner met zijn kunstmenschje, den
homuuculus; ook de classiscbe Walpurgisnacht. een
aanschakcling van mythologische en antiquarische
raadsels, moest opgeofferd worden.
Maar de groote kunst en de fijne smaak van
den bewerker blijkt nog meer uit hetgeen hij
behouden, dnn uit hetgeen hij weggelaten heeft.
Enkele tooneelen uit het eerste en vierde bedrijf
heeft hij met zooveel doorzicht eu behendigheid
met elkaar en met het vijfde, waarop het hem
vooral aankwam, weten te verbinden, dat er we
zenlijk een vrij geleidelijke verwikkeling en
outkuooping is verkregen. Zoo kort mogelijk zal
ik, aan de hand van Paul Lindau, die aan de
voorstelling van dit werk in iiet Deutsche The
ater op 3 dezer, twee uitvoerige artikelen iu het
»Berliuer Tagcblatt« wijdde, het verloop van het
drama mededeeleu.
Faust heeft genoeg en meer dan genoeg
geno; ten; hij -walgt van het genot en verlangt naar
i deu dood. Hij wil handelen, en de nieuwe
kracht, hem geschonken, gebruiken. Hij komt
met Mephisto aan het hof van den keizer, maar
het ziet er treurig uit iu diens rijk en het ont
breekt er vooral aan geld. Mepiiisto zorgt voor
alles; hij vindt het papiergeld uit ru er is geen
nood meer. Vroolijk wordt er feest gevierd en
de keizer, vol overmoed en dartelheid, begeert
de schoonste vrouw, die ooit geboren is, Helena,
te zien. Mephisto is niet iu staat, dien wensch
te vervullen. Daartoe kunnen alleen de
»moeders«, de geheim/innig scheppende krachten der
natuur, helpen. Faust daalt, gewapend met deu
geestensleutel, tot haar af eu ontrukt haar den
gloeienden drievoet. Paris en ITelcna verschijnen;
Faust wil iu verrukking Heleua omhelzen, maar
een vreesclijkc ontploffing werpt hem bewusteloos
neder.
Iu het volgende tooueel (ontleend aan het 4de
bedrijf van het oorspronkelijke werk), tkan Faust
in den beginne het schoone beeld, dat hij gezien
heeft, niet vergeten; ook de herinnering aan
Gretchen, die hem het eerste en hoogste geluk
heeft geschonken, komt weer bij hem op. Maar
allengs vermant laij zich en komt hij tot een vast
plan. Hij wil de tot dusver doellooze kracht der
ontembare zee aan het menschdom dienstbaar
maken ; over haar wil hij heersenen. De keizer,
hun oude vriend, voert oorlog; er is een
tegeukeizer benoemd en de beslissende slag wordt ge
leverd. Op het geschikte oogenblik zullen Faust
en Mephisto hem met hunne helsche hulptroepen
hun bijstand verieencn en tot loon voor zijn hulp
zal Faust het onbegrensde strand als leen eischen.
Terwijl de slag nog voortraast, valt liet scherm.
Het laatste bedrijf vau het oorspronkelijke ge
dicht is bijna geheel iu de nieuwe bewerking
overgegaan. Faust woont aan zee en heeft de
handeu aan het werk geslagen ; er zijn dijken
gelegd eu kanalen gegraven. Faust woont in ecu
prachtig paleis en de reiziger, die na vele jaren
in die streek terugkeert, om een bezoek te bren
gen aan zijn oude vrienden, Philemon eu Baucis,
herkent haar nauwlijks. Wel staat hun klein
hutje nog in de onmiddellijke nabijheid van het
paleis vau den nieuwen heer, maar juist den
heuvel, waarop dit staat, wil Faust hebben; geen
plaats is geschikter om eoii blik te werpen over
zijne gehoele bezitting. Daar de oude luidjes de
plaats, waar zij zoo lang gelukkig geweest waren,
niet wilden verlaten, worden zij op raad en door
tusschenkomst van Mephisto verwijderd. Hun
hut wordt verbrand en zij zelven komen iu de
vlammen om. Wel is Faust vertoornd over de
wijze, waarop Mephisto zijn weusch heeft ver
vuld, maar hij heeft riu toch zijn zin gekregen.
Niettemin voelt hij zich door wroeging gekweld.
Van het balkon van zijn paleis ziet hij vier oude
vrouwen (gratie Wcibcr) nader sluipen; het Ge
brek, de Schuld eii do Nood kunnen de woning
van den rijken man niet binnendringen, maar de
Zorg sluipt door het sleutelgat in het huis. In
het ijzingwekkende, roerende en verhevene ge
sprek tusschen Faust en de Zorg, zien wij nog
eens het geheele fel bewogen leven van Faust
aan ons voorbijtrekken eu wordt de slotsom daar
van opgomaakt. Vau een belooning hiernamaals
wil hij niets weten; in dc,-,e wereld moet de man
toonen, wat hij is; door do daad, door werken,
niet door bidden en leegloopeu, moet hij de za
ligheid hier op aarde en daarginds verdienen. Hij
worstelt met de Zorg; hij wil'zich niet door haar
laten verwinnen Zij blaast hem haar adem in
het gezicht en hij wordt blind. Maar toch blijft
de krachtige man overwinnaar in dezen strijd
tegen het sterkere noodlot. Al bedekt ook een
eeuwige nac'it zijn oogen, iu zijn binnenste schit
tert een helder licht. Nog ijveriger dan te voren
wil hij opnieuw liet werk opvatten. Hij wekt zijn
mannen uit deu slaap en spoort ze tot den arbeid
aan. Maar zij luisteren niet naar zijn stem. De
Lemuren komen, door Mephisto derwaarts
gebracht, en delven zijn graf. Hoc nu Faust te
midden vau zijue doodgravers staat, het spitten
en het knarsen van liet zaad voor de uitvoering
zijner bevelen houdt, hoe bij meent, dat de (luis
tere nacht is, terwijl toch de maan niet haar
helder licht alles beschijnt, hoe hij midden in
het werk vol zalige blijdschap het noodlottige
woord uitspreekt, dat, volgens het nu-t deu duivel
gesloten verdrag, een einde maakt aan zijn aardscue
loopbaan, hoe hij tot het «Oogenblik'' zegt:
rVcrii-KÜc doch, du bist no st-hijii' dan dood neervalt
en door de ijle Lemuren opgevangen en begraven
wordt, door dit alles worden wij (zegt Lindau)
diep geschokt en de indruk, dien het op ons
maakt is onbeschrijfelijk en verpletterend. Reeds
openen zich de kaken der hel, om de ziel van
Faust op te nemen ; Mephisto slaat angstig het
onsterfelijke deel gade, dat het aardsche omhulsel
staat te verlaten. Hij wendt al ziju kunsten en
kunstgrepen aan, om zich ziju buit niet te laten
ontgaan, maar te vergeefs. Uit de hoogte klinken
zachte, verzoenende wijzen en een lieflijk licht
spreidt zich uit over het treffend tooneel. Rozen,
door onzichtbare handeu gestrooid, vallen op het
graf' en ondanks het razen en tieren van Mephisto
wordt het onsterfelijk deel vau Faust door do
engelen ontvoerd.
Al booger eu hooger stijgen do eugeleu en mi
heeft Faust de hemelsche sf'eeren der eeuwige
gelukzaligheid bereikt. Ue Dood heeft de zonde
van Faust weggenomen en de engelen heeten
hem hartelijk welkom. Al het aardsche eu
onvolkomene, dat hem aankleeft, verdwijnt allengs
eu terwijl hij aldus gelouterd wordt, komt de
Koningin der Hemelen aanzweven. Aan hare
voeten liggen de drie boetvaardige vrouwen,
Maria Magdalena, de Samariuiauscho en de
Egyptische Maria, en smeeken der koningin om
genade voor de goede ziel, die slechts nmaal
zichzelve vergat. Een andere buetedoende vrouw,
«vroeger Gretchen genaamd", bidt eveneens voor
hem, dien zij vroeger liefhad, eu hare bede wordt
verhoord. »Hij zal u naar hooger sferen volgen,"
spreekt de koningin, «wanneer hij uwe nabijheid
gevoelt," en verzoend en gereinigd volgt Faust,
onder het langzamerhand wegsterven der tonen
van het mystische koor, Laar in do eeuwige
zaligheid.
Dit is do korte inhoud van het stuk. De
vertoouing moet, wat pracht van decoraties en ver
lichting, wat kunstigheid eu verscheidenheid van
machinerieën, wat schikking, groepeering en
verdoeliug, wat eindelijk eosUnne.s enz. betreft,
buitengewoon fraai geweest ziju eu de toch al,
door voorloopige besprekingen zoo hoog gespan
nen verwachting, nog overtroffen hebben.
En toch werd door al deze kunstmiddelen de
aandacht der hoorders van het stuk zelf niet
afgeleid, maar volgden zij met gespannen aan
dacht het gesproken woord. Voortreffelijk moet
het spel der vertolkers vau de hoofdrollen ge
weest zijn, terwijl acteurs, anders gewoon op den
voorgrond te treden, zich het een eer achtten de
kleinere te vervullen.
F. Z. M.
MUZIEK IX DE HOOFDSTAD.
Sedert mijn vorig schrijven vonden er behalve
do gewone uitvoeringen in het Concertgebouw
nog opvoeringen van Faust en Traviata in de
Hollandsche en van Tannhauser in de Duitsche
Opera plaats.
Wijden we eerst een woord aan Tannhauser,
de eerste groote Opera, waarmede het eigenlijke
Opera-gezelschap van Rotterdam debuteerde, daar
zooals men weet tot nog toe alleen Operettes
op zichzelf hoogst verdienstelijk! werden ver
toond. Welnu, de Duitsche Opera moest m. i.
maar bij de Operette blijven! Zelden of nooit
heb ik onverkwikkelijker Opera- en in 't bijzonder
Tannhauser opvoering bijgewoond dan deze. Ik
kan er niet veel anders van zeggen dan dat nnen
er op een onaangename wijze door uit den slaap
gehouden werd. De 3e akte, in hoofdzaak het
verhaal van den pelgrimstocht van Tannhauser
naar Rome behelzend, was van een saaiheid,
die bepaald woedend maakte. Juist dit schoon
ste gedeelte van het werk op zoo'n wijze niet
te hooren voordragen als deze Tannhauser
deed !.... En hoe weinig moeite toch behoeft
het voorts te kosten om met de slotscène van
het we.rk, waar de dood de beide gelieven, uit
geput van strijd eu lijden vcreenigt, een diepe
ontroering teweeg to brengen! Maar dan moet
ook Tannhauser eenigszins blijk geven te gevoe
len, wat, hij voorondersteld wordt te gevoelen, en
mout vervolgens het slotkoor ten minste zuiver
kunnen zijn!
Er kwam bij, dat de welgedane verschijning van
do overigens knappe Frl. Brajnin als Elisabeth
slechts matiglijk den indruk kon verschaffen van
een door smart gesloopt lichaam. Deze leemte
of liever dit te veel merkte men eveneens op
bij de Violette (Traviata) van Mevr. Orelio?van
Zant in de Hollandsche Opera, daar waar ook
deze in de laatste akte aan tuberculeuze long
tering komt te overlijden. Doch hierover straks.
Zal ik nu echter den ongunstigen indruk van
de Duitsche opera in bijzonderheden gaan ontle
den? Waartoe? Genoeg dus, dat buiten FrL
Brajnin en den heer Strakosch als Wolfram al
het overige ook veelal het orkest ? slechts
aan lage eischen kon voldoen Vooral ook ken
merkte deze opvoering zich door onzuiverheid.
Iedereen zong te laag en dit op zichzelf is reeds
voldoende om den ongunstigen indruk van het
geheel te verklaren. Waarlijk, de heer Saalborn
is in 't algemeen met zijn personeel niet gelukkig
geweest. Do uitkomst zal moeten leeren of het
publiek met deze bezetting der opera genoegen
kan nemen; ik betwijfel dit echter en zou den
heer Saalborn aanraden tijdig groote veranderin
gen in zijn personeel to brengen, liever dan door
de uitkomst mijne sombere voorspelling bevestigd
te zien.
Eu nu weer eens naar de Holl. Opera.
Ook deze kan mij ditmaal niet tot do tevreden
heid stemmen, die zij door de allereerste opvoe
ringen bij mij opwekte
Ik mis reeds te lang de dames van Zanten en
de Wulf. Zaterdag jl. had ik stellig gedacht deze
laatste als Margarutha in Faust te zien optreden,
doch zie, het was mevr. Orclio-van Zant. In de
Traviata was het weder mevr. Orelio, die Violetta
zong. Ik heb nicis tegen mevr. Orelio. Vooral
kenmerkt zich haar spel door zekere routine, die
mcj. de Wulf mij vooralsnog toeschijnt te missen;
studeert verder mevr. Orelio hare partijen zeer
consciëntieus in, en bezit eindelijk hare stem,
wanneer deze niet te sterk uitgezet wordt en
bijzonder in het middenregister, veel goeds
doch enfin, ik hoorde graag weer eens iemand
anders.
Overigens ging de Faust, evenals do Tanhauser
in de Duitsche Opera, nogal mank aan gebrek
aan entrain, en waren er o.a. te vele en te lang
durige pauzen. Daarbij was de scèneric in de
Walpurgisnacht en het bacchanaal dat Mephisto
aan Faust doet bijwonen, zoover een en ander
niet gecoupeerd werd, onvoldoende. Maar wat
de hoofdzaak is: geen der personen in deze Opera
gaf' het juiste type weer, dat hij moest vertoonen.
Do Mephisto van den heer Albers b.v. was niet
unheimisch" genoeg de heer Darnaud in de
Franschc Opera van verleden jaar was in dit
opzicht beter n.l. niet genoeg elegant, los,
en toch tegelijkertijd woest. De Faust van den
heer l'auwels mist weder allo rechte uitdrukking
en liep veel te zoetsappig aan den leiband van
Mephisto. Deze Faust is zoo'n vreesclijk jochie!
Mevr. Orelio was niet joiikvrouwe'ijk en hare stem
niet rein genoeg, liet uiterlijk van Martha einde
lijk was twintig jaren te jeugdig en mojuffr.
Breemurkamp bezit nog «eenerlei tooueelroutiiie. Het
tooneeltje met Mephisto in den tuin miste daar
door alle karakteristieks. "Wat de verdere op
voering aangaat, waren de koren ditmaal vrij
slecht, o. a. liet mannenkoor in het Ie bedrijf
achter de schermen, dat genoegzaam i/3 toon te
laag zong. Voorts trol' mij dien avond meermalen
een fraaie klank van de fagotten. Ten slotte
wijs ik nog even op een leelijkon plooi in het
doek, dat den blauwen hemel voorstelt, hetgeen
licht zou kunnen verholpen worden. Daarentegen
was b.v. het tuiudécor met al die levende bloe
men en planton zeer fraai.
Alles saaingcnomen is echter mijn indruk, dat
de Faust ecu opera is, waarin de Holl. opera
zich niet van hare beste zijde voordoet.
Ook voor de Traviata schieten hare krachten
te kort, althans wat de actie van de bijkomstige
personen in het stuk betreft. Festijnen, als die
in de Ie en 3e acten voorkomen, missen hier allen
zwier en chic, die echter onmisbaar zijn. Deze
tooneelen waren dan ook zeer stijf'. Wat het
vocale gedeelte van het werk betreft, klonk in het
begin het orgaan van mevr. Orelio in hare
coloratuur-passages zeer onaangenaam; later verbe
terde het zich echter en gaf vooral in do scha
keering van het mezzo forte en piano veel
verdienstelijks. De heer l'oons en v. d. Kerckhovcn,
respectievelijk als Baron d'Orban Senior en Junior
waren meestal zeer voldoende. De stervensscène
kon ditmaal op rmj niet veel indruk maken, Ik
benijdde eene dame, die vóór mij zat, om haar
troosteloos gesnik, en had gewenscht het ook zoo
te mogen doen. Ik vraag me af: is mijn gevoel
soms aan het verstompen? Ik wist het niet. Doch
kan ook do oorzaak gelegen hebhen in het door
en door gezonde uiterlijk van Mevr. Orelio, dat
maar niet sfrookeu wilde, met de voorstelling, die
men zich van eune teringlijdster vormt. Ook meen
ik dat La dame aux camélia's" altijd meer
voldoen zal dan la Traviata, en wel doordien in