Historisch Archief 1877-1940
No. 641
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
in beweging wordt gebracht, ah het maar in bewe
ging wordt gebracht? Eerzucht is daartoe niets dan
een middel, dat straks, als het doel bereikt is, wordt
weggeworpen. Niemand veroordeele daarom de
eerzucht te hard. Zij is toch au fond'' bij den
kunstenaar slechts het verlangen om door schoone
werken boven anderen uit te blinken. Ja, nederig
heid is schoon, het absoluut gemis van eigen wil is een
der schoonste idealen voor den mensch om na te
streven, maar aan den anderen kant is ook het
gezicht van trotsche majesteit schoon. Zonder
hoogmoedige vorsten, zou men het begrip van die
trotsche majesteit moeten missen, dulden we daar
om de vorsten, om het schoone dikwijls van hun
houding, van die hand geslagen aan het rapier,
van die rechtervuist, die den veldheersstaf
omknelt, van dien fioren blik, waaruit slechts moed
en besef van moed straalt. En voorts: er moeten
contrasten in het leven zijn; het geheele leven,
het bewustzijn berust op contrasten en het waar
nemen daarvan op het gelijktijdig besef van
een lager zijn en een hoogere roeping; houden
we daarom de nederigheid in eere en
veroordeelen de trotschheid niet al te zeer, zonder welke
wy weder geen begrip van nederigheid zouden
hebben.
Tot besluit van dit verslag een enkel woord
over het concert van jl. Donderdagavond in het
Concertgebouw, alwaar zich voor het eerst de
nieuwbenoemde concertmeester Louis "Wolf deed
hooren Deze violist heeft hier met het D mol
Concert van Wieniawsky een zeer gunstigen in
druk gemaakt, vooral met het eerste gedeelte
daaruit, dat in zijn elegischen stijl van de drie
onderdeden, waaruit het Concert bestaat, ook wel
het schoonste is. In 't Adagio en Finale liet
de zuiverheid van stemmiig tusschen orkest
en viool onderling en bij de houten blaasinstru
menten af en toe te wenschen over; ook
speelde de heer Wolf m. i. deze deelen, zooals
gezegd, niet geheel zoo schoon als het eerste Al
legro. De heer Wolf bezit, zoover ik na deze
eerste auditie over hem mag oordeelen, zeer goede
en zelfs uitstekende eigenschappen, waaronder een
fraai staccato, echter had zijn toon, naar 't mij
voorkwam, grooter en voller kunnen zijn tenzij
dit aan zijn instrument of iets anders moet ge
weten worden. In elk geval mag men in den
heer Wolf een zeer bekwaam violist begroeten,
die waardig de eer van het concertmeesterschap
in het orkest-Kes zal weten op te houden. Hij
had een groot en welverdiend succes.
Aan andere werken werd opgevoerd : eene zeer
eigenaardige Lustspiel- Ouvertttre van Smetana
(een Boheemsch in '84 everleden componist)
met het fugatisch bewerkte 1ste en zonderling
geharmoniseerde 2de thema, de 8ste Symphonie
van Beethoven, waarvan vooral het laatste gedeelte
kranig werd opgevat en gespeeld (keurig o.a. die
sextolenfiguur pp. in de strijkinstrumenten), het
Vorspiel van Lohengrin, Balletmuziek uit Die
Königin von Saba van Goldmark en de Ouverture
Carnaval romain van Berlioz.
De zaal was iets voller dan gewoonlijk, doch
zal, naar ik vrees, nog vrij wat sterker moeten
bezet worden om het Concertgebouw in stand te
kunnen doen blijven. Hopen wij er evenwel het
beste van, want het zou inderdaad toch te jammer
zijn, indien dit uitstekend orkest ten ondergang
gedoemd was.
3 October. F.
MUZIEK TE ROTTERDAM.
3 October 1889.
Met de opvoering van Verdi's Aïda heeft de
Duitsche opera den ongunstigen indruk, door de
Tannhauser-voorstcüing in het leven geroepen,
voor het grootste gedeelte uitgewischt. In de titel
rol legde Mej. Brajnin eigenschappen aan den
dag, die het haar bijna doen vergeven, dat zij in
het derde bedrijf vaak onzuiver intoneerde; ik
zeg bijna, want onzuiver zingen behoor; e bij
zangers en zangeressen van beroep onmogelijk te
zÖn. Intusschen, waar zy verigens zooveel goeds
gaf, mag haar iets vergeven worden. Kene geduchte
mededingster had Mej. Brajnin in Mevr. Clara
Goldsticker, voor eerste altparij geëngageerd, met
wie men als Aiimeris voor het eerst kennis maakte;
deze dame nam het publiek stormenderhand voor
zich in, zij bezit een zeer schoone mezzo-sopraanstem
die in alle registers helder en gemakkelijk aan
spreekt en daarbij eene niet alledaagsche gave
voor acteeren. Met dit engagement kan publiek
en directeur zich gelukwenschen. Een hoogst
gunstigen indruk kreeg men ook opnieuw van den heer
Strakosch, die als Amonasfo optrad; had zijn op
treden als Wolfram het vermoeden doen ontstaan
dat zijne stemmiddelen voor meer heroïsche par
tijen niet toereikend zouden blijken, die vrees was
ongegrond; alleen in zijn spel ware iets meer
levendigheid gewenscht geweest. Van de overige
heeren kan niet zoo gunstig getuigd worden; de
heer Reiner (Rhadamès) bleef beneden het mid
delmatige en mocht bij een tweede optreden blij
ken, dat de thans in zijn zang opgemerkte feilen
niet aan tijdelijke indispositie te wijten zijn,
zoo mag zijn engagement niet worden aange
raden. De heer Wessel (Oberpriester), die de
plaats van den heer Behrens heeft in te nemen,
bezit een beschaafd geluid, dat in de midden- en
lagere tonen goed genoeg van klank is; de hoogte
is er echter niet meer, en ik twijfel of zijn op
treden in grootere partijen wel bevredigen zal;
dit blijft ai' te wachten. Do hoer Rochelle be
vestigde mijne eerste meening omtrent hem : een
goed geluid, echter nog zeer jong en in spel en
zang nog totaal gebrek aan routine ; zijn Koning
was, wat den zang aangaat, overigens voldoende.
Een woord van lof vei dient de heer Tullinger
als Bode, en de zangeres, die de partij der pries
teres achter de schermen zong. Koor en orkest
waren zeer slagvaardig en de hoer Giesecker
leidde de uitvoering met vaste hand, wederom
viel echter het te langzaam nemen van sommige
tempo's mij op.
Aan de tooneelschikking was weder veel zorg
besteed, de dans der priesteressen in het Ie be
drijf en die der dienaressen van Flora in het tweede
verdient zeer gewaardeerd te worden als eigenlijk
onmisbare gedeelten der handeling, vooral de eerst
genoemde; het divertissement der negerknaapjes
in Amneris' boudoir viel zeer in den smaak en
werd met daverend applaus beloond.
Woensdag jl. volgde eene opvoering van Lohen
grin met den heer von der Würtzen in de titel
partij; ik had eenige hoop dat ik inijn oordeel
over dezen zanger zou kunnen wijzigen, maar
tot mijn spijt is dit niet het geval. Onzuivere
intonatie en weinig artistiek zingen en spelen
kan niet door enkele gelukkiger oogenblikken ver
goed worden, en zoo geloof ik dat de Directie
door het engagement van den heer v. d. W. geene
attractie aan hare ondernoming bezorgen zal.
Des heeren Rochelle's König Heinrich was vol
maakt onvoldoende, en in het ontbreken van goede
bassen zal de Directie wol doen spoedig te voorzien.
Mej. Nicolaï, de jugendlich-dramatische die dit
maal hier voor het eerst optrad, ontwikkelde als
Elsa zeer goede eigenschappen; haar geluid is
niet krachtig, maar fluweelig en hoogst sympa
thiek, haar zang is beschaafd, haar voordracht
gekuischt. Mevr. Goldstickers Ortrud was voor
treffelijk ; bereikte zij al niet het hooge standpunt
dat Mevr. Jaïde in die rol innam, zij kwam het
zeer nabij en dit is geen geringe lof. De heer
Strakosch was als Teïramtind recht goed; zijn
beschaafde zang doet hem meer en meer in
weerwil van zijn betrekkelijk beperkte
steunmiddelen in de gunst van het publiek rijzen, en
m. i. verdient hij dit ten volle. De zanger, die
als Heerrufer optrad, voldeed bizonder door het
fraaie timbre van zijn geluid en zijn beschaafden
zang Hot koor deed het mogelijke en hot orkest
viel te prijzen.
V.
P. S. Zooeven verneem ik nog dat voor eerste
baspartijen door den heer Saalborn is geëngageerd
de heer Chandon uit Bremen.
AANTEEKENINGEN-SCHILDERKUNST.
Op eene auctie, kortelings door de firma Christie
te Londen gehouden, werden voor werken van
Hollandsche schilders de volgende prijzen be
steed :
Meindert Hobbema, Boschrijk landschap met
hutten : 325 pd. st.
Jozef Israëls, Haringvisschers : 577 pd. st.
Jozef Israëls, Dame met halsketting: 241 pd. st.
Willem Kalf, Delftsche schotel: 257 pd. st.
Adriaau van Ostade, Het coacert: 072 pd. st.
Rembrandt, Dood van Lucretia (door
Koepping gegraveerd): 3937 pd. st.
Jan Steen, De schilder en zijn vrouw gezeten
aan een tafel onder den wijngaard voor hun huis:
493 pd. st.
Het bericht dat Mevrouw Cottier hare collectie
aan het Louvre vermaakt zou hebben, blijkt on
juist, dat Mevrouw Roederer aan hetzelfde
Museum haar pastei van l'Angelus geschonken
zou hebben, voorbarig te zijn geweest.
Nog meldt men dat Mevrouw Samson-Davillier,
die reeds een schilderij van Millet, de Lente,
aan het Louvre schonk, aan dat museum ook
nog een belangrijk stuk vau denzelfden schilder:
De hooibergen, heeft aangeboden.
Vanwege het comitévoor de kunstafdeeling
der Parijsche Wereldtentoonstelling wordt in af
leveringen een soort vau standaardwerk uitgege
ven, getiteld »L'Art Frangais 1789?188!)."
Kurieus is de opdracht der eerste aflevering door
Antonin Proust, den voorzitter van het Comité,
aan Paul Mautz. Men moet toch ia Frankrijk
zijn om door iemand die spreekt als officieel
persoon, paradoxen te zien verkondigen van dezen
aard:
»Er zijn in werkelijkheid maar twee categorieën
van rnenschen ;
»De mannen van het oogeublik en zij die vol
harden ;
»Voor de mannen van het oogenblik zijn de
eer eu de onderscheidingen weggelegd ;
»Zij die volharden verkrijgen deze somtijds,
maar hoe slecht de fortuin hun gezind moge
zijn, er komt altijd eeii tijd dat zij roem er
langen."
En dit wordt verkondigd, is 't niet door den
voorzitter zelf van de jury der onderscheidingen
voor kunst?
Bij de versiering met beeldhouwwerken van
het Pantheon te Parijs, behoort ook het plaatsen
vau een monument ter nagedachtenis vau Victor
Hugo. Het beeldhouwwerk hiervoor zal wordeu
uitgevoerd door den meer en meer gewaardeerden
Auguste Rodin. Het monument wordt op
75,000 frcs. begroot.
Wij hebben er ons dikwijls over verwonderd
hoe weinig meiischcn het allermerkwaardigste
Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht kennen.
Het is belangrijk is meer dau een opzicht. Men
vindt er niet alleen prachtige kazuifels en
kantwerk, zeldzame getijboeken, allerlei kerkelijk
beeldhouw- en smidswerk, maar ook een collectie
schilderijen die wij altijd voor uiterst
bezieuswaardig gehouden hebben, daaronder b.v. ecu
zeer bizondere kerkscène, waarschijnlijk door
Aertgen van Sint Jan, portretten door Jan van
Schoor!, mooie of kurieuse triptieken, en allerlei
zakeu die men in geen ander museum bij ons
te laude, zelfs niet in het Bisschoppelijk Museum
te Haarlem, zoo wel bij elkaar vindt.
Aardig vonden wij het dus in een vreemd
kuustblad, de Chronique des Arts, een artikeltje
aau te treffen over een schilderij in genoemd
Museum. Het hoofdzakelijke er van laten wij
hier volgen.
Het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht
is waard oplettend bestudeerd te worden, vooral
met het oog op de kostbare verzameling van
met figuren versierde priestergewaden die, bizonder
goed geconserveerd, uitmunten door hun artistieke
schoonheid, eu verder bezit het enkele belang
wekkende voorbeelden vau de vroege Keulsche
en Siëneesche scholen. Een der laatsteu is
bizonder belangrijk door de eigenaardige keuze
die de schilder deed van een oogeublik in de
kruisiging waar gewoonlijk niet van geprofiteerd
wordt, waardoor het stuk iets opvalleuds en
onvoorziens krijgt.
Er is hier sprake van een klein paneel, onge
veer van de gewone grootte der prcdclla's, dat
Christus niet vertoont, gekruisigd volgens de
gewone opvatting, maar gehoorzamend aau het
bevel hem gegeven, den voet te plaratsen op de
eerste sport van een ladder, die geplaatst is tegen
het martelwerktuig. Rechts bedreigen en
beleedigeu hom eeuige Jodeu. Links Maria, die door
cea laatste omhelzing haar zoon eerder schijnt
terug te houden en tot zich te trekken, dau hem
te steunen en te helpen. Op den voorgrond eeu
beul, gebogen naar de aarde, met spijkers en
hamer in de hand.
De meester van deze compositie is volgens den
katalogus van het museum Guido d i Cherro
(omstreeks 1320).
Van verschillende zijden maakt men er ons
atient op dat wij, verleden week hier eenige
komieke verhandelinkjes van het Haaynclie Dag
blad over schilderijen van de Drirjaarlykscke
citeerende, nog geenszins het volledigste konden
aanhalen, wat in dit genre van over schilderijen
neergeschreven koffiepraatjes, ditmaal door de
kritiek geleverd werd. In het Nieuws van dien
zelfden verleden Zondag namelijk, vindt men
nog een kortelijk kompleet staaltje vau zooge
naamde kritiek, eu wc kunnen ons het genoegen
niet onthouden het hier over te schrijven.
Een dor schilderijen, waarmede wij bijzonder
dweepen, is dio van Blommers : Dorpsliefde". Zij is zoo
bescheiden on eenvoudig, zij reept ons niet toe:
komt hier, beziet mij toch", en toch is juist die be
scheidenheid oorzaak, dat men er hpfngetrukken
wordt en er lang, zeer lang voor moot verwijlen.
Het boerinnetje v/eet nog niet, of eigenlijk weet ze.
tiet wel, wat zu den goeden boer of voerman, die
het zoo eerlvjk W'-et zul antwoorden. Mottd maar
moed, j 'ityen, die zaak ko>t<t wel 'in orde,1' zouden wij
hem gaarne in 't oor iriHen blazen, om hem uit rfe onze
kerheid te h'lpen. Die onzekerheid heorscht ook in
de natuur, die. niet w-ft of ze regen of zonneschijn
heeft te wachten- Wij wenschen den Heer Blommers
hartelijk geluk met deze proeve van zijn meesterlijk
talent.
In Berlijn heeft men een eigenaardig proces
aan de hand. Een schilder, Professor
Plockhorst, vervaardigde in 1883 voor den uitgever
W. Heiusius te Breinen, acht origiiieele kompo
sities in grijs uitgevoerd, en bestemd om ter
illustratie voor een prachtwerk te wordeu gerepro
duceerd Bedoelde schilder heeft daarna een
dier composities in het groot, uitvoeriger en in
kleuren tot een schilderij uitgevoerd; en de uit
gever Heinsius meent nu ook van dat schilderij
het recht van reproductie, dat hij van de ont
werpen gekocht had, te bezitten. Hij heeft
daarom den schilder en do firma Hanfstiingl,
die het lafcr uitgevoerde schilderij reproduceerde,
een proces aangedaan. Na een zaakrijk pleidooi
vau den advocaat van beklaagden, eisehte de
Staatsaniralt 300 Mark boete. Het gerechtshof
verleende echter vrijspraak. V.
PROFESSOR ALLAH!) PIERSON'S
JONGSTE WERK.
Geestelijke Voorouder*. Studiën over onze
beschaving, door A. .Pierson. II. Hellas.
Eerste stuk: Het Epos. Haarlem,
H. D. Tjeenk Willink.
De hoogleeraar l'ierson heeft een hoogst be
langrijken arbeid ondernomen: eene reeks
monografiën" zoo betitelt hij zijn werk die te
zamon n doel hebben: het schetsen van volken
of personen, aan wie onze tegenwoordige,
europcesche beschaving haren inhoud verschuldigd is:
het schetsen van geestelijke voorouders.'' De
eerste, omvangrijke monograpliie was gewijd aan
Israël on verscheen ccnigo maanden geleden. liet
is geen geschiedenis van Israël, die prof. Pierson
ons hier aanbiedt: die geschiedenis is, zooals hij
opmerkt, door vaclerlandsche en vreemde geleerden
in onze eeuw ontdekt. Dat de heer Pierson do
standaardwerken dezer geleerde mannen met vrucht
heeft geraadpleegd, blijkt voldoende, en gaarne
golooven wij hem, wanneer hij ons verzekert, dat
hij langdurig onderzoek het zij dan van hem
zelvei) of vau anderen vaak heeft moeten
samenpersen in n volzin, n tusschenzin, n
woord." De schrijver wondt zich zich niet tot
vakgelecrden of tot hen, die dit willen worden.
Het pro en contra der door de historische critiek
verkregen resultaten wordt niet opzettelijk uit
eengezet. De geest van dit geschrift" zoo
lozen wij wil louter een geest zijn van waar
neming, onderzoek en verbinding der verschijn
selen, en vreemd blijven aan do polemiek. Niet
geringschatting van hen die anders denken, doet
de polemiek vermijden, maar de overtuiging, dat
zij bittere vruchten draagt: misverstand kweekt;
menschcnharten van elkaar verwijdert; schade
toebrengt aan de beminnelijkheid van wereld en
leven. Noch om gelijk te hebben, noch om het
tentoonstellen van anderen is het te doen. De
monschelijke kortzichtigheid is zoo groot, dat men
licht hardnekkig verdedigt wat toch bestemd is
te vallen; en de openbare meening is zoo gevoelig
voor allerlei dwaze invloeden, dat voor haar recht
bank te zegevieren de moeite niet loont. Van
anderen loeren; putten uit de bronnen en door
eigen oogen zien; zich hechten aan zooveel van
de werkelijkheid als men omvatten; en dit uit
drukken met al het talent waarover men beschikken
kan, is beter. Zoo wordt het leven in het stu
deervertrek, dan een atelier, het vrucht
baarst opgevat."
De heer l'ierson heeft, ofschoon in do volle
kracht zijner jaren, een loven achter zich, dat
men lang zou kunnen noemen, omdat het zoo bij
uitnemendheid welbcstcod is. Hij is in ons va
derland de verpersoonlijking van den veelzijdig
en harmonisch ontwikkelden, smaakvollcn geleerde,
bij wien om nogmaals zijne eigen woorden te
gebruiken zelden de behoefte verloochend is,
om personen en toestanden op wijsgeerigen en
artis'.ieken trant terug te geven." Onwillekeurig
denken wij hier aan do keurige essay's onder den
titel Oudere Tijdgenooteu" vcrccnigd. De thans
door den heer Pierson ondernomen arbeid bewijst,
dat do hoogleeraar zijne wijsgcerige en artistieke,
derhalve zijno aestlietische beschouwingen met de
virtuositeit, die wij sints lang bij hem bewonderen,
ook tot het verre voorgeslacht uitstrekt.
Niemand zal het verbazen, dat do schrijver het
tweede deel zijner taak, het schetsen onzer gees
telijke vooronders in Hellas, mot bijzondere inge
nomenheid heeft aanvaard. De schier onuitputte
lijke rijkdom van gemoeds- en geestesleven by de
Hellenen moest dezen aesthetischen
wcreldbeschouwer wel met onwederstaanbare macht aantrekken.
De inleiding van dit tweede deel bevat zeker
eenige van de fraaiste bladzijden, die ooit over
den Helleeiischen geest zijn geschreven. Het zij
ons vergund, eene enkele van die bladzijden aan
te halen. Prof. Pierson herinnert, dat de Grieken
Solon's woord In niets te veel" op Delphi's tem
pel hebben laten staan, maar niet in hun hart
hebben geschreven. De maat is overschreden, en
het overtreden heeft door bittere ontgoocheling
zich gewroken.
Waarom is dat arme Hellas niet verstandiger
geweest? Waarom zich niet geoefend in dat waar
deeren van de goederen des levens, dat tusschen
het wezelijkcn en onwezenlijke leert onderscheiden,
rust leert vinden in het eene noodige ? Een wezen
van den mensch, redbaar uit alle stormen; een
wezen der wereldgeschiedenis, over allerlei bouw
vallen heen de zege deelachtig, heeft Hellas niet
gekend. Een volkomenheid aan het eind der tijden;
een toekomst, door hoogor zedelijke macht gewaar
borgd, heeft Hellas niet toegeblonken! Een aan
leg die alles verwacht, en, bij de onvermijdelijk
heid der teleurstelling, een weemoed, door niets
te troosten, ziedaar de dubbele dwaasheid van dit
hooghartig volk van kinderen.
Alle gaven een er onuitputtelijke begaafdheid
tot volle ontwikkeling willen brengen; alle vensters
openen van den geest; alle snaren spannen van
hot gemoed; alle voelhorens uitsteken; de ver
beelding vieren in hare stoutste stroomen van
weelde, grootheid en room; de krachten voor den
levensstrijd uitbreiden over de geheele linie en
samentrekking in n punt, zoowel als iedere
voorzichtigheid, versmaden; verwachten dat de
werkelijkheid, die rots, waartegen het edelst
voorhoofd zich te pletter stoot, kneedbaar zal
zijn in de handen van don mensch, die zich den
beeldenden kunstenaar waant van eigen lot en
leven: een dieper bron van teleurstelling is er niet.
Maar Hellas is om onzentwil teleurgesteld.
De verijdeling van zoo hooge verwachtingen heeft
in Hellas tot het boste geleid, tot kunst, dat is
tot de omschepping door den wijsgeerig artistieken
geest van eene wereld, die juist door zulk een
geest in al hare ellende wordt doorzien. Deze
omschepping is nooit volkomen duidelijk te maken,
allerminst in het afgctrokkene scherp te onder
scheiden vau een laf en ongoddelijk idealiseeren.
Gelukkig heeft zij in ons aller zinnelijke waarne
ming eene treii'endo analogie. Onze zintuigen
scheppen de trillingen van eene middenstof om
in eene wondere wereld van licht en geluid; elke
zinnelijke gewaarwording is de eigen on geheim
zinnige daad van den mensch. Zoo heeft Hellas
niet geestelijke zintuigen de gemcene ervaring
omgeschapen. Onder deze geestelijke zintuigen
zijn do onderscheidene kunstvolle opvattingen van
Hellas te verstaan; zijne, door eigen nationa
liteit op het duidelijkst gestempelde, epische
historische, dramatische, wijsgoerige en plastische
behandeling van menschon en dingen. Dat deze
omschepping door den Ilcllecnschen geest heeft
plaats gevonden; dat het leven der menschen tot
epos en drama: dat het leven der volken tot ge
schiedenis ; dat waarneming tot wijsbegeerte; dat
steen tot gedachte is geworden, dat is het groote
en geheel oenige, dat de Helleensche geest heeft
tot stand gebracht."
Ztioals uit hot laatst aangehaalde blijkt, wil de
heer Pierson in zijne monographieën over Hellas
achtereenvolgens het epos, de geschiedschrijving,
het drama, do wijsbegeerte en do beeldende kunst
behandelen. Het eerste deel, het epos, is thans
verschenen en geheel gewijd aan eene bespreking
van de Ilias eu de Odyssee. De schrijver behan
delt eerst kortelijk de wordingsgeschiedenis dezer
gedichten; daarna gaat hij de algemeene stemming
van het epos na, zijn ethisch en zijn godsdien
stig besef, zijne opvatting van het schoune, zijne
voorstelling van Zeus.
Een kundig en smaakvol gids is waarlijk niet
overbodig voor ben, die deze onsterfelijke gedich
ten in hare volle en blijvende beteckenis willen
loeren waardeeren. Want zelfs de meesten der
gelukkigen, die hun beetje Gricksch in het zweet
huns aauschijns op enkele boeken van de Ilias
en de Odyssee geleerd hebben, kunnen niet gezegd
worden, het epos te kennen. Voor beu is het bij
zonder wcnschelijk, dat zij niet, door valsche
schaamte gedrongen, als Graecus" blijven posee
ren, maar een goede vertaling, bijvoorbeeld die
van Vosmaer, ter hand nemen. Vosmaer heeft de
groote verdienste, Ilomeros' gedichten, met eer
biediging van den vorm, voor beschaafde Neder
landers verstaanbaar te hebben gemaakt; Piorson's
arbeid zet de kroon op dit werk, door die ge
dichten in den waren zin van het woord geniet
baar te maken en voor den lezer tal van nieuwe
gezichtspunten to openen. Niet het minst belang
rijke dier gezichtspunten is zeker het door den
heer Pierson aan het slot van zijn werk aldus
geformuleerde :
In elk geval kan het Grieksche epos ons ge
nezen van de gewoonte, om het Goddelijke te
verlagen tot bovenzinnelijk begrip. Ilct Goddelijke
behoort bij de wereld van het betrekkelijke; is
haar glans; is onze kinderlijke verheuging, naar
mate wij het zoogenaamd werkelijke overlaten
aan do lagere behoeften onzer nuchterheid, om
als waarheid te beminnen dien, aangrijpenden of
betooverendon, schijn der dingen, die ons gemoeds
leven weerspiegelt".
EEN TOEKOMST-ROMAN.
1887?2000.
Wanneer wijsgeer of menscheuvriend hier den
blik laat rusten op den overvloed, de weelde eu
den grootsten rijkdom eu daar de diepste ellende,
uitputting en honger aanschouwt, zoo rijst bij
hem de vraag : hoe is de klove te dempen tus
schen den rij keu nietsdoener, die iu weelde baadt,
eu den arbeider, die voor ceu hougerloon werkt;
hoe is zij weg te nemen; de altijd stijgende wan
verhouding tusschen productie eu consunitie; hoe
is zij op te lossen die groote kwestie, welke het
vraagstuk van den arbeid heet ? Ecouomisten en
sociale hervormers zoeken eu tasten in het duister;
de een vindt de oplossing in het staatssocialisme,
de auder in de opheffing vau het privaat grond
bezit, ceu derde in het communisme, maar
ter