De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 3 november pagina 4

3 november 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 645 dat h\j hun ontsnapt, en zy zoeken zich re denen op te geven van dit gevoel van vervreem ding. In een artikel van Gaston Descharmes over Renan's Histoire du peuple d'Israël, vindt men er de echo van. Als men het eerste deel van dit boek leest, vraagt men zich met schrik af, hoe die rooversgeschiedenissen, die verhalen van woeste emirs en dolende benden schreeuwerige marabouts, de voorrede en voorbereiding van het leven van Jezus hebben kunnen zijn. Men moet wel herhaaldelijk zich zelf voorpraten dat al die lieden hebben meegewerkt tot de goddelijke bestemmingen van het Heelal, om zich van huivering te kunnen weerhouden bij het ver haal hunner bedrijven. Als men den indruk van een boek van Renan bij zich zelf nagaat, gevoelt men zich tenzij men behoort tot de kleine kerkgenootschappen, die hun anathema's zoo gauw Inj de hand hebben niet een criticus, maar een rechtgeloovige, die zijn geweten onderzoekende, al bevend overal twijfelingen en zwakheden ontdekt." Descharmes haalt dan andere critici aan: Eenigen hebben in die geschiedenis der Beni-Israël een beetje veel lokale kleur, een beetje misbruik van Bedoëinisme gegispt. Zeer zeker kunnen eenige pagina's alleen geschreven zijn door iemand die Flaubert gekend heeft en in den tijd van Munkacsy heeft geleefd. Maar het bezwaar is onbillijk. Het Oosten verandert weinig of niet; nu nog vindt men de personen uit den Bijbel weer in die zwer vende stammen, altoos gereed om hun tenten op te vouwen, en hun kudden onder andere sterren te gaan weiden. Hoogstens zou men kunnen wenschen, dat de schrijver eenige al te krasse vergelykingen had willen verzachten, hij die zoo het geheim van kiesche retouches bezit". Ook de nu en dan een weinig ironische, koele toon, de oneerbiedige sceptische voorstelling heeft velen geschokt. Men heeft vergelijkingen aan gewezen, die wat al te snel de eeuwen doorvlie gen; eenige lezers vergeven het den heer Renan niet, dat hij Jesaja bij Armand Carrel en Emile de Girardin heeft vergeleken, en gesproken heeft van het monóme, (een optocht een voor een, zooals studenten of gymnasiasten wel eens hou den) der profeten in de vlakte van Gilead." Descharmes verdedigt hem hier, door te zeggen, dat zulke grove vergelijkingen den leeraar alleen een middel zijn om den oningewijden de illusie te geven, dat zij hem geheel begrijpen. Zonder zulke vergrootglazen" zou hij de wetenschap niet a l'usage des gons du monde kunnen ten beste geven. Maar, voegt hij er bij, het is de vraag of het wel noodig was, voor deze lieden den ernst en vooral de nuances der wetenschap op te offe ren, en er is een tijd geweest, dat Renan daar over ook zelf anders dacht. Eene der eigenschappen van Renan, die zijne Fransche collega's in de theologie steeds meer en meer ergeren, is zijn goed humeur. De namen tumiste" en dilettante" worden hem telkens naar het hoofd geworpen door hen, die niet alleen geen schijn van zijn talent, maar ook niet het ge ringste deeltje van zijne wetenschap bezitten. Het publiek,"zegtDescharmes,f?en zelfs vele vrij ernstige geleerden," had hij er moeten bijvoegen, bemerkt van dezen verwonderlijken geest slechts de uitwen dige versiering, den voorgevel; het weet niets van den uiterst gecompliceerden inhoud en de diepe grondslagen. Men moet soms in Duitschland komen om te hooren waardeeren welk een hebraicus en linguïst Renan is. Wij, Franschen, vergeten te gaarne, dat dit zeldzaam vernuft zich niet in de clubs der letterkundigen, maar in de laboratoria der geleerdheid gevormd heeft. Eenige tientallen personen in Europa zijn in staat hem goed te begrijpen. Onze elegantste schrijver is een onzer diepzinnigste geleerden. Het lid-van de Académie des Inscriptions et Belles-Lettres, dat Renan's levensgeschiedenis zal schrijven, zal verbaasd staan over den catalogus alleen van zijne wer ken van zuiver geleerd gehalte, enkel voor de mannen van het vak bestemd. Deze beeldstor mer is een benedictijn wat het werk betreft; deze artist is een philoloog; deze historicus is een stylist; deze grammaticus is een denker; deze homme d'esprit is een geschriften-ontcijferaar. Hij heeft altoos boven proeven van algemeene uitlegging, het onderzoeken der minste détails verkozen. Hij heeft nooit zijn afkeer verborgen voor enkel speculatieve beschouwingen, voor het dorre spel van eenvoudige formules, voor gewaagde algemeenheden, voor de kunstmatige aperc,us en zwaarwichtige kinderachtigheden der syllogismenbouwers. Do waarheid zoeken, geduldig en met methode, de gegevens vermeerderen en controlee ren, om het wereld-raadsel optelossen, dat was steeds zijn werk. Het is belangrijker," heeft hij gezegd, te weten, wat de geest der menschheid over een vraagstuk heeft gedacht, dan eene meening over dat vraagstuk te hebben". Het is juist die hartstocht voor het onbekende historische en het bewustzijn van het wezenlijke, die hem zijn wijsgeerig optimisme geven, dat zoovele lezers teleurstelt". Vandaar dat Renan in zoovele wetenschappen heeft trachten te wroeten. Klankleer en aardrijkskunde,oude litteratuur en geologie, hijheeft uit alles hulpmiddelen gezocht. Doorzoek toch het oude Phenicië", zegt hij, men weet nog niet al wat dat land bevat; ondervraag als geoloog Azië's hooglanden, waar de mensch het eerst gewoond heeft; doorgraaf Susa, doorgraaf Yemen, door graaf Babyion. Waar en wat is Eden? Wat is Saba? Wat is Ophir?" Renan voelt zich dan ook tot al wat hij nog niet weet aangetrokken; hij zou gaarne de Ougro-Finsche,de Mongoolsche, de Toengoesische dialecten kennen; hij meent, dat zij hem helpen zouden iets meer te weten. Ook dit is eene oorzaak van zijn moed en zijn tevreden heid; de historische wetenschappen hebben nooit hun laatste woord gezegd; voor wie het intellectueele leven genieten is nooit het leven dor; de taak is eindeloos en biedt steeds nieuwe verras singen. Renan zelf heeft in twee woorden zijn programma geresumeerd: De hand houden aan een werk van langen adem, maar het oor leenen aan de bijkomende gevallen van het omringende leven." Dit doet hem zoo gemakkelijk zijn vergelykingen vinden. David, zoo eenvoudig regeerend in zijn vesting Sion, doet hem denken aan het kleine koningschap van Abd-el kader, en de proeven van dynastievestiging, die wij nu in Abyssiniëzien, aan de hoven van Negussen als die van Magdala of Gondar. Op die wijze vooral, vermijdt bij het, te gelijken op die geleerden, die, zooals hij zegt hun leven doorbrengen met de bloemblade ren eener plant te tellen, en er den geur niet van kunnen genieten." DE NIEUWE TIJD. Onder bovenstaanden titel komt in de Frankfurter Zeitung het volgende artikel van de hand van F. Mamroth voor, dat ons belangrijk genoeg scheen, om het in zijn geheel weer te geven. De bellettristische litteratuur van Duitschland wordt bedreigd door de opstijgende schaduwen eener groote omwenteling. Van uit de verte zijn de eerste kenteekenen waarneembaar van een be vrijdingsoorlog, dien de genius der dichtkunst nau de eeuwenlange tirannie van de sleur en de gewoonte zal verklaren. Deze eeuw zal waar schijnlijk niet ten einde gaan, zonder dat de strijd kreten der nieuwe beweging de geheele maat schappij zullen hebben wakker geschud. Politieke omwentelingen werken met de kracht van een kanonschot; sociale hervormingen komen evenals een moeielijke genezing, slechts langzaam en met horten en stooten tot stand; litteraire revoluties gelijken op lange veldtochten. Ook de geschie denis der Duitsche litteratuur zal haar dertigjarigen oorlog hebben. Het gronddenkbeeld van den nieuwen tijd wor telt voornamelijk in twee vraagstukken. In de eerste plaats gaat het uit vau het streven naar vrijheid van de volkeren, die deze eeuw hebben zien rijpen en be?chouwt het de betrekking tusschen de politieke rechten, die de menigte door veel strijd verworven en de mate van vrijheid, waarover het individu te beschikken heeft, voor zoover het zich van de aanspraak daarop be wust is. Is dit iudividu onder de heerschende omstandigheden in staat, zich vrij en ongedwon gen te bewegen en te uiten, of om het harpoenbetll der Scandinaviërs te gebruiken in hoe verre is het hem vergund, de lijn te laten vieren? Hier blijkt terstond, hoe nauw begrensd het gebied van zijn vrijheid is. Waarheen hij zich ook, als een tweede Tamino, weudt, van alle kanten klinkt hem een barsch «Terug!" te gen. Staat, kerk, maatschappij laten hem drei gend de vuisten zien. »Gij wilt vrij zijn?" zegt de Staat tot hem. »Goed ik heb daar niets tegen, maar houd n in de eerste plaats aan mijne wetten, hetzij deze u rechtvaardig mogen voorkomeu of niet; verder verlang ik van u, dat gij een bepaalde hoeveel heid wetenschap ia u zult opnemen. Wanneer dit geschied is, zullen wij die hoeveelheid nameten, opdat ik wete, hoeveel brood ik u te geven heb. Zoo en zooveel schooljaren en ik geef u een betrekking; zoo en zooveel examens en ik veroorloof u, akten te schrijven en nieuwe ziekten uit te vinden; zoo en zooveel geld en ik maak u tot hanclelsraad; zoo en zooveel voorvaderen en ik geef u het recht mede te helpen om te regeeren en een rijk met goud geborduurden rok te dragen. Bovendien leg ik beklag op een aan tal jaren van uw leven, waarin ik u, als het noodig mocht zijn, veroorloof uwe medemensehen dood te schieten of u zelf van kant te laten ma ken. Voor het overige moogt gij zoo vrij zijn, als gij zelf maar wilt, wanneer gij er u slechts voor in acht neemt, door uwe meeningen of han delingen de ergernis van anderen niet op te wek ken. Want dan kan ik zeer ernstig worden. Onthoud dat en nu basta!" De kerk zegt tot hem: »Gij wilt vrij zijn, mijn zoon? Dat kan mij niet dan aangenaam zijn; de Heer zij met u! Ik eisch slechts uwe algeheele instemming met mijn dogma: twee maal twee is vijf zeven achtste! Niet waar, dat is niet te veel verlangd? Daarvoor bewijs ik u ook tallooze attenties. Ik zegen u zoo vaak gij het maar verlangt; ik help u, in de wieg en in de huwelijkssponde. En wauneer gij soms toe vallig mocht stervo maak u daarover maar niet ongerust. Want zie je, wat men reutelt van het vergankelijke van den stof, van algeheele vernietiging, wat uwe oogen en uw verstand n leeren, is alles onzin. Ik weet het beter; ik kan het u zwart op wit laten zien. Verlaat u er op : Gij komt in den hemel, maar braaf moet gij zijn, zeer braaf, en vóór alles dit eene gelooveu: twee maal twee is vijf zeven achtste!" De maatschappij zegt tot hem : Gij wilt vrij zijn? Maar dat spreekt immers vanzelf. Wij allen zijn immers vrij. Ik wil u alleen slechts eenigen raad geven in uw belang na tuurlijk. In de eerste plaats: tracht met ons op goeden voet te blijven, want wij zijn velen en gij staat alleen. Gij zult allerlei dingen zien, die u mishagen, dat weet ik reeds van te voreu. Gij zult zien hoe het recht miskend, de misdaad geëerd, de leugen gevierd, de zwakke verdrukt en de macht verafgood wordt. Gij zult zien, dat alles voor geld te koopen is: Deugd, schoonheid, eer, roem, gij zult den strijd van allen tegen allen zien dien verbitterden strijd, dien men met glacéhandschoenen aan en met een vriendelijk glimlachje om de lippen en een beleefden handdruk voert. Bekommer u daar niet om, of beter nog: doe net als de anderen. Wees slecht, valsch, tiranniek en wreed; bega alle mogelijke laagl;«len; laster, verdruk, mishandel uw naasten doe wat gij wilt, maar zorg er voor den schijn te bewaren. Al moge de wereld het ook weten, dat uw vader naar uw zin te lang leeft, omdat gij zijn erfdeel noodig hebt behandel hem steeds met eerbied, wauneer een vreemde er bij is ! En al moge de geheele wereld er ook den mond van vol hebben, dat uw huwe lijk ongelukkig is overlaad uw vrouw met attenties, wanneer gij met haar onder de menschen komt! En nog iets: snij visch nooit met een mes! Zelfs wanneer ik u alles zou kun nen vergeven. op dergelijke punten versta ik geen gekheid, ben ik onverbiddelijk. Staat, kerk, maatschappij dat zijn dus de drie overmachtige tegenstanders van het individu. Maar wanneer hij dit inziet, is er nog geen einde aan zijn vragen. Een nieuwe bedenking stijgt in hem op: »Indien het mij gelukte, mij van al die ketenen te ontdoen zou ik dan werkelijk vrij zijn?" Terstond is de philosophie bij de hand om hem op het onvrije van den wil en op bet eerste eu voornaamste recht van de subjec tiviteit : ieder schepsel is zoo gelukkig of zoo ongelukkig als het zich gevoelt, niet als ik in zijn plaats en met mijn intelligentie mij zou ge voelen, te wijzen. En nevens de wijsbegeerte treden de natuurwetenschappen op en leeren hem, dat alles wat hij uitdenkt, wenscht en ver. richt, niet uitgedacht, gewenscht en verricht is, omdat hij dat wil, maar omdat de substantie der hersenen in zijn schedel eu de bloedsomloop in zijn aderen dat zoo bevelen. En dan verder: wanneer wij werkelijk dat zijn, wat wij volgens onze natuur zijn moeten welke menschelijke wet kan dan van ons eischen, dat wij anders zullen zijti dan wij zijn? Hier sluit zich de kring, die inzicht en verlangen samenbrengt: Wij weten dat wij van nature niet vrij zijn met welk recht stellen dus de staat, de kerk en de maat schappij ons verantwoordelijk voor dat, wat wij doen ? Nu legt het individu in wien al deze twijfe lingen zijn opgekomen zich de tweede hoofdvraag voor: Wanneer reeds, zooals een vluchtig naden ken ons leert, de ontmoeting van het individu met het geheel, een onuitputtelijke bron van indrukken, gevoelens, aandoeningen, conflicten en smart, dus zaakkundig gesproken, van litteraire motieven en stof is waardoor komt het dan, dat onze litteratuur, die toch een getrouwe af spiegeling van het geestesleven van het volk zijn moet, hardnekkig zich blijft bewegen in een met illusies,droomerijen en onwaarheden gevulde wereld en elke aanraking met het werkelijke leven met verontwaardiging vau de haud wijst. Honderde stemmen klinken hem tegen: wij zouden niets liever wenschen, dan de werkelijkheid te mogen afschilderen, maar het publiek vergunt ons dat niet! Zoo, en waarom dan niet ? Omdat de werkelijkheid in den regel niet mooi is ! Ah zoo! wij weten nog altijd niet wat waarheid is, maar wat mooi is, daarover zijn wij volkomen in het reine : vier eeuwen hebben het conventioneele begrip van schoonheid gevestigd en vastgesteld, en wee dengene, die het zou wagen, daaraan te tornen en zich aan het juk dier voogdij te ont trekken ; niet dat wat mooi is, moet ons bevallen, maar dat, wat ons bevalt,moeten wij mooi vinden. Het schoonheidsideaal van den Chinees hoe hemelsbreed verschilt het van dat van den Euro peaan. Doch wie van beiden heeft meer recht den ander te bespotten, wij den Chinees of de Chinees ons ? Maar dit is het niet alleen: de werkelijkheid is niet slechts leelijk, zij is ook onzedelijk! Aha, dat is het ware! Zedelijk zijn, dat wil zeggen den schijn aannemen, alsof uien vau de natuurlijkste en meest bekende dingen ter wereld geen flauw begrip heeft. Zede lijk zijn, wil zeggen zich in de meest ontuchtige gedachten te vermeien, maar oog en oor voor iedere eeuigszins vrijere openbaring- van de wer kelijkheid met angstigen afkeer te sluiten. Zedelijk zijn, wil zeggen luide het doodeu der zinnen te eischen, maar in het geheim zich aan de lusten vau Capua over te geven Zedelijk zijn wil zeggen, anderen of zich zelf wijs te maken, dat men de natuur juist daar, waar zij onoverwinne lijk is. overwonnen heeft. Ja, maar wanneer het geoorloofd was, rondweg alles te zeggen, wat wer kelijk bestaat, werkelijk gebeurt?wat zou er dan van het gezin, wat van de onschuld der kinderen, wat van de harten der jonge maagden worden ? Nu, het is zeer de vraag, of het niet beter zou zijn, dat men van alles op de hoogte was, dan dat men omtrent alles in het onzekere blijft. Het naakte brengt niet in verleiding, wel het gesluierde; dat is reeds een oude ervaring. In allen gevalle heeft de menschheid den tijd, waar in zij de kuische eu zedige mocht spelen, reeds lang achter den rug. Ce oude dame maakt zich belachelijk, wanneer zij zich nog als kinder lijk en onschuldig voordoet Sedert haar huwelijk met de beschaving heeft de maatschappij het recht verloren, naïef en beschaamd te zij u. Inderdaad, hoe aandachtig men ook in de Duitsche bellettristische litteratuur van de laatste vijftig jaren rondsnuffelt, men zal steeds vinden dat zij zich niet ver van die gevoels-romantiek, die zich met voordacht van de werkelijkheid af wendt, verwijderd heeft. Dit kon er nog door, zoolang de toon, dien zij aansloeg, nieuw, het gebied, dat zij betrad, nog niet uitgeput eu de kring vau toehoorders, tot wien zij sprak, daar voor nog ontvankelijk was. Maar sedert lang reeds is de ure geslagen, waarop er niets meer te gevoelen of te bedeuken was, dat niet reeds onder duizenderlei vormen tot walgens toe werd verkondigd, en reeds se dert huig trekt elke ademtocht van onze littera tuur als een vermoeid gegeeuw over Duitschland heen. De vertelling meende met behulp van al lerlei vermommingen haar bestaan te rekken ; zij hulde zich in de boerenkiel, in het kleed der geschiedenis en vluchtte tot in het oude Rome en in den tijd van Sesostris, maar dat alles was slechts een carnavalsgrap, en als het twaalf uur sloeg en de verdichting het masker aflegde, was het steeds de oude, afgeleefde romantiek, die met haar belachelijk, tandeloos gezicht voor den dag kwam. De lyriek draaide en wendde zich in de oude, uitgezongen gevoelens, totdat het haar op zekeren dag gehikte, een tot uu toe onbetreden veld van het Duitsche geestesleven te ontdekken: de herberg. Zij daalde onder het gejubel des volks tot de herberg-poëzie af; maar drinken is nog niet leven, en daarom moest ook de heer lijkheid van de dorstige lyriek spoedig ten einde loopcn. Het ergste is het nog met het toonccl gesteld, misschien wel omdat het gesproken woord beter en eer tot het gemoed doordringt, dan het gedrukte. Afgezien van het zoogenaamde klassieke repertoire eu enkele uitzonderingen niet te na gesproken, bezit het Duitsche tooneel slechts twee typen, waarvan het eene onophou delijk gegeven wordt, nl. het blijspel waarin de onweerstaanbare assessor het onnoozele bakvischje ouder steeds nieuwe verminkingen van de waar schijnlijkheid naar het altaar geleidt, en dat, meestal in de schouwburgarchieven sluimerende treurspel, dat met een op jamben voortsukke lende voorstelling van oude historische conflicten »vrees en medelijden" vermeent in te boezemen. En toch, welk een zonderling contrast! Datzelfde publiek, dat den inheemschen auteur dwingt zich tot de gedachtenwereld der kinderkamer of van een idioot te beperken, duldt de meest naakte onthullingen, zoodra deze uit een vreemde taal in de zijne worden overgebracht. De beweS'ng, die zich in de bellettristische litteratuur van uitschland vertoont, is dus, alles wel beschouwd niets anders dan een zich verschuilen voor de werkelijkheid, het voortdurend aanslaan van n en denzelfden gevoelstoets, een doelloos ronddolen iu den doolhof der romantiek. (Slot volgt.) AANTEEKENIXGEN SCHILDERKUNST. De Tentoonstelling in Egyptische portretten te Amsterdam, waarvan velen een indruk zuller, behouden, werd vooral op het laatst goed bczoch,, evenwel niet zoo druk als te Brussel. Het leven digst was de belangstelling in deze verrassende documenten, toen de verzameling te Dresden ten toongesteld was. Blijkens een interessant artikel van Dr. Bredius in de jongste aflevering van Oud-Holland", heeft indertijd Henry Havard, die door de Fran sche Regeering met een onderzoek in de Nederlandsche archieven belast was, en die toen meende een goeden buit te kunnen thuisbrengen, over Pieter de Iloogh vele valsche gegevens gepubli ceerd. Er leefden in de 17e eeuw meer personen van dien naam en de vond-grage Franschman hoeft de levensomstandigheden van deze mot die van den unieken en in zijn tijd zoo weinig be grepen schilder verward. De laatste bundel van den artistieken advocaat te Charleroi, Jules Destrée: Les Chimeres, ia ver sierd met een frontispice door den onheimelijken fantast Odilon Redon, met een ets van Marie Danse, de bruid van den schrijver, en rnet teekekening van Henry de Groux. Waarom worden er ten onzent toch zoo weinig zulke waarlijk alleen artistiek bedoelde beekjes bezorgd ? Wij hopen hier geen indiscretie te begaan door te melden, dat bij den gelukkigen eigenaar van een zeer belangrijk schilderij van llemliranclt het voortreffelijke voornemen bestaat, dit aan het Mauritshuis te 's Hage ter leen aan te bieden. liet succes van de Hollandsche schilders te München, meu kon het deze week in alle dag bladen lezen, is volledig geweest. Van Miinchen,zegt men, begint de victorie. Nergens anders in Duitschland kon de sympathie voor onzo artisten zoo groot zijn, als juist daar waar de jonge Duitsche school ontstond, die zich zoozeer naai de moderne Hollandsche vormde en die telken jare een leger van Duitsche zoekers over onzo grenzen stuurt, om hier de simpele sujetten to vinden voor hunne opmerkelijke schilderijen. Ken tentoonstelling van Hollandsche kunst,vóór kort te Hamburg gehouden, trok daar nog zeer weinig do aandacht en het is ook maar kort ge leden, dat zelfs een in Nederland wonend Duitschcr, die-nu wellicht over de Hollandsche kunst reeds als van onzo kunst" zal spreken, toen lid eener Nederlandsche tentoonstcllingscoramissie, een uitnemend schilderij ophangende van een groot Nederlandsen, schilder (die thans te München de hoogste onderscheiding verwierf) zich onsterfelijke ridicuul wist te maken door den uitroep: Nun, bin ich aber f'roh dasz ich das nicht gemacht habe!" De geestige Fransche kritikus G. Dargenty die (volgens sommige al te veoleischenden bij ontontstentenis van oen geheel voldoende wijs van beoordcelen) zijn lezers op onbarmhartige persi flages kan vergasten, is zoo vrij de gesubsidieerde prijswinncrs, wier werken op de huidige ten oonstclling der Emois de Rome te Parijs te zien zijn, een beetje in de maling te nemen. Het stroompje verplichte schilderkunst, zoo schrijft hij, dat ontspruit in de Villa Medicis en zich ter hoogte van de Saint-Père-brug in de Seine werpt, wordt ieder jaar dunner. Van de gewijde rots, waar de beminnelijke Piéridcn den kwcekelingen van onze school gedienstiglijk de borst reikten en aan Frankrijk bij abonnement de heilige melk der groote kunst verstrekten, ontsprong eertijds, zegt men, een hel dere stroom, overvloedig en zuiver, en waarin zich het verrukkelijke blauw van een diepen hemel weerspiegelde. Op dien vloed liet een enthousiaste en geloovige jongelingschap zich heenvoeren naar het zoete land der droomen.... Wat is er van dien stroom geworden ? Eenige tranen, glippend nog langs de lianen die er den zoom van beschermden, laten zijn spoor slechts vermoeden, en de karige natuur die hem wreed heeft doen verdrogen, heeft tegelijker tijd den vruchtbaren boezem der negen zusteren uitgeput. Ook zingen de voedsterlingen niet meer. Wel ingelichte lieden beweren dat zij boven de levenwekkende melk aan het ontzenuwende Sint-Jans kruid de voorkeur geven, en dat zij gaarne het café-chantant in stede van het concert der Muzen genieten. Zulke inlichtingen vinden wellicht hun oorsprongin boosaardigheid; maar in waarheid geeft de schijn hun gelijk, want nimmer werd het genie der dichters van de villa Medicis zoo vrekkig besteed, en men moet toestemmen dat deze jeug dige entretciius aan Frankrijk weinig waar voor hun geld verschaffen. Het magere festijn dat ons voor 1889 wordt voorgezet bestaat uit vier boterammen " In de kunstzalen van Dordeswell te Londen zijn, behalve een aantal schilderijen der beste Fransche romantiek, weder verscheidene stukken geëxposeerd van Israëls, Bosboom en Jacob Maris. Waarlijk, men krijgt in Londen meer van onze eerste meesters te zien dan wij hier. De onder nemende directie der Panorama-maatschappij moest weer eens, evenals zes jaar geleden, maar zoo mogelijk compleeter, een tentoonstelling van mooie. Haagsche kunst arrangeeren. De eenige Nederlander, als we 't wel hebben, die bij de Tentoonstelling der Artistes-ind pendants te Parijs exposeerde, is de heer Vincent

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl