De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 27 oktober pagina 2

27 oktober 1889 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.644 over die twee kunsten te lezen, twijfelt ge dan .nog of ik er van op de hoogte ben ? Ik bewon der Rembrandt,' ik vereer zijne lichteffecten, ik Aanbid zijne schaduwen, ik kniel voor zijne Staalmeesters laat u dat genoeg zijn l En letter kunde !... Ik wil mij zelven niet verheffen en laat gaarne aan u over naar de weinige voren staande regeten en die er nog volgen moeten te beoordeelen of ik letterkundige ben of niet, al ben ik ook niet in het panopticum van le vende schrijvers te Leiden opgeslagen. Ik vraag u alleen maar: is 't niet geniaal, is 't niet oor spronkelijk ? l Boven en behalve dat alles, had ik u nog schromelijke diensten kunnen bewijzen op politiek terrein, want zoo dom ben ik niet om mij door de kunst geheel te laten medesiepen en daardoor den materieelen kant van het leven uit het oog te verliezen. Neen, ook in de politiek ben ik een Piet en ik mag het u in vertrouwen wel zeg gen ik ben op dat gebied zelfs een bepaalde richting toegedaan. Wezenlijk! Maar, helaas, wat heb ik aan al die groote ? gaven?! Ge zijt voorzien. Doch om u te toonen wat gij daardoor mist, wil ik u toch een enkel staaltje aanhalen. Gisteren was ik op de stedelijke schilderijen tentoonstelling voor het eerst, want het is mijne gewoonte, die dingen eerst te gaan zien als zij op het punt zijn van gesloten te worden. Daar heb ik urenlang in bewondering gestaan voor eene schilderij, een boschbrand voorstellende. Toen sloeg ik de prijslijst op, zag dat die schil derij zeshonderd gulden moest kosten, voelde in mijn zak dat ik zooveel niet bij mij had en ging zonder haar te koopen heen, doch merkte op, dat alle menschen mij met een spottenden glim lach nakeken. »Wat beteekent dat", vroeg ik den suppoost. »Wel, meneer, iedereen vindt die schilderij zoo leelijk, daar u zoolang naar hebt staan kijken." Ik verhief mij op mijne teenen, stak de borst vooruit en zag minachtend om naar iedereen, die er niets van wist. Ziet u, meneer de redactsur, u zoudt van mij geheel iets aparts gehad hebben. Maar, nogmaals helaas! Gij vindt dat Monsieur Paulus en Miss Fay meer op mijnen weg liggen en hoe grievend ook de teleurstelling is, ik ben er heen geweest. Paulus had ik dezen zomer al in Parijs ge hoord en daar beviel hij me vrij wat beter dan hier. Die Fransche komiekskoppen met opge blazen wangetjes en een brutaal neusje kunnen mij nooit heel erg bekoren, maar als men ze hoort voor een opgewonden Fransch publiek en men is zelf een beetje aan die Fransche omge ving gewend, dan is Paulus wel te verdragen, eigenlijk omdat men dan meer pleizier in 't pu bliek heeft dan in Paulus. Miss Fay, dat is andere tabak, al haalt ze nog niet bij het geen ik bij ons in 't circus van eene juffrouw Vesta heb gezien. Deze liet zich met handen en voeten aan een stoel gebonden, op sluiten in een kast met een te goeder naam en faam bekend staand heer bij zich, die vooraf plechtig aan het publiek beloofd had, dat hij baar stevig zou vasthouden. Maar jawel. Een heele poos lang hoorde men niets, maar toen werd opeens de heele meneer door het gat boven in de deur gesmeten en tuimelde in het zaagsel. En toen men de kast opende zat Vesta nog vastgebonden met het onschuldigste gezicht van de wereld rond te kijken alsof er niets gebeurd was. En die Vesta verzekerde evenals Miss Fay dat er volstrekt geene bovennatuurlijke middelen bij werden aangewend. Nu, dat moeten ze net mij willen wijs maken. Behalve bij deze twee celebriteiten heb ik ook nog een bezoek gebracht aan andere voorname personen. In de eerste plaats bij den heer Dutoit, om hem te vragen of hij iemand van mijne zeggen. Jan Starter, de hoogvermaarde poëet daar vóór mij, is een halfjaar geleden uit Franeker vertrokken en heeft zijne huis vrouw in benauwdheid van geld achtergelaten. Maar eene enkele reize heeft hij een klein deel der benoodigde penningen naar Franeker ge zonden, hoewel hij zeker wist, dat N i e s k e in groote onlusten achterbleef; dat de schuldeischers met klachten en kijfwoorden haardagelijks jammerlijk bestookten. En daarenboven N i e s k e was uitgeput door velerlei miserie, en Jan Starter beloofde in zijne brieven telkens eenen keer naar huis te doen, maar hij bleef tot Amstelredam, waar hij wondergroot jolijt schijnt te scheppen in uw achtbaar ge zelschap ...." Plotseling scheen alle opgewondenheid yoorbij. De stadsmuzikanten borgen hunne instrumenten weg. De leden van hetcollegie, Starter's edelmoedige beschermheeren, ke ken met gespannen aandacht naar den dich ter. Met eene bijna bovenmenschelijke kracht overwon deze zijne ontsteltenis, hief hij het hoofd op en riep hij luide : »Wie gelast dien kwant hier te verschijnen en op mij te spreken? Met welke autori teit " Halma trad nog eene schrede nader. Terwijl zijne stem van toorn trilde, en bij ieder woord in kracht aanzwol, antwoord de hij : »Met welke autoriteit? Met de opperste autoriteit, Jan Starter! Er is er eene, waarvoor koningen en keizers het hoofd ontblooten.... de Dood! Nies k e Hendricxdr., eens de schoonste maagd van Leeuwarden, later de lieflijkste jonge vrouw, die oogen aanschouwen konden, is daar zoo even in mijne armen verscheiden!" «Gelogen!" krijschte Starter »Nieske is tot Franeker!" Het was duidelijk, dat hij in dezen strijd moest bezwijken. De muzikanten slopen weg. Enkelen der vrienden volgden dit voorbeeld, Catelijne hief het hoofd weer op, en zag Starter uitvorschend aan. Halma kruiste de armen over de borst, bekeek zijn tegenstander met de uiterste minachting en ging voort: »Zij heeft Franeker onder mijne protectie talenten ook aan de te stichten Transvaalscfle universiteit kon gebruiken, maar meneer was niet te spreken en de meid vertelde mij dat zij ge hoord 'had dat die Transvaalsche studenten hun eigen schoenen moesten poetsen en dus geen oppassers noodig hadden. De leden van den Parijschen gemeenteraad ontvingen mij vriendelijker. Toen zij hoorden wie ik was, wilden zij dadelijk mijn idee weten over het proviandeeren van de stad Amsterdam zoowel in tijd van vrede als van oorlog. «Oorlog krijgen we hier niet", zei ik tot hen, »dat staat vast. Want wij zijn geen ruziema kers. Wij zijn eens en voorgoed uitgevochten in den tachtigjarigen oorlog en meer krijgsroem hebben we niet noodig. En als we des ondanks toch oorlog krijgen, zou het zonde zijn van den ingeslagen proviand, dien de vijand heel genoegelijk voor onze oogen zou oppeuzelen, want we zijn er hier algemeen van overtuigd dat als mor gen de vijand komt, we overmorgen zijn ingere kend. Aan het proviandeeren voor oorlogstijd doen wij dus niet en daaromtrent valt dus niets voor u te leeren'1' »Maar in vredestijd dan" vroeg een heer met een grijzen baard. In vredestijd? Ah e'est une autre chose", zei ik. O dat gaat heel eenvoudig. Dan komeu ze 's morgens met karretjes aan je huis, som mige met een paard er voor. Melk en boter, brood en kaas, aardappelen en groenten, vleesch en visch, ge kunt het zoo mal niet praktiseeren of zij brengen hot u en laten er u voor betalen zooveel als hun goeddunkt. En jongelui, zooals u en ik, vinden een heel goed onthaal op het Rokin in caféRiche". Dat wisten de snaken al en nadat zij mij ver zekerd hadden, dat ze letterlijk niets nieuws van mij hadden gehoord, belden zij den garfon om mij uit te laten. Ik stapte op de tram en zag tot mijne blijd schap dat na een paar jaren van treurige erva ring de A. O M het eindelijk opgegeven heeft om door beleefde verzoeken de Amsterdammers tot een weinig beleefdheid over te halen en nu maar eenvoudig op de ramen geplakt heeft dat de toegang aan de achterzijde is. Voor zoover mijne kennis van mijne stadgenooten gaat, zal dit bevel wel even weinig baten als het verzoek, want een Amsterdammer is van nature onbeleefd en «plaagt uit lust tot plagen." Maar een vriendelijk verzoek te zien veronacht zamen is toch altijd nog onaangenamer dan een bevel niet te zien opvolgen. Bij den kommandant van de brandweer stapte ik af en reikte daar mijn kaartje over, geadres seerd aan den Ridder van de Leeuw en de Zon en ter linkerzijde behoorlijk voorzien van de letters p. f. Bij den kommaiidant van de stadsreiuiging bracht ik ook mijn kaartje, maar met p. c. En dat was van harte gemeend, want als er ooit iemand onverdiend geen ridderkruis gekregen heeft, dan is deze heer het. Wat een mooi weer was het niet al die dagen dat de shah hier was, en wat waren dientengevolge onze straten niet schoon !... En dan geen eens eon lintje .... Is er salaris aan verbonden, meneer de redac teur, aan die Leeuw en die Zon, dat de lui er zoo happig naar zijn? Of dragen Je heeren ze zoo graag alleen om er mede uitgelachen te worden. Zoo'n man, pronkend met een eereteekend op de borst, waarvoor hij nu letterlijk niets verdienstelijks heeft gedaan, doet mij denken aan den jongeling die per advertentie dezer dagen eene vrouw zocht met fortuin, en voor wie hij een knap uiterlijk ycen vereischte stelde. De een zoekt wat moois zonder verdiensten, de andere wat leelijks met verdiensten. AUGUST. Uit het Haagje. verlaten. Zij was zwaar krank, maar ik mocht haar niet weerhouden. Daar ik twee jaren mij op geneeskonst heb toegelegd, kon ik haar hulp en soulaas verschaffen. Aan boord van het voorschip, dacht ik, dat hare laatste ure j sloeg. Ik had het recht haar bij te staan, ik had nogmaals de hoogste autoriteit?de autori teitder onbaatzuchtige liefde. Ik heb Nieske eerder liefgehad, dan gij vernuftige, oubollige zanger! Met versmading van mijne eerlijke liefde, is zij uwe vrouw geworden. Zij koos den libertijn en rabaut boven den somberen, wereldschuwen studiosus. Wat heb gij van hare jeugd en schoonheid gemaakt, abele poëet ? Vervallen, verouderd, bijna stervend, ging zij naar Amstelredam, omdat gij zweegt. Dit was hare laatste hope! Wij hebben dezen ganschen dag op u gewacht in de Poorte van Londen. Toen kwamen wij hier! Een zware gang, God weet het! Door het venster van dit vertrek heeft zij u gezien en gehoord! Al dit festijn, deze nobele gasten, en die mooie deerne daar aan uwe zijde! Zij zag alles. Met een hartverscheurende)! gil viel zij op de stoep van dit logement. Haar bleef'niets over dan mijne hulpe.. .." De stem van Halma klonk als eene ba zuin door het vertrek. Voor Starter als eene bazuin van het laatste oordeel. Hij valt achterover op de bank, waar hij dien mor gen aan Catelijne ring en sleutclreeks had l geschonken. Bijna al de leden van het col- j legie hadden de taveerne verlaten. Langzaam, zonder gerucht, zonder afscheid, slopen zij heen, behoedzaam omziende, als vreesden zij eene schim te ontmoeten. Hal m a vervolgde : »Daar ginds in de opkamer van dit huis ligt do diep betreurenswaardige Nieske. Dood! afgelost! O God! Hoe geheel anders had dit kunnen zijn! Ik heb haar de oogen toegedrukt. Zij heeft geen woord meer ge sproken. Dit is mijn boodschap aan u, Jan Janssen Starter!" Daar klonk een rauwe kreet van radcloozc j smart en vertwijfeling. Er was niemand meer ] in de taveerne. Halma verdween liet laatst. Eensklaps springt Starter op. Zijne oogen puilden uit zijn hoofd. Zijne trekken waren afzichtelijk verwrongen. Zijne Nieske is Is het waar dat een fraaie mond met tanden eene overigens vrij alledaagsche vrouw meestal tot eene ware schoonheid maakt, dan mag ook gezegd worden dat de Residentie, met haar goed onderhouden, gaaf gebit van heldere huizenrijen, eene hoogst aanvallige en bekoorlijke stad is. In het gezellige kransje, dat zij met hare ZuidHollandsche zustersteden vormt, is zij dan ook zooveel als presidente, neemt zij met gratie de allereerste plaats in; en welke benijdenswaardige eigenschappen die andere steden ook mogen be zitten, in keurigheid en regelmatigheid van »denture" moeten zij gewis alle voor haar onder doen. Zoo is bijvoorbeeld freule Leiden eene werkelijk zeer beschaafde, deftige, geestige verschijning, maar zij mist al sinds jaren een heel clubje voor tanden, welke ruïne haar alles behalve mooi staat. De ietwat burgerlijke, maar hoogst soliede juffrouw Delft wordt ontsierd door een groote, boven alles uitstekende scheve kies. Met me vrouw Rotterdam, die een weinig slordig is we gens haar woelige en drukke huishouding, krijgt men meer bepaald medelijden, bij het hooren van het verscheurend gegil en gesteun op haar spoorweg-viaduct, dat bij wijze van kiespijndoek op hare onbehouwen, waggelende, bruine en af gebrokkelde huizenreeksen gelegd is. Vrouw Schiedam behoort in het fijne gezelschap eigenlijk in het geheel niet thuis, blijkbaar schijnt zij het gebruik van den tandenborstel niet eens te ken nen. De dames Dordt en Gouda doen zelden of nooit haar mond open, en blijven daardoor vanzelf buiten mededinging, maar dan ook vrij van critiek. De vele vreemdelingen, die 's zomers op hunne tochten naar Scheveniugen onze stad doortrekken en den trotschen Vijverberg zoo witjes en coquet in de zon zien lachen, kunnen zich er moeilijk een denkbeeld van maken hoeveel zorg en moeite hier voortdurend besteed wordt aan het ouderhoud en de vernieuwing van huizen, straten en pleinen. Misschien weten zij niet eens dat het nog niet zoo heel lang geleden is, dat de eenden aan de noordzijde van het Binnenhof doodsangsten uitstonden, uit vrees van verpletterd te worden onder de puinhoopen der door en door verarmde rijksgebouwen. Hetgeen thans eene fraaie uit elpenbeen gesneden broche schijnt, doorwerkt met ragfijne torenspitsen en grillige koepeltjes, geieek vroeger eene agglomeratie van varkeushokken, zooals men in de achterbuurten aantreft, samen gesteld uit allerlei afbraak, opgekocht op het Vrijdags-boelhuis. Hetzelfde is het geval met de groote heirbaan, voerende van ons splinternieuw postzegels- en briefkaartenkasteel bijna linea recta naar Scheveningeu. Men wordt hier geheel herinnerd aan het oude tooneelspel »Aballino" en wel aan liet laatste bedrijf, als de leelijke, oude, verschrom pelde bandiet zijn gelapteu mantel afwerpt, en zich ontpopt in een innemend naar de laatste mode gekuipt en gekleed jonkman, onder den uitroep: A'iallino is Flodoicnrdo.'.'.' Het is on gelijk om uit die aaneenschakeling van rijk ver sierde puien en breede spiegelruitcn, het be dompte, en benauwde Prinsenstraatje van weleer te herkennen, de verblijfplaats bij uitnemendheid van tappers, aanzeggers, menschen- en honden scheerders, kleermakers zouder klanten en water en vuurspecialiteiten. Niet alleen toch dat daar thans ruimte is voor de weelderige en omvang rijke voorraadschuren van -Eigen Hulp" maar ook nog om de geheele lijfwacht te paard, met toebehooren, van den opperbrand meester te ber gen, die ontzaglijk veel plaats noodig heeft. Sinds toch door het aanbrengen van brandachellen ach ter glaasjes op alle hoeken der straten, het op perbevel over onze brandweer feitelijk aan de dood dood door zijn schuld. De Hemclsche machten zijn rechtvaardig. Met n slag is alles vernietigd. Eer, roem, goede naam, toe komst het is alles verloren! Maar er is óne uitkomst, die hem redt. Zijn misdrijf goedmaken kan hij niet, maar hij kan boete doen. Hot leven heeft geene waarde meer voor hem. Amsterdam is groot. Er zijn daar vele donkere, smalle grachten .... Hij vliegt om mantel en hoed te grijpen. Snel als de gedachte komt Catelijne te voorschijn. Zij had zich in den kelder weggcscholen, maar nu een kloek besluit geno men. Zij stelt zich in zijn weg 011 strekt de armen naar hem uit: »En ik dan .... zult ge geene compassie hebben voor uwe C a t c l ij 11 c?" Plotseling verandert Starter's gelaat. Het doodelijk wit maakt plaats voor een pur peren blos. Onstuimig vangt hij C a t e l ij n e op en klemt haar aan zijne borst. Dan sprin gen groote tranen uit zijne oogen en weent hij lang en hartverscheurend met het hoofd op haar schouder gebogen. N i es k e's stof rust in de Oude Kerk te Amsterdam. De edelmoedigheid van Halma gunde Starter den droeven plicht der uit vaart. Daarna heeft geen der vrienden J a n Janssen Starter te Amsterdam terug gezien. Acrt Pi c tor s z., de eigenaar van het heerenlogement: »De Koninck van Vrankryk", op het Damrak, leed een dubbel verlies het geld, dat Starter hem schuldig was.... en zijne nicht Catelijne. Dat laatste ver lies was wel het grootste. Eene biervoogdes als deze was niet spoedig teruggevonden. S t arte r beproefde zijn geluk in den Haag bij zijn broeder Frans, die door de bescher ming van zijne oude krijgsmakkers, met Graaf Ernst van M a n s f e l d t naar den Haag gekomen, nu de betrekking van kamer dienaar in do hofhouding van Van Mansfeldt had verworven. altijd rustelooze en voortdurende straatjeugd toevertrouwd is, moeten de mannen met de mooie Romeinsche helmen elk oogenblik, brand en geen brand, op hun zegekar uitrukken, en in de Prin senstraat kunnen zwenken en manoeuvreeren. Op het oogenblik om niet al te ver af te dwalen en zooveel mogelijk bij het strikt tegen woordige te blijven is weer een klein stukje van de Groenmarkt onder het mes, kadastraal bekend als het »Zuidhollandsch koffiehuis". Voorloopig is deze geheele inrichting van het aardrijk verdwenen en vertoont zich tusschen School- en Nieuwstraat een plek zoo kaal en verwoest, alsof Corvilain zelf er met zijn patronen aan het spe len geweest was. In zijn goeden tijd een twintigtal jaren geleden voordat de groote bier-zond vloed over Nederland werd uitgestort, die onze stad als het ware in een Biesbosch van bierkneipen verdeeld heeft, was het Zuidhollandsch koffiehuis de ark, waarin men de belangrijkste typen van Hage naars verzameld vond. Er was wel eene »Bel" CaféBelvédère en eene »Fransche kast" CaféFranjais maar het »Zuidhollandsch" had den grootsten toeloop. De lompe tochtdeur, welke van de straat toegang tot de inrichting verleende, werd van 's morgens tot 's avonds laat door de gaanden en komenden in voortdurende beweging gehouden. Niet zelden liep men el kander door de groote drukte bot tegen het lijf of met echt Hollandsche rondborstigheid half onderst boven. Kwam men er 's middags tegen het borreluur, dan moest men bij de bedienden al heel goed aangeschreven staan, wilde men altijd van een. goed plaatsje zeker zijn. Een dichte muur van heeren op leeftijd omringde de groene leestafel, waarop Nieuwe Rotterdammer, Standaard, Uilen spiegel, Handelsblad, Graphic, Tijd, Punch, Vaderland, Dagblad, Nieuws van den Dag en nog ontelbare andere bladen door en op elkander in wanhopige wanorde verspreid lagen, ingesloten door glaasjes bitter en klare, bij wijze van illu minatie. Gepensionneerde ambtenaren, met lorgnetten op hunne oude