De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 29 september pagina 3

29 september 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 640 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 ?vrijpleiten kan men hen niet van de beschul diging, dat zij afkeurenswaardige en ergerlijke dingen doen, die, gedaan door minderen in ont wikkeling en opvoeding en beschaving, o zoo ge streng zouden worden gelaakt. Juist een verzwa rende omstandigheid is hun herkomst en hun toe komst. Dit behoorden zij zelven te gaan inzien, tot dat inzicht behoorden hnn ouders hen te brengen, dat behoorde hun. zoo noodig, te worden bijgebracht door de nouding, die de autoriteiten tegenover hen aannemen." En wat zeggen de studentenbladen ? zal men vragen. Door hun stilzwijgen geven ook zij even goed als het corps door het uitblijven van pro testen aanleiding er toe, dat de buitenwereld de geheele studentenmaatschappij gewoonlijk aan sprakelijk stelt voor dingen, die slechts door een kringetje van 25 a 50 jongelui worden bedreven. Het eerste woord van afkeuring over de rijpartij moet nog altijd in Minena oi Vox verschijnen. Naar aanleiding der opmerkingen in de Zaanlode, die, na 't genoemde artikeltje uit 't D. v. N. t« hebben vermeld, vroeg; wanneer zal toch aan deze stuitende ongerechtigheid, die in een beschaafd christenland niet moest worden ge duld, een einde worden gemaakt ?"klaagde een in zender in de Vox Studiosorum no. 25, dat hij de studenten bevuild ziet door couranten, die den christelijken godsdienst voorstaan om zeer on christelijk hunne evenmenschen te bezoedelen." Hij kan niet schertsen als hij ziet, dat die bla den zich niet schamen alvorens de dingen beter te onderzoeken, te gaan schelden op dingen die hun niet aangaan." Dingen, die ons niets aangaan!! Ik geloof, dat de Vox dergelijke kwajongenstaai, de studentenwereld dergelijke meening begint te ontgroeien. En 't is te hopen, dat de Utrechtsche autoriteiten, hnn beschermend stelsel latende varen, spoedig eens zullen toonen, dat die even demoraliseerende als ergernis wek kende vertooningen van dronken jongelieden uit den gegoeden stand hun wel degelijk aangaan. Op 't stuk van goede vormen en manieren is het merkbaar hoe het ontwikkelde publi ek den student zijne overtredingen vergoelijkt en vergeeft. Wil men een paar van de vele voorbeelden, die voor 't grijpen liggen'? Des avonds na installatie der jongeren bezoeken dezen de komedie, niet om te gaan zien en liooren, maar om lawaai te maken. Toen in 't vorige jaar 't gezelschap van den heer Van Lier speelde, was 't leven zoo aan den gang, dat het publiek letterlijk geen woord van het spel kon verstaan, zoodat de tooneelspelers zelven attentie moesten verzoeken, en toen dit niet hielp, de rector stilte gebood. Wien anders dan de stu denten zou 't vergund zijn, 't aanhooren der voorstelling voor elkander tot een onmogelijkheid te maken ? Tijdens de lustrumfeesten op een der bals liebben enkele studenten op een te intiemen voet den Prins gesproken. In zeer konnelijken staat zwaaien zij door de menigte. De freuletjes lachen eens achter hare waaiers en vinden dat zoo'n student après-boire toch altijd iets je ne sais quoi, iets fatsoenlijks behoudt, de hoeren citeeren : vier niemals einen Rausch gëliabt, der ist kein l>ra\:er Mann, en de studenten, die niet van het licht mathematisch afkomstig zijn, zeggen met Horatius: dulce est desipere in loco, maar allen riepen strak, toen ze op straat een dronken metselaar ont moetten, vol verontwaardiging : 't is toch een schandaal, zoo'n kerel op klaarlichten dag." Maar genoeg! Het beschaafde ontwikkelde pu bliek meet met tweeërlei maat en beoordeelt den student met een toegevendheid, die in de laatstvermelde gevallen der maatschappij minder kwaad zal berokkenen, dan in de eerstgenoemde, maar hier dan ook een gevaar oplevert, te grooter naar mate niet de in rang en stand gelijke, maar de lagere volksklasse zich verongelijkt acht. Hoe slecht de bekende toespraak van den voorzitter der Utrechtsche rechtbank tot de deelnemers in de Munsterkerkhofzaak nog steeds nawerkt, blijkt herhaaldelijk in Walhalla, Volkspark en elders, waar die woorden, in 't socialisten-Nederlandsch vertaald en met socialische commentaar gedurig nog worden geciteerd. Wil men. waar het onschadelijke uitingen van jeugdigen levenslust betreft, bij den stilden' het een en ander door do vingers zien, bravo, maar dan vóór alles ne voorwaarde: men doe het ook bij elk ander. Wie nooit eens dwaas was in zijn jeugd, wordt nimmer recht verstandig", zegt het liedje; of hij met zijn hoofd of met zijn handen arbeidt, maakt in deze geen verschil; de dwaas heid" van den eerste goed, die van den laatste af te keuren, is eene onbillijkheid. Wat echter de besprokene, voor de maatschap pelijke rust wel gevaarlijke traditiën betreft, die geworteld zijn in onrecht, moeten deze maar blijven bestaan, omdat, ja, alleen omdat het traditiën zijn 't Wahrom het volk zijne traditiën ontnomen, waarom dit verdeftigd en fatsoenlijk gemaakt door kermisafschaffing, enz. ? Omdat de beschaving voortschrijdt. Dat is een argument, maar waarom dan niet tevens de studentenwereld beschaafd? Het wordt tijd, dat er in de hier besproken toestanden eene verandering komt. Hiertoe moe ten niet alleen de gemeentelijke autoriteiten, maar ook andere machthebbenden de hier en daar bestaande privilegies intrekken; de weigering te Utrecht, om gewapende veldartilleristen als orde bewaarders beschikbaar te stellen en het besluit der Holl. Spoorw.-maatscuappij om op den duur te Leiden de bestorming der treinen niet meer te dulden, verdienen toejuiching. Onmisbaar is en blijft intusschen de medewerking van het pu bliek en meer nog, van de studenten zelven. Het publiek wil der studeerendo jeugd vergeven met een il faut que jeu>iesse passé; het lecre dan ook, van ieder ander, hij loope op schoenen of op klompen, evenveel te verdragen als van den student. Een betere maatschappij is alleen to verkrijgen langs den weg eoner betere toepassing van recht en billijkheid. De jonge mannen, die, in de toe komst geroepen tot de gewichtigste regeeringsambten, tot die toepassing veel zullen moeten bij dragen; zij moeten meer nog dan anderen van die waarheid doordrongen zijn. Op het oogenblik is dit eene vrome wensch. De Utrechtsche stu denten hokken allen, op eene hoogst zeldzame uitzondering, in het oud-liberale kamp, en zweren, voor zooverre ze zich met politiek bemoeien, bij de alleenzaligmakende schoolwetpolitiek. Welk een geestdrift er onder die vaan bestaat voor de wegncming van rchtmatige sociale grieven, heb ben wij dikwijls gehoord in bombastische verkiezingsspeeches, maar is nog nimmer gebleken ter plaatse, waar dit noodig is. Toch zijn er, die weten, dat het vaderland iets beters, iets hoogers van hen verlangt. Tot hen zij het pittige woord van Heije gericht: . . . . jongens, houdt u goud, Dat ge spreken durft in 't recht: Dat is braaf en dat is slecht." Mogen zij het onder hunne kameraden verkon digen, dat do studenten dienen voor te gaan in het streven naar verbetering, en de eenige politiek, welke het land vooruit zal brengen, de politiek is der sociale rechtvaardigheid. HEIS. Kunst en Letteren. EEN NIEUWE TOONEELBEWERKING VAN HET 2de DEEL VAN GOETHE's FAUST. (Faust's dood.)' Men verhaalt dat de groote wijsgeer Hcgel nog op ziju sterf bed er over klaagde, dat er slechts n mensch was geweest, die zijn wijsgeerig stel sel had begrepen, en die ook nog maar half. Hij bedoelde daarmee zichzclveu en de geschiedenis heeft geleerd, dat Lij juist had geoordeeld. De school van Hegel is uitgestorven; zijue geschrif ten worden niet meer gelezen. Anders was het oordeel van Goethe over een zijner werken, dat door de meesteu, die het gele zen hadden,voor onbegrijpelijk eu voor het gewrocht van een afgestompten grijsaard gehouden werd. Hij zelf was overtuigd, dat de jaren het dichter lijk vuur in lieni niet hadden uitgedoofd, maar dat bij den gloed van den poëet de wijsheid van den denker was gekomen. Allen, zeide hij, die het tweede deel van Faust lezen of zien vertoodeii, zullen genieten; tot den diepen zin daarvan door te dringen, vermogen slechts de rijperen van geest. Het heeft veel tijd gekost en veel teleurstel ling gebaard, totdat de waarheid der woorden van den dichter vorst is gebleken. Geheel Duitsehland dweepte en dweept met Goethe. De gym nasiast bluft met aanhalingen uit het eerste deel van Faust en zelfs de grijsaard vindt daarin nog lessen van levenswijsheid. Maar met het tweede deel wilde het maar niet lukken. Commentaren, zoo vele en zoo dikke, dat men er een geheele bibliotheek van zou kunnen maken, waren wel in staat, de antiquarische moeilijkheden uit den weg te ruimen, maar brachten niemand er toe, het werk als een geheel te genieten en te bewon deren. Goethe had het voor het tooueel geschre ven ; daarom ineeude men pogingen te moeten doen, om het voor het tooneel geschikt te maken. Maar noch de al te conservatieve bewerking van Otto Deviieut, iioch de totaal mislukte van Wolheim da Foiiseca, noch c!e trilogische bewerkin gen van Dingelstedt en Hilbrandt, vermochten het tooneel voor het 2de gedeelte van Faust te ver overen. Het is, wanneer wij de opgewonden eu uitbundige loftuitïngen van met roem bekende en vertrouwbare kenners v.iu het Duitsche tooueel, mannen als Paul Lindau en R. Löwenfeld, mo gen gclooven, eindelijk gelukt dat 2de deel niet slechts als een boeiend geheel op het tooneel te brengen, doch ook metterdaad te toouen, dat dit geen mysterie, maar een, voor den beschaafden hoorder, volkomen verstaanbaar, roerend en in hooge mate dichterlijk drama is. Adolph PArronge, de zoo hoogst bekwame directeur van het Deutsche Theater te Berlijn, wien het tooneel deze bewerking te danken heeft, heeft zeer terecht ingezien, dat alleen door bewerking van de stof, het mogelijk zou zijn een vbühncnfaltiycs» geheel te leveren. Zooals de titel »Fausi's Toch reeds aanwijst, heeft hij zich bij zijne bewerking tot doel gesteld, de onverge lijkelijk schooue gedeelten vóór en na den dood van Faust te redden, den toehoorder en toe schouwer daarheen te leiden, voordat hij door al het voorafgaande afgemat en uitgeput, niet meer in staat is deze op de rechte wijze en vol te genieten. Om dit doel te bereiken, heeft hij veel moeten knippen, schikken en plooien, Zoo is b. v. het geheele Ilclena-drama weggevallen, mist men den vermakelijken baccalaureus en Wagner met zijn kunstmenschje, den homuuculus; ook de classiscbe Walpurgisnacht. een aanschakcling van mythologische en antiquarische raadsels, moest opgeofferd worden. Maar de groote kunst en de fijne smaak van den bewerker blijkt nog meer uit hetgeen hij behouden, dnn uit hetgeen hij weggelaten heeft. Enkele tooneelen uit het eerste en vierde bedrijf heeft hij met zooveel doorzicht eu behendigheid met elkaar en met het vijfde, waarop het hem vooral aankwam, weten te verbinden, dat er we zenlijk een vrij geleidelijke verwikkeling en outkuooping is verkregen. Zoo kort mogelijk zal ik, aan de hand van Paul Lindau, die aan de voorstelling van dit werk in iiet Deutsche The ater op 3 dezer, twee uitvoerige artikelen iu het »Berliuer Tagcblatt« wijdde, het verloop van het drama mededeeleu. Faust heeft genoeg en meer dan genoeg geno; ten; hij -walgt van het genot en verlangt naar i deu dood. Hij wil handelen, en de nieuwe kracht, hem geschonken, gebruiken. Hij komt met Mephisto aan het hof van den keizer, maar het ziet er treurig uit iu diens rijk en het ont breekt er vooral aan geld. Mepiiisto zorgt voor alles; hij vindt het papiergeld uit ru er is geen nood meer. Vroolijk wordt er feest gevierd en de keizer, vol overmoed en dartelheid, begeert de schoonste vrouw, die ooit geboren is, Helena, te zien. Mephisto is niet iu staat, dien wensch te vervullen. Daartoe kunnen alleen de »moeders«, de geheim/innig scheppende krachten der natuur, helpen. Faust daalt, gewapend met deu geestensleutel, tot haar af eu ontrukt haar den gloeienden drievoet. Paris en ITelcna verschijnen; Faust wil iu verrukking Heleua omhelzen, maar een vreesclijkc ontploffing werpt hem bewusteloos neder. Iu het volgende tooueel (ontleend aan het 4de bedrijf van het oorspronkelijke werk), tkan Faust in den beginne het schoone beeld, dat hij gezien heeft, niet vergeten; ook de herinnering aan Gretchen, die hem het eerste en hoogste geluk heeft geschonken, komt weer bij hem op. Maar allengs vermant laij zich en komt hij tot een vast plan. Hij wil de tot dusver doellooze kracht der ontembare zee aan het menschdom dienstbaar maken ; over haar wil hij heersenen. De keizer, hun oude vriend, voert oorlog; er is een tegeukeizer benoemd en de beslissende slag wordt ge leverd. Op het geschikte oogenblik zullen Faust en Mephisto hem met hunne helsche hulptroepen hun bijstand verieencn en tot loon voor zijn hulp zal Faust het onbegrensde strand als leen eischen. Terwijl de slag nog voortraast, valt liet scherm. Het laatste bedrijf vau het oorspronkelijke ge dicht is bijna geheel iu de nieuwe bewerking overgegaan. Faust woont aan zee en heeft de handeu aan het werk geslagen ; er zijn dijken gelegd eu kanalen gegraven. Faust woont in ecu prachtig paleis en de reiziger, die na vele jaren in die streek terugkeert, om een bezoek te bren gen aan zijn oude vrienden, Philemon eu Baucis, herkent haar nauwlijks. Wel staat hun klein hutje nog in de onmiddellijke nabijheid van het paleis vau den nieuwen heer, maar juist den heuvel, waarop dit staat, wil Faust hebben; geen plaats is geschikter om eoii blik te werpen over zijne gehoele bezitting. Daar de oude luidjes de plaats, waar zij zoo lang gelukkig geweest waren, niet wilden verlaten, worden zij op raad en door tusschenkomst van Mephisto verwijderd. Hun hut wordt verbrand en zij zelven komen iu de vlammen om. Wel is Faust vertoornd over de wijze, waarop Mephisto zijn weusch heeft ver vuld, maar hij heeft riu toch zijn zin gekregen. Niettemin voelt hij zich door wroeging gekweld. Van het balkon van zijn paleis ziet hij vier oude vrouwen (gratie Wcibcr) nader sluipen; het Ge brek, de Schuld eii do Nood kunnen de woning van den rijken man niet binnendringen, maar de Zorg sluipt door het sleutelgat in het huis. In het ijzingwekkende, roerende en verhevene ge sprek tusschen Faust en de Zorg, zien wij nog eens het geheele fel bewogen leven van Faust aan ons voorbijtrekken eu wordt de slotsom daar van opgomaakt. Vau een belooning hiernamaals wil hij niets weten; in dc,-,e wereld moet de man toonen, wat hij is; door do daad, door werken, niet door bidden en leegloopeu, moet hij de za ligheid hier op aarde en daarginds verdienen. Hij worstelt met de Zorg; hij wil'zich niet door haar laten verwinnen Zij blaast hem haar adem in het gezicht en hij wordt blind. Maar toch blijft de krachtige man overwinnaar in dezen strijd tegen het sterkere noodlot. Al bedekt ook een eeuwige nac'it zijn oogen, iu zijn binnenste schit tert een helder licht. Nog ijveriger dan te voren wil hij opnieuw liet werk opvatten. Hij wekt zijn mannen uit deu slaap en spoort ze tot den arbeid aan. Maar zij luisteren niet naar zijn stem. De Lemuren komen, door Mephisto derwaarts gebracht, en delven zijn graf. Hoc nu Faust te midden vau zijue doodgravers staat, het spitten en het knarsen van liet zaad voor de uitvoering zijner bevelen houdt, hoe bij meent, dat de (luis tere nacht is, terwijl toch de maan niet haar helder licht alles beschijnt, hoe hij midden in het werk vol zalige blijdschap het noodlottige woord uitspreekt, dat, volgens het nu-t deu duivel gesloten verdrag, een einde maakt aan zijn aardscue loopbaan, hoe hij tot het «Oogenblik'' zegt: rVcrii-KÜc doch, du bist no st-hijii' dan dood neervalt en door de ijle Lemuren opgevangen en begraven wordt, door dit alles worden wij (zegt Lindau) diep geschokt en de indruk, dien het op ons maakt is onbeschrijfelijk en verpletterend. Reeds openen zich de kaken der hel, om de ziel van Faust op te nemen ; Mephisto slaat angstig het onsterfelijke deel gade, dat het aardsche omhulsel staat te verlaten. Hij wendt al ziju kunsten en kunstgrepen aan, om zich ziju buit niet te laten ontgaan, maar te vergeefs. Uit de hoogte klinken zachte, verzoenende wijzen en een lieflijk licht spreidt zich uit over het treffend tooneel. Rozen, door onzichtbare handeu gestrooid, vallen op het graf' en ondanks het razen en tieren van Mephisto wordt het onsterfelijk deel vau Faust door do engelen ontvoerd. Al booger eu hooger stijgen do eugeleu en mi heeft Faust de hemelsche sf'eeren der eeuwige gelukzaligheid bereikt. Ue Dood heeft de zonde van Faust weggenomen en de engelen heeten hem hartelijk welkom. Al het aardsche eu onvolkomene, dat hem aankleeft, verdwijnt allengs eu terwijl hij aldus gelouterd wordt, komt de Koningin der Hemelen aanzweven. Aan hare voeten liggen de drie boetvaardige vrouwen, Maria Magdalena, de Samariuiauscho en de Egyptische Maria, en smeeken der koningin om genade voor de goede ziel, die slechts nmaal zichzelve vergat. Een andere buetedoende vrouw, «vroeger Gretchen genaamd", bidt eveneens voor hem, dien zij vroeger liefhad, eu hare bede wordt verhoord. »Hij zal u naar hooger sferen volgen," spreekt de koningin, «wanneer hij uwe nabijheid gevoelt," en verzoend en gereinigd volgt Faust, onder het langzamerhand wegsterven der tonen van het mystische koor, Laar in do eeuwige zaligheid. Dit is do korte inhoud van het stuk. De vertoouing moet, wat pracht van decoraties en ver lichting, wat kunstigheid eu verscheidenheid van machinerieën, wat schikking, groepeering en verdoeliug, wat eindelijk eosUnne.s enz. betreft, buitengewoon fraai geweest ziju eu de toch al, door voorloopige besprekingen zoo hoog gespan nen verwachting, nog overtroffen hebben. En toch werd door al deze kunstmiddelen de aandacht der hoorders van het stuk zelf niet afgeleid, maar volgden zij met gespannen aan dacht het gesproken woord. Voortreffelijk moet het spel der vertolkers vau de hoofdrollen ge weest zijn, terwijl acteurs, anders gewoon op den voorgrond te treden, zich het een eer achtten de kleinere te vervullen. F. Z. M. MUZIEK IX DE HOOFDSTAD. Sedert mijn vorig schrijven vonden er behalve do gewone uitvoeringen in het Concertgebouw nog opvoeringen van Faust en Traviata in de Hollandsche en van Tannhauser in de Duitsche Opera plaats. Wijden we eerst een woord aan Tannhauser, de eerste groote Opera, waarmede het eigenlijke Opera-gezelschap van Rotterdam debuteerde, daar zooals men weet tot nog toe alleen Operettes op zichzelf hoogst verdienstelijk! werden ver toond. Welnu, de Duitsche Opera moest m. i. maar bij de Operette blijven! Zelden of nooit heb ik onverkwikkelijker Opera- en in 't bijzonder Tannhauser opvoering bijgewoond dan deze. Ik kan er niet veel anders van zeggen dan dat nnen er op een onaangename wijze door uit den slaap gehouden werd. De 3e akte, in hoofdzaak het verhaal van den pelgrimstocht van Tannhauser naar Rome behelzend, was van een saaiheid, die bepaald woedend maakte. Juist dit schoon ste gedeelte van het werk op zoo'n wijze niet te hooren voordragen als deze Tannhauser deed !.... En hoe weinig moeite toch behoeft het voorts te kosten om met de slotscène van het we.rk, waar de dood de beide gelieven, uit geput van strijd eu lijden vcreenigt, een diepe ontroering teweeg to brengen! Maar dan moet ook Tannhauser eenigszins blijk geven te gevoe len, wat, hij voorondersteld wordt te gevoelen, en mout vervolgens het slotkoor ten minste zuiver kunnen zijn! Er kwam bij, dat de welgedane verschijning van do overigens knappe Frl. Brajnin als Elisabeth slechts matiglijk den indruk kon verschaffen van een door smart gesloopt lichaam. Deze leemte of liever dit te veel merkte men eveneens op bij de Violette (Traviata) van Mevr. Orelio?van Zant in de Hollandsche Opera, daar waar ook deze in de laatste akte aan tuberculeuze long tering komt te overlijden. Doch hierover straks. Zal ik nu echter den ongunstigen indruk van de Duitsche opera in bijzonderheden gaan ontle den? Waartoe? Genoeg dus, dat buiten FrL Brajnin en den heer Strakosch als Wolfram al het overige ook veelal het orkest ? slechts aan lage eischen kon voldoen Vooral ook ken merkte deze opvoering zich door onzuiverheid. Iedereen zong te laag en dit op zichzelf is reeds voldoende om den ongunstigen indruk van het geheel te verklaren. Waarlijk, de heer Saalborn is in 't algemeen met zijn personeel niet gelukkig geweest. Do uitkomst zal moeten leeren of het publiek met deze bezetting der opera genoegen kan nemen; ik betwijfel dit echter en zou den heer Saalborn aanraden tijdig groote veranderin gen in zijn personeel to brengen, liever dan door de uitkomst mijne sombere voorspelling bevestigd te zien. Eu nu weer eens naar de Holl. Opera. Ook deze kan mij ditmaal niet tot do tevreden heid stemmen, die zij door de allereerste opvoe ringen bij mij opwekte Ik mis reeds te lang de dames van Zanten en de Wulf. Zaterdag jl. had ik stellig gedacht deze laatste als Margarutha in Faust te zien optreden, doch zie, het was mevr. Orclio-van Zant. In de Traviata was het weder mevr. Orelio, die Violetta zong. Ik heb nicis tegen mevr. Orelio. Vooral kenmerkt zich haar spel door zekere routine, die mcj. de Wulf mij vooralsnog toeschijnt te missen; studeert verder mevr. Orelio hare partijen zeer consciëntieus in, en bezit eindelijk hare stem, wanneer deze niet te sterk uitgezet wordt en bijzonder in het middenregister, veel goeds doch enfin, ik hoorde graag weer eens iemand anders. Overigens ging de Faust, evenals do Tanhauser in de Duitsche Opera, nogal mank aan gebrek aan entrain, en waren er o.a. te vele en te lang durige pauzen. Daarbij was de scèneric in de Walpurgisnacht en het bacchanaal dat Mephisto aan Faust doet bijwonen, zoover een en ander niet gecoupeerd werd, onvoldoende. Maar wat de hoofdzaak is: geen der personen in deze Opera gaf' het juiste type weer, dat hij moest vertoonen. Do Mephisto van den heer Albers b.v. was niet unheimisch" genoeg de heer Darnaud in de Franschc Opera van verleden jaar was in dit opzicht beter n.l. niet genoeg elegant, los, en toch tegelijkertijd woest. De Faust van den heer l'auwels mist weder allo rechte uitdrukking en liep veel te zoetsappig aan den leiband van Mephisto. Deze Faust is zoo'n vreesclijk jochie! Mevr. Orelio was niet joiikvrouwe'ijk en hare stem niet rein genoeg, liet uiterlijk van Martha einde lijk was twintig jaren te jeugdig en mojuffr. Breemurkamp bezit nog «eenerlei tooueelroutiiie. Het tooneeltje met Mephisto in den tuin miste daar door alle karakteristieks. "Wat de verdere op voering aangaat, waren de koren ditmaal vrij slecht, o. a. liet mannenkoor in het Ie bedrijf achter de schermen, dat genoegzaam i/3 toon te laag zong. Voorts trol' mij dien avond meermalen een fraaie klank van de fagotten. Ten slotte wijs ik nog even op een leelijkon plooi in het doek, dat den blauwen hemel voorstelt, hetgeen licht zou kunnen verholpen worden. Daarentegen was b.v. het tuiudécor met al die levende bloe men en planton zeer fraai. Alles saaingcnomen is echter mijn indruk, dat de Faust ecu opera is, waarin de Holl. opera zich niet van hare beste zijde voordoet. Ook voor de Traviata schieten hare krachten te kort, althans wat de actie van de bijkomstige personen in het stuk betreft. Festijnen, als die in de Ie en 3e acten voorkomen, missen hier allen zwier en chic, die echter onmisbaar zijn. Deze tooneelen waren dan ook zeer stijf'. Wat het vocale gedeelte van het werk betreft, klonk in het begin het orgaan van mevr. Orelio in hare coloratuur-passages zeer onaangenaam; later verbe terde het zich echter en gaf vooral in do scha keering van het mezzo forte en piano veel verdienstelijks. De heer l'oons en v. d. Kerckhovcn, respectievelijk als Baron d'Orban Senior en Junior waren meestal zeer voldoende. De stervensscène kon ditmaal op rmj niet veel indruk maken, Ik benijdde eene dame, die vóór mij zat, om haar troosteloos gesnik, en had gewenscht het ook zoo te mogen doen. Ik vraag me af: is mijn gevoel soms aan het verstompen? Ik wist het niet. Doch kan ook do oorzaak gelegen hebhen in het door en door gezonde uiterlijk van Mevr. Orelio, dat maar niet sfrookeu wilde, met de voorstelling, die men zich van eune teringlijdster vormt. Ook meen ik dat La dame aux camélia's" altijd meer voldoen zal dan la Traviata, en wel doordien in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl