De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 17 november pagina 3

17 november 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 647 DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOB NEDEBLAND. en helderheid van expressie legt dit werk getui genis af en den componist komt komt daarvoor een warm woord van hulde toe. Evenwel moet hij de muziektaal nog zuiverder en vooral losser leeren schrijven (een betere en makkelijker stem voering weten te verkrijgen) en vooral nog meer leeren letten op den eigenlijken btvöw van een stuk. Een zekere afgerondheid in kleine vormen leert een gezonde muzikale natuur al spoedig verkrijgen, maar moeielijker is het, een werk te scheppen, waarvan men moet zeggen: dit werk mocht slechts zoo en niet anders gecomponeerd worden, er valt niets dan tot zijn schade aan te veranderen. Een doorwrochte compositie moet haast zijn als een mathematisch proces. Uit het n moet noodzakelijk het andere vol gen. Wanneer men n maat heelt, is men in het coinponeeren van de tweede niet meer vrij. Ja, misschien past er altijd maar n maat op een andere. Ons gevoel van schoon moet ons ieereii de grenzen nauwer en nauwer te trekken, waarbinnen een zedelijk goede aanslui ting aan die ne maat mogelijk schijnt, tot we ten slotte erin slagen, de ware" maat te vinden. Bij den heer v. Tetterode mist men te dikwijls dit gevoel van onvermijdelijkheid, dat men bij de werken der groote meesters altifl heeft. De eerste 10 maten van het Praeludium b.v. zijn goed, maar de lle past er niet bij; daar wordt de stijl door die achtsten in de linker hand banaler, de harmonische voortgang te snel en is bij a tempo de A in de bas niet gemotiveerd (waar komt die vandaan?). Na de reprise tot den terugkeer in G dur gaal alles weer goed, al had ik het orgelpunt op D niet zoo spoedig bereikt willen zien, maar het daaraan voorafgaande wat breeder uitgesponnen. Bij de herhaling in G-dur van het eerste deel gelden natuurlijk dezelfde opmerkingen van zooeven. In de 4e maat van het 4e systeem aldaar waren in de rechterhand in plaats van Beis juister C genoteerd geworden ; men verwacht nu in Cis mol te belanden. In de Sarabande maakt de G in de 3e stem, die naar A gaat, geen goeden indruk; tieu^egen n dat vriend Bach dit A, B, C van de rech terhand aldus zou geharmoniseerd hebben : A B C D E Evenzoo maakt in de 2e maat Fis Gis A van het 2e systeem die in de C D E 3e en 4e stem samenvallende C B A G's geen goeden indruk, maar dien van armoede. Het 2e gedeelte van de Sarabande begint weer zeer goed, maar pag. 7, 2e systeem, 4e maat, is de sprong van Fis naar Cis in de bas niet fraai. Beter ware het geweest, indien de D in de 3e stem naar Cis ware gegaan. Vóór den terugkeer tot het hoofdthema eindelijk ont breekt voor mijn gevoel nog n maet. In de Gevatte ware ik in plaats van den heer v. T. in de Ie maat, 4e systeem, in C-dur gebleven, en niet dadelijk weer naar A-mol overgegaan. Door al te veel moduleeren, wordt het werk zoo onrustig. Vanaf de 4e maat, 4e systeem, ware ik dan weder op den dominant drieklank van A (E, Gis, B) een poosje blijven staan, hadde ook den niet klassieken sprong van C op Dis een paar maten verder vermeden, en ware dan zonder verder oponthoud tot het hoofdthema teruggekeerd, daar al dat achtsteng«tokkel op den duur vervelend wordt Ik kan niet alle deelen van het werk hie.r even uitvoerig blijven bespreken en eindig dus, het werk, ondanks alles wat ik erop te zeggen had, aan een publiek, dat van eenigs/.ins degelijke muziek wil gediend zijn, aanbevelende, daar het, zooals ik in het begin van deze bespreking al zeide, zeer muzikaal en speel- en dankbaar ge schreven is. Laat ik nog vermelden, dat liet, behalve uit de reeds genoemde deelen, nog uit een Air en een Gii/ue bestaat, en keurig netjes is uitgegeven bij »De Algemeene Muziekhandel" alhier. * * * Ten slotte vermeld ik een mannenkoortje van Heuri F. E. Brandts Buijs, getikeld «Kies mij". Kunstwaarde bevat dit werkje maar weinig. Hoe iemand het nog altijd de moeite waard kan vin den, al die doodordinaire harmonieën nogmaals op het papier te zetten, is me een raadsel Als het maar te doen is om een nieuwen tekst op mu ziek te zetten, dan kon men dien tekst evengoed op een reeds bestaand lied voor mannenkoor aan passen. Gsen sterveling, die ooit zou meenen, dat tekst en muziek niet goed bij elkaar behoorden, want op deze soort van muziek passen, gewoonlijk alle teksten. Zoo zou ook dit lied, waarin een geheel mannenkoor tege lijkertijd om de hand van n enkel misje dingt (hetgeen niet de verkieslijkste wijze van vrijage schijnt), evengoed »het onweer" of »Matrozenlied" kunnen heeten. Niet, dat dit lied niet redelijk goed gecomponeerd is. Ware het nog slecht, dan zou het zich in zooverre althans van andere onderscheiden. Maar dit eeuwige eenerlei dat is voor alles wat geen mannenkoor is of daar mee samenhangt om dood te gaan. Het werkje is netjes uitgegeven bij de firma Thieme te Zufphen. 15 Nov. F. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. De beide belangrijkste kunstgenootschappen in ons land houden op het oogenblik elk eene expo sitie, zooals men er liever niet te veel ziet, van prijzen namelijk voor verlotingen; het Genootschap ?Pulchri Studio in den Haag eene, waartoe al de Haagsche artiesten bijdroegen, van schilderijen welker opbrengst de kosten van net-nieuwe ge bouw moet helpen bestrijden; Arti et" Amicitiae te Amsterdam eene van de prijzen der jaarlijksche verloting ten bate van het Weduwen- en Weezenfonds der Maatschappij. Tot zoolang iemand ons van ons ongelijk overtuige, permitteeren wy ons do volgende redeneering: De onafhankelijke rnaatschappij,,Artiet Ainicitiaa" heeft natuurlyk volkomen vrijheid in hare eigen aangelegenheden te handelen zooals haar dat goed dunkt. Maar ieder belangstellende heeft ook het recht om een maatschappij die kostbare belangen heeft te behartigen, en die meermalen als officieele vertegenwoordigster der schilders optreedt, in haar handelingen te kritizeeren. De maatschappij Arti" wil, onder meer, iets doen om de weduwen harer werkende leden te verzekeren. Voortreffelijk; door de materieele zorgen der kunstenaars te vermin dereu, bevordert men immers de onafhankelijkheid der kunst? Zij koopt nu voor hare verlotingen werken aan van schilders die voor het grootste deel daarmede tevens worden voortgeholpen. Voor treffelijk alweder, zou men zeggen. Maar bij het aankoopen dier werken het is dezelfde kwestie als bij de jaarlijksche premieplaat kan niet gelet worden op het talent der schilders, of wat zij zijn of beloven, en in hoeverre zij verdienen geholpen te worden, maar de commissie moet, met het bizondere doel, de pjaatsing van zooveel mo gelijk loten, voor oogen, bijna uitsluitend acht geven op de aantrekkelijkheid die de stukken zul len hebben voor het groote publiek, dat hier zoozeer niet naar kunst vraagt, als wel gaarne bij verrassing een stukje thuis krijgt, geschikt om als meubel dienst de toen. Daargelaten nu dat loterijen van schilderijen, toch altijd leelijke dingen zijn, moedigt de Maatschap pij nu door de keuze bij hare aankoopen voortdurend schilders aan wier werk voor het grootste deel geschikt geacht wordt als lokaas voor het loten koopen, m. a. w. schilders die door den aard van hun werk dat alevel kwijt zouden raken, en daar om alleen al minder behoeven te worden gesteund. Maar bovendien, door het opzettelijk aankoopen van minder artistieke dingen, helpt zij schilders op do been houden, die voor negen tienden op zijn mooist mediocriteiten zijn en beter een ander bedrijf zouden kiezen en dan weder niet weduwen zouden nalaten ter welker ondersteuning dit schildersgenootschap slechte kunst moet koopen. Ook doet de Maatschappij door een expositie, als die welke nu in de grooto zaal van Arti" te zien is, onder sanctie van haar naam te houden, het tegenovergestelde van den smaak bij het pu bliek verfijnen, waardoor zij weer het tegenover gestelde doet van de positie der werkelijke artisten in de maatschappij to helpen verbeteren. En ten slotte doet Arti" al dit euvel willens en wetens, om aan een aantal weduwen van wer kende leden, het heusch toch niet buitensporige jaargeld van f 250 te kunnen uitkeeren. Terwijl als om te bewijzen dat het geld anders zoo moeielijk niet te krijgen is, de Maatschappij Arti" ter viering van haar heugelijk vijftigjarig bestaan weldra een schitterend festijn gaat aan richten, dat schatten kosten moet. Waarlijk, wij hebben persoonlijk niets tegen de Maatschappij Arti". Zij heeft ons nimmer een handbreed in den weg gelegd, ja wij behooren wellicht haar voor het tegendeel dank te weten. Maar wij zouden niets liever zien dan dat deze invloedrijke kmistenaarsbond hare kortzichtige tsktick liet varen, en op royale wijze krachtig voor de onafhankelijkheid van kurst en kunste naars mocht optreden. Van de meening dat deze Maatschappij wel beschouwd enorm veel krachten verspilt aan een doel dat zij averechts bevordert, dat, wat de wet van Arti" den bloei der beel dende kunsten noemt, kunnen wij, en naar wij in den laatsten tijd opmerkten, meerderen met ons, niet terugkomen. Wanneer men pas in de andere zaal van Arti" de Haverman-tentoonstelling heeft gezien, en mon er zich rekenschap van tracht te geven wat do heer Ilaverman eigenlijk in Spanje en Tanger zoeken ging, en wanneer men dan overweegt hoe verschillende jonge Ilollandsche schilders in don laatsten tijd behoefte schenen te gevoelen in Al giers, Constantinopel of waar niet al, to gaan werken, dan behoort men, alvorens een algcmeene conclusie to trekken, ook nog eens de merkwaar dige bladzijde na te lezen die do fijne Fromentin, zelf een der meest begaafden van do Fransche reiziger-schilders, iemand dus dien men in deze niet van oppervlakkigheid of van eonig parti-pris kan verdenken. wat deze smaak volle en vernuftige kunstphilosoof, wonschendc, zou men zeggen, daarmede tevens zijn eigen vonnis als schilder te teekenen, over deze reisncigingen der moderne schilders geschreven heeft: De liefde voor het te huis is nooit, zelfs niet i u Holland, anders dan een uitzondering, dan een afwijking geweest. Ten allen tijde heeft men lieden gevonden, wien de voeten brandden om naar elders te trekken. De traditie der Italiaansche reizen is wellicht de eenige die alle scholen gemeen hebben, de Vlaamsche, de Ilollandsche, de Engclsche. de Duitsche, de Spaansche. Sedert de Boths, Berchem, Claude en Poussin, tot op de schilders van onzen tijd (Fromentin schroef zijn boek Les Maitres d'mitrefois