Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 612
namelyk daarin, dat de zaak hem op het tooneel
evenveel schijnt te amuseeren als het publiek in
de zaal, waardoor natuurlijk eene opkropping van
wederzijds pleizier ontstaat, die in herhaalde on
bedwingbare lachbuien tusschenbeiden een uitweg
moet vinden. Ook Mevr. Schafer-Kruse (Arte
misia) was recht goed eu Mej. Korlona verdient
een woord van grooten lof voor hare Else, zoo
wel voor spel als voor zang; de overige kleine
partijtjes waren in goede handen, terwijl de heer
Krossek voor den puiken Marchese zorgde.
Een nieuwe candidaat voor het emplooi van
eersten bas, de heer Chandon (die een aantal
jaren geleden hier ook eens als debutant is op
getreden, goed voldeed, maar om redenen die ik
mij thans niet meer weet ie herinneren niet ge
ngageerd werd) (rad als Mephisto op in Gounod's
Faust ? was zijne Leistung al niet eene van hoogen
rang, hij gaf een recht aannemelijken duivel te
zien en te hooren, bezit een vooral in het hoogere
register goed geluid, dat aangenaam klinkt en vrij
gemakkelijk aanspreekt en speelde bevredigend.
Daar hij Zaterdag als Eocco optreedt, moet een
eindoordeel over dezen zanger nog opgeschort
worden. De heer Reiner voldeed als Faust veel
beter dan als Radamis, zijn beschaafde zang ver
schafte hem herhaaldelijk toejuichingen ; jammer
dat zyn uitspraak van het Duitsch daarmede geen
gelijken tred houdt, maar men kan niet alles ver
langen. Mevr. Brajnin's Gretchen was recht goed,
zij intoneerde bijna zonder uitzondering zuiver
en ontwikkelde zoowel in de juweelen-aria als in
de gevangenis-scène lang niet alledaagsche gaven.
Slechts hartstocht ontbrak te veel, en bij
ReinerFaust was dit eveneens het geval; bedaarder
Faust und Gretchen betraden hier nog wel nim
mer het tooneel. Mej. Korlona's Siebel en Mevr.
Scbafer-Kruse's Martha verdienen geprezen te
worden, evenals (en vooral) des heeren Strakosch
Valentin.
De tijd, die vóór afzending van dit verslag
rest, is te kort om in meer bizonderheden te
treden; wellicht kom ik een volgende maal nog
op enkele zaken, ook de regie betreffende, terug.
Genoeg zij het voor heden te constateeren dat
het over 't heheel eene respectabele opvoering was.
V.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
De beroemde dokter Charcot van de
Salpetrière heeft, met een medewerker die wat tee
kenen kon, Paul Richer, een uitvoerig onderzoek
ingesteld naar de wijze waarop in do beeldende
kunst de mismaakten of kranke n worden voor
gesteld. Onze taak zoo zeggen de schrijvers
in de voorrede van hun pas verschenen werk De
Wanstaltigen en de zieken in de Kunst is
bescheiden. Zonder ons in eenige theorie te be
geven omtrent den aard, den oorsprong en het
doel der kunst, blijvende binnen do grenzen onzer
competentie, zullen wij trachten de waarde te
bepalen der stukken waarin de kunstenaars niet
gevreesd hebben, niet om de met zorg gekozen
typen van volmaaktheid, maar om de zwakheden,
de afwijkingen, de ziekten, de dwalingen van de
natuur af te beelden."
Heel voedzaam of diepzinnig geloof ik niet dat
het boek is. Men krijgt ook den indruk, dat de
schrijver achter de fantasie van de kunstenaars
wel eens wat te veel gezocht heeft. Het werk geeft
een eenigszins statistisch overzicht van wat in
verschillende tijden op schilderijen of in beelden
of prenten, van bepaalde ziekten is afgebeeld, met
anatomische beschouwingen over het voorgestelde.
Zoo worden Italiaansche, Spaansche en Fransche
schilderijen, grafmonumenten en Tanagretten,
Gothieke spouwers, Egyptische standbeelden of
statuetten, Florentijnsche borduurwerken, oud Itali
aansche fresco's en bas-reliefs, Hollandpche genre
stukken, etsen van Callot, Rembrandt en Durer,
tot zelfs prenten van Hokosai, in 's dokters weeg
schaal gewikt en gewogen. Het boek is ingedeeld in
hoofdstukken van de volgende opwekkende titels:
De mismaakten de dwergen, de narren, de idioten
etc. de gebrekkigen de blinden do
zeerhoofdigen de luizigen de syphilitici de
melaatschen de pestzieken verschillende zieken.
de dooden. De oude Hollanders, die hij er bij
haalt, zijn Adriaan Brouwer, Quirijn
Brekelenkamp, Gerard Dou, Cornelis Dusart, Maarten van
Heemskerk, Frans van Mieris, Anton Mor, Van
der Meer, van Ostade, Rembrandt, Jan Steen.
Met de namen onzer artisten springt de geleerde
dokter wel eens wat zonderling om. Maar dit een
Franschman kwalijk te nemen, is waarlijk bijna
spijkers op laag water zoeken. Het boek is in
alle geval, ook door de belangwekkende illustra
ties, zeer kurieus.
Voor Alois Senefelder, den man die een eeuw
geleden de lithografle heeft uitgevonden, zal een
standbeeld opgericht worden, waarvan het model
reeds gereed is, maar men weet nog niet of hot
te Leipzig, München of Berlijn zijn plaats zal
vinden.
Het huis waar Millet te Barbizon gewoond
heeft, is afgebroken omdat men op het terrein
een grooter gebouw wil zetten. Het is door Millet
en zijn vrienden dat het dorpje bij het bosch van
Fontainebleau meer in aanzien kwam, en de
genen die daarvan nu profiteeren, verzuimden
zijn huisje uit piéteit voor de nagedachtenis van
den grooten schilder te sparen.
Bij de drukkerij van de heeren Mouton en Co.
te 'sHage is thans ook een plaatdrukkerij ge
voegd, meer speciaal voor het drukken ven etsen.
In het begin dezer week is de laatst overle
vende dier fiere pleiade van Fransche landschap
schilders, die kort na 1830 begonnen met den
strijd voor een nieuwe kunst, waarvan het pleit
sedert al lang op schitterende wijze gewonnen
werd: Jules Dupré, zeven en zeventig jaar oud
overleden. Hij schilderde reeds als knaap
landschapjes voor het porceleinfabrikaat van zijn vader,
men kan niet zeggen dat deze krachtige artiesf
ooit een eigenlijken leermeester heeft gehad, hij
heeft zich alleen laten leiden door zijn krachtige
intuïtie, en aan de oevers van de Oise, waar hij
geboren werd en zijn eerste indrukken kreeg, is
lüj z\jn gansche leven blijven wonen en werken.
Met Paul Huet was hij de eerste die met de
conventioneele opvatting der geitalianizeerde
landschappen kwam te breken, en het Fransche
landschap ontdekte, dat zij schilderden met de
innigheid die zij in de oude Hollanders leerden
liefhebben. Toen Rousseau, Millet en Troyon later
een moeielijken tijd hadden, deed Duprévoor zijn
jongere vrienden die tegen stroom op te roeien had
den, edelmoediglijk wat hij bij machte was. De klui
zenaar van risle-Adam was ook de vriend van
Daubigny en van den luehtigeren Corot, die hem
den Beethoven van het landschap genoemd heeft.
Zijn stout en smijdig gedane heide-, bosch-, berg-, of
zeegezichten zijn van een dramatiesche kracht,
grooter wellicht dan die van een zijner grootste
tijdgenooten.
In het Luxembourg vindt men twee belangrijke
stukken van Jules Dupré; op de Exposition
Centennale te Parijs is hij goed vertegenwoordigd.
Bij ons te lande vindt men werken van Dupréin
de collectie der Heeren H. W. Mesdag, Verstolck
Völcker en Taco Mesdag te 's Hage. Op de Ten
toonstelling uit particuliere verzamelingen te
's Hage in 1882 en op die van denzelfden aard
in Arti" in 1886 had men gelegenheid uitne
mende specimens van zijn werk te zien.
Dupréwas er zich sterk van bewust dat de
artistieke emotie voor den schilder alles is. Aan
een opstel van Claretie ontleende de N. Bott. Gt.
dezer dagen de volgende verstandige uitspraak
van Dupré:
De natuur is slechts het voorwendsel; de
kunst is het doel. Waarom zegt men een Van
Dyck, een Rembrandt, eer men zegt wat het stuk
voorstelt? Omdat het onderwerp verdwijnt, de per
soon alleen, de schepper, overblijft. De natuur is
niets; de mensch alles. Niets dommer dan een
berg; een schilder komt, ziet hem aan, copiecrt
en ontgroent hem."
Kort geleden werd in een Zuid-Duitsche stad
op een verkooping een schilderij, waarvan de ma
ker onbekend was, met 22 Mark betaald. Het stuk
werd met goede winst aan de oude Pinacotheck te
München verkocht en door A. Ilauser gerestau
reerd. Het bleek niets minder te zijn dan een
werk uit den eersten tijd van Leonardo daVinci,
wiens schilderijen zoozeer schaarsch zijn. Het
stelt Maria voor met het naakte Jezuskind in een
vertrek, door het venster waarvan men een berg
achtig landschap ziet, een kniestuk, iets minder
dan levensgroot.
Te Leipzig heeft men in eenige zalen van het
Stedelijk Museum een zeer belangwekkende ten
toonstelling gearrangeerd van oude schilderijen
uit particuliere verzamelingen in Saksen. Er zijn
eenige zeer belangrijke Vlaamsche en Duitsche
stukken, maar do collectie is vooral merkwaardig
door het groot aantal 17e ecuwsche Hollandschc
schilderijen dat er bijeengebracht is. Men vindt
er een, onlangs uitnemend gerestaureerd Por
tret van een jong meisje" door Rembrandt uit
1635, en nog een vroeger portret van een oud
man door denzelfden, Verder zes Jacob van
Ruysdaels, waaronder twee zeer bizondere, vier
Salomon van Ruysdaels, waarbij een van zijn
besten, en twee stukken van den eerst kortelings
bekenden Jacob van Ruysdael den jonge, van
H. Saftleven vier stukken, 5 Berchems, een kleu
rige Jan Both, een zeestuk van Dubbels, een
landschap van A. Cuyp, twee Noorweegsche land
schappen van A. van Everdingen, zes specimens
van van Goyens kunst, zes landschappen van
Aart van der Neer, een landschap van A.
Pynacker, een fraai stukje van A. -van der Velde,
twee Willem van der Veldes, oen stukje van Jan
Wynandts. een kerkinterieur van E. de Witte,
twee Philip Wouwermans, een voortreffelijke
Heer en dame aan het spinet" van Metzu, een
Gerard Dou, een Jan Steen, een visschersjongen
van Frans Hals. Nog vindt men er een merk
waardig interieur van Pieter de Hooch, goede
stillevens van J. de Heem, P. Potter, Heda en Rachel
Ruysch, genrestukken van G. Terborch, A. en J. van
Ostade, P. Codde, Q. Brekelenkamp, C. Netscher,
H. Berckheyde, portretten van J. Lievens en
Verspronck. Ook verschillende weinig bekende
meesters, of zulke wier werken zeer zeldzaam zijn(
vindt men er vertegenwoordigd, zooals Jan van
Cappelle, Jan Wouwerman, A. Arentz, Avercamp,
R. Vries. M. Vries, R. Camphuyzen, Knibbergen,
Dubois, E. van de Velde, M. Duijster, S. Kiek,
Jan Alis, Sal. Rombouts, L. Craen. De cata
logus dezer rijke en voor de studie van onze oude
kunst zoo belangrijke tentoonstelling, is niet hulp
van Dr. Abr. Bredius samengesteld.
Voor het monument dat Rodin in het Pantheon
van Victor Hugo zal maken, heeft de beeldhouwer
zich den dichter voorgesteld in de ballingschap,
toen hij achttien jaren lang standvastiglijk pro
testeerde tegen het despotisme waardoor hij uit
het vaderland verjaagd was. Hij heeft overwogen
dat de groote dichter nooit vollediger had mogen
beschikken over de volheid van zijn genie, dan
in dat tijdperk, waarin hij de liefelijkste zoowel
als de krachtigste inspiraties uit den tijd zijner
jeugd hervond, en er den geest van het politieke
schotschrift en de uitdrukking van het diepste
menschelijke medelijden aan wist te verbinden.
Daarom heeft hij hem voorgesteld, gezeten op de
rots van Guernesey; achter hem in den krul van
een golf, de drie muzen van de jeugd, den rijpen
leeftijd en de ouderdom, die hem de inspiraties
inblazen,
Wij ontleenen deze bloemrijke beschrijving aan
een uittreksel uit het rapport van den Directeur
voor Schoone Kunsten van den Minister van On
derwijs in Frankrijk, over de versiering met
beeldhouwwerken van het Pantheon te Parijs.
10 Oct. '89. V.
EEN TOEKOMST-ROMAN.
1887?2000.
(Slot).
II.
Zoodra de natie al het kapitaal aan zich ge
trokken heeft, komt ook de organisatie van den
arbeid onder nationaal bestuur tot stand, wat de
volledige oplossing van het raadsel der sfinks
uit de 19e eeuw: het vraagstuk van den arbeid
geeft Alle burgers zijn sedert, dien tijd arbeiders,
in dienst van den staat. Een geheel nieuwe
maatschappelijke orde is ontstaan, meer of min
der op militaire leest geschoeid. De staat wordt
een industrieel leger. Het beginsel van
algemeenen dienstplicht vindt zijn toepassing in de
arbeidskwestie. Maar de diensttijd ia het indus
trieel leger is niet, zooals men allicht denken
zou, voor het leven. Hij begint later en eindigt
vroeger dan de gemiddelde werktijd in onze
dagen. Terwijl de werkplaatsen der 19e eeuw
gevuld waren met kinderen en ouden van dagen,
besteden de burgers der 20ste eeuw den tijd der
jeugd aan de opvoeding, teveus aan de bejaarden,
wanneer de phyzieke krachten beginnen af te
nemen, gaarne de noodige en zoo aangename
rust gunnend. De industrieele diensttijd duurt
vier en twintig jaar, beginnende op een en
twintigjarigeu en eindigende op vijf eu veertig
jarigen leeftijd.
Na zijn vijf en veertigste jaar, ofschoon vrij
gesteld van den arbeid, is de burger verplicht
in buitengewone gevallen, wanneer er door bij
zondere omstandigheden meerdere werkkrachten
gevorderd worden, dienst te doen tot zijn vijf en
vijftigste, maar zoo iets komt zelden of nooit
voor. De 15de October van ieder jaar is, wat in
de 20ste eeuw heet. de dag der monstering,
omdat zij, die den leeftijd van 21 jaar bereikt
hebben dan gekeurd worden voor den iudustrieelen
dienst, terwijl tegelijkertijd zij, die na 24jarigeu
dienst den leeftijd van 45 jaar bereikt hebben,
hun eervol ontslag krijgen
Tot de grootste moeilijkheden, waarmede een
socialistische staat te kampen heeft, behoort de
verdeeling van den arbeid, naar gelang van het
gevaar of de onaangenaamheid daaraan verbonden.
Deze moeilijkheid wordt in het duizendjarig rijk
van E. Bellamy verholpen, door het werk door
afwisseling aantrekkelijk te maken of de arbeids
uren te verminderen in verhouding tot de moeite
of gevaren aan den arbeid verbonden.
Na verloop van de drie jaar, gedurende welke
iedereen zonder onderscheid als gewoon werkman
moet dienen, kan hij volgens eigen smaak en
aanleg kiezen of hij zich voor een beroep of
handwerk wil bekwamen dan wel of hij land
bouwer wil worden. Indien hij zich beter be
rekend acht om met ziju hoofd dan met zijn
handen te werken, wordt hij in de gelegenheid
gesteld te onderzoeken, of hij werkelijk aanleg
bezit, en indien zulks het geval is kan hij zijn
roeping volgen. Zonder eenige voorwaarde zijn
de scholen voor werktuigkunde, geneeskunde,
kunst, muziek, of van hooger onderwijs voor
aspiranten geopend.
Vrees voor overbevolking dier scholen met jon
gelieden, wier eenig doel is niet te werken, be
staat er volgens dr. Leete, den lofredenaar op
de 20.ste eeuw niet, daar niemand die scholen zal
bezoeken om te luieren. Zij zijn bestemd voor
hen, die bijzonderen aanleg hebben voor de
daar onderwezen vakken, eu wie dien aanleg
mist, zal het gemakkelijker vinden een dubbel
aantal uren in zijn beroep of handwerk te ar
beiden, dan te trachten de lessen te volgen.
Natuurlijk ziju er velen, die zich in hun aanleg
vergissen eu die in den industrieelen dienst
terugkeeren, wanneer zij tot de ontdekking komen,
dat zij aan de eischeu dier scholen niet beant
woorden. Niemand acht hen daarom iets min
der, want het algemeen streven is om allen aan
te moedigen hun vermoedelijke talenten te ont
wikkelen en dat kan niet anders gebeuren dan
door er een proef mede te nemen.
De wetenschappelijke opleiding staat voor een
ieder tot zijn vijf en dertigste jaar open, oudere
studenten worden niet aangenomen, daar er dan
te korten tijd zou overblijven om de natie in de
gekozen betrekking te dienen.
Ongeloofelijk klinkt 't den man der
geldzuchtige *ceuw bij uitnemendheid in de ooren, dat
men in 2000 leven en handel drijven kan zonder
geld! Het bankwezen en de winkels zijn verdwe
nen ; koopen en verkoopen onder elkander heeft
opgehouden, want het geld als ruilmiddel onont
beerlijk, zoolang ontelbare en van elkander onaf
hankelijke personen de verschillende voorwerpen,
benoodigd voor het leven, produceerden, is over
bodig geworden, zoodra de natie de eenige
voortbrengster van alle mogelijke levensbehoeften en
overige handelszaken werd. Van toen af was
alles verkrijgbaar op n plaats en nergens an
ders, lu stede van den koop en verkoop vindt
voortaan een directe uitdeeling uit de nationale
magazijnen plaats, en behoeft men daartoe niet
langer geld. Deze uitdeeling geschiedt op de een
voudigste wijze. Voor ieder burger wsrdt bij hot
begin van het jaar op de openbare boeken een
crediet geopend, overeenkomstig zijn aandeel in
de jaarlijksche opbrengst der natie, en een
credietkaart verschaft hem in de openbare maga
zijnen, die in elke gemeente zijn opgericht, wat
hij behoeft. In geval men in een jaar meer ge
bruikt, dan de credictkaart toestaat, wat
intusschen niet waarschijnlijk is, daar de toegestane
voorraad zeer groot is, kan men een beperkt voor
schot ontvangen op het crediet van het volgende
jaar. Zulk een praktijk vindt echter geen aan
moediging, integendeel er wordt een vrij groote
korting geëischt om haar tegen te gaan. Om het
verkeer met andere volkeren eu het reizen in het
buitenland te bevorderen, zijn er internationale
schikkingen gemaakt voor de ruiling van
credietkaarten.
Wat de zoo moeilijke loonkwestie betreft de_ze
bestaat in den socialistischen staat van 2000 niet
meer, want ieder burger is tot deu arbeid ver
plicht, doch alle burgers hebben recht op een
gelijk aandeel in de opbrengst van den staat.
Niet de meerdere of mindere aanleg of verdiensten
van een burger, niet het resultaat van ziju arbeid
bepaalt zijn aandeel, maar alleen zijn goede wil
is hierbij de maatstaf. De man van groote gaven,
die niet alles volbrengt, wat hij vermag, wordt,
ofschoon hij tot meer in staat is dan een man
van geringen aanleg, die zijn best doet, toch als
een minder verdienstelijk werkman beschouwd
dan de tweede, en sterft als een schuldenaar van
zijn medemenschen. Men ziet, dat alsnu ook de
denkbeelden van recht en billijkheid in die hon
derd jaren, gedurende welke mr. West sliep, een
aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan, want
klinkt het ons als een onrechtvaardigheid, dat
twee menschen, waarvan de een tweemaal meer
voortbrengt dan de ander, een gelijk loon trek
ken, de burgers van 2000 zijn van oordeel, dat
een man, die tweemaal zooveel produceeren kan
als een ander, gestraft moet worden, indien hij
het niet doet, in plaats van beloond als hij het
wel doet.
Hoewel voor den arbeider geen vrees meer be
staat om in zijn onderhoud te voorzien eu daar
mede een voorname prikkel voor hem is wegge
nomen, zoo behoeft men toch geen bijzondere
drijfveeren om hem tot werken aan te zetten,
daar hij, die in staat is /ijn plicht te vervullen,
doch hierin te kort komt, buiten de mensche
lijke samenleving wordt gesloten. Wel echter
spoort men de leden van het industrieele leger
tot ouderlingen wedijver aan, wat door toepassing
van een systeem van opklimmende graden bij
de vier klassen, waarin het iudustrieele leger ver
deeld is, zeer bevorderd wordt. Het zou ons te
ver voeren om bij deze iudeeling langer stil te
staan. Alleen zij nog vermeld, dat het beginsel
bij dezen wedijver is, om zoowel de zwakken
als de sterken aan te moedigen door de hoop op
bevordering in een hoogeren graad.
Voor de geestelijk en lichamelijk zwakken is
een invalide-corps opgericht, waarvan de leden
lichten arbeid overeenkomstig huu krachten ver
vullen.
Bij de voortbrenging wordt, ten einde niet te
veel en niet te weinig voor de behoefte der natie
te produceeren, een zeer eenvoudig systeem toe
gepast, waarbij door een verdeeling van tien
verschillende departementen met onderafdeelingen
een nauwkeurige controle over de productieve
nijverheid wordt bevorderd, terwijl de goede hoe
danigheid der voortgebrachte artikelen als voor
waarde voor aanneming door het distributieve
departement wordt geëischt. Zoolang er vraag
naar een artikel is, duurt de productie voort.
De duur van den arbeid bepaalt den prijs van
het product.
III.
Waar de innerlijke beweegkracht der maat
schappelijke orde een gausch andere is geworden
de doodende tirannie van het kapitaal heeft
plaats gemaakt voor de leveuwekkende kracht
van deu arbeid heeft ook het uiterlijk der
maatschappij in de 20e eeuw een nieuwen vorm
aangenomen. Het duizendjarig rijk op aarde is
aan gebroken. De volkeren, die voorheen de we
tenschap misbruikten voor het uitvinden van
barbaarsche oorlogsmiddelen, zijn tot liet inzicht
gekomen, dat het edeler taak is de menschiicid
te voeden en te kleedeu dan haar te dooden. De
groote rijken van Europa zijn eveneens in indus
trieele republieken herschapen. De vrede is ge
waarborgd door een federalistische!! wereldbond.
Een internationale raad regelt den
wederzijdscheu handel en het onderling verkeer. Volle
dige autonomie bezitten alle volkeren.
Niet langer berust de samenleving op het eigen
belang van den mensch en zijn lage hartstochten;
edeler gevoelens zijn de drijfveeren zijner dadea
geworden. Maar niet de menschelijke natuur is
veranderd, veel meer de omstandigheden waar
onder hij leeft, eu daarmede de motieven xijaer
handelingen. De organisatie der maatschappij
biedt niet als voorheen eeu premie voor het lage
en gemeene. Valschheid eu bedrog hebben op
gehouden te bestaan, want oplichterij en om
kooperij zijn onmogelijk in een maatschappij
waar geen armoede is om omgekocht te worden
en geen rijkdom die omkoopt. Misdadigers wor
den voor lijders aan erfelijke ziekten gehouden
en in hospitalen behandeld. De arbeid, a l l e ir
als een plicht opgelegd, bevordert de gezondheid
van lichaam en geest en eeu krachtiger
menschengeslacht groeit op. Het aantal lichamelijk
gebrekkigen neemt in de 20ste eeuw voortdurend
af. Krankzinnigheid, door de levenswijze der
19e eeuw op zoo schrikbarende wijze gevoed,
komt zelden voor. De algemeene rijkdom is toe
genomen tengevolge van de vele besparingen door
het coöperatieve stelsel mogelijk. Noch steden,
noch provinciën, noch staten hebben schulden en
derhalve rente te betalen; geen leger, geen vloot,
geen militie eischt uitgaven der burgers; geen
uitgebreid ambtenaarspersoneel is langer noodig.
Arbeidsbesparing door coöperatie vindt zelfs toe
passing op het gebied der kunst. In elke woning
kan men dagelijks de heerlijkste muziekuitvoe
ringen door middel van de telefoou hooren, zoodat
slapeloozen, zieken eu stervenden vergetelheid
voor hun zorgen en smarten kunnen vinden in
de zachte tonen eener grootsche symphouie.
In het huiselijk leven heerscht eenvoud, ten
einde zich noodelooze lasten te besparen. Dienst
boden bezit men niet in de 20e eeuw eu behoeft men
ook niet. Gewasschen wordt in publieke
waschhuizen, gekookt in publieke keukeus, gemaakt
en hersteld wordt alles in de nationale maga
zijnen. Van de electriciteit trekt men het grootste
nut. Men neemt woningen, niet grooter dan men
behoeft, en richt ze zoo in, dat ze zoo weinig
mogelijk arbeid geven. De vrouw is ontheven
vau het eentonig, geestdoodend en zoo menig
maal nutteloos huishoudelijk werk. Ook zij maakt
deel uit van het industrieele leger en heeft een
arbeidsveld gevonden, haar meer waardig en het
algemeen meer ten nutte dan de 19e eeuw
haar bood.
Zoo heeft de arbeid, het evangelie der 20ste
eeuw, de aarde bewoonbaar gemaakt niet slechts
voor enkele gelukkigen maar voor alle stervelin
gen zonder onderscheid.
Wie Look ing Back/card leest, kan, hoe groot
zijn twijfel ook ten opzichte van de verwezen
lijking van dit socialistisch visioen moge wezen,
den schrijver niet zijn bewondering onthouden
voor de scherpzinnige wijze, waarop hij zijn
maatschappelijk systeem heeft geconstrueerd.
Zonder lange uitweidingen weet Edward Bellamy
den lezer een heldere voorstelling van het leven
en het wezen van zijn duizendjarig rijk te geven,
?waarbij hij krachtige argumenten voor zijn her
vormingen aanvoert. Ook ontbreekt het niet aan
karakteristieke stemmingsbeeldjes" uit zijn
mo