neuzen, wikkelden zich daar in he vige politieke debatten, waarbij zij met wilde hand grepen deden uit hunne rijke levenserva ring, als adjunct-commies aan de een of ander afdeeling van lak en ouwels opgedaan. Geduldig werden zij aangegaapt door kleine winkeliers iu ruste, die veel meer te verteren, maar veel min der over de hoogere politiek te vertellen hadden. Maar nu en dan maakten deze lieden wel eene zeer bescheiden een nuchtere opmerking, die de uitrustende staatsbestuurdcrs in verwarring naar hun glaasje deed grijpen. Dat jeugdige, nog in volle functie zijnde ambtenaren 's middags m\ vieren bijna nooit aan de leestafel aangetroffen werden, had eene hoogst natuurlijke reden. Hunne oogen waren immers bot gekeken op letters en cijfers van staatsstukken en verlangden naar rust. Bovendien kunnen gepeusionneerde en actieve i ambtenaren nooit best samen gaan, omdat de laatsteu eigenlijk de eenige reden zijn dat do eersten veelal geheel tegen hun zin leegloopen en, wat nog veel erger is, op half rant soen gesteld zijn, vandaar dat men bij het laatste rondje, als de tongen geheel los werden, aan de leestafel wel eens giftige verzuchtingen hoorde over kwa-jongcns, die verdienstelijke mannen er uitgeboord hadden. De actieve ambtenaren groepeerden zich der halve met hunne hooge hoeden, wandelstokken en stukken onder den arm om de bruin-marme ren tafeltjes, voorzien van porceleineu lucifers potten, in den vorm van kleiue bijenkorven, onder het rooken van walmende sigaren en het houden van gezellige praatjes over ministers met steenen harten, stapel- gekke chefs, malle bestuursmaatregelen en in het uitzicht gestelde, maar nimmer verwezenlijkte tractements-verhoogingeu. Het is niet geheel duidelijk, op welke wijze Starter met deze »Princelijke Excellentie", den Grave van Man s f e ld t heeft keunis gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk heeft F r a n s Starter zijn broeder, als een vermaard dichter aan den graaf voorgesteld. In 1622 diende hij onder M aii s f el d t, die, na het einde van het Bestand met dertig kornetten ruiterij in de soldij onzer Staten trad. Bij het ontzet' van Bergen op Zoom (3 October 1022) was hij onder de ruiterij yan Van Mansf e l d t. en schreef hij een gedicht op »'t 0111 z e t". Hij zong den lof van Prince M o u r i n g op velerlei wijze, en gaf lofliederen op den Koning van Bohe'men, op F r e d e r i k H e 11 d r i k, op Mansfeldt, op Christiaan van B r u n s w ij k. Hij geeft zich den titel van "?Historieschrijver" des Graven van Mansfeldt, en volgt dezen in 1025 naar IMtschlaud. DeAlgemcene Staten schonken den Graaf na M a u r i t s' dood de som van drie ton gouds en de opdracht voor het her stel van F r e d e r i k v a n B o h e m e n tegen de keizerlijke troepen te strijden. Een laatste teeken van zijn bestaan gaf Starter l Januari 1026, toen hij op een kasteel, niet ver van Hamburg, een gedicht onder den titel: »D e v o o r l o o p e r van de Man s f el d is c h e heldendaden" schreef. Den 20 November 1020 stierf de Graaf v a n M a 11 s f e l d t te Uracowitz, een stedeke in Bosnië. Van J a n S t a r t e r, van C a t e l y 11 e, is na dien tijd geen enkel bericht tot ons ge komen. De kwade wereld zeide, dat hij als -soldaat" was gestorven. II a l m a, die zijne oude, bestemming volgde en in 1047 predi kant te Langerak werd, schreef in dat jaar eene =K lachte o v e r J a u S t a r t e r, e u zijn der tel en ontuchtig L i c ri bbe c k" later onder de rijmen van C a m phuysen uitgegeven. En ondanks dit alles bleef StarteiT's naam leven door denzelfden >=F r i e s c h e (n) Lust bof", die nog 'm onze eeuw herdrukt en met grooten bijval werd ontvangen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl