Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 618
In de Fine Art Society te Londen is een ten
toonstelling van een aantrekkelijke soort, een
expositie namelijk, alleen van studies en schetsen,
door voorname schilders, van dingen dus die niet
onmiddelijk voor het publiek gemaakt zijn en die
daardoor zooveel artistieker kunnen zijn. Maar
het is alleen zwart en wit werk. Wat zou een
goedgearrangeerde expositie van schilderstudies
interessant kunnen zijn. Groote schilders zóó te
zien, in négligé, met niets dan hun spontaan ge
voel -tegenover de natuur.
Men vindt op die expositie schetsen van
BurneJones, Walter Crane, Legros, Watts en vr.lo an
deren. Binnenkort komt er in dezelfde galerij
een tentoonstelling van pastels door Whistler.
In het huis op den Quai d'Orsay No. 11 te
Parijs waar Ingres in 1867 stierf, is een
gcdenkteeken voor den meester geplaatst.
Te Salzburg stierf dezer dagen de baron de
Schwiter, een beroemd Fransen portretschilder.
die veel gereisd heeft, en de leerling, vriend en
strijdgenoot was van Eugène Delacroix. In de
correspoudentie van den laatsten vindt men ver
scheidene katneraadschappelijke brieven aan L.
A. de Schwiter, die vijf-en-taclitig jaar oud is.
Tot hevige verontwaardiging van zeker slag van
Fransche critici, voor wien ook het graf geen oude
veeten kan zoenen, worden pogingen aangewend
om de Olympia van Edouard Manet voor het
Loüvre Museum te winnen Inderdaad is het nog
al mal dat Manet, die meer dan iemand anders
invloed heeft gehad op de hecle nieuwere schil
derkunst, in het Loüvre noch het Luxembourg
door een enkel werk is vertegenwoordigd.
Het is trouwens overal hetzelfde. In het
Brusselsche Musée Moderne vindt men zoowat geen
enkele moderne artiest vertegenwoordigd. En in
ons Rijksmuseum ontbreekt nog steeds een
Willem Maris.
Bij de jongste schilderijauctie in het Hotel
Dronot werd het volgende gesprek afgeluisterd :
Kijk nou toch! Ik herinner me den tijd dat
ik voor den prijs van een paar schoenen een Corot
ken krijgen zooals er daar een voor 10,000 frcs.
verkocht werd.
En waarom kocht je hem dan niet ?
Ik had de schoenen meer noodig.
19 Nov. '89. V.
SARCEY EN DE ACADEMIE.
Het artikel in de Annales Potitiques et Litt
raires, waarin Sarcey uiteenzet, waarom hij zijn
candidatuur voor de Académie terugtrekt, wordt
door de Europeesche pers als zoo bewonderens
waardig en opmerkelijk beschouwd, dat wij niet
kunnen nalaten er op terug te komen. De een
voudige wijze, waarop hij de academische eer af
wijst, de vrijmoedigheid, tvaarmede hij bekent,
dat het besluit hem wel eenige moeite gekost
heeft", zegt de Neuc Freii Pressc, dwingen ieder,
die de omstandigheden kan beoordeelen, tot onge
veinsde hoogachting. Eu men meene niet, dat
de druiven zuur waren. Sarcey had reeds veertien
stemmen vast, en de vier of vijf, die nog tot de
meerderheid noodig waren, had hij zouder veel
moeite gekregen". Na Meilhac en Halévy, de au
teurs van La Balie IL line, kon men tegen een
tooneelfeuilletonnist geen bedenkingen meer heb
ben; Sarcey's arbeid is zoo geregeld, dat hij wel
het equivalent van een botk kan genoemd wor
den, en de persoon van den criticus heeft reeds
lang genade gevonden bij het meerendeel der
académiciens. »Toch zou het een groote eer ge
weest zijn voor de Parijsche journalistiek:, als
Sarcey, die enkel journalist is, in de Académie
verkozen was; maar een nog veel grootere eer
is het, dat hij onbaatzuchtig van deze eer afstand
deed, om enkel journalist te blijven".
»Ik behoor niet tot degenen," zegt Sarcey,
»die er behagen in scheppen, de Académie met
goedkoope hatelijkheden te bestoken; ik heb
nooit anders dau met eerbied en achting over
baar gesproken. Meermalen was ik in de nood
zakelijkheid om académiciens duchtig door elkaar
te schudden, maar voor de Académie zelve heb
ik steeds de diepste vereering betoond. Op let
terkundig gebied is zij, met de Comédie
Francaise, het eenige lichaam, dat het nieuwe aan het
oude Frankrijk verbindt, en over de revolutie
van 1789 heen, de keten der traditie vastknoopt.
Zij geniet bij een gedeelte van het geletterd pu
bliek en bij het geheele publiek der bourgeois
een buitengewoon prestige.
De meest besliste spotters zijn wel verplicht
te bekennen, dat, après tout, als de Académie
al eenige namen zonder waarde bevat, zij ook
de schitterendste vermaardheden van ons land
vereenigt; Alexandre Dumas fils, die na zich over
de Académie vroolijk gemaakt te hebben, er later
ook naar gesolliciteerd heeft, antwoordde aan de
genen die hem dit verweten: »Wat wilt ge ? 't Is
altoos aangenaam tot een gezelschap te
behooren, waar men niet meer dan met zij.ii veertigen
kan zijd." Hij had er kunnen bijvoegen, dat er
onder die veertig wel dertig of vijf en dertig zijn,
die een naam hebben, en in kunst, letteren, wel
sprekendheid, politiek of salon iets beteekenen, en
dat allen, zelfs de onbekenden, welopgevoede lie
den zijn, met wie het een genoegen is, op de
vergaderingen saam te komen en wat vrij te
. kunnen praten."
Sarcey zegt voorts, dat hij dan ook alle recep
ties in de Académie gedurende de laatste dertig
jaar heeft bijgewoond en er 's avonds in het een
of ander blad verslag van heeft gegeven.
Ik werd dus noch teruggehouden, noch be
lemmerd, zooals eenigen mijner confrères hadden
kunnen zijn, door verklaringen als die welke
den heer Emile Zola zijn ontvallen, en waarover
hij nu berouw heeft, of die welke de heer Alphonse
Daudet herhaaldelijk met hooghartige minachting
" heeft geformuleerd. Ik had niet, zooals de fiere
Sicamber, te aanbidden wat ik verbrand had,
want ik had niets verbrand. Ik had altoos ge
meend, dat de titel van académicien de schoonste
en begeerlijkste belooning is, die een letterkun
dige zich wenschen kan".
Het was ook geen valsche bescheidenheid, die
hem terughield. »AIs het mij overkwam een blik
achterwaarts op mijn leven te werpen, kvvaai het
mij voor, dat dertig jaren journalistiek, waarin
ik zooveel juiste denkbeelden in zooveel bladen
gestrooid had, wel voor mij konden pleiten en
mijn zaak winnen bij rechters, die, zooal niet
de uitgebreidheid en den glans van het talent, al
thans toch de eerlijkheid en den smaak voor goede
litteratuur welke zich nooit verloochend heeft, wil
den beloonen.
Er waren dus heel wat redenen, die mij kon
den doen profiteereu van de sympathie welke
men mij heimelijk toonde, en mij als
candidaat doen optreden. Ik wil mij niet groot houden;
ik ben er verscheiden dagen zeer onrustig over
geweest; ik heb niet mijn ganschen gezonden
slaap genoten De besluiteloosheid hield mij on
rustig, wakker; het is een lastig ding niet te
weten wat men doen moet.
Er was maar n middel om de rust te her
winnen : een vast besluit te nemen.
Het is genomen; ik zal mijne candidatuur niet
aan de Académie presenteeren.
Meent niet dat het uit vrees voor den strijd is.
Ik ben polemicus geboren, het instinct de
eombaticitézit mij aan de ziel vastgeschroefd. Het
vooruitzicht van een strijd aan te binden, zou
mij eer verlokken dan ontmoedigen. Vechten is
het eenige amusante op de wereld ; de academi
sche sport is zoo goed als een andere en ik beu
van nature een speler.
Ik heb andere redenen.
Ik behoor tot de militante journalistiek. Het
toeval, dat mij den kant heeft heengeduwd, waar
miju persoonlijke smaak mij heetilokte, heeft mij
in de kritiek langzamerhand eenige vermaardheid
doen krijgen. Ik heb mij in vele genres versnip
perd, maar blijkbaar is uit de tooneelkritiek het
beste deel mijner reputatie gesneden, en ais de
Académie mij had willen benoemen, zou zij in
mij den Maandagsfeuilletonnist, ecu der erfgena
men van Jules Jauiu, hebben willen eeren.
Welnu; ik maak mij geen illusies. Het spreekt j
van zelf dat ik mij noch voor een zot, noch voor
een ploert houd, zooals de jongelui die van mij
spreken, dat gaarne zeggen. Maar wel weet ik,
dat de eigenschap, die mijn lezers bovenal ia i
rnij op prijs stellen, de oprechtheid is. j
Op den dag, toen ik de pen ter hand nam, |
heb ik mijzelf gezworen, dat ik over elk stuk
dat mijn oogen voorbijtrok, een meeniug zou
geven, goed of slecht, maar mijn meeniug; dat
ik die eerlijk zou geven en duidelijk, wat er ook
gebeuren mocht. Ik beu dien eed getrouw ge
weest; het publiek heeft ten slotte vertrouwen
in mij gekregen; het heeft mij genomen voor
datgene waarvoor ik mij uitgaf. Het geloott mij. i
Ik heb het dikwijls gezegd: in de kritiek is |
het gezag het vertrouwen v au anderen. Dat ver- j
trouwen heb ik verworven, langzaam, dag aan j
dag, niet door talent, maar door eerlijkheid eu j
nauwgezetheid. Van die lange volhaidiug pluk
ik nu de vruchten. Dikwijls zegt men van inij :
Hij is een imbécile! Hij is een crétiu, een
idioot, een oude ondermeester! maar dan voegt
men er bij: Hij zegt wat hij meent.
Meer verlang ik niet Op dit denkbeeld dat
het publiek heeft van mijn goede trouw berust
mijn reputatie en mijn gezag."
Dit denkbeeld wil Sarcey niet iu gevaar brengen.
»Een voorbeeld. Men neemt een blijspel van
Camille Doucet weer op. Ik persoonlijk houd
wel van dat genre, dut nu uit de mode is ; het
doet mij aan Uolin d'Harleville denken, een dien
ik in mijn jeugd bewonderde. Ik heb er herhaal
delijk, en zeer vrijuit, het goede van gezegd dut
ik er van dacht.' Toen heeft men kunnen zeg
gen : Een rareu smaak heeft die Sarcey! Maar
uu zou men zeggen: Ah, kijk! Hij heelt de stem
van mijnheer Doucet noodig.
Ik zou mijn crediet verliezen, en die gedachte
zou mij ondragelijk zijn.
Er zijn verscheiden tooneelschrijvers in de
Académie; ik weet dat eenigen hunner er niet
tegen zouden hebben, mij hun stem te geven.
Zou ik daarna even vrij in mijn oordeel ziju?
Ik geloof het wel, omdat zij niet kleingeeestig
zijn. Men meent onder het publiek dat een
criticus al zeer stoutmoedig moet zij o om kwaad
te zeggen van een stuk van Dumas. Volstrekt
niet, het is heel gemakkelijk. Dumas is boven
die misères verheven; ik weet dat, als hij al een
oogenblik knorrig mocht zijn, dat booze hu
meur terstond overgaat. Eu Sardou? Er zijn wei
nig menschen die ik ouaangeuamer behandeld heb.
Welnu, ik acht hem genoeg om te moeiien, dat
hij, ofschoon hij mij wel voor iemand zal hou
den wiens geest te beperkt is om schoone
tooneelstukken te waardeeren, mij toch zijn stem zou
geven, wanneer die niet al lang aan een ander
beloofd was.
Neen, de ware moed is, zijn ware meening te
zeggen over het zoutelooze stuk van een gering
journalist. Die blijft u een ouverzoenlijken haat
toedragen. Ik moet bekennen, dat ik wel eens
bijna in verzoeking gekomen ben, zulke stukken
maar te verzwijgen; niemand zou mij er naar
gevraagd hebben. Maar ik heb gesproken eu, gelijk
ik verwachtte, zes maanden lang in het blad van
den journalist mij u dagelijkschen speldeprik
ontvangen".
Het weigeren van de candidatuur is dus enkel
een offer aan de goede meeniug die het publiek
van zijne oprechtheid hebben zal.
»Ik heb aan die goede meerling al meer ge
offerd. Ik heb om haar te veroveren, alle eer
bewijzen, om zoo te zeggen emolumenten mijner
positie, geweigerd, presidentschappen, decoratiën,
enz. Ik heb'mij gestrengelijk buiten de wereld
gehouden, nooit een invitatie aangenomen, die
met vriendelijkheid beloond moest worden; ik heb
geleefd als een beer in zijn hol, het is beter dat
ik een beer blijf.
Als de journalistiek, waarvan ik bijna even.
veel houd als van de Ecole normale, mij noodig
had om in de Académie vertegenwoordigd te ziju.
zou misschien die overweging bij mij gegolden
hebben. Maar zij wordt reeds vertegenwoordigd
door onzen beroemden oudste, John Lemoinne,
en ik zie er daar achter mij wel twee of drie
anderen, die zachtjes aan naar de Académie
schuiven en schitterend de plaats zulleu
bekteeden, die ik openlaat.
Ik heb maar n wensclr. dat men op mijn graf
die woorden, den inhoud van mijn leven, zal
plaatsen:
SARCEY,
Onderwijzer en journalist.
Zoo is dan dit artikel ten einde; ik heb er
duizenden en duizenden geschreven en geen met
meer aandoening en zielsangst, want het zijn
discussiën waarop men niet terug komt en die
een heel leven binden.
Maar het offer is gebracht; de brug is achter
mij afgebroken; en nu vooruit!"
Het artikel is voor Sarcey en de Fransche jour
nalistiek inderdaad een merkwaardig monument.
EEN HISTORIESCHRIJVER DER I?DE
EEUW.
(De Beugen).
(Slot.)
»Doch ick ben van gevoelen.dat er werekelijck
onderscheyt geweest zij onder deze Reusen, alsoo
dat sommige wel de helft zijn grooter geweest
als andere. Den heyligen Auyuatimis segt in
zijn ]~). Boeck ran de Stat/t Oodts, in 't9 cap.
dat hij. en andere met hem, aen den oever bij
Utica eens Pensen tandt gesien heeft, die wel so
groot geweest was, als hondert van onse tanden.
Wat een hooft, wat een lichaam moet dit Mon
ster gehadt hebben! Ende voorwaer! ick geloof
eenen Augiistino meer, als houdert ignorante
scribenten. De Gottische historiën verhalen dat
in dat Landt eenen Heuse, geweest zij die op
eenen dajr.li soo verde gegaen heeft als een
ordinaris mensche iu twaelf dagen soude konnen
gaen."
Men begrijpt dat het geen lieden geweest zijn
van gelijke beweging als wij. »Dese 'Pausen zijn
doorgaens (altyrl) geweest grouwelijcke, brutale,
wreede, onknysche en heyloose menschen ; met
hare eygeue Moeders, Su&ters en Dochters
hebbense, sonder eenige Fchaemte bloetschande bedre
ven. Van beesten hebbense haer niet onthou
den : met vrouwen, die inaer van een ordinaris
statuer waren hebbense seer Barbaris geleeft.
Die een schoone Dochter hadde, daer zij
d'overhandt hadden, die mocht vreesen; alsoo dat som
mige Hoogestantspersoneu de ingangen tot de
slaepkamers harer Dochteren bewaren lieten door
Beereu en andere verscheurde Beesten. Men
schen die zij beseften kosten vingen zij, slachteden
deselve en verslonden se. Ja van levende raeuwe
menschen te eten en hebbense geen walge ge
hadt. Ongeboore kinderen hebbense uyt hare
schuylli«eckjjs geseheurt eu dezelve, als een
sonderlinge (liijzond/'rc) delicatesse, met huyt en
hayr, soo warm als zij op de werelt quamen,
opgeknapt. Trots en opgeblasen zijnde, wegen
hare grootheyt en starkheyt hebbense
grouws.fune tyrannije gepleegt en waerse meester
geweest zijn, alles verkeert of naer hunnen
sin gestclt. Ende voorwaer, datse met extra
ordinaiïe boosheden zijn besmet geweest, kan
men alleen hier uyt afnemen, dalse door
de rechtvaardige bestieringe Godts iu alle
hoeken van de werelt t'eeuemael zijn uytgcroeyt
en venlelght, alsoo dut men van haer seer
we.ynigh hoort." Zij hebben den haat der meuschen
op zich geladen. In details deelt onze schrijver
mee, hoe de/.e toen de handen hebben te z.'imen
geslagen, om hun vijanden naar eilanden en wil
dernissen en zeekusten te verdrijven. Daar de
ordinaire menschen te klein waren, »soo hebbense
meestendeels daer na getracht om met sware
knodsen der Reusen beenou te verpletten en in
stucken te s'iaen om deselve daerdoor onder de
voeten te werpen." Bewijsbaar is het voorts dat
dit geweest is voor aller menschen memorie. Van
daar dat sommige scribenten ongeloovig zijn op
dit punt. Maar de kennisse der oudtheyt
manqueert haer en zij sien met luier aengesicht maer
iu de nieuwe en niet in de oude werelt;
meenende, gelijck nu de werelt is dat ook soodanigh
de oude werelt geweest zij, hoewel die soo veel
van malkandeten verschillen als dagh en nacht."
De oude werelt, lezer, is, wel te verstaan: die
vóór en kort na den zondvloed. Soude
noodtsakelijek daer uyt niet moeten volgen dat Noahs
soonen, of ten minsten eeuige van haer souden
moeten L'cti.icii geweest zijn? Wat daer van zij
is Godt bekent!" \Vel verzekert J1e>'nsns\\et,td\c
kort na den tijd van Gideou geloofd heeft, eu
'de Chaldeën hebben groote experieutie gehadt
van oude geschiedenissen"; ook zijn er Geleerden
die sustineereu, dat alle merisclten voortijts groo
ter dau nu zijn geweest. sDocli 't is wel meer
gebeurt dat lïeusen goprocreert zijn van meu
schen van onse ordinarische statuer."
l Nu wert gevraeght of men niet ecnigh bewijs
soude konrien uytvinden, uyt wat landt dat onse
Hierlandtschc lieuxen zijn van daen gekomen ?
Sal daer op dienen tot bericht, dat 't wel soude
konnen zijn dat eenighe Heuscn, van Josua
verjaeght uyt den lande van anaau, her.vaerts sou
den gevlucht ziju om in de.se quiirtieren veyligte
leven." In elk geval echter zijn /e dau door
't Noorden tot ons gekomen. In den breede wordt
aangetoond dat Denemarcken, Sweden, Gothia.,
Noorwegen, Helsingen, Finmarckon, Biarmia ziju
in oude tijdon onfeylbaer en souder tegen spro
ken geweest Nesten van Reusen. Hunne werken
zijn er nog legio. Hierom geef ik den
verstandigen Loser te kennen, of het alles voor fabulon
te houden si), 't geen de oude Poëten geschre
ven hebben van de Giganten die don Hemel be
stormden. Misschien dat dit wel slaat op »den
trotsighen Toorn van Babel", maar wie seght in
derdaad dat de Pensen niet geweest en xijii de
voornaernsteRoervincken van dat opgeblasen werck,
niet wn.'ir ?
Welnu: do Drcntsche hunebedden en do
Reusonsepulturen in de Noortsche huiden voorschre
ven ziju van een en dezelfde structuur etc. De
levendige Keusen hebben er de dooden begraven
die alhier gewoont bobben. Datter ongolijck
meer Housen hier gewoont hebben al-.ser
steen1 hopen zijn, is uit verschillende berichten op te
j maken. Doch ook hieruit blijkt het: In Drenth
viiit men seor weynigh steonen of zij zijn aeu
l de Hunnebedden geimploieert. Ergo: daer zijn
l meer gestorven en begraven als zij niet steencti
hebben kunnen vereeren; of 't en wnor dat men
sustineeren wildedat do grooteVlinteu en de Reusen
te gelijek een eyndc souden hebben: 't welck dau
wat vreemts soude sijn." Men moet maar schran
der zijn. En om nu nog terug te komen op het
gerucht, dat men in de Germaansche landen de
zuilen van Hercules nog aantreft, 't welk Tacitus
reeds vermeldt. Daer is qualijck een Landt in
Europa of daer is eenen Hercules geweest.
Scilicet, dese moet een wonderlijoken avonturier ge
weest zijn: hij moet vleugelen gehadt hebben,
dat hij alle landen heeft kounen doorvliegen, hij
moet meer als meuschelijcke krachten gehadt
hebben, want hij heeft overal overwonnen ; enfin,
wie onzer kent de daden van Hercules niet? En
nochtans schuylt hier onder de naeckte
waerheydt: want door dese Hercules werdt verstaen,
niemand meer of minder, dan de welbekende
Reuzen, die allenthalveu geweest zijn, bekleet
met vellen van wilde dieren, gewapent met knod
sen, die alle landen hebben door gestroopt, alle
andere Tyrannen die als Leeuwen en Tygors ver
scheurden, verplettert hebben".
Het is ijselijk. Wij verstaan het pathos waar
mede onze auteur zijn caput besluit, ten volle.
Hoe spreekt de kracht van zijn convictie als hij
aldus eindigt:
Maer wat hebben doch dese onguvre men
schen gegeten en waor moede hebbense hare
groote koepeusen konnen vullen? Met meuschen,
al warense raeuw, met Beijren, Wolven, Leeuwen,
Elanden, Pnerden, wilde Swijuen, Herten, Reen,
Dassen, Vossen, Hasen, Swauen, Havens, Gansen,
Vis etc. Van welcke dieren voortijts alle dese
landen overvloeyt hebbon, ais zijnde meesten
deels loutere bosschagie, en hoewel zij doorgaens
wilde, rauwe, walgelijcke spijso gegeten hebben,
soo zijnse evenwel geweest, gesoiide, frissche en.
starcke menschen, en sommige hebbeu drie men
schen ouderdom beleeft".
Deze Johan Picardt is een echt zeventieude
euwsch type. Dat er verband bestond tusscheu zijn
theologie en zijn gebrek aan wat we heden ten
dage kritischer! zin noemen, zal uit het volgende
blijken.
Behalve de Reuzen speelde ook de Duivel
eertijds een groote rol. Bij dese oude
Heydensche Rousenbegraft'enissen heeft 'et in oude tijdeu
schricke'ijck gespoockt, en den Duyvel heeft om
trent de selve wonderlijck sijne personaide (rol)
gespeelt: alsoo dat vreemde eu onselooflijcke
saken omtrent de selve werden gesoyt gehoort
en gesien te zijn. Weynige heeft men gevonden
soo stout en onvertsaeght die hot herte gehad
hebbeu de selve by nacht voorbij te passeren.
Doch hoe meer dat Jesus Christus hier
gedourineert heeft, en hoe meer het Licht des H.
Eumgelij doorghebrokeu is, hoe minden Duyvel heeft
te seggen gehadt." Zoo had meu vroeger ook
de \\'ilte Wijven. >Ick weet wel dat er menschen
gevonden werden die duur ii/noranlie van oude
dingen, voor fabeltjes houden al wat van dese
Witte Wijreu verhaelt werdt. Doch dese zijn
alsoo wijs eu sclicrp\inni</ als andere ziju, welke
spotten met alle spokerijon, als of die oock al
te samen fabulen waren. Dit is een
compendieusou wogh tot de vervloeckte Leer van Vai-id
Joris, die eerst spotte met de spokerijen, maer
daer na loerde datter geen Duyvelen waien. Isser
wol eenen hoeck Landts in de ganlsche werelt.
alwaer niet de Duyvel mot zijn Oraculen,
lublasinge.n, Verschijningen, Spoecfcerijen Gesichten,
Droomen on Larven de Hey.lensche menscheu
betoovort hooft? Die dese dingen versaken, die ver
loochenen (te rechtvaerdige oordeelen Godt-°, de
werckeu Jesu Christi die deze werokeu des
Duyvols ontdeckt en meestendeels verstoort heeft,
desgelijcks de weldaden Godts door Chris! um aen
ons Christenen beween, als die wy van dese
Witte Wijven genadighiijck zijn bevrijt".
!? dereen hoeft gehoord .van Balthazar Beklcer,
den Gereformeerden predikant die in Hi'.ll dat
beroemde boek De Btlooverde Wereld in 't licht
gul', om liet zeventieiidcöeuwsche bijgeloof te be
strijden eu de macht van den duivel in de
pliarrtazie der menschen binnen behoorlijke perken
terug te wijzen. De botookeriis van dit boek en
het goed recht waarmee de historieschrijvers van
den Vooruitgang het oen (-ereplaats toekennen,
wordt vooral erkend en begrepen, wanneer wij
uit het boekje van den haard va» Doctor Johau
Picardt komen. Evenwel is hot aan dien haard
niet ongezellig. Zijt ge 't al niet altijd eens met
den oudvader, hij is verstandig gouoog u toe to
stemmen : ..dat 'et geene Artikulen dos Geloofs
ziju aan welcken de eeuwige saligheyt hangt".
v." d. B.
V A U I A.
PLASTISCHE KUNST.
De firma Ilcinrich Keiler to Frankfurt a/Main
hooft hot prospectus verzonden van een werk
(ieaclticltte der llolliutdifchen Jjdiikitntt und
Jlildncrci im Zcitalter der J-teHainxmice, der
nti/tonalen Bliillte imd (ten ClmmtcisMii.?. door Dr.
(icorg Galland.
Zoodra het werk, dat 40 vel octavo met 181
in den tekst gedrukte afbeeldingen bevat, ver
schenen is, hopen wij or een artikel aan te wijden.
TOONEEL EN MUZIEK.
De comédio-Fraii(;aise heeft een nieuw drama
opgevoerd, IM Jliielieroiine, van Charles Edmond,
schrijver van l'Afric'iiii, Jlitroinie en J/Aieule,
welke allen veel succes hadden, i let nieuwe stuk
liet het publiek, nadat de eerste acte zeer sym
pathiek ontvangen was, volkomen koud; zelfs
lachte men hij de slotscène. Edmond brengt er
ccno transl'usie op het tooncel; het jonge meisje,
dochter van don rentmeester, laat zich ter willn
van haar jongen meester, don hertog, bloed
aftappen, 011 de oude hertogin, getroffen door deze
daad van moed on zelfopoffering, geeft hare toe
stemming tot het huwelijk. De critici, Sarcey,
Lcina'ui'O, on al de anderen, onderzoeken nu met
i ijver, waarom de goede elementen in het stuk
j niet voldoende zijn geweest, om het publiek in
dit slot to doen berusten.
]][tiiuict-Sullyt de beroemde tooneelspeler van
het Tliéulre l<'ran<;aiii, die twee jaar geleden den
Hamlet in de bewerking van Vacquerie voor do
eerste maal in Frankrijk speelde, is tot ridder
van het Legioen van Eer benoemd. Dit is hot
eerste voorbeeld, dat een tooneelspeler als zoo
danig deze onderscheiding te beurt valt. Zijn
col