De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 13 oktober pagina 4

13 oktober 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 612 namelyk daarin, dat de zaak hem op het tooneel evenveel schijnt te amuseeren als het publiek in de zaal, waardoor natuurlijk eene opkropping van wederzijds pleizier ontstaat, die in herhaalde on bedwingbare lachbuien tusschenbeiden een uitweg moet vinden. Ook Mevr. Schafer-Kruse (Arte misia) was recht goed eu Mej. Korlona verdient een woord van grooten lof voor hare Else, zoo wel voor spel als voor zang; de overige kleine partijtjes waren in goede handen, terwijl de heer Krossek voor den puiken Marchese zorgde. Een nieuwe candidaat voor het emplooi van eersten bas, de heer Chandon (die een aantal jaren geleden hier ook eens als debutant is op getreden, goed voldeed, maar om redenen die ik mij thans niet meer weet ie herinneren niet ge ngageerd werd) (rad als Mephisto op in Gounod's Faust ? was zijne Leistung al niet eene van hoogen rang, hij gaf een recht aannemelijken duivel te zien en te hooren, bezit een vooral in het hoogere register goed geluid, dat aangenaam klinkt en vrij gemakkelijk aanspreekt en speelde bevredigend. Daar hij Zaterdag als Eocco optreedt, moet een eindoordeel over dezen zanger nog opgeschort worden. De heer Reiner voldeed als Faust veel beter dan als Radamis, zijn beschaafde zang ver schafte hem herhaaldelijk toejuichingen ; jammer dat zyn uitspraak van het Duitsch daarmede geen gelijken tred houdt, maar men kan niet alles ver langen. Mevr. Brajnin's Gretchen was recht goed, zij intoneerde bijna zonder uitzondering zuiver en ontwikkelde zoowel in de juweelen-aria als in de gevangenis-scène lang niet alledaagsche gaven. Slechts hartstocht ontbrak te veel, en bij ReinerFaust was dit eveneens het geval; bedaarder Faust und Gretchen betraden hier nog wel nim mer het tooneel. Mej. Korlona's Siebel en Mevr. Scbafer-Kruse's Martha verdienen geprezen te worden, evenals (en vooral) des heeren Strakosch Valentin. De tijd, die vóór afzending van dit verslag rest, is te kort om in meer bizonderheden te treden; wellicht kom ik een volgende maal nog op enkele zaken, ook de regie betreffende, terug. Genoeg zij het voor heden te constateeren dat het over 't heheel eene respectabele opvoering was. V. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. De beroemde dokter Charcot van de Salpetrière heeft, met een medewerker die wat tee kenen kon, Paul Richer, een uitvoerig onderzoek ingesteld naar de wijze waarop in do beeldende kunst de mismaakten of kranke n worden voor gesteld. Onze taak zoo zeggen de schrijvers in de voorrede van hun pas verschenen werk De Wanstaltigen en de zieken in de Kunst is bescheiden. Zonder ons in eenige theorie te be geven omtrent den aard, den oorsprong en het doel der kunst, blijvende binnen do grenzen onzer competentie, zullen wij trachten de waarde te bepalen der stukken waarin de kunstenaars niet gevreesd hebben, niet om de met zorg gekozen typen van volmaaktheid, maar om de zwakheden, de afwijkingen, de ziekten, de dwalingen van de natuur af te beelden." Heel voedzaam of diepzinnig geloof ik niet dat het boek is. Men krijgt ook den indruk, dat de schrijver achter de fantasie van de kunstenaars wel eens wat te veel gezocht heeft. Het werk geeft een eenigszins statistisch overzicht van wat in verschillende tijden op schilderijen of in beelden of prenten, van bepaalde ziekten is afgebeeld, met anatomische beschouwingen over het voorgestelde. Zoo worden Italiaansche, Spaansche en Fransche schilderijen, grafmonumenten en Tanagretten, Gothieke spouwers, Egyptische standbeelden of statuetten, Florentijnsche borduurwerken, oud Itali aansche fresco's en bas-reliefs, Hollandpche genre stukken, etsen van Callot, Rembrandt en Durer, tot zelfs prenten van Hokosai, in 's dokters weeg schaal gewikt en gewogen. Het boek is ingedeeld in hoofdstukken van de volgende opwekkende titels: De mismaakten de dwergen, de narren, de idioten etc. de gebrekkigen de blinden do zeerhoofdigen de luizigen de syphilitici de melaatschen de pestzieken verschillende zieken. de dooden. De oude Hollanders, die hij er bij haalt, zijn Adriaan Brouwer, Quirijn Brekelenkamp, Gerard Dou, Cornelis Dusart, Maarten van Heemskerk, Frans van Mieris, Anton Mor, Van der Meer, van Ostade, Rembrandt, Jan Steen. Met de namen onzer artisten springt de geleerde dokter wel eens wat zonderling om. Maar dit een Franschman kwalijk te nemen, is waarlijk bijna spijkers op laag water zoeken. Het boek is in alle geval, ook door de belangwekkende illustra ties, zeer kurieus. Voor Alois Senefelder, den man die een eeuw geleden de lithografle heeft uitgevonden, zal een standbeeld opgericht worden, waarvan het model reeds gereed is, maar men weet nog niet of hot te Leipzig, München of Berlijn zijn plaats zal vinden. Het huis waar Millet te Barbizon gewoond heeft, is afgebroken omdat men op het terrein een grooter gebouw wil zetten. Het is door Millet en zijn vrienden dat het dorpje bij het bosch van Fontainebleau meer in aanzien kwam, en de genen die daarvan nu profiteeren, verzuimden zijn huisje uit piéteit voor de nagedachtenis van den grooten schilder te sparen. Bij de drukkerij van de heeren Mouton en Co. te 'sHage is thans ook een plaatdrukkerij ge voegd, meer speciaal voor het drukken ven etsen. In het begin dezer week is de laatst overle vende dier fiere pleiade van Fransche landschap schilders, die kort na 1830 begonnen met den strijd voor een nieuwe kunst, waarvan het pleit sedert al lang op schitterende wijze gewonnen werd: Jules Dupré, zeven en zeventig jaar oud overleden. Hij schilderde reeds als knaap landschapjes voor het porceleinfabrikaat van zijn vader, men kan niet zeggen dat deze krachtige artiesf ooit een eigenlijken leermeester heeft gehad, hij heeft zich alleen laten leiden door zijn krachtige intuïtie, en aan de oevers van de Oise, waar hij geboren werd en zijn eerste indrukken kreeg, is lüj z\jn gansche leven blijven wonen en werken. Met Paul Huet was hij de eerste die met de conventioneele opvatting der geitalianizeerde landschappen kwam te breken, en het Fransche landschap ontdekte, dat zij schilderden met de innigheid die zij in de oude Hollanders leerden liefhebben. Toen Rousseau, Millet en Troyon later een moeielijken tijd hadden, deed Duprévoor zijn jongere vrienden die tegen stroom op te roeien had den, edelmoediglijk wat hij bij machte was. De klui zenaar van risle-Adam was ook de vriend van Daubigny en van den luehtigeren Corot, die hem den Beethoven van het landschap genoemd heeft. Zijn stout en smijdig gedane heide-, bosch-, berg-, of zeegezichten zijn van een dramatiesche kracht, grooter wellicht dan die van een zijner grootste tijdgenooten. In het Luxembourg vindt men twee belangrijke stukken van Jules Dupré; op de Exposition Centennale te Parijs is hij goed vertegenwoordigd. Bij ons te lande vindt men werken van Dupréin de collectie der Heeren H. W. Mesdag, Verstolck Völcker en Taco Mesdag te 's Hage. Op de Ten toonstelling uit particuliere verzamelingen te 's Hage in 1882 en op die van denzelfden aard in Arti" in 1886 had men gelegenheid uitne mende specimens van zijn werk te zien. Dupréwas er zich sterk van bewust dat de artistieke emotie voor den schilder alles is. Aan een opstel van Claretie ontleende de N. Bott. Gt. dezer dagen de volgende verstandige uitspraak van Dupré: De natuur is slechts het voorwendsel; de kunst is het doel. Waarom zegt men een Van Dyck, een Rembrandt, eer men zegt wat het stuk voorstelt? Omdat het onderwerp verdwijnt, de per soon alleen, de schepper, overblijft. De natuur is niets; de mensch alles. Niets dommer dan een berg; een schilder komt, ziet hem aan, copiecrt en ontgroent hem." Kort geleden werd in een Zuid-Duitsche stad op een verkooping een schilderij, waarvan de ma ker onbekend was, met 22 Mark betaald. Het stuk werd met goede winst aan de oude Pinacotheck te München verkocht en door A. Ilauser gerestau reerd. Het bleek niets minder te zijn dan een werk uit den eersten tijd van Leonardo daVinci, wiens schilderijen zoozeer schaarsch zijn. Het stelt Maria voor met het naakte Jezuskind in een vertrek, door het venster waarvan men een berg achtig landschap ziet, een kniestuk, iets minder dan levensgroot. Te Leipzig heeft men in eenige zalen van het Stedelijk Museum een zeer belangwekkende ten toonstelling gearrangeerd van oude schilderijen uit particuliere verzamelingen in Saksen. Er zijn eenige zeer belangrijke Vlaamsche en Duitsche stukken, maar do collectie is vooral merkwaardig door het groot aantal 17e ecuwsche Hollandschc schilderijen dat er bijeengebracht is. Men vindt er een, onlangs uitnemend gerestaureerd Por tret van een jong meisje" door Rembrandt uit 1635, en nog een vroeger portret van een oud man door denzelfden, Verder zes Jacob van Ruysdaels, waaronder twee zeer bizondere, vier Salomon van Ruysdaels, waarbij een van zijn besten, en twee stukken van den eerst kortelings bekenden Jacob van Ruysdael den jonge, van H. Saftleven vier stukken, 5 Berchems, een kleu rige Jan Both, een zeestuk van Dubbels, een landschap van A. Cuyp, twee Noorweegsche land schappen van A. van Everdingen, zes specimens van van Goyens kunst, zes landschappen van Aart van der Neer, een landschap van A. Pynacker, een fraai stukje van A. -van der Velde, twee Willem van der Veldes, oen stukje van Jan Wynandts. een kerkinterieur van E. de Witte, twee Philip Wouwermans, een voortreffelijke Heer en dame aan het spinet" van Metzu, een Gerard Dou, een Jan Steen, een visschersjongen van Frans Hals. Nog vindt men er een merk waardig interieur van Pieter de Hooch, goede stillevens van J. de Heem, P. Potter, Heda en Rachel Ruysch, genrestukken van G. Terborch, A. en J. van Ostade, P. Codde, Q. Brekelenkamp, C. Netscher, H. Berckheyde, portretten van J. Lievens en Verspronck. Ook verschillende weinig bekende meesters, of zulke wier werken zeer zeldzaam zijn( vindt men er vertegenwoordigd, zooals Jan van Cappelle, Jan Wouwerman, A. Arentz, Avercamp, R. Vries. M. Vries, R. Camphuyzen, Knibbergen, Dubois, E. van de Velde, M. Duijster, S. Kiek, Jan Alis, Sal. Rombouts, L. Craen. De cata logus dezer rijke en voor de studie van onze oude kunst zoo belangrijke tentoonstelling, is niet hulp van Dr. Abr. Bredius samengesteld. Voor het monument dat Rodin in het Pantheon van Victor Hugo zal maken, heeft de beeldhouwer zich den dichter voorgesteld in de ballingschap, toen hij achttien jaren lang standvastiglijk pro testeerde tegen het despotisme waardoor hij uit het vaderland verjaagd was. Hij heeft overwogen dat de groote dichter nooit vollediger had mogen beschikken over de volheid van zijn genie, dan in dat tijdperk, waarin hij de liefelijkste zoowel als de krachtigste inspiraties uit den tijd zijner jeugd hervond, en er den geest van het politieke schotschrift en de uitdrukking van het diepste menschelijke medelijden aan wist te verbinden. Daarom heeft hij hem voorgesteld, gezeten op de rots van Guernesey; achter hem in den krul van een golf, de drie muzen van de jeugd, den rijpen leeftijd en de ouderdom, die hem de inspiraties inblazen, Wij ontleenen deze bloemrijke beschrijving aan een uittreksel uit het rapport van den Directeur voor Schoone Kunsten van den Minister van On derwijs in Frankrijk, over de versiering met beeldhouwwerken van het Pantheon te Parijs. 10 Oct. '89. V. EEN TOEKOMST-ROMAN. 1887?2000. (Slot). II. Zoodra de natie al het kapitaal aan zich ge trokken heeft, komt ook de organisatie van den arbeid onder nationaal bestuur tot stand, wat de volledige oplossing van het raadsel der sfinks uit de 19e eeuw: het vraagstuk van den arbeid geeft Alle burgers zijn sedert, dien tijd arbeiders, in dienst van den staat. Een geheel nieuwe maatschappelijke orde is ontstaan, meer of min der op militaire leest geschoeid. De staat wordt een industrieel leger. Het beginsel van algemeenen dienstplicht vindt zijn toepassing in de arbeidskwestie. Maar de diensttijd ia het indus trieel leger is niet, zooals men allicht denken zou, voor het leven. Hij begint later en eindigt vroeger dan de gemiddelde werktijd in onze dagen. Terwijl de werkplaatsen der 19e eeuw gevuld waren met kinderen en ouden van dagen, besteden de burgers der 20ste eeuw den tijd der jeugd aan de opvoeding, teveus aan de bejaarden, wanneer de phyzieke krachten beginnen af te nemen, gaarne de noodige en zoo aangename rust gunnend. De industrieele diensttijd duurt vier en twintig jaar, beginnende op een en twintigjarigeu en eindigende op vijf eu veertig jarigen leeftijd. Na zijn vijf en veertigste jaar, ofschoon vrij gesteld van den arbeid, is de burger verplicht in buitengewone gevallen, wanneer er door bij zondere omstandigheden meerdere werkkrachten gevorderd worden, dienst te doen tot zijn vijf en vijftigste, maar zoo iets komt zelden of nooit voor. De 15de October van ieder jaar is, wat in de 20ste eeuw heet. de dag der monstering, omdat zij, die den leeftijd van 21 jaar bereikt hebben dan gekeurd worden voor den iudustrieelen dienst, terwijl tegelijkertijd zij, die na 24jarigeu dienst den leeftijd van 45 jaar bereikt hebben, hun eervol ontslag krijgen Tot de grootste moeilijkheden, waarmede een socialistische staat te kampen heeft, behoort de verdeeling van den arbeid, naar gelang van het gevaar of de onaangenaamheid daaraan verbonden. Deze moeilijkheid wordt in het duizendjarig rijk van E. Bellamy verholpen, door het werk door afwisseling aantrekkelijk te maken of de arbeids uren te verminderen in verhouding tot de moeite of gevaren aan den arbeid verbonden. Na verloop van de drie jaar, gedurende welke iedereen zonder onderscheid als gewoon werkman moet dienen, kan hij volgens eigen smaak en aanleg kiezen of hij zich voor een beroep of handwerk wil bekwamen dan wel of hij land bouwer wil worden. Indien hij zich beter be rekend acht om met ziju hoofd dan met zijn handen te werken, wordt hij in de gelegenheid gesteld te onderzoeken, of hij werkelijk aanleg bezit, en indien zulks het geval is kan hij zijn roeping volgen. Zonder eenige voorwaarde zijn de scholen voor werktuigkunde, geneeskunde, kunst, muziek, of van hooger onderwijs voor aspiranten geopend. Vrees voor overbevolking dier scholen met jon gelieden, wier eenig doel is niet te werken, be staat er volgens dr. Leete, den lofredenaar op de 20.ste eeuw niet, daar niemand die scholen zal bezoeken om te luieren. Zij zijn bestemd voor hen, die bijzonderen aanleg hebben voor de daar onderwezen vakken, eu wie dien aanleg mist, zal het gemakkelijker vinden een dubbel aantal uren in zijn beroep of handwerk te ar beiden, dan te trachten de lessen te volgen. Natuurlijk ziju er velen, die zich in hun aanleg vergissen eu die in den industrieelen dienst terugkeeren, wanneer zij tot de ontdekking komen, dat zij aan de eischeu dier scholen niet beant woorden. Niemand acht hen daarom iets min der, want het algemeen streven is om allen aan te moedigen hun vermoedelijke talenten te ont wikkelen en dat kan niet anders gebeuren dan door er een proef mede te nemen. De wetenschappelijke opleiding staat voor een ieder tot zijn vijf en dertigste jaar open, oudere studenten worden niet aangenomen, daar er dan te korten tijd zou overblijven om de natie in de gekozen betrekking te dienen. Ongeloofelijk klinkt 't den man der geldzuchtige *ceuw bij uitnemendheid in de ooren, dat men in 2000 leven en handel drijven kan zonder geld! Het bankwezen en de winkels zijn verdwe nen ; koopen en verkoopen onder elkander heeft opgehouden, want het geld als ruilmiddel onont beerlijk, zoolang ontelbare en van elkander onaf hankelijke personen de verschillende voorwerpen, benoodigd voor het leven, produceerden, is over bodig geworden, zoodra de natie de eenige voortbrengster van alle mogelijke levensbehoeften en overige handelszaken werd. Van toen af was alles verkrijgbaar op n plaats en nergens an ders, lu stede van den koop en verkoop vindt voortaan een directe uitdeeling uit de nationale magazijnen plaats, en behoeft men daartoe niet langer geld. Deze uitdeeling geschiedt op de een voudigste wijze. Voor ieder burger wsrdt bij hot begin van het jaar op de openbare boeken een crediet geopend, overeenkomstig zijn aandeel in de jaarlijksche opbrengst der natie, en een credietkaart verschaft hem in de openbare maga zijnen, die in elke gemeente zijn opgericht, wat hij behoeft. In geval men in een jaar meer ge bruikt, dan de credictkaart toestaat, wat intusschen niet waarschijnlijk is, daar de toegestane voorraad zeer groot is, kan men een beperkt voor schot ontvangen op het crediet van het volgende jaar. Zulk een praktijk vindt echter geen aan moediging, integendeel er wordt een vrij groote korting geëischt om haar tegen te gaan. Om het verkeer met andere volkeren eu het reizen in het buitenland te bevorderen, zijn er internationale schikkingen gemaakt voor de ruiling van credietkaarten. Wat de zoo moeilijke loonkwestie betreft de_ze bestaat in den socialistischen staat van 2000 niet meer, want ieder burger is tot deu arbeid ver plicht, doch alle burgers hebben recht op een gelijk aandeel in de opbrengst van den staat. Niet de meerdere of mindere aanleg of verdiensten van een burger, niet het resultaat van ziju arbeid bepaalt zijn aandeel, maar alleen zijn goede wil is hierbij de maatstaf. De man van groote gaven, die niet alles volbrengt, wat hij vermag, wordt, ofschoon hij tot meer in staat is dan een man van geringen aanleg, die zijn best doet, toch als een minder verdienstelijk werkman beschouwd dan de tweede, en sterft als een schuldenaar van zijn medemenschen. Men ziet, dat alsnu ook de denkbeelden van recht en billijkheid in die hon derd jaren, gedurende welke mr. West sliep, een aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan, want klinkt het ons als een onrechtvaardigheid, dat twee menschen, waarvan de een tweemaal meer voortbrengt dan de ander, een gelijk loon trek ken, de burgers van 2000 zijn van oordeel, dat een man, die tweemaal zooveel produceeren kan als een ander, gestraft moet worden, indien hij het niet doet, in plaats van beloond als hij het wel doet. Hoewel voor den arbeider geen vrees meer be staat om in zijn onderhoud te voorzien eu daar mede een voorname prikkel voor hem is wegge nomen, zoo behoeft men toch geen bijzondere drijfveeren om hem tot werken aan te zetten, daar hij, die in staat is /ijn plicht te vervullen, doch hierin te kort komt, buiten de mensche lijke samenleving wordt gesloten. Wel echter spoort men de leden van het industrieele leger tot ouderlingen wedijver aan, wat door toepassing van een systeem van opklimmende graden bij de vier klassen, waarin het iudustrieele leger ver deeld is, zeer bevorderd wordt. Het zou ons te ver voeren om bij deze iudeeling langer stil te staan. Alleen zij nog vermeld, dat het beginsel bij dezen wedijver is, om zoowel de zwakken als de sterken aan te moedigen door de hoop op bevordering in een hoogeren graad. Voor de geestelijk en lichamelijk zwakken is een invalide-corps opgericht, waarvan de leden lichten arbeid overeenkomstig huu krachten ver vullen. Bij de voortbrenging wordt, ten einde niet te veel en niet te weinig voor de behoefte der natie te produceeren, een zeer eenvoudig systeem toe gepast, waarbij door een verdeeling van tien verschillende departementen met onderafdeelingen een nauwkeurige controle over de productieve nijverheid wordt bevorderd, terwijl de goede hoe danigheid der voortgebrachte artikelen als voor waarde voor aanneming door het distributieve departement wordt geëischt. Zoolang er vraag naar een artikel is, duurt de productie voort. De duur van den arbeid bepaalt den prijs van het product. III. Waar de innerlijke beweegkracht der maat schappelijke orde een gausch andere is geworden de doodende tirannie van het kapitaal heeft plaats gemaakt voor de leveuwekkende kracht van deu arbeid heeft ook het uiterlijk der maatschappij in de 20e eeuw een nieuwen vorm aangenomen. Het duizendjarig rijk op aarde is aan gebroken. De volkeren, die voorheen de we tenschap misbruikten voor het uitvinden van barbaarsche oorlogsmiddelen, zijn tot liet inzicht gekomen, dat het edeler taak is de menschiicid te voeden en te kleedeu dan haar te dooden. De groote rijken van Europa zijn eveneens in indus trieele republieken herschapen. De vrede is ge waarborgd door een federalistische!! wereldbond. Een internationale raad regelt den wederzijdscheu handel en het onderling verkeer. Volle dige autonomie bezitten alle volkeren. Niet langer berust de samenleving op het eigen belang van den mensch en zijn lage hartstochten; edeler gevoelens zijn de drijfveeren zijner dadea geworden. Maar niet de menschelijke natuur is veranderd, veel meer de omstandigheden waar onder hij leeft, eu daarmede de motieven xijaer handelingen. De organisatie der maatschappij biedt niet als voorheen eeu premie voor het lage en gemeene. Valschheid eu bedrog hebben op gehouden te bestaan, want oplichterij en om kooperij zijn onmogelijk in een maatschappij waar geen armoede is om omgekocht te worden en geen rijkdom die omkoopt. Misdadigers wor den voor lijders aan erfelijke ziekten gehouden en in hospitalen behandeld. De arbeid, a l l e ir als een plicht opgelegd, bevordert de gezondheid van lichaam en geest en eeu krachtiger menschengeslacht groeit op. Het aantal lichamelijk gebrekkigen neemt in de 20ste eeuw voortdurend af. Krankzinnigheid, door de levenswijze der 19e eeuw op zoo schrikbarende wijze gevoed, komt zelden voor. De algemeene rijkdom is toe genomen tengevolge van de vele besparingen door het coöperatieve stelsel mogelijk. Noch steden, noch provinciën, noch staten hebben schulden en derhalve rente te betalen; geen leger, geen vloot, geen militie eischt uitgaven der burgers; geen uitgebreid ambtenaarspersoneel is langer noodig. Arbeidsbesparing door coöperatie vindt zelfs toe passing op het gebied der kunst. In elke woning kan men dagelijks de heerlijkste muziekuitvoe ringen door middel van de telefoou hooren, zoodat slapeloozen, zieken eu stervenden vergetelheid voor hun zorgen en smarten kunnen vinden in de zachte tonen eener grootsche symphouie. In het huiselijk leven heerscht eenvoud, ten einde zich noodelooze lasten te besparen. Dienst boden bezit men niet in de 20e eeuw eu behoeft men ook niet. Gewasschen wordt in publieke waschhuizen, gekookt in publieke keukeus, gemaakt en hersteld wordt alles in de nationale maga zijnen. Van de electriciteit trekt men het grootste nut. Men neemt woningen, niet grooter dan men behoeft, en richt ze zoo in, dat ze zoo weinig mogelijk arbeid geven. De vrouw is ontheven vau het eentonig, geestdoodend en zoo menig maal nutteloos huishoudelijk werk. Ook zij maakt deel uit van het industrieele leger en heeft een arbeidsveld gevonden, haar meer waardig en het algemeen meer ten nutte dan de 19e eeuw haar bood. Zoo heeft de arbeid, het evangelie der 20ste eeuw, de aarde bewoonbaar gemaakt niet slechts voor enkele gelukkigen maar voor alle stervelin gen zonder onderscheid. Wie Look ing Back/card leest, kan, hoe groot zijn twijfel ook ten opzichte van de verwezen lijking van dit socialistisch visioen moge wezen, den schrijver niet zijn bewondering onthouden voor de scherpzinnige wijze, waarop hij zijn maatschappelijk systeem heeft geconstrueerd. Zonder lange uitweidingen weet Edward Bellamy den lezer een heldere voorstelling van het leven en het wezen van zijn duizendjarig rijk te geven, ?waarbij hij krachtige argumenten voor zijn her vormingen aanvoert. Ook ontbreekt het niet aan karakteristieke stemmingsbeeldjes" uit zijn mo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl