De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 27 oktober pagina 3

27 oktober 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 644 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Als om de gezelligheid te vermeerderen, waren hier en daar de tafeltjes overdekt met een bord van groen laken, en werd er een kaartje gespeeld of een steentje gelegd. Zij die zich vóór het middag maal aan deze avond-uitspanning overgaven, wa ren artisten van de opera, of handelsreizigers, Zij spraken weinig of niets en geraakten alleen een oogenblik in vuur als er een met dubhel-zes was blijven zitten of als er eene solo gezongen werd. Zooveel te meer lawaai heerschte er in de Bchildersclub, die samengesteld was uit jonge mannen en oude grijskoppen, en waar bijzonder veel gedaan werd aan het vertellen van anecdoten, schertsen en grappen maken. Voortdurend nam het gesnater en gelach, af en toe met een hartig woordje doorspekt, het rammelen van domino-steenen en het rinkelen van glazen en flesschen, in hevigheid toe. En naar mate het algemeen geraas grooter werd, hoorde men den kleinen corge en den langen Jan, aan wie de verzorging van dit woelige man nen gezelschap was toevertrouwd, aan de bleeke juffrouw in het buffet steeds met luider stem toeroepen: »Drie pomerans, twee pomerans, n Bonekamp, zes pomerans, twee klare met suiker,"... en zoo maar altijd door, alsof er volstrekt geen belasting op het gedistilleerd bestond. Was het aldus in de voorzaal, in 4e achter zaal, "waar de twee biljarten zich bevinden, ging het niet minder geanimeerd toe. Het was toen nog geen mode om in eeue ruimte, waar vijf en twintig carambole-machines staan, er maar voor vaderland en vorst op los te stoot en, zonder dat de critiek tijd of gelegenheid heeft zich in het minst met de zaak in te laten. Zij die in die dagen eene »queue" ter hand namen, moesten wel weten wat zij deden. Op eene verhoogde bank ter zijde zaten op een rijtje de gedwongen toekijkers, eerste liefhebbers en kijkers en ken ners, die zelf snakten om een balletje te maken, maar het biljart ongelukkig bezet hadden ge vonden. Zij vormden geheel vrijwillig eene soort van Areopagus, die bij een mooien stoot luid keels zijne bewondering en goedkeuring te ken nen gaf, maar zich ook niet ontzag om bij een flater de hatelijkste aanmerkingen en toespelin gen of een honend schaterlachen te doen hooren. Van tijd tol tijd ging eene geheimzinnige, met neteldoeksche gordijnen bespannen glazen deur op den achtergrond open en kwam daaruit de kranige eigenaar van het etablissement in al zijn majesteit te voorschijn om zijne gewone ronde te doen en het gebouw te inspecteeren. Met een licht petje, dat hij bij wijze van waaier luchtig in de hand hield, groette hij rechts en links op vorstelijke wijze, steeds vriendelijker, naar mate het lokaal dichter bewolkt was, zijne vele vrien den en bekenden. Bij het buffet gekomen, maakte hij rechtsomkeert en bleef daar eenige oogenblik ken te midden der dikke wolken van sigarendamp staan, met de houding van een generaal, die met innig welgevallen het woelige oorlogstooneel overziet omdat hij den slag gewonnen weet. Eerst toen sterker magneten, als Gouden hoofd", caféRiche", »hótel Central" en derge lijke met onweerstaanbare kracht vele klanten naar andere windstreken aantrokken, ging het »Zuidhollandsch" aan het kwijnen. Toch heeft het gedurende eenige jaren met be wonderenswaardige volharding zijn treurig be staan voortgesleept, totdat ten laatste besloten is het tot den grond toe af te breken. Onge twijfeld zal een prachtig »Café" op de plaats van de oude, lage kast verrijzen, maar voor de Ha genaars en voor vele vreemdelingen, die er plach ten te pleisteren, is alweer een goede oude be kende ten grave gedaald. Hoe lief en dierbaar het toch voor ieder oprecht Hagenaar is. te zien dat zijne schoone stad voortdurend nog fraaier, nog rijker, nog grooter wordt, zoo kan hij toch niet nalaten eene innige gehechtheid, zekere moe derlijke liefde te blijven gevoelen voor die ouderwetsche, kleine, Czaar Peterachtige huisjes, die bij de ploertige drukte en omslag, die spoor treinen en trams tegenwoordig overal te weeg brengen, meer en meer onbestaanbaar worden. Met zekere toewijding begaven velen zich daarom op Maandgg 14 October 11. naar het schamele gebouwtje in het Voorhout, met zijn benepen concertzaaltje, waar de bejaarde freule Oefening, omringd door haar stoere lijfwacht van grijsaards eene plechtige receptie hield. Het was een eerbiedwaardig schouwspel om deze mannen. met een vuur dat menig jongeling hun gerust kan benijden, aan de oude freule het hof te zien maken. Even slim en doortastend als de grijs aards uit de »Arabische nachtvertellingen", die Gerard Keiler juist bezig is in ons geheugen terug te roepen, hebben zij ook dezen keer weer zorg gedragen, dat onder de corypheën van de Nederlandsche letterkunde, die opgeroepen zijn om door boeiende verhalen ons den wintertijd te helpen korten en veraangenamen, geen enkele nieuwerwetsche booze toovenaar schuilt, die in staat zou zijn om het heele genootschap als een kaartenhuis te doen ineenstorten. De ware ge nius van de moderne letteren moge zoo doende misschien in de kruik opgesloten blijven, geheel buiten staat om zijne vleugelen uit te slaan zoo lang zeker keurkorps zich op de beeneu houdt, zal althans Oefening niet vergaan. Het vaderland kan gerust zijn; vast staat de wacht aan het servetje." LA. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: Ella. Grand Théiïtre: Der Kriegsplan; Hans Lange. Ibsen's De wilde eend" was, en dit was niet moeielijk te voorzien, geen lang leven beschoren. Zoo doodsch en stil als het Woensdagavond (1G dezer), toen dit stuk voor de vierde maal ge geven werd, in de schouwburgzaal was, hebben wij het nog nooit bijgewoond. Na geen der vijf bedrijven vernam men bijna eenig applaudissement. Nu zullen de Ibsomanen misschien wel zeggen; Dat komt, omdat men te zeer onder den indruk was", maar wanneer dit het geval is, dan heerscht er na het vallen van het doek wel gedurende een of twee minuten een doodsche stilte, doch dan barst het publiek ook in luide toejuichingen los en dit was hier niet het geval. Ons publiek gaat, het moge een treurig verschijnsel zijn, maar het is zoo naar den schouwburg om zich te vermaken en te ontspannen, niet om zich in te spannen en reeds daarom zullen, zoolang dit het geval blijft, de stukken .van Ibsen nooit een vaste plaats op het repertoire onzer schouwburgen ver overen. Dit zal dan ook wel de reden zijn, waarom het reeds den 19den dezer van het programma ver dween, om plaats te maken voor Ella" een toor.eelspel in 5 bedrijven, door mevr. Elise Poons v. Biene op tamelijk gelukkige wijze naar den roman Gesprengte Fesscln" (in onze taal overgebracht onder den titel Verbroken boeien") van E. Wemer, voor ons tooneel bewerkt. De inhoud kan met een enkel woord worden weergegeven. De gebroeders Almbach, Reinhold en Hugo, ver loren op jeugdigen leeftijd hunne ouders. Zij wer den ten huize van hun oom zeer eenvoudig en erg streng opgevoed; naar Hugo's zin veel te streng, want deze onttrekt zich door de vlucht aan die drukkende voogdij, om later als koopvaardij-kapitein terug te keeren. Reinhold blijft en trouwt met Ella, de dochter van zijn oom, die opgevoed is volgens de ouderwetsche leer, dat een vrouw genoeg weet, als zij in staat is hare huiselijke plichten naar behooren te vervullen. Reinhold gevoelt zich met haar niet gelukkig; hij blijkt een mnziekaal genie te zijn en meent dat zijn vrouw van zijn idealen niet het minste be grip kan hebben. Hij maakt kennis met Beatrice Biancoria, een Italiaansche zangeres, draagt aan haar zijn eerste, in het geheim geschreven com positie op, meent in haar zijn muze gevonden te hebben, verlaat vrouw en kind en volgt Beatrice naar Italië, naar het heet. om daar zijn studieën te voltooien. Het gelukt hem. zich daar een grooten naam te maken, maar gelukkig gevoelt hij zich niet. Gedurende de vijf jaren, die hij in het land der zon vertoeft, heeft hij niets van vrouw en kind vernomen, zijn brieven ongeopend terug ontvangen.Kort na zijn vertrek zijn zijn oom en tante overleden en is Ella met haar zoontje bij den consul Erlau komen inwonen. Deze moet tot her stel van gezondheid naar het Zuiden; Ella ver gezelt Lom. Toevallig ontmoet zij daar haar man, doch wil hem niet kennen en vergunt hem zelfs niet, zijn zoon te omhelzen. Beatrice luistert hun gesprek af', heeft daarna een onderhoud met Rein hold, merkt dat deze Ella meer lief heeft dan haar, zweert, zich te zullen wreken en ontvoert hun kind. Reinhold redt het verzoening tableau! Men ziet dus, een echt onderwerp a la Werner, dat reeds in honderd romans behandeld is en dat misschien alleen door een buitengewoon fraaie of oorspronkelijke behandeling nog eenigen indruk zou kunnen maken. De bewerking is, wij zeiden het reeds, tamelijk gelukkig. Dat mevrouw Poons van de personen geen levende wezens heeft weten te maken, is natuurlijk niet geheel haar schuld ; zij heeft zoo veel mogelijk getracht hun cenig karakter te ge ven, en heeft vóór alles de eischen van het too neel geen oogenblik uit het oog verloren. De tooneelen in het tweede bedrijf tusschen Ella en Hugo en tusschen haar en Reinhold, het weer zien van beiden in het derde, de ontmoeting der twee vrouwen in het vierde, zijn knap geschre ven, maar het vijfde bedierf, helaas, alles en deed in allen deele aan een kermisstuk uit de oude doos denken. De taal scheen ons het zwakste ge deelte. Woorden als familietafel", zondengeld''. normaalmenschen" enz. klinken wel wat erg Duitsch. Uitdrukkingen als: Geef mij de banden (huwelijksbanden) die hij verbroken heeft" had den vermeden moeten worden. Ook is het, meenen wij. minder juist vau een groot koopvaardijschip te zeggen, dat het op de helling ligt. Over de vertolking valt veel goeds te zeggen. Mevrouw Holtrop?Van Gelder, die voor de eerste maal alhier een grootere rol speelde, vervulde deze op een wijze, die in do toekomst veel goeds van haar doet hopen. Haar spel was sober, gematigd en beschaafd, haar mimiek liet hier en daar nog wat te wenschen over. Mej. Lorjé(Beatrice) ver vulde een rol, die eigenlijk buiten haar emplooi ligt, maar door zich voor overdrijving te hoeden, wist zij tamelijk naar eisch te slagen. Hare toi letten waren fraai en smaakvol. Die van mevrouw Holtrop niet minder. Waren zij echter niet wat al te luchtig en vroolijk en waren donkerder stof fen in de gegeven omstandigheden niet beter en juister geweest? De heer De Jong deed aan de rol van Reinhold alle recht wedervaren, soms echter scheen hij ons wat al te flegmatiek toe. De Hugo" van den heer Tourniaire was dik wijls wat erg zoetsappig, doch dit zal minder aan hem dan aan het stuk gelegen hebben. De heer De Boer, dien wij in zoo langen tijd niet op de planken zagon. was als de matroos Jonas onweer staanbaar comisch en typisch. Mevrouw De Vries had men met een wel wat al te onbelangrijk rol letje opgescheept. Regie en mise-en-seène waren goed verzorgd; alleen in het tweede bedrijf, de eenvoudige ouder wetsche kamer ten huize van den ouden hoor Almbach, was de nieuwmodische kachel niet op haar plaats. Den heer Mitterwurzer zagen wij deze weok als Oberst von Tschernitscheff" in Der Kricgsplan," historischcs Intriyuen-Lustspiel van Julius van Werther en als Hans Lange" in het gelijk namige tooneclspel van Paul Hoyse. In beide, echt Duitsche stukken voldeed hij ons beter dan in hetgeen wij tot nu toe van hem zagen, vooral in hot laatste, waarin hij een zeer goed type van een quasi zeer dommen, maar inderdaad zeer schranderen en geslepen boer gaf. De hertogin Sophia van Pommeren, wier man ten strijde is getogen, heeft een zoontje van on geveer '20 jaar, dat haar en zijn gouverneur, den hofmaarschalk von Massow vrij wat last veroor zaakt, vooral den laatste, die in de hoop, dat de hertog niet uit den strijd zal toragkeeren, hom gaarne van de baan zou schuiven, om dan te trachten, zelf het heft in handen te krijgen Onder een gezocht voorwendsel weet hij de hertogin over te halen, haar zoon bij een boor uit te besteden. Daar zal hij dan wel geheel vorboeren on zich zoo gedragen, dat met een schijn van recht kan verklaard wor den, dat hij niet in staat is te rogcercn. Hij re kent echter buiten den waard of liever buiten den boer; Hans Lange toch doorziet hem geheel en al en weet in Bugslaff, den zoon van de herto gin, door zijn goed voorbeeld en door de handige wijze, waarop hij met hem omspringt, de edeler gevoelens te doen ontwaken en hem tot mensch te maken. Door zijn toedoen mislukt de aanleg van Von Massow dan ook, en volgt Bugslaff zijn vader, die werkelijk niet uit den strijd terugkeert, als hertog van Pommeren op. Zooals wij reeds zeiden, maakte de heer Mit terwurzer in deze rol op ons meer indruk, dan in de vorige, die wij van heru zagen. Hij wist ons soms werkelijk den Hans Lange", zooals wij ons dien dachten, voor oogen te voeren, was het een oogenblik, wanneer hij met Von Massow sprak, de domme onnoozele boer, het andere, als Bugs laff s oude natuur weer dreigt boven te komen, do verstandige, schrandere, scherpziende meuschenkenner. De rest van het gezelschap stond hem in dit nog al dankbare en niet al te moeilijk te spelen stuk, goed ter zijde. In de eerste plaats dient genoemd te worden de heer LüpschiHz, die een zeer fraai type leverde van een ouden, joodschen koopman; verder de heer en mevrouw Pittmann, de eerste als de loyale Pommersche edelman, die wel schijnbaar alleen voor zijn maag leeft, maar toch pal staat voor de tradities van zijn land, de laatste als Hans Lange's moeder, Gertrud. Doch laten wij vooral Frl. Krause niet vergeten; deze gaf ook ditmaal als Dörte, de dochter van Lange, weer blijk dat zij haar taak steeds met ijver en toewijding opvat. In ons oog is zij een van de beste der jongere leden van het gezelschap. MAATSCHAPPIJ APOLLO. De maatschappij Apollo, die zich, naar men weet, ten doel stelt, den tooneelspeler een be trekkelijk rustigen ouden dag te verzekeren, vier de Donderdag en Vrijdag, ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan, feest. De stadsschouw burg en het Leidscheplein waren feestelijk ver sierd, de eerste met een paar wel wat blauwe schilden, waarop de naam der feestvierende maat schappij en de jaartallen 1849, 1889 prijkten, het laatste niet tal van vlaggen, door de bewoners ter eere van en uit sympathie met de vereeniging uitgestoken. Het bestuur van Apollo opende de feestelijk heden met een daad van piëteit. Op den morgen van den feestdag legde het kransen op de graven van de heercn Micnikus en Albregt. die zooveel tijd en moeite besteed hadden n om de maat schappij op te richten n om. haar bloei te be vorderen. Donderdagavond om zeven uur begon het eigen lijke feest. Reeds lang voor dien tijd stroomde van alle kanten een talrijke menigte den Stads schouwburg binnen en toen eindelijk de heer Benavente zijn dirigeerstok ophief, was hot ruime gebouw tot aan den nok toe gevuld met vrienden en bewonderaars van de kunst en do kunstenaars. Statig en indrukwekkend ruifchtcn de tonen der ouverture door de zaal en met aandachtige stilte volgden de toehoorders 's hecren Benavente's rompositie. Nauwlijks waren de laatste klan ken daarvan weggestorven, of de leden van do liedertafel ,, Onderlinge Oefening", deden hunne krachtige en weigeschoolde stemmen hooren. Aan hen, maar vooral ook aan de dames OphemertSchwencke, en Albers-Jahn en den heer van Kerckhovcn, die de solo's zongen, benevens de heeren D. H. N. van Ollefen. C. C. van Schoon hoven en Tartaud, die enkele gedeelten dcc ameerden, een woord van hulde voor de wijze waarop zij de door den heer H. Th. Boelen gedichte en door den heer Benavente op muziek gezette f'eestcantate tot haar recht deden komen en den avond inleidden. Dat het publiek ook uiterst voldaan was, bleek uit de luide toejuichingen, die de zangers inoogstten. Na afloop der cantate trad de raad van bijstand, die zich onlangs heeft geconstitueerd en zich zooveel moeite gaf, om het doel der feestvierende Maatschappij in ruimer kring bekend to maken en donateurs voor haar te werven, ten tooneelc. Haar voorzitter, de heer II. Th. Boelen, richtte namens zijn medeleden het woord tot het ijverige bestuur van do Maatschappij Apollo, om haar en alle aanwezigen op het heugelijke van het heden gevierde feest te wijzen, haar geluk te wenschen met hetgeen reeds bereikt was en haar aan te sporen op den ingeslagen weg voort te gaan. Hem, zoowel als den heer Benavente werd namens de Maatschappij een fraaie lauwerkrans vereerd. En nu kwam de eigenlijke picce de résistunee van den avond. Deze bestond in eene opvoering van het zoo schoone en overbekende tooneelspel de Fourchambaults", van Emile Augier, waaraan enkele leden van verschillende schouwburgen hier ter stede, zoowel als uit Rotterdam hun mede werking verleenden, en die in allen deele slaagde. Na afloop dezer voorstelling werden door het bestuur en de leden der feestvierende maatschappij serenades gebracht aan den heer Boelen en do gebroeders v. Lier. De laatsten noodigden hen, die hun deze hulde brachten, uit, een glas wijn op don bloei der Maatschappij te drinken en tot diep in den nacht bleef men op het tooneel van het Grand-Thétre, waar nog menig hartelijk woord gesproken werd, bijeen. ACGUST JUXKERMANN. Het was een goed denkbeeld van de hecron Van Lier om den als voorsteller van de hoofd personen uit Frits Reuter's romans zoo beroemden tooneelspeler, August Junkermann, uit te noodigen. een aantal gastvoorstellingen in het Grand Théatre te geven. Reeds begin November mogen wij hem hier verwachten en dat hij als Onkel Briisig" of den Schauster Hank" hot hart zijner toeschouwers door gemoedelijkheid en grooten eenvoud stor menderhand zal weten in te nemen, is bij ons aan geen twijfel onderhevig. Juist door zijn vertolking van de hoofdpersonen daaruit, zijn Reuter's -werken, hoc langer hoc meer bekend en als een natuurlijk gevolg daarvan, gewaardeerd geworden. Wanneer men hem toch b.v. in het karakter van Onkel Briisig" heeft zien optreden, voelt men zich onwillekeurig gedrongen de Olie Kamellen" ter hand te nemen en op zyn rustige kamer nogmaals te genieten van hetgeen ons in de schouwburgzaal in verrukking bracht. De bekende schrijver Otfried Mylius zeide in een lezing Over het moderne realisme en natu ralisme in litteratuur en kunst", die hij 15 April j.l. te Stuttgart hield, o.a.: Zeer zeker ken ik in de aesthetiek en litteratuur aan het realisme en naturalisme een recht van bestaan toe, maar niet slechts in zijn Fransche buitensporigheden, doch zooals het reeds in vele van de beste werken onzer Duitsche litteratuur aan den dag getreden is. Meer in het bijzonder herinner ik hierbij aan Fritz Reuter's algemeen als zoodanig erkende meesterwerken. Bestaat er een edeler, gezonder en meer tot het gemoed sprekend naturalisme, dan uit de eerste hoofdstukken van Ut mine Stromtid", uit de schildering van Karl Habermann en zijn kind bij het lijk zijner ongelukkige vrouw spreekt? En kunnen wij naast dit aangrijpende tooneel nog niet tal van anderen uit Fritz Reuter's werken stellen, die door de beste voortbrengselen der Fransche naturalisten in de verste verte niet geëvenaard worden ?" Dat Reuter's werken, al zijn zij dan ook niet voor het tooneel geschreven, toch met zooveel succes ten tooneele gebracht worden, is wel voor namelijk te danken aan de in alle opzichten natuurlijke en ware wijze, waarop Junkermann de hoofdpersonen er uit voorstelt. Een groot aantal andere acteurs, wij noemen slechts Auerbach en Schröder, zeker lang niet van de minsten, hebben getracht hem daarin na te volgen, maar geen hunner is er in mogen slagen hem te evenaren. Op het tooneel is Junkermann in n woord prachtig; nog prachtiger evenwel en ongeëvenaard is zijn optreden als recitator, waar niets hem bindt, waar hij zyn Reuter" geheel kan geven, zooals hij is. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Zaterdag 19 October had weder de eerste Kamermuzieksoirée in dit seizoen, uitgaande van de Mij. tot bevordering der Toonkunst, plaats. Ik schrijf er dit laatste bij ter onderscheiding van de Kamermuzieksoirées, die eerlang onder den naam van soirees musicales" door de H.H. van Loencn (piano), Timmner (viool) en Anton Bonman uit Utrecht (violonc.el) met medewerking van nader te noemen" solisten zullen worden gegeven. De tijd zal moeten loeren of hier twee aan el kaar verwante inrichtingen van dezen aard naast elkaar, dan wel slechts ten koste van elkaar, bestaan kunnen. Afgaande op het groot getal dergenen, dio verleden jaar voor de soirees van rloü»J;unst zijn moeten worden afgewezen, zou men wel kunnen meenen van naast elkaar" ; doch als men bedenkt, dat dit groot getal wel voorna melijk zal gevormd zijn door liefhebbers om Joachim te hooren, die het vorige jaar op de Ie soiree van Toonkunst medewerkte, is men weer geneigd te gelooven van ten koste van elkaar". Welke van de twee inrichtingen er dan onder moet, zal de tijd dan tevens uitmaken. In allen gevalle: concurrentie is goed; van weerszijden zal men zijn best doen, het ecno lichaam om staande te blijven, het andere om het eerste tot wijken te nopen. liet publiek vaart inmiddels uitstekend bij dezen strijd om hot bestaan, want op deze wijze ontvangt het mettertijd een maximum-genot tegen een minimum-prijs. Doch houden we ons voor 't oogenblik alleen maar bozig met de kamcrmuzieksoirée van Za terdag j.l. Hierop werden uitgevoerd: het Piano trio van Beethoven in D dur (op. 70), een nieuwe Vioolsonate van Brahms in D mol (op. 108) en het Str/jliquintet in Bes dur (op. 87) van Mendelssohn. De bezetting was als gewoonlijk, be halve dat door het uittreden van den heer Timm ner nu de hoor Hofmeester alt speelt en in diens plaats als 2e viool do heer Frowein is aangesteld. Deze laatste heeft nog het een en ander te leercn, alvorens hij in het kwartet in alle opzich ten een voldoende en waardige figuur zal ma ken; hij speelde zijne partij af en toe nog oenigszins stijf en niet met het gemak, de gave van opgaan in het geheel, de spontane teit, de handigheid (ik moet veel woorden gebruiken om waarschijnlijk toch nog niet eens duidelijk te kunnen maken, wat elk eeuigszins geoefend kwartetspcler dadelijk begrijpt), die in het cnsemblespel niet gemist kunnen worden. Neemt b.v. de 2e viool een figuur van de Ie over, dan moet zij het karakter, dat deze laatste er aan gat', precies zoeken na te bootsen (desnoods met de fouten er \>\j); welnu, dit is de spontaneïteit, dio ik bedoel en die de heer Frowein nog eenigszins miste. Doch de tijd alweer die groote, onvermoeide onderwijzer zal den beer Frowein wel beter loeren doen. De uitvoering van de genoemde werken ver schafte overigens vele oogenblikken van genot, al kon ik het b.v. met de opvatting van de eerste 2 gedeelten van het Trio niet geheel eens zijn, noch ook al hot schoone erkennen, dat volgens sommigen zoo rijkelijk in de nieuwe Vioolsonate van Brakms verscholen ligt. Het kan zijn, dat het werk bij nadere kennismaking voor mij zou win nen, doch ik meen aan een compositie den eisch te kunnen stellen dat zij dadelijk bevalle, op strafte van het er voor te houden, dat het de détails of de bewerking zijn, maar niet zoozeer het groote geheel, waarmede men later gaat dweepen. Een in grooton stijl gecomponeerd werk moet terstond begrepen en gewaardeerd kunnen wor den. Een groote stijl sluit het begrip van rust in zich, en rust is juist datgene, wat ik in de laat ste werken van Brahms zoo dikwijls met smart mis. Brahms is mij tegenwoordig veelal al te druk, al te dik en vooral al te lang druk en dik on daarbij schijnen mij zijn nieuwere werken rhythmisch lang niet zoo belangrijk als zijne vroe gere. Zijne composities dragen tegenwoordig alle ongeveer een gelijken stempel, hebben hetzelfde karakter ; men zou zeggen, dat Brahms aan zekere monomanie ging lijden, dat hij rusteloos n en hetzelfde droombeeld najoeg en zich verdiepte in nc enkele stemming, die hij telkens en telkens weer trachtte uit te drukken. Men vindt ditzelfde verschijnsel terug in de laat ste werken van Beethoven; ook deze maakt hierin don indruk van steeds de handen uit te strekken naar eenzelfde geliefd voorwerp, dat zijn zielsoog

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl