Historisch Archief 1877-1940
No. 644
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Als om de gezelligheid te vermeerderen, waren hier
en daar de tafeltjes overdekt met een bord van
groen laken, en werd er een kaartje gespeeld of
een steentje gelegd. Zij die zich vóór het middag
maal aan deze avond-uitspanning overgaven, wa
ren artisten van de opera, of handelsreizigers,
Zij spraken weinig of niets en geraakten alleen
een oogenblik in vuur als er een met dubhel-zes
was blijven zitten of als er eene solo gezongen
werd. Zooveel te meer lawaai heerschte er in de
Bchildersclub, die samengesteld was uit jonge
mannen en oude grijskoppen, en waar bijzonder
veel gedaan werd aan het vertellen van
anecdoten, schertsen en grappen maken.
Voortdurend nam het gesnater en gelach, af
en toe met een hartig woordje doorspekt, het
rammelen van domino-steenen en het rinkelen
van glazen en flesschen, in hevigheid toe. En
naar mate het algemeen geraas grooter werd,
hoorde men den kleinen corge en den langen
Jan, aan wie de verzorging van dit woelige man
nen gezelschap was toevertrouwd, aan de bleeke
juffrouw in het buffet steeds met luider stem
toeroepen: »Drie pomerans, twee pomerans, n
Bonekamp, zes pomerans, twee klare met suiker,"...
en zoo maar altijd door, alsof er volstrekt geen
belasting op het gedistilleerd bestond.
Was het aldus in de voorzaal, in 4e achter
zaal, "waar de twee biljarten zich bevinden, ging
het niet minder geanimeerd toe. Het was toen
nog geen mode om in eeue ruimte, waar vijf en
twintig carambole-machines staan, er maar voor
vaderland en vorst op los te stoot en, zonder dat
de critiek tijd of gelegenheid heeft zich in het
minst met de zaak in te laten. Zij die in die
dagen eene »queue" ter hand namen, moesten
wel weten wat zij deden. Op eene verhoogde
bank ter zijde zaten op een rijtje de gedwongen
toekijkers, eerste liefhebbers en kijkers en ken
ners, die zelf snakten om een balletje te maken,
maar het biljart ongelukkig bezet hadden ge
vonden. Zij vormden geheel vrijwillig eene soort
van Areopagus, die bij een mooien stoot luid
keels zijne bewondering en goedkeuring te ken
nen gaf, maar zich ook niet ontzag om bij een
flater de hatelijkste aanmerkingen en toespelin
gen of een honend schaterlachen te doen hooren.
Van tijd tol tijd ging eene geheimzinnige, met
neteldoeksche gordijnen bespannen glazen deur
op den achtergrond open en kwam daaruit de
kranige eigenaar van het etablissement in al zijn
majesteit te voorschijn om zijne gewone ronde
te doen en het gebouw te inspecteeren. Met een
licht petje, dat hij bij wijze van waaier luchtig
in de hand hield, groette hij rechts en links op
vorstelijke wijze, steeds vriendelijker, naar mate
het lokaal dichter bewolkt was, zijne vele vrien
den en bekenden. Bij het buffet gekomen, maakte
hij rechtsomkeert en bleef daar eenige oogenblik
ken te midden der dikke wolken van
sigarendamp staan, met de houding van een generaal,
die met innig welgevallen het woelige
oorlogstooneel overziet omdat hij den slag gewonnen
weet.
Eerst toen sterker magneten, als Gouden
hoofd", caféRiche", »hótel Central" en derge
lijke met onweerstaanbare kracht vele klanten
naar andere windstreken aantrokken, ging het
»Zuidhollandsch" aan het kwijnen.
Toch heeft het gedurende eenige jaren met be
wonderenswaardige volharding zijn treurig be
staan voortgesleept, totdat ten laatste besloten
is het tot den grond toe af te breken. Onge
twijfeld zal een prachtig »Café" op de plaats van
de oude, lage kast verrijzen, maar voor de Ha
genaars en voor vele vreemdelingen, die er plach
ten te pleisteren, is alweer een goede oude be
kende ten grave gedaald. Hoe lief en dierbaar
het toch voor ieder oprecht Hagenaar is. te zien
dat zijne schoone stad voortdurend nog fraaier,
nog rijker, nog grooter wordt, zoo kan hij toch
niet nalaten eene innige gehechtheid, zekere moe
derlijke liefde te blijven gevoelen voor die
ouderwetsche, kleine, Czaar Peterachtige huisjes,
die bij de ploertige drukte en omslag, die spoor
treinen en trams tegenwoordig overal te weeg
brengen, meer en meer onbestaanbaar worden.
Met zekere toewijding begaven velen zich
daarom op Maandgg 14 October 11. naar het
schamele gebouwtje in het Voorhout, met zijn
benepen concertzaaltje, waar de bejaarde freule
Oefening, omringd door haar stoere lijfwacht van
grijsaards eene plechtige receptie hield. Het was
een eerbiedwaardig schouwspel om deze mannen.
met een vuur dat menig jongeling hun gerust
kan benijden, aan de oude freule het hof te zien
maken. Even slim en doortastend als de grijs
aards uit de »Arabische nachtvertellingen", die
Gerard Keiler juist bezig is in ons geheugen
terug te roepen, hebben zij ook dezen keer weer
zorg gedragen, dat onder de corypheën van de
Nederlandsche letterkunde, die opgeroepen zijn
om door boeiende verhalen ons den wintertijd te
helpen korten en veraangenamen, geen enkele
nieuwerwetsche booze toovenaar schuilt, die in
staat zou zijn om het heele genootschap als een
kaartenhuis te doen ineenstorten. De ware ge
nius van de moderne letteren moge zoo doende
misschien in de kruik opgesloten blijven, geheel
buiten staat om zijne vleugelen uit te slaan
zoo lang zeker keurkorps zich op de beeneu
houdt, zal althans Oefening niet vergaan.
Het vaderland kan gerust zijn; vast staat de
wacht aan het servetje."
LA.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: Ella.
Grand Théiïtre: Der Kriegsplan; Hans
Lange.
Ibsen's De wilde eend" was, en dit was niet
moeielijk te voorzien, geen lang leven beschoren.
Zoo doodsch en stil als het Woensdagavond
(1G dezer), toen dit stuk voor de vierde maal ge
geven werd, in de schouwburgzaal was, hebben
wij het nog nooit bijgewoond. Na geen der vijf
bedrijven vernam men bijna eenig applaudissement.
Nu zullen de Ibsomanen misschien wel zeggen;
Dat komt, omdat men te zeer onder den indruk
was", maar wanneer dit het geval is, dan heerscht
er na het vallen van het doek wel gedurende een
of twee minuten een doodsche stilte, doch dan
barst het publiek ook in luide toejuichingen los
en dit was hier niet het geval. Ons publiek gaat,
het moge een treurig verschijnsel zijn, maar
het is zoo naar den schouwburg om zich te
vermaken en te ontspannen, niet om zich in te
spannen en reeds daarom zullen, zoolang dit het
geval blijft, de stukken .van Ibsen nooit een vaste
plaats op het repertoire onzer schouwburgen ver
overen.
Dit zal dan ook wel de reden zijn, waarom het
reeds den 19den dezer van het programma ver
dween, om plaats te maken voor Ella" een
toor.eelspel in 5 bedrijven, door mevr. Elise Poons
v. Biene op tamelijk gelukkige wijze naar den roman
Gesprengte Fesscln" (in onze taal overgebracht
onder den titel Verbroken boeien") van E. Wemer,
voor ons tooneel bewerkt. De inhoud kan met
een enkel woord worden weergegeven.
De gebroeders Almbach, Reinhold en Hugo, ver
loren op jeugdigen leeftijd hunne ouders. Zij wer
den ten huize van hun oom zeer eenvoudig en
erg streng opgevoed; naar Hugo's zin veel te
streng, want deze onttrekt zich door de vlucht
aan die drukkende voogdij, om later als
koopvaardij-kapitein terug te keeren. Reinhold blijft
en trouwt met Ella, de dochter van zijn oom,
die opgevoed is volgens de ouderwetsche leer, dat
een vrouw genoeg weet, als zij in staat is hare
huiselijke plichten naar behooren te vervullen.
Reinhold gevoelt zich met haar niet gelukkig; hij
blijkt een mnziekaal genie te zijn en meent dat
zijn vrouw van zijn idealen niet het minste be
grip kan hebben. Hij maakt kennis met Beatrice
Biancoria, een Italiaansche zangeres, draagt aan
haar zijn eerste, in het geheim geschreven com
positie op, meent in haar zijn muze gevonden te
hebben, verlaat vrouw en kind en volgt Beatrice
naar Italië, naar het heet. om daar zijn studieën
te voltooien. Het gelukt hem. zich daar een
grooten naam te maken, maar gelukkig gevoelt hij
zich niet. Gedurende de vijf jaren, die hij in het
land der zon vertoeft, heeft hij niets van vrouw
en kind vernomen, zijn brieven ongeopend terug
ontvangen.Kort na zijn vertrek zijn zijn oom en tante
overleden en is Ella met haar zoontje bij den
consul Erlau komen inwonen. Deze moet tot her
stel van gezondheid naar het Zuiden; Ella ver
gezelt Lom. Toevallig ontmoet zij daar haar man,
doch wil hem niet kennen en vergunt hem zelfs
niet, zijn zoon te omhelzen. Beatrice luistert hun
gesprek af', heeft daarna een onderhoud met Rein
hold, merkt dat deze Ella meer lief heeft dan haar,
zweert, zich te zullen wreken en ontvoert hun
kind. Reinhold redt het verzoening tableau!
Men ziet dus, een echt onderwerp a la
Werner, dat reeds in honderd romans behandeld is
en dat misschien alleen door een buitengewoon
fraaie of oorspronkelijke behandeling nog eenigen
indruk zou kunnen maken.
De bewerking is, wij zeiden het reeds, tamelijk
gelukkig. Dat mevrouw Poons van de personen
geen levende wezens heeft weten te maken, is
natuurlijk niet geheel haar schuld ; zij heeft zoo
veel mogelijk getracht hun cenig karakter te ge
ven, en heeft vóór alles de eischen van het too
neel geen oogenblik uit het oog verloren. De
tooneelen in het tweede bedrijf tusschen Ella en
Hugo en tusschen haar en Reinhold, het weer
zien van beiden in het derde, de ontmoeting der
twee vrouwen in het vierde, zijn knap geschre
ven, maar het vijfde bedierf, helaas, alles en deed
in allen deele aan een kermisstuk uit de oude
doos denken. De taal scheen ons het zwakste ge
deelte. Woorden als familietafel", zondengeld''.
normaalmenschen" enz. klinken wel wat erg
Duitsch. Uitdrukkingen als: Geef mij de banden
(huwelijksbanden) die hij verbroken heeft" had
den vermeden moeten worden. Ook is het,
meenen wij. minder juist vau een groot
koopvaardijschip te zeggen, dat het op de helling ligt.
Over de vertolking valt veel goeds te zeggen.
Mevrouw Holtrop?Van Gelder, die voor de eerste
maal alhier een grootere rol speelde, vervulde deze
op een wijze, die in do toekomst veel goeds van
haar doet hopen. Haar spel was sober, gematigd
en beschaafd, haar mimiek liet hier en daar nog
wat te wenschen over. Mej. Lorjé(Beatrice) ver
vulde een rol, die eigenlijk buiten haar emplooi
ligt, maar door zich voor overdrijving te hoeden,
wist zij tamelijk naar eisch te slagen. Hare toi
letten waren fraai en smaakvol. Die van mevrouw
Holtrop niet minder. Waren zij echter niet wat
al te luchtig en vroolijk en waren donkerder stof
fen in de gegeven omstandigheden niet beter en
juister geweest? De heer De Jong deed aan de
rol van Reinhold alle recht wedervaren, soms
echter scheen hij ons wat al te flegmatiek toe.
De Hugo" van den heer Tourniaire was dik
wijls wat erg zoetsappig, doch dit zal minder aan
hem dan aan het stuk gelegen hebben. De heer
De Boer, dien wij in zoo langen tijd niet op de
planken zagon. was als de matroos Jonas onweer
staanbaar comisch en typisch. Mevrouw De Vries
had men met een wel wat al te onbelangrijk rol
letje opgescheept.
Regie en mise-en-seène waren goed verzorgd;
alleen in het tweede bedrijf, de eenvoudige ouder
wetsche kamer ten huize van den ouden hoor
Almbach, was de nieuwmodische kachel niet op
haar plaats.
Den heer Mitterwurzer zagen wij deze weok
als Oberst von Tschernitscheff" in Der
Kricgsplan," historischcs Intriyuen-Lustspiel van Julius
van Werther en als Hans Lange" in het gelijk
namige tooneclspel van Paul Hoyse. In beide, echt
Duitsche stukken voldeed hij ons beter dan in
hetgeen wij tot nu toe van hem zagen, vooral in
hot laatste, waarin hij een zeer goed type van
een quasi zeer dommen, maar inderdaad zeer
schranderen en geslepen boer gaf.
De hertogin Sophia van Pommeren, wier man
ten strijde is getogen, heeft een zoontje van on
geveer '20 jaar, dat haar en zijn gouverneur, den
hofmaarschalk von Massow vrij wat last veroor
zaakt, vooral den laatste, die in de hoop, dat de
hertog niet uit den strijd zal toragkeeren, hom
gaarne van de baan zou schuiven, om dan te trachten,
zelf het heft in handen te krijgen Onder een gezocht
voorwendsel weet hij de hertogin over te halen, haar
zoon bij een boor uit te besteden. Daar zal hij
dan wel geheel vorboeren on zich zoo gedragen,
dat met een schijn van recht kan verklaard wor
den, dat hij niet in staat is te rogcercn. Hij re
kent echter buiten den waard of liever buiten den
boer; Hans Lange toch doorziet hem geheel en
al en weet in Bugslaff, den zoon van de herto
gin, door zijn goed voorbeeld en door de handige
wijze, waarop hij met hem omspringt, de edeler
gevoelens te doen ontwaken en hem tot mensch
te maken. Door zijn toedoen mislukt de aanleg
van Von Massow dan ook, en volgt Bugslaff zijn
vader, die werkelijk niet uit den strijd terugkeert,
als hertog van Pommeren op.
Zooals wij reeds zeiden, maakte de heer Mit
terwurzer in deze rol op ons meer indruk, dan in
de vorige, die wij van heru zagen. Hij wist ons
soms werkelijk den Hans Lange", zooals wij ons
dien dachten, voor oogen te voeren, was het een
oogenblik, wanneer hij met Von Massow sprak,
de domme onnoozele boer, het andere, als Bugs
laff s oude natuur weer dreigt boven te komen,
do verstandige, schrandere, scherpziende
meuschenkenner.
De rest van het gezelschap stond hem in dit
nog al dankbare en niet al te moeilijk te spelen
stuk, goed ter zijde. In de eerste plaats dient
genoemd te worden de heer LüpschiHz, die een
zeer fraai type leverde van een ouden, joodschen
koopman; verder de heer en mevrouw Pittmann,
de eerste als de loyale Pommersche edelman,
die wel schijnbaar alleen voor zijn maag leeft,
maar toch pal staat voor de tradities van zijn
land, de laatste als Hans Lange's moeder,
Gertrud. Doch laten wij vooral Frl. Krause niet
vergeten; deze gaf ook ditmaal als Dörte, de
dochter van Lange, weer blijk dat zij haar taak
steeds met ijver en toewijding opvat. In ons oog
is zij een van de beste der jongere leden van het
gezelschap.
MAATSCHAPPIJ APOLLO.
De maatschappij Apollo, die zich, naar men
weet, ten doel stelt, den tooneelspeler een be
trekkelijk rustigen ouden dag te verzekeren, vier
de Donderdag en Vrijdag, ter gelegenheid van
het veertigjarig bestaan, feest. De stadsschouw
burg en het Leidscheplein waren feestelijk ver
sierd, de eerste met een paar wel wat blauwe
schilden, waarop de naam der feestvierende maat
schappij en de jaartallen 1849, 1889 prijkten, het
laatste niet tal van vlaggen, door de bewoners ter
eere van en uit sympathie met de vereeniging
uitgestoken.
Het bestuur van Apollo opende de feestelijk
heden met een daad van piëteit. Op den morgen
van den feestdag legde het kransen op de graven
van de heercn Micnikus en Albregt. die zooveel
tijd en moeite besteed hadden n om de maat
schappij op te richten n om. haar bloei te be
vorderen.
Donderdagavond om zeven uur begon het eigen
lijke feest. Reeds lang voor dien tijd stroomde
van alle kanten een talrijke menigte den Stads
schouwburg binnen en toen eindelijk de heer
Benavente zijn dirigeerstok ophief, was hot ruime
gebouw tot aan den nok toe gevuld met vrienden
en bewonderaars van de kunst en do kunstenaars.
Statig en indrukwekkend ruifchtcn de tonen
der ouverture door de zaal en met aandachtige
stilte volgden de toehoorders 's hecren
Benavente's rompositie. Nauwlijks waren de laatste klan
ken daarvan weggestorven, of de leden van do
liedertafel ,, Onderlinge Oefening", deden hunne
krachtige en weigeschoolde stemmen hooren. Aan
hen, maar vooral ook aan de dames
OphemertSchwencke, en Albers-Jahn en den heer van
Kerckhovcn, die de solo's zongen, benevens de
heeren D. H. N. van Ollefen. C. C. van Schoon
hoven en Tartaud, die enkele gedeelten dcc
ameerden, een woord van hulde voor de wijze
waarop zij de door den heer H. Th. Boelen gedichte
en door den heer Benavente op muziek gezette
f'eestcantate tot haar recht deden komen en den
avond inleidden.
Dat het publiek ook uiterst voldaan was, bleek
uit de luide toejuichingen, die de zangers
inoogstten.
Na afloop der cantate trad de raad van bijstand,
die zich onlangs heeft geconstitueerd en zich
zooveel moeite gaf, om het doel der feestvierende
Maatschappij in ruimer kring bekend to maken
en donateurs voor haar te werven, ten tooneelc.
Haar voorzitter, de heer II. Th. Boelen, richtte
namens zijn medeleden het woord tot het ijverige
bestuur van do Maatschappij Apollo, om haar en
alle aanwezigen op het heugelijke van het heden
gevierde feest te wijzen, haar geluk te wenschen
met hetgeen reeds bereikt was en haar aan te
sporen op den ingeslagen weg voort te gaan. Hem,
zoowel als den heer Benavente werd namens
de Maatschappij een fraaie lauwerkrans vereerd.
En nu kwam de eigenlijke picce de résistunee
van den avond. Deze bestond in eene opvoering
van het zoo schoone en overbekende tooneelspel
de Fourchambaults", van Emile Augier, waaraan
enkele leden van verschillende schouwburgen hier
ter stede, zoowel als uit Rotterdam hun mede
werking verleenden, en die in allen deele slaagde.
Na afloop dezer voorstelling werden door het
bestuur en de leden der feestvierende maatschappij
serenades gebracht aan den heer Boelen en do
gebroeders v. Lier. De laatsten noodigden hen,
die hun deze hulde brachten, uit, een glas wijn
op don bloei der Maatschappij te drinken en tot
diep in den nacht bleef men op het tooneel van
het Grand-Thétre, waar nog menig hartelijk
woord gesproken werd, bijeen.
ACGUST JUXKERMANN.
Het was een goed denkbeeld van de hecron
Van Lier om den als voorsteller van de hoofd
personen uit Frits Reuter's romans zoo beroemden
tooneelspeler, August Junkermann, uit te noodigen.
een aantal gastvoorstellingen in het Grand Théatre
te geven. Reeds begin November mogen wij hem
hier verwachten en dat hij als Onkel Briisig" of
den Schauster Hank" hot hart zijner toeschouwers
door gemoedelijkheid en grooten eenvoud stor
menderhand zal weten in te nemen, is bij ons
aan geen twijfel onderhevig.
Juist door zijn vertolking van de hoofdpersonen
daaruit, zijn Reuter's -werken, hoc langer hoc
meer bekend en als een natuurlijk gevolg daarvan,
gewaardeerd geworden. Wanneer men hem toch
b.v. in het karakter van Onkel Briisig" heeft zien
optreden, voelt men zich onwillekeurig gedrongen
de Olie Kamellen" ter hand te nemen en op zyn
rustige kamer nogmaals te genieten van hetgeen
ons in de schouwburgzaal in verrukking bracht.
De bekende schrijver Otfried Mylius zeide in
een lezing Over het moderne realisme en natu
ralisme in litteratuur en kunst", die hij 15 April
j.l. te Stuttgart hield, o.a.: Zeer zeker ken ik in
de aesthetiek en litteratuur aan het realisme en
naturalisme een recht van bestaan toe, maar
niet slechts in zijn Fransche buitensporigheden,
doch zooals het reeds in vele van de beste werken
onzer Duitsche litteratuur aan den dag getreden
is. Meer in het bijzonder herinner ik hierbij aan
Fritz Reuter's algemeen als zoodanig erkende
meesterwerken. Bestaat er een edeler, gezonder
en meer tot het gemoed sprekend naturalisme,
dan uit de eerste hoofdstukken van Ut mine
Stromtid", uit de schildering van Karl Habermann
en zijn kind bij het lijk zijner ongelukkige vrouw
spreekt? En kunnen wij naast dit aangrijpende
tooneel nog niet tal van anderen uit Fritz Reuter's
werken stellen, die door de beste voortbrengselen
der Fransche naturalisten in de verste verte niet
geëvenaard worden ?"
Dat Reuter's werken, al zijn zij dan ook niet
voor het tooneel geschreven, toch met zooveel
succes ten tooneele gebracht worden, is wel voor
namelijk te danken aan de in alle opzichten
natuurlijke en ware wijze, waarop Junkermann de
hoofdpersonen er uit voorstelt. Een groot aantal
andere acteurs, wij noemen slechts Auerbach en
Schröder, zeker lang niet van de minsten, hebben
getracht hem daarin na te volgen, maar geen
hunner is er in mogen slagen hem te evenaren.
Op het tooneel is Junkermann in n woord
prachtig; nog prachtiger evenwel en ongeëvenaard
is zijn optreden als recitator, waar niets hem
bindt, waar hij zyn Reuter" geheel kan geven,
zooals hij is.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Zaterdag 19 October had weder de eerste
Kamermuzieksoirée in dit seizoen, uitgaande van de
Mij. tot bevordering der Toonkunst, plaats. Ik
schrijf er dit laatste bij ter onderscheiding van
de Kamermuzieksoirées, die eerlang onder den
naam van soirees musicales" door de H.H. van
Loencn (piano), Timmner (viool) en Anton Bonman
uit Utrecht (violonc.el) met medewerking van
nader te noemen" solisten zullen worden gegeven.
De tijd zal moeten loeren of hier twee aan el
kaar verwante inrichtingen van dezen aard naast
elkaar, dan wel slechts ten koste van elkaar,
bestaan kunnen. Afgaande op het groot getal
dergenen, dio verleden jaar voor de soirees van
rloü»J;unst zijn moeten worden afgewezen, zou
men wel kunnen meenen van naast elkaar" ; doch
als men bedenkt, dat dit groot getal wel voorna
melijk zal gevormd zijn door liefhebbers om
Joachim te hooren, die het vorige jaar op de Ie soiree
van Toonkunst medewerkte, is men weer geneigd
te gelooven van ten koste van elkaar". Welke
van de twee inrichtingen er dan onder moet, zal
de tijd dan tevens uitmaken. In allen gevalle:
concurrentie is goed; van weerszijden zal men zijn
best doen, het ecno lichaam om staande te blijven,
het andere om het eerste tot wijken te nopen.
liet publiek vaart inmiddels uitstekend bij dezen
strijd om hot bestaan, want op deze wijze ontvangt
het mettertijd een maximum-genot tegen een
minimum-prijs.
Doch houden we ons voor 't oogenblik alleen
maar bozig met de kamcrmuzieksoirée van Za
terdag j.l. Hierop werden uitgevoerd: het Piano
trio van Beethoven in D dur (op. 70), een nieuwe
Vioolsonate van Brahms in D mol (op. 108) en
het Str/jliquintet in Bes dur (op. 87) van
Mendelssohn. De bezetting was als gewoonlijk, be
halve dat door het uittreden van den heer Timm
ner nu de hoor Hofmeester alt speelt en in diens
plaats als 2e viool do heer Frowein is aangesteld.
Deze laatste heeft nog het een en ander te
leercn, alvorens hij in het kwartet in alle opzich
ten een voldoende en waardige figuur zal ma
ken; hij speelde zijne partij af en toe nog
oenigszins stijf en niet met het gemak, de
gave van opgaan in het geheel, de spontane
teit, de handigheid (ik moet veel woorden
gebruiken om waarschijnlijk toch nog niet eens
duidelijk te kunnen maken, wat elk eeuigszins
geoefend kwartetspcler dadelijk begrijpt), die in
het cnsemblespel niet gemist kunnen worden.
Neemt b.v. de 2e viool een figuur van de Ie over,
dan moet zij het karakter, dat deze laatste er
aan gat', precies zoeken na te bootsen (desnoods
met de fouten er \>\j); welnu, dit is de
spontaneïteit, dio ik bedoel en die de heer Frowein nog
eenigszins miste. Doch de tijd alweer die
groote, onvermoeide onderwijzer zal den beer
Frowein wel beter loeren doen.
De uitvoering van de genoemde werken ver
schafte overigens vele oogenblikken van genot,
al kon ik het b.v. met de opvatting van de eerste
2 gedeelten van het Trio niet geheel eens zijn,
noch ook al hot schoone erkennen, dat volgens
sommigen zoo rijkelijk in de nieuwe Vioolsonate
van Brakms verscholen ligt. Het kan zijn, dat het
werk bij nadere kennismaking voor mij zou win
nen, doch ik meen aan een compositie den eisch
te kunnen stellen dat zij dadelijk bevalle, op
strafte van het er voor te houden, dat het de
détails of de bewerking zijn, maar niet zoozeer
het groote geheel, waarmede men later gaat
dweepen. Een in grooton stijl gecomponeerd werk moet
terstond begrepen en gewaardeerd kunnen wor
den. Een groote stijl sluit het begrip van rust in
zich, en rust is juist datgene, wat ik in de laat
ste werken van Brahms zoo dikwijls met smart
mis. Brahms is mij tegenwoordig veelal al te druk,
al te dik en vooral al te lang druk en dik
on daarbij schijnen mij zijn nieuwere werken
rhythmisch lang niet zoo belangrijk als zijne vroe
gere. Zijne composities dragen tegenwoordig alle
ongeveer een gelijken stempel, hebben hetzelfde
karakter ; men zou zeggen, dat Brahms aan zekere
monomanie ging lijden, dat hij rusteloos n en
hetzelfde droombeeld najoeg en zich verdiepte
in nc enkele stemming, die hij telkens
en telkens weer trachtte uit te drukken. Men
vindt ditzelfde verschijnsel terug in de laat
ste werken van Beethoven; ook deze maakt hierin
don indruk van steeds de handen uit te strekken
naar eenzelfde geliefd voorwerp, dat zijn zielsoog