in 1875) heeft men geen landschapscliilders gevonden, die (hij schroef voor Frankrijk) niet de neiging gevoeld hebben, de Apennijnen en de Romeinsche Campagna to aan schouwen, en nimmer is een locale school sterk genoeg geweest, om het Italiaansche landschap to beletten, er die vreemde bloem binnen te smok kelen, die nooit anders dan hybridische voortbreng selen gegeven heeft. Sedert dertig jaren is men veel verder gegaan. Verre reizen hebben do schil ders verlokt en bobben in de schilderkunst heel wat veranderd. De beweegreden dier uitstapjes op avontuur, is ten eerste een behoefte tot ontginning, eigen aan alle op n punt opgehoopte bevolkingen, de lust om te ontdekken en een soort van noodwen digheid van zich te verplaatsen om iets nieuws te vinden. Hot is ook de terugslag van zekere wetenschappelijke studiën, waarvan de vorderingen slechts verkregen worden door reizen om de aarde, om de hemelstreken, om de menschensoorten. Het resultaat is het bekende genre een cosmopolische schilderkunst, eer nieuw dan origineel, weinig na tionaal, dïe in de geschiedenis, wanneer de ge schiedenis zich met haar bezig zou houden slechts een oogenblik kan vertegenwoordigen van weet gierigheid, van onzekerheid, van malaise en die slechts oen verandering van lucht is, beproefd door tamelijk ongezonde lieden.'' Over den Boheemsch-Hongaarschen 17de eeuwschen portretschilder Johann Kupetzky, is een biografische studie verschenen, door Alexander Xyazi. versierd met twee perfecte lichtdrukken naar eigenaardig expressieve portretten door den schilder. Dr. Georg Holland, die vroeger een studie schreef over Die Renaissance in Holland, hoeft thans een stevig boekdeel over Die Holldndische Baukunst und Bildnerei in het licht gegeven. De uitgever Schalekamp te Amsterdam hoopt in postformaat een prachtwerk over Anton Mauvo uit te geven, met tekst van II. L. Berkenhoff, etsen van Pb. Zilcken en facsimiles naar schil derijen, teekcningen en studies van den schilder, Het werk zal compleet zijn iii acht afleveringen, elk met een ets. V. EEN HISTORIESCHRIJVER DER 17DE EEUW. (De Reuzen). Behalve Hooft, Bor, van Meteren, Aitzema, Van Reydt e tutti quanti, heeft de Gulden eeuw van Nederland ook den historieschrijver Johan Picardt voortgebracht, Doctor in de Theologie en in de Medicijnen, eerst voorganger der gemeente Chrisli te Egmond, daarna te Koevorden. Gelijk de mannen wier namen wij meteen iu herinnering brachten over gebeurtenissen spraken, die min of meer binnen het bereik van het toenmalig onder zoek lagen, zoo sprak Picardt over zaken die men slechts daar buiten aantrof en dit is zijn eigen aardigheid en zijn fort, ziju fort eu natuurlijk tegelijkertijd zijn zwak: met een woord dat het eene en het andere samenvat: ziju stokpaardje. Picardt, Theologus, Pastor Covordiensis primus et Doctor Medicus, behoort ook in de geschie denis der kanselwelsprekenheicl herdacht te wor den, en daarover misschien later eens, maar hij is nothing, if not oudheidkenuer. De lezer krijgt ongetwijfeld den indruk, dat wij bezig zijn onzen man te bespotten. Wij moeten ons op dit punt verschoouen. Hij is in ziju soort een onzer lie velingsauteurs! Hij spreekt over Hunebedden en reuzen, over Japhetieteu en »Schitiers" met een gemeenzaamheid, die ons, ook al weten we dat deze gemeenzaamheid op inbeelding berust, op het idee brengt, dat wij met een Methusalein in de tweede macht te doen hebben. Gij zult zijn Korte Beschryvint/e fan ecnijje venjetcne en verborgene Antiquiteteii der Pi'otiniiëit en Landen (jeleijc.n tusschen de Nooril:cc, de IJsscl, Enise en Lippe" lezen, als hadt gij het verbaal van een ooggetuige voor u. De betrouwbaarheid er afgerekend, is hij de Herodotus onder de Nederlandsche historiografen. Hij is een praatvaiir, gelijk gij er in kleine steden en dorpen en op het platteland onder de ouden van dagen nog aantreft, hij is der praat varen praatvaar, die u dwingt serieuselijk te luisteren naar verhalen, die u eea suotzieken glimlach zouden afpersen zoo een ander ze u vertelde. Zoo we ons niet ver gissen dagteekeut de eerste druk van zijn boek (waarbij nog Annales Drentbiae zijn gevoegd) van lüen het werd herbaalde malen herdrukt; Groningen en Amsterdam genoten daarvan de eer. Het zal den lezer, deuken we, niet ongevallig ziju, nu eens eenige zekere narichten te ontvangen omtrent die vergetene eu verborgene antiquiteiten. Mocht er twijfel bij u rij/en, \veinu, toestemmen zult ge, dat ge hebt keunis gemaakt met een curieus en sin/julier man, dien de eer toekomt eener weetgierigheid die tot wetenschap pelijke nieuwsgierigheid gestegen is, dier philosóphische verwondering, welke, volgens Aristotelas, de eerste voorwaarde is van het philosophisch genie. »In het ondersoecken der Antiquiteten onses Vaderlandts, zegt hij in de Dediciiti^, en vindt ick onse Landtsaten niet seer curieus." Zij be kommeren zicb meer om uitheemsche geschiede nissen. Maar »Godt die buiten 's Landts geregeert heeft, die heeft oock bier geregeert." Eu al hebben onze voorouders geeu pennen, inkt of pampier gekend: Nochtans heboense ons schrif ten genoeg naargelaten, kosten wij die selvige maar lesen." Daar zijn onder anderen de Stupendae Antiquitates van de h'ioge en oudraaglicke stenen", op onze velden verspreid; de «Venen, reliquieu van eene pernicieuse watervloedt"; »meu klimt somtij ts op de hoge ronde Bergjes: men speculeert om verde: men weidet zijne oogen in de omliggende velden, Heyden en Bosschagiën : en meu gedenckt niet wat in de Bergjes, onder do voeten, verborgen en be graven ligt" ; »wij horen dickinaals noemen eeuige Heydensehe namen van Steden, Dorpen, Buerten, Velden,Bosschagiën, Rivieren, die niet en smaacken naar de hierhiudtsche sprake; maar niemant scherpt ziju verstandt daar op"; etc. Soodanige snaken horen wij daaglijcks met onse ooreu. Wij siense met onse oogen: Wij verwonderen ons daar over, maar wij blyveu in de versvonderiuge steken." Waarom gelaten zich de historiekenners, of er omtrent die oudste tijden, niet eens een getuigenis was? Deze antiquiteiten zijn toch geen werken der Natuur, noch zijn zij uit den Hemel gevallen of uit de wolken geregend of door de winden aangewaaid: zij zijn immers van menschenhanden verordineerd? »So wanneer een goedt Historicus ziju verstandt daar op scherpt, sal hy gewaar werden, dat men iu dese verborgene en vergetene Antiquiteten, van welcken men geen scbriftelick bewijs der oude scribenten heeft, Characteren vindt; letteren, segh ick, Vestigia eu verborgene Merckteyckenen, die den ondersoecker leydeu sullen tot de autheureu deser Autiquiteten." Na een lijst van pi. m. 80 oude auteurs, waar uit almede geput is, begint het. Een enkel hoofd stuk kiezen wij uit. Wij gaan voorbij »vau de eerste oorspronck onser natie": --'t is immers seker en buyteu eenigh clispuyt, wij luyden moeten uyt eene van Noabs sonen geproereert siju." Gij moogt op de aucties eens rondzien naar het boek, zoo gij wilt ingelicht zijn over verschillende andere oorsprongen, over Friezen en Franken en het bedrijf der Romeinen in deze landen, over den ouden Heydenschen Godtsdieust en de oude spraacke, mitsgaders de natuur, het leven en de zeden der Inwoonders en hunne Koningen en Edelen; van dit en nog veel meer, zal Picardt u op de hoogte brengen, hij weet het. Ons zal hij met de Hunebedden bezig houden, «de Antiquiteten aller Autiquiteten." Als de eerste die hier te lande in den breede van deze merk waardige monumenten handelt en een onderzoek er naar instelt, heeft hij recht iu dezen nog eens gehoord te worden. Om zijne beschrijving is het ons natuurlijk niet te doen. Terloops vermelden wij, dat hij zich verzekerd houdt dat er oudtijds karakters op de steenen gestaan hebben. »Indien sy als noch souden mogen gevonden werden, soo sal men bevinden dat 't zijn Gottische Letteren." Een aantal bijzonderheden, waarvan sommige niet. waardeloos, laten we aan hun plaats. Ein delijk komt de vraag naar de herkomst en hier staau we bij stil. -.< Werken der Alanen, Sweven, Romeinen, Fran ken of Duitschen zijn het niet; veel min der Landzattn. »Ick heb meenich oudt bedaeght man gevraecht offer niet eenigh oudt Erfgeruchte in de memorien der ouden soude overgebleven zijn. Maer wat heb ick meenicb vreemd en ab surd bericht bekomen! Eenige opiuien moet ik bier verhalen, aer zijn eenige van gevoelen, datse (deze AutiquitetenJ) van de wateren der Diluvie der eerste werelt op malkandcren souden gedreven zijn. Wanneer dat waer was, so souclet alsoo grooten miracul ziju als de behou.denisse selfs van Nonen iu de Arcke; Andere zijn in de opinie, dat dese Steenhopen ziju Reliquien van de eerste werelt, o;n redenen alhier te lang om te verhalen": maar desteeiihoopen van't Noorden vertooneu inscripties van gottische letters: nu isset immers seker dat eriu deeerste wereltgeen Gottische spraecke, maer anders geen als de Hebrecsusche in gebruyck gesveest zij." «Sommige meenen dat 'et zijn structuren van de Duyvel selfs, tot dien eynde op malkanderen van hem gestapelt, om op dieselve ouder den naem van Her cules geëert te werden. Heeft meu oyt gehoort, dat de Duyvel het ambacht van een Metselaer en Steeupacker geoeffent heeft?" Men heeft be weerd dat Bonifaeius deze offeranden heeft afge schaft; doch Bouifacius had in dit landschap niet een woord te zeggen. »Noch zijader die jneeaen dat 'et zijn de Coiumuae Herciüis. Andere dat 'et zijn Trophaea der Victoriea van de Romeyneu. Sommige dat 'et zijn Sepultuyreu en Begrafe nissen van eenige oude Laats-liecreu." »Ten eersten soo is het seker dat dese steen hopen niet en zijn wercken van soodanige statuer vau menschen alsser nu sijn; e:i oock niet vau Ingeboornc'ii. Want die en hebben van oudts geeu Kennisse of Practijck gehadt, vau pumpeuse of prachtige sepuHuyren." Ook hebben ze geen in strumenten eu machines gcliadt. Heiden, che al taren zijn het ook niet: »Zij en hebben gansch geen gelijckenisse of fatsoen der Autharcn. Die de steenhopen gesien heeft moet bekennen dat dcselve gansch onbequaem en ongefatsoeneert zijn om de allerminste Oiterhaiide te koiiuen plaats geven." Sepultureu der Romeinen zijn't evenmin. «Want bcneffens datse de form en het fatsoen vau de nette Roomsclio Sepultuyron niet en heb ben, soo zijn oock dese hopen alhier iu wesen geweest, eer dat de Rameynea iu dese landen ge komen zijn." «Maer «ouden 't niet Troplniea en gedenckteyckenen zijn? Neen. 't En is noyt der Romevneu manier geweest, soo veel Trophaea ep te richten in een Land, veel min soo dicht aen malkanderen. En by al dien de llomoynen den Ligeseteneu van Drenth soo veel Veltshigen afgewounen hadden, a'sser wel steeuhopcu ziju,daer soude noch kadt noch houdt afgiiekonien zijn en al het Drentse bloedt soude ouder den Hemel uytgeroeyt geworden zijn." «Maer en zijn 't niet de vermaerde Ilerculis Columnao, Pilaren en Gedenckteykenen van den verinaerdeu Campvcchter Hercules? Praetjes, onwacrdigh om te wederleggen: nochtans zijnder Geleerde mannen die sulcks ge schreven hebben " Zouder veel omslag maakt onze Geleerde alle geleerde en ongeleerde opiniën af. Nu zijn wij ten einde raad ! ?>Wat salinen dan eyudelijck maken van dese oude, vreemde, en monstreu-ie Autiquiteten ? Het zijn al t« samen b?grafreiiissen vau grouwsame, Barbarische ea wreede RKUSEN, Hiiijnen, Ijiijantcn, kinderen Enakim, Eniin, Xcphilitii, Rcji/taiin, menschen van grouwelijcke statuer, groote krachten, eu beestelijcke wreetheydt, die noch Godt iiocb menschen gevreest hebben, maer geacht (verden geboren te zijn tot verderf des menschelijcken geslachte!" Ziedaar de oplossing, en ons dadelijk in medias res. Het is do moeite waard te luisteren. Gij zij t hier aan de bron; aan de bron der meest authentieke mededeelingen. »Dese monstreuse Rcuxcn zijn in de.-c lauden ge komen uyt Gothia, S weden, Noorwegen, Helsiugen, Fiumarcken, Bjannia, Scbrickliunia, Denemarcken, etc., ;il!e wek'ke Lauden in de alleroudtste tijden gekrielt hebben van Reusen, welcke ia de woeste Noordteche Landen gekomen zijn uyt Asia, uyt het Landt Cauaan, etc. Misschien dat er eenige sullen gevonden werden, die mijn sustenu niet en sal smaken, die voor fabelen en praetjes houden al wat van de Reusen en baer ongeiooflijcke wercken geschreven is en gezeght wert. Doch dcsc t/ocdc joulcn dienen-, wegen hare sinipellitydt, veel meer bektacykt, als in hacr tegenspreken wcdcrleijlit te icerdcn. Wel hoe! eu zijuder niet, soo wel voor als naer de Diluvie, grouwelijcke Reusen. geweest op aerden, van ouineuscbelijcke grootheydr, starckbeit, wreetheit eu overdadige tiranuije? Datze voor de Diluvie geweest zijn, getuyght Moses selfs, Gen. (j : 4, zeggende Iu die dagen wa ren tlaer Rc/iseit op aerden. Datse oock naer de Diluvie geweest zijn, geprocreert van de des cendenten Noahs, getuygeu de verspieders des lauds Cauaan, Nnm. lij, seggeude; Eu wij waren als sprinckhanen in onsen oogen en soo waren wy oock iu hareu oogen." In bijzonderheden wordt over de Giganten van 't Oude Testament uitge weid. »0g, den koning tot Basau, slapende op een yzeren bedde, wat is die geweest een grou welijcke Reuse! Jesbi, Saph, Betbalaemi en zijn broeder, sonen Rapha, zijnze niet geweest monstrueuse Reusen?" En »alle oude Gottische en Deeusche scribenten spreken alle uyt eenen mont, namelijck, dat alle de Noortscbe Landen gelijck als besaeyt zijn geweest met Reusen." Hare wercken, begraffenissen, inscriptien en andere me morien, die zij in de landen hebben naer gela ten, die sullen wel dueren tot aen 't oynde der werelt. En waer is doch eenen hoeck van de bekende gansche werelt, in welcke voortijts geen Reusen geweest eu zijn? Reusen zijn ge weest in Africa; Reusen in. Arabia; Reusen in 't land Canaan, Reusen iu Grieckenlandt; Reusen in Italien; Reusen in Vrauckrijck, in Engelandt, in Schania, in Polen, in Duytslandt, in Nederlandt. Dat groote Geberghte in Bohemen, dat Reusengebergbte heeft voortijts gewemelt van Reusen." Bewijzen? Ga tot onzen Picardt en word wijs. Wel heeft hij gelijk, wanneer hij,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl