Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.641
zich verwonderen en verheugen over de veelzeg
gende mimiek, het veelzijdige gebarenspel en de
voortreffelijke en fraaie standen van dezen acteur.
Uit alles en alles" bleek, dat hij, zoo goed als de
beste, bekend is met de tallooze hulpmiddelen en
geheimen van zijn kunst, dat hij weet wat hij wil
en kan wat hij wil. Maar juist dit scheen ons niet
zelden een gebrek. De heer Mitterwurzer liet ons te
vaak merken, wat hij wilde, verborg ons niet altijd
genoeg de middelen, waardoor hij zijn doel be
reikte en schaadde niet zelden door te groote
bestudeerdheid de natuurlijkheid van zijn spel.
Het eenige oogenblik waarop hij ons don krank
zinnigen Harleigh werkelijk voor oogen wist te
tooveren en den acteur Mitterwurzer te doen
vergeten was aan het slot van het 2de bedrijf,
waar hy Henri Maxwell herkent en zijn verstand
herkrijgt. Hier sleepte hij ons werkelijk mede,
maakte hij werkelijk een overweldigenden indruk
op ons.
Hoe men Ein Lustspiel", blijspel in 6 (waren
het er niet 7) tafereelen, tot openingsstuk kon
kiezen, is ons vrij wel een raadsel. Niettegenstaande
het uitstekende spel van den Weener gast, die
als Director Bergheim van zijn rol maakte, wat
er van te maken was en ons niet zelden aan van
Zuylen deed denken, vonden wij dit Lustspiel
niet bijzonder lustig en werd het ons opnieuw
duidelijk, dat de tijd van Benedix vrij wel voor
bij is.
Over het gezelschap dat met Mitterwurzer op
trad is het natuurlijk even onmogelijk reeds nu
een bepaald oordeel te vellen. De heer Pittman,
een oude bekende, wist ons in het tweede stuk
van tijd tot tijd werkelijk nog eens aan het lachen
te brengen en was OOK in het eerste goed op zijn
plaats, hoewel hij misschien iets deftiger had kun
nen z\jn. Ook zijn vrouw, die hier niet min
der goede herinneringen had achtergelaten,
wist in de kleine rol van Frau Waltrop
haar ouden roem te handhaven en toonde zich op
nieuw een goede komische Alte." Franlein
Güstinger. die in het eerste stuk a!s Anna niet
meer dan voldoende was en die daarin tot over
maat van ramp onder een leelijke blonde pruik
haar lieve gezichtje bijna geheel weggcsmokkeld
had, was in het tweede als herboren en maakte
ale Ernestine een zeer gunstigen indruk Fraulein
Krause toonde zich een vlugge en pittige ingénue,
die er alleen voor te zorgen heeft, dat zij hare
stem volkomen in bedwang houdt.
Als geheel maakte de voorstelling, ook wat
regie en mise-en-scène betreft, een goeden indruk;
alleen de salon van Franciscallainwald had smaak
voller kunnen zijn. Do heeren van Lier hebben
er, gelooven wij, dan ook slechts voor te zorgen,
goede en liefst hier nog niet vertoonde stukken
op te voeren om op de belangstelling van het
publiek te kunnen rekenen.
Den heer Mitterwurzer hopen wij spoedig in een
belangrijker rol weer te zien; het slot van Sie
ist wahnsinnig", doet ons daarin van hem het
beste hopen. Reeds nu toonde het publiek zich
zeer tevreden en riep hem, vooral na het eerste
stuk, herhaalde malen terug. Over zijn spel als
Oberst von Tschernitschefi", waarvan een groote
roep tot ons is gekomen, is het ons onmogelijk
in dit nummer verslag te geven, daar de voor
stelling van Coquelin ons Donderdagavond naar
den Stadsschouwburg riep. Naar.wij hopen stellen
de heeren Van Lier ons en velen met ons nog wel
in de gelegenheid deze schade in te halen.
De naam van den grooton Coquelin had ook
ditmaal zijn tooverwerkiug weer niet gemist. Een
uitgelezen schare, die den Stadsschouwburg op
alle rangen tot in de kleinste hoekjes en gaatjes
vulde, had zich Donderdagavond opgemaakt om
den lieveling der Parijzenaars in Le gendre de
M. Poirier te verwelkomen en toe te juichen.
Deed zij het eerste met veel hartelijkheid en
goeden luim, het tweede ging haar, zoo mogelijk,
nog beter en guller van de hand.
De vertooning van het prachtige en overbekende
Catelijne dan voor de aanzienlijke poor
terszonen, die hem de eer hunner belangstel
ling hebben bewezen, zijne talenten
tcn-toonspreidt. De heeren sehertsen soms vrij ruw
met de knappe schenkster, maar deze toont,
dat zij geene bloode pimpelmees, maar een
hartig Vlaamsen kind is Zij is vrij en frank
met de heeren. maar zorgt er veor, dat de j
heeren niet te vrij en te frank met haar kun
nen worden....
Op nieuw ontsnapt een bange, zachte kreet
zijne lippen. Nieske, lijdend, bijna ster
vend, door zijne schuld hij kan dat beeld
niet uit zijne verbeelding wegdringen. Plot
seling springt hij op, doch valt even spoedig
weer neder op zijn stoel. Er dient een be
sluit te worden genomen. Het loopt reeds
naar den noen, en hij moet te vier uren ter
Academie zijn. Het noodzakelijkst is een
brief aan Nieske. Hij neemt een snel be
sluit. Zoo hij haar vijftig guldens zendt, met
belofte binnen vier weken het ontbrekende
aan te vullen, is zij gered. In elk geval voor
den eersten nood geholpen Hij weet, dat hij
die geldsommen zal ontvangen. Hij mag niet
aarzelen, ware het ook, dat groote ongelegen
heid hem trof. Het is of zijn oog vochtig
wordt hij ziet de mooie, zachte, geduldige
Nieske, zooals zij te Leeuwarden zij ne
vrouw werd....
In een oogenblik heeft hij twee brieven ge
reed gemaakt, een aan Lamrinck met last
Nieske vijftig gulden te brengen, een aan
haar zelve met wonderschoone troostredenen
en beloften, met het verzoek vooreerst te
Franeker te blijven, daar hij binnen een paar
maanden zelf zal komen, om op alles orde te
stellen, en zijn inboedel vrij te maken. Dan
zullen zij te zamen naar Amsterdam
terugkeeren, en dan voor goed samen betere dagen
doorleven.
Met een zucht van verlichting staat hij op.
Hij heeft waant hij als een ridderlijk
echtgenoot gehandeld. Schielijk snelt hij den
winkel van V o s k u y l uit, den Dam op en
naar den Nieuwendijk, om het noeiimaal te
gebruiken.
Zoodra hij, na den maaltijd in de Poort
van Londen, op den Nieuwendijk, te hebben
tooneelspel voldeed dan ook aan meer dan hooge
eischen en verschafte een kunstgenot, zooals men
dat hier waarschijnlijk in langen tijd niet heeft
gesmaakt; en dit niet alleen wat den beroemden
gast betrof, integendeel, het viel ons op en deed
ons goed. dat ook de overige medespelendcn, zon
der uitzondering, zoo volkomen voor hun taak be
rekend waren en een samenspel te genieten ga
ven, zoo keurig en sierlijk, zoo tot in de kleinste
puntjes bestudeerd en uitgewerkt en toch ook weer
zoo natuurlijk en ongekunsteld, zoo smaakvol en
artistiek, dat men ondanks zichzelf moet uitroe
pen : welk een heerlijke kunst is de
tooneelspeelkunst en welk een eenige tooneelspelers zijn de
Franschen toch! Wie heeft ooit de leugen in do
wereld kunnen schoppen, dat do groote Fransche
acteurs bijna zonder uitzondering optreden in een
omgeving, waarvan nauwelijks n lid aan middel
matige eischen voldoet? De troep, die Coquelin
vergezelt, bevat krachten, die menig
tooneelbestuur hem met recht zou kunnen benijden.
Een tooneelspeler als de heer Duquesne, als de
heer Mayer, als .... doch wij dwalen af. In
onze zucht te verdedigen, wat men onzes inziens
ten onrechte heeft aangevallen, vergeten wij te
prijzen, wat waarschijnlijk niemand zal aanvallen
en dat is niet rechtvaardig. A tont seigneur tout
honnenr. Vóór alles ons compliment aan Coquelin!
Doch hoe hem te complimenteeren?
Zoo wij zijn creatie van Poirier naar waarde
zouden willen schatten en prijzen, zouden wij over
vrij wat meer ruimte do beschikking moeten heb
ben, dan ons in dit weekblad ia vergund, zouden
wij bijna ieder tooneel moeten aanstippen, bijna
iederen volzin onderschrappen. Onze acteurs,
waarvan ik er tot mijn vreugde velen in den
schouwburg zag, kunnen vóór alles twee belang
rijke dingen van hun Franschen collega loeren.
In de eerste plaats, wat composer un róle
beteokent, in de tweede, tot welk een aanzienlijke
hoogte de wclzeggingskunst bij de Franschen is
gestegen en welk een ontzagwekkende effecten
daarmede te bereiken zijn. Coquelin was werke
lijk in merg en been, van top tot teen de onuit
staanbare, koppige, ijdele en onhandelbare rijk
geworden koopman en wist tegelijkertijd de
ontelbare gecstigheclen, die de auteurs deze
persoon in den mond leggen, zoo geheel met
de voor te stellen persoonlijkheid in verband
en overeenstemming te brengen, dat noch de
eerste, noch do laatsten daaronder leden, dat
een geheel verkregen werd, even waar als geestig,
even juist als komisch en het ons bijna onmo
gelijk werd gemaakt te gelooven dat wij den too
neelspeler Coquelin en niet den ex-koopman Poirier
voor oogen hadden. liet glanspunt van den avond,
zou hiervan bij zulk een vertolking tenminste
sprake kan zijn, was misschien wel het Ie tooneel j
van het 3e bedrijf, waar Poirier zich op zoo i
onnoozelc wijze door zijn schoonzoon laat vangen l
en bedotten.
De eenigo vrouwenrol in het stuk, die van
Antoinetto, de dochter van Poirier, werd vervuld
door Mad. Guyon. Dezo dame, die haar uiterlijk
niet met zich heeft, die in haar kloeding weinig
smaak aan den dag legde, die over geen zeer
uitgebreid of breed gebarenspel te beschikken
heeft en bovendien voor deze rol eigenlijk niet
jong genoeg was, wist niettegenstaande dit alles
op ons een gunstigen, zelfs zeer wcldadigen in
druk te maken. Waar zij dat dan aan te danken
had? Zoo wij ons niet bedriegen aan haar stem,
die, ofschoon, zeer zwak, liefelijk en welluidend
was en aan haar wijze van zeggen, die aan
ledere lettergreep den juisten toon, aan ieder
woord den juisten nadruk, aan iedcrcn volzin
hot juiste tempo wist to geven.
De heeren Duquesne en Mayer waren in hun
respectieve rollen volkomen op hun plaats en wat
zij wezen moesten. De eerste vertolkte zoowel de
komische als dramatische gedeelten van de zware
rol van Gaston op een wijze, die ons met groote
achting voor zijne gaven en kunst hebben vervuld.
genoten, weder naar den Dam wandelde, hield
hij zich bezig met de gedachte, hoe hij in de
toekomst de voor Nieske noodige geldsom
men zou kunnen bijeenbrengen. Hij had reeds
maatregelen Benomen op raad van V o s k u 5-1.
Onderhandelingen waren door hem geopend,
om de exemplaren zijner kunstuitgaven, die hij
uit Franeker had medegenomen, aan den man te
brengen. Toen hij den Dam bereikt had,
snelde hij niet als gewoonlijk naar de Gast
huissteeg, maar liep in de richting van de
nieuwe Beurs, acht jaren geleden voltooid.
Ter hoogte van den Vijgendam gekomen,
haastte hij zich naar de Bcurssluis en na
derde een huis, op den hoek van de Beurs
gelegen, waarvan het uithangbord : »In d'
Iraliaanschc Bijbel" te lezen gaf. Toegelaten
tot den bewoner, die in een klein kantoortje
achter een boekwinkel aan den arbeid was,
vond hij dezen in zeer opgewekte stemming.
»Sinjeur Starter!" riep hij.?»Gij koomt,
of men u geroepen hadde! Ik heb goede
tijdinge "
De man, die zoo sprak, was in 1021 een
der grootste boekhandelaars en uitgevers van
Amsterdam, Cornelis L o d e w ij c k s
zoon Van der Plasse. Ieder kende
hem. V a n der Plasse, boekvcrkooper
aan de Beurs in d'Italiaansche(n) Bybel, was
een naam en een adres, aan elk min of meer
beschaafd burger bekend. Als uitgever van
tooneelstukken onderscheidde hij zich door
de fraaie gothische drukletters en het zware
Hollandsche papier. In de laatste vijf jaren
had hij gedurig nieuwe verzen en
iiedcboeken, vooral van den in 1G18 overleden dichter
Gerbrand Adriaenssen Breder o
uitgegeven.
Toen hij Starter goed nieuws aankon
digde, had deze al zwijgend en met gespan
nen aandacht naar het vervolg zijner toe
spraak gewacht- Van der Plasse, een
zwaarlijvig man, van een veertig jaar ongeveer,
met hoogrooue gelaatskleur, logde eerst een
bundel papieren ter zijde, stond van zijn zetel
op, en zeide, terwijl hij Starter 's hand
drukte:
«Veertig exemplaren van uwe groote koper
plaat, de lijkstatie van Graaf W i 11 e m
De laatste gaf een uiterst beschaafden en
eleganten Duc de Montemeyran. Ook de heer Jean
Coquelin voldeed als Verdelet zeer goed, zonder
dat wij daarom zouden durven beweren, dat van deze
fraaie figuur door scherper typeering nog niet
meer ware te maken geweest. De kleinere rollen
waren allen in goode handen. De Vatel van den
heer Deroy was zelfs zeer goed.
Over de geheele voorstelling lag een waas van
fijnheid, exquisheid en afgerondheid, die het veel
geprezen en veel bewonderde tooneolspel van
Angier en Sandeau behoeft en verdient, die het
echter misschien maar al te vaak ontbeerd heeft
en nog ontberen zal. De Fransche kunst en Co
quelin, een van haar degelijkste en schitterendste
vertegenwoordigers, hebben zich waarschijnlijk weer
vele nieuwe vrienden verworven.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Dat: muziek in de hoofdstad" ik zeg niet
die muziek in de hoofdstad gaat mij wei eens
hinderen. Ik beken het openhartig. Komt het
doordat het mij mij onwillekeurig herinnert aan
Veemarkt te Amsterdam" of Aangekomen passa
giers" of zoo iets ? Ik weet het niet. Maar do
onveranderlijkheid van dien met de stiptheid van
een chronometer wekelijks terugkeerenden titel
past slecht bij het werkelijke leven, waarin alles
veranderlijk, onbestendig, wuft is. Dit is zeker.
Het stereotype: muziek in de hoofdstad" doet mij
denken aan dien berg in de Ideeën van Multatuli,
die of Multatuli juichte of leed, never mind
maar rookte, rookte, rookte. Welnu zoo gaat het
met de muziek in de hoofdstad ook", zij rookt
wel niet, maar verschijnt, verschijnt, verschijnt.
Eenmaal 's weeks verschijnt zij, verschijnt onver
biddelijk als het noodlot, verschijnt met do onge
voeligheid van een lantarenpaal, verschijnt netjes
als het uiterlijk van een onberispelijk mensch,
verschijnt.... slechts niet, wanneer er geen mu
ziek in de hoofdstad geweest is en echter ook
dan nog wel eens.
Die regelmaat heeft, als alle regelmaat, iets erg
droogs, nuchters, machineachtigs. Ze herinnert
me ook aan den componist Haft', zaliger gedach
tenis, van wien verteld wordt, dat hij eiken dag
vast van l?4 uur componeerde en van deze ge
woonte nimmer afweek....
Maar ik heb mér op muziek in de hoofdstad"
aan te merken. Alsof nl. de muziek in de hoofd
stad allén gevormd werd door die muziek, welke
men tegen betaling kan hooren of waarop do pers
vergast" wordt! Nota bene! Hoeveel muziek wordt
er niet gemaakt, die nooit aan de oppervlakte
treedt, maar zich nederig verschuilt als het
madeliefjo en die toch schoon en goed is! O, als die
verborgen giften en giftjas, die dagelijks op hè!:
altaar der kunst geofferd worden, eens bij elkaar
konden werden geteld wat een som zou dat
vormen! En als allo talent en kunde, die in de
hoofdstad verspreid, aanwezig zijn. zich eens in
dienst stelden van ne onderneming maar het
woord onderneming" klinkt alweer zoo dor
welk een ensemble zou men verkrijgen!
Indien alles, wat met cenig gevoel en bekwaam
heid zong, pianospeelde, vedeldc, blies en trom
melde, eens samenwerkte tot het daarstollcn van
n machtig geheel welke zouden de gevolgen
zijn! Ja, dat in een kleine zaal het publiek razend
zou worden, maar men zou dan ook een gebouw
moeten hebben, ruim genoeg om zulke klank
massa's, als hier ontstaan zouden, te kunnen ver
werken !
Berlioz beschrijft in zijn bloemrijke taal do uit
werking van een dergelijk ideaal-orkest ergens
aldus :
Uit de duizend combinaties, welke met
het door ons beschreven renzon-orkest mogelijk
zijn. zou een rijkdom van harmonieën, een ver
scheidenheid van klanken, een opeenvolging van
contrasten voortspruiten, waar niets, wat tot dus
ver in de kunst vertoond werd, hij zou kunnen
L o d e w ij k van N a s s a u, waaronder uwe
»Ly c k-K l ac h t e" geprint is, hob ik kun
nen negotieercn aan de Edele Heeren der
Admiraliteit dezer stede. Zij betalen mij
honderd-en-twaalf gulden daarvoor. Na aftrek
der mij competeerende commissie kunt gij de
penningen ontvangen!"
Het was of een lichtstraal over het gelaat
van den dichter viel. Hij zou nu alles kun
nen voldoen en Nieske gelukkig maken.
Met trillende stem sprak hij :
»Heb dank, vriend Van der Plasse!
Mij kwelden allerlei onlusten, en nu kan ik
met goede courage hedenmiddag mijne »D
ar a i d e" gaan vertoonen in de Academie!"
»Juist! Maar luister nu even naar mij. Zet
u, dan kunnen wij nog eene andere affaire
afdoen!"
Van der Plasse keerde naar zijn zetel
terug, nam een handschrift van zijne werlctaf'el
en vroeg, zich tot Starter wendende:
»Hebt ge den vermaarden poëet B r e d e r o
zaliger, nu voor drie jaar ongeveer overleden,
gekend?"
'Certein! Ik was in 1.014 vaak in zijn ge
zelschap, voor ik naar Friesland vertrok.
Geen geestiger, geen oubolliger vernuft dan
Br e d er o! Het heeft mij groot chagrijn ge
daan te vernemen, dat hij zoo spoedig moest
sterven !"
«Arme B r e d e r o ! Hij heeft zwaar gele
den van allerhande miserion ! Jammer voor
Dr. Cos ter en zijne Academie, dat hij zulk
een compagnon zoo spoedig' moest verliezen !
Het is mijn voornemen eerlang een nieuwen
druk van zijn »B o e r t i g h, a m o r e u s e n
a e n cl a c h t i g h Groot L i e d b o e k" ter
perse te leggen. Nu heb ik vele nieuwe boer
tige en zinrijke lieückcns, meer dan tweehon
derd onder zijne nagelaten papieren gevonden,
die ik eerlang benelfens andere nieuwe
wcr| ken zal uitgeven. Ik beu er tegenwoordig
j mee bezig, om dezelve met sehoone, in koper
gesneden afbeeldingen naar haren eisch en
' beboorte te versieren. Doch dit vordert veel
tijd, daar de treffelijke kopergraveurs L e
) B l o n d en J a n van de V ei d e niet dan
volmaakt werk willen leveren. Gij kunt
oordeelen, of wij tijd moeten gebruiken, daar wij
halen, en vooral een onberekenbare macht van de
melodie, de uitdrukking en het rhythmus, een met
niets te vergelijken doordringende kracht, een
wonderbare gevoeligheid van de schakeeringen in
het groot en in het klein. Zijn rust zou majestueus
zijn als de rust van den oceaan, zijne bewegingen
zouden aan de orkanen der tropen, zijne losbar
stingen aan het donderen der vulkanen herinneren;
men zou daarin het klagen, het murmelen, het
geheimzinnig ruischen der oerwouden, de uitingen,
de gebeden, de triomf- of treurzangen van een
edelmoedig, liefderijk, hartstochtelijk-opbruisencl
volk terugvinden; zijn zwijgen zou door zijn plech
tigheid vrees inboezemen en de weerspannigsto
naturen zouden huiveren bij het aangroeien van
zijn, als een reusachtige brand knetterend zich
uitbreidend, crescendo".
Aldus Berlioz. En het moet gezegd worden: de
effecten, met zulke groote massa's, als bier be
doeld worden, verkregen, zouden ontzaglijk zijn.
En stel nu alleen maar, dat alle bier bestaande
liedcrtafels tot n samengesmolten werden
wat een aanwinst voor do kunst zou dit al reeds
niet wezen !
Doch we willen ons met deze en dergelijke
droombeelden, hoe liefelijk ook, niet langer bezig
houden; vooraleer zij verwezenlijkt worden, zal
de profetie van Jesaja (11) moeten worden ver
vuld, en do wolf met het lam verkeeren, en de
luipaard hij de geitebok nederliggeii.
O ja, want de verhouding van twee musici tot
elkaar is gewoonlijk nog erger dan die van wolf
tot lam, luipaard tot geitebok. Want laatstbedoeld
gedierte gunt elkaar ten minste nog het zonlicht
en de levenslucht, en vergeet b. v. in Artis zijne
vorige veeten. Maar meent gij, dat twee in Artis
opgesloten musici ooit zouden ophouden met tegen
elkaar te blazen ? Weineen! Als een musicus
weet, dat op de andere helft van onzen bol (ik
meen de aarde) een andere musicus leeft is
zijn genoegen al bedorven. Uitzonderingen op
dezen regel zijn zóó zeldzaam, dat ze dan ook
steeds als iets bijzonder merkwaardigs inde
geschiedboeken worden vermeld. Tot deze categorie van
uitzonderingen schijnen in de eerste plaats
Schumaim in zijn verhouding tot Moridelssohn, en Liszt
in die tot Wagner te mogen behooren. Schumann
en Liszc schijnen genereuze, kinderlijke naturen
te zijn geweest, bewaard voor den duivel der
jalouzie. Maar mot deze twee is ook misschien
de lijst der beslist on ijverzuchtige naturen, voor
zoover bekend, reeds zoo tamelijk gesloten. Want
men moet niet vergeten, dat mannen als bijv.
Beethoven en Mendelssohn zich hunner,waarde en
superioriteit boven bun tijdgenooten te veel be
wust waren om noodig te hebben de verdiensten
van anderen te verkleinen. Misschien zouden zij
bij minder groot talent en zelf bewustzijn ook niet
geheel van den zooeven genoemden duivel
vrijgobleven zijn. Het is tenminste opmerkelijk dat b. v. van
Beethoven zoo menige waardeerende uitingen om
trent zijn beroemde tijdgenooten of voorgangers,
Handel uitgezonderd, bekend zijn. Voor bet ove
rige behoef ik bier do talrijke anekdoten, omtrent
den ouderlingen naijver van meer of minder be
roemde musici in omloop, niet nog eens in her
innering te brengen. Aan dien naijver bobben
we misschien trouwens de meesiurwerken te dan
ken van een Gluck, die een Piccini den loef wildo
afsteken, var. een lliindel, die ucsgclijks deed met
Bononcini en Porpora, van een Donizctti, wiens
Lucia di Lanimermoor een uiterste poging was
om het van Bellini te winnen.
Sommige talenten schijnen van die scherpe
prikkels want aangenaam is de prikkel der
jaloezie niet noodig te hebben, alvorens tot
voile rijpheid te kunnen komen. Jaloerschheid,
eerzucht moet dan dienen om hun energie op te
wekken, om hcri hunne krachten te doen
concentrceren, en dwingt ben tot werken en tot goed.
j werken .... Dat leelijke neigingen tot iets schoons
kunnen medewerken, wien zal liet verwonderen 'f
En wat komt het er ook op aan, Itoe het voertuig
zestien platen behoeven. Terwijl ik nu in
de papieren van mijn zeer vermaarden rijmer
zoek, vind ik dit handschrift, dat ik u bidde
eens aan te zien."
Van der Plasse reikt hem een bun
del papieren over. Starter keek ze op
lettend in, bladerde eenc pooze en zeidc:
»Dit is een onvolmaakt stuk, dat B re
der o An g e n i e t' noemde. Er zijn drie
deelen, het overige ontbreekt!''
»Er mangelt een slot, eii ccne proloog, of
wat daarvoor zou moeten dienen. Ik ver
hoopte zeer, hier eeu nieuw kluchtig spel te
vijlden, doch ik m een c, dat het maar eea
blij- en treurspclletje is, gelijk de
Overgesette L u c e 11 c." Het ware mij lief,
(lat dit volmaakt wierd van zooiianigeii poëet,
dcrwelker stijl best op Breder o ' s onvol
tooide werk paste. En dies heb ik een ver
zoek op u, om de »Angeniet" tot een goed
einde te brengen!"
Starter dacht eenige oogcnblikken na.
Met een vroolijken. glimlach antwoordde hij :
»Als ik alles zal geleztn hebben, geef ik u.
kondschap van mijn bevinden. En dan .."
»Eene conditie nog daartoe. Ik zal mij
geene kosten ontzien. Gij moogt mij dit werk
in rekening brengen! Ik zie op geen
rozeuobel!"
Starter rolde hel handschrift zorgvuldig
in elkander.
»Over een paar dagen geef ik u mijn advies!"
»Accoord. Gij kunt in den winkel honderd
gulden voor de geleverde koperplaten ont
vangen !"
Toen Starter met zijn schat en zijne blijde
vooruitzichten naar Voskuyl's winkel te
rugkeerde, dacht hij er aan reeds terstond
honderd guldens door Lamrinck aau
Nieske te doen uitbetalen. Doch hij heeft
geschreven, dat hij er binnen vier weken het
ontbrekende zal bijbetalen. Er is geen haast.
Alle vrees voor de toekomst is hem van het
hart genomen. E n daarom bleef h ij b ij
zijn eerste besluit.
/"Wordt vervolgd.)