De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 24 november pagina 4

24 november 1889 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 618 In de Fine Art Society te Londen is een ten toonstelling van een aantrekkelijke soort, een expositie namelijk, alleen van studies en schetsen, door voorname schilders, van dingen dus die niet onmiddelijk voor het publiek gemaakt zijn en die daardoor zooveel artistieker kunnen zijn. Maar het is alleen zwart en wit werk. Wat zou een goedgearrangeerde expositie van schilderstudies interessant kunnen zijn. Groote schilders zóó te zien, in négligé, met niets dan hun spontaan ge voel -tegenover de natuur. Men vindt op die expositie schetsen van BurneJones, Walter Crane, Legros, Watts en vr.lo an deren. Binnenkort komt er in dezelfde galerij een tentoonstelling van pastels door Whistler. In het huis op den Quai d'Orsay No. 11 te Parijs waar Ingres in 1867 stierf, is een gcdenkteeken voor den meester geplaatst. Te Salzburg stierf dezer dagen de baron de Schwiter, een beroemd Fransen portretschilder. die veel gereisd heeft, en de leerling, vriend en strijdgenoot was van Eugène Delacroix. In de correspoudentie van den laatsten vindt men ver scheidene katneraadschappelijke brieven aan L. A. de Schwiter, die vijf-en-taclitig jaar oud is. Tot hevige verontwaardiging van zeker slag van Fransche critici, voor wien ook het graf geen oude veeten kan zoenen, worden pogingen aangewend om de Olympia van Edouard Manet voor het Loüvre Museum te winnen Inderdaad is het nog al mal dat Manet, die meer dan iemand anders invloed heeft gehad op de hecle nieuwere schil derkunst, in het Loüvre noch het Luxembourg door een enkel werk is vertegenwoordigd. Het is trouwens overal hetzelfde. In het Brusselsche Musée Moderne vindt men zoowat geen enkele moderne artiest vertegenwoordigd. En in ons Rijksmuseum ontbreekt nog steeds een Willem Maris. Bij de jongste schilderijauctie in het Hotel Dronot werd het volgende gesprek afgeluisterd : Kijk nou toch! Ik herinner me den tijd dat ik voor den prijs van een paar schoenen een Corot ken krijgen zooals er daar een voor 10,000 frcs. verkocht werd. En waarom kocht je hem dan niet ? Ik had de schoenen meer noodig. 19 Nov. '89. V. SARCEY EN DE ACADEMIE. Het artikel in de Annales Potitiques et Litt raires, waarin Sarcey uiteenzet, waarom hij zijn candidatuur voor de Académie terugtrekt, wordt door de Europeesche pers als zoo bewonderens waardig en opmerkelijk beschouwd, dat wij niet kunnen nalaten er op terug te komen. De een voudige wijze, waarop hij de academische eer af wijst, de vrijmoedigheid, tvaarmede hij bekent, dat het besluit hem wel eenige moeite gekost heeft", zegt de Neuc Freii Pressc, dwingen ieder, die de omstandigheden kan beoordeelen, tot onge veinsde hoogachting. Eu men meene niet, dat de druiven zuur waren. Sarcey had reeds veertien stemmen vast, en de vier of vijf, die nog tot de meerderheid noodig waren, had hij zouder veel moeite gekregen". Na Meilhac en Halévy, de au teurs van La Balie IL line, kon men tegen een tooneelfeuilletonnist geen bedenkingen meer heb ben; Sarcey's arbeid is zoo geregeld, dat hij wel het equivalent van een botk kan genoemd wor den, en de persoon van den criticus heeft reeds lang genade gevonden bij het meerendeel der académiciens. »Toch zou het een groote eer ge weest zijn voor de Parijsche journalistiek:, als Sarcey, die enkel journalist is, in de Académie verkozen was; maar een nog veel grootere eer is het, dat hij onbaatzuchtig van deze eer afstand deed, om enkel journalist te blijven". »Ik behoor niet tot degenen," zegt Sarcey, »die er behagen in scheppen, de Académie met goedkoope hatelijkheden te bestoken; ik heb nooit anders dau met eerbied en achting over baar gesproken. Meermalen was ik in de nood zakelijkheid om académiciens duchtig door elkaar te schudden, maar voor de Académie zelve heb ik steeds de diepste vereering betoond. Op let terkundig gebied is zij, met de Comédie Francaise, het eenige lichaam, dat het nieuwe aan het oude Frankrijk verbindt, en over de revolutie van 1789 heen, de keten der traditie vastknoopt. Zij geniet bij een gedeelte van het geletterd pu bliek en bij het geheele publiek der bourgeois een buitengewoon prestige. De meest besliste spotters zijn wel verplicht te bekennen, dat, après tout, als de Académie al eenige namen zonder waarde bevat, zij ook de schitterendste vermaardheden van ons land vereenigt; Alexandre Dumas fils, die na zich over de Académie vroolijk gemaakt te hebben, er later ook naar gesolliciteerd heeft, antwoordde aan de genen die hem dit verweten: »Wat wilt ge ? 't Is altoos aangenaam tot een gezelschap te behooren, waar men niet meer dan met zij.ii veertigen kan zijd." Hij had er kunnen bijvoegen, dat er onder die veertig wel dertig of vijf en dertig zijn, die een naam hebben, en in kunst, letteren, wel sprekendheid, politiek of salon iets beteekenen, en dat allen, zelfs de onbekenden, welopgevoede lie den zijn, met wie het een genoegen is, op de vergaderingen saam te komen en wat vrij te . kunnen praten." Sarcey zegt voorts, dat hij dan ook alle recep ties in de Académie gedurende de laatste dertig jaar heeft bijgewoond en er 's avonds in het een of ander blad verslag van heeft gegeven. Ik werd dus noch teruggehouden, noch be lemmerd, zooals eenigen mijner confrères hadden kunnen zijn, door verklaringen als die welke den heer Emile Zola zijn ontvallen, en waarover hij nu berouw heeft, of die welke de heer Alphonse Daudet herhaaldelijk met hooghartige minachting " heeft geformuleerd. Ik had niet, zooals de fiere Sicamber, te aanbidden wat ik verbrand had, want ik had niets verbrand. Ik had altoos ge meend, dat de titel van académicien de schoonste en begeerlijkste belooning is, die een letterkun dige zich wenschen kan". Het was ook geen valsche bescheidenheid, die hem terughield. »AIs het mij overkwam een blik achterwaarts op mijn leven te werpen, kvvaai het mij voor, dat dertig jaren journalistiek, waarin ik zooveel juiste denkbeelden in zooveel bladen gestrooid had, wel voor mij konden pleiten en mijn zaak winnen bij rechters, die, zooal niet de uitgebreidheid en den glans van het talent, al thans toch de eerlijkheid en den smaak voor goede litteratuur welke zich nooit verloochend heeft, wil den beloonen. Er waren dus heel wat redenen, die mij kon den doen profiteereu van de sympathie welke men mij heimelijk toonde, en mij als candidaat doen optreden. Ik wil mij niet groot houden; ik ben er verscheiden dagen zeer onrustig over geweest; ik heb niet mijn ganschen gezonden slaap genoten De besluiteloosheid hield mij on rustig, wakker; het is een lastig ding niet te weten wat men doen moet. Er was maar n middel om de rust te her winnen : een vast besluit te nemen. Het is genomen; ik zal mijne candidatuur niet aan de Académie presenteeren. Meent niet dat het uit vrees voor den strijd is. Ik ben polemicus geboren, het instinct de eombaticitézit mij aan de ziel vastgeschroefd. Het vooruitzicht van een strijd aan te binden, zou mij eer verlokken dan ontmoedigen. Vechten is het eenige amusante op de wereld ; de academi sche sport is zoo goed als een andere en ik beu van nature een speler. Ik heb andere redenen. Ik behoor tot de militante journalistiek. Het toeval, dat mij den kant heeft heengeduwd, waar miju persoonlijke smaak mij heetilokte, heeft mij in de kritiek langzamerhand eenige vermaardheid doen krijgen. Ik heb mij in vele genres versnip perd, maar blijkbaar is uit de tooneelkritiek het beste deel mijner reputatie gesneden, en ais de Académie mij had willen benoemen, zou zij in mij den Maandagsfeuilletonnist, ecu der erfgena men van Jules Jauiu, hebben willen eeren. Welnu; ik maak mij geen illusies. Het spreekt j van zelf dat ik mij noch voor een zot, noch voor een ploert houd, zooals de jongelui die van mij spreken, dat gaarne zeggen. Maar wel weet ik, dat de eigenschap, die mijn lezers bovenal ia i rnij op prijs stellen, de oprechtheid is. j Op den dag, toen ik de pen ter hand nam, | heb ik mijzelf gezworen, dat ik over elk stuk dat mijn oogen voorbijtrok, een meeniug zou geven, goed of slecht, maar mijn meeniug; dat ik die eerlijk zou geven en duidelijk, wat er ook gebeuren mocht. Ik beu dien eed getrouw ge weest; het publiek heeft ten slotte vertrouwen in mij gekregen; het heeft mij genomen voor datgene waarvoor ik mij uitgaf. Het geloott mij. i Ik heb het dikwijls gezegd: in de kritiek is | het gezag het vertrouwen v au anderen. Dat ver- j trouwen heb ik verworven, langzaam, dag aan j dag, niet door talent, maar door eerlijkheid eu j nauwgezetheid. Van die lange volhaidiug pluk ik nu de vruchten. Dikwijls zegt men van inij : Hij is een imbécile! Hij is een crétiu, een idioot, een oude ondermeester! maar dan voegt men er bij: Hij zegt wat hij meent. Meer verlang ik niet Op dit denkbeeld dat het publiek heeft van mijn goede trouw berust mijn reputatie en mijn gezag." Dit denkbeeld wil Sarcey niet iu gevaar brengen. »Een voorbeeld. Men neemt een blijspel van Camille Doucet weer op. Ik persoonlijk houd wel van dat genre, dut nu uit de mode is ; het doet mij aan Uolin d'Harleville denken, een dien ik in mijn jeugd bewonderde. Ik heb er herhaal delijk, en zeer vrijuit, het goede van gezegd dut ik er van dacht.' Toen heeft men kunnen zeg gen : Een rareu smaak heeft die Sarcey! Maar uu zou men zeggen: Ah, kijk! Hij heelt de stem van mijnheer Doucet noodig. Ik zou mijn crediet verliezen, en die gedachte zou mij ondragelijk zijn. Er zijn verscheiden tooneelschrijvers in de Académie; ik weet dat eenigen hunner er niet tegen zouden hebben, mij hun stem te geven. Zou ik daarna even vrij in mijn oordeel ziju? Ik geloof het wel, omdat zij niet kleingeeestig zijn. Men meent onder het publiek dat een criticus al zeer stoutmoedig moet zij o om kwaad te zeggen van een stuk van Dumas. Volstrekt niet, het is heel gemakkelijk. Dumas is boven die misères verheven; ik weet dat, als hij al een oogenblik knorrig mocht zijn, dat booze hu meur terstond overgaat. Eu Sardou? Er zijn wei nig menschen die ik ouaangeuamer behandeld heb. Welnu, ik acht hem genoeg om te moeiien, dat hij, ofschoon hij mij wel voor iemand zal hou den wiens geest te beperkt is om schoone tooneelstukken te waardeeren, mij toch zijn stem zou geven, wanneer die niet al lang aan een ander beloofd was. Neen, de ware moed is, zijn ware meening te zeggen over het zoutelooze stuk van een gering journalist. Die blijft u een ouverzoenlijken haat toedragen. Ik moet bekennen, dat ik wel eens bijna in verzoeking gekomen ben, zulke stukken maar te verzwijgen; niemand zou mij er naar gevraagd hebben. Maar ik heb gesproken eu, gelijk ik verwachtte, zes maanden lang in het blad van den journalist mij u dagelijkschen speldeprik ontvangen". Het weigeren van de candidatuur is dus enkel een offer aan de goede meeniug die het publiek van zijne oprechtheid hebben zal. »Ik heb aan die goede meerling al meer ge offerd. Ik heb om haar te veroveren, alle eer bewijzen, om zoo te zeggen emolumenten mijner positie, geweigerd, presidentschappen, decoratiën, enz. Ik heb'mij gestrengelijk buiten de wereld gehouden, nooit een invitatie aangenomen, die met vriendelijkheid beloond moest worden; ik heb geleefd als een beer in zijn hol, het is beter dat ik een beer blijf. Als de journalistiek, waarvan ik bijna even. veel houd als van de Ecole normale, mij noodig had om in de Académie vertegenwoordigd te ziju. zou misschien die overweging bij mij gegolden hebben. Maar zij wordt reeds vertegenwoordigd door onzen beroemden oudste, John Lemoinne, en ik zie er daar achter mij wel twee of drie anderen, die zachtjes aan naar de Académie schuiven en schitterend de plaats zulleu bekteeden, die ik openlaat. Ik heb maar n wensclr. dat men op mijn graf die woorden, den inhoud van mijn leven, zal plaatsen: SARCEY, Onderwijzer en journalist. Zoo is dan dit artikel ten einde; ik heb er duizenden en duizenden geschreven en geen met meer aandoening en zielsangst, want het zijn discussiën waarop men niet terug komt en die een heel leven binden. Maar het offer is gebracht; de brug is achter mij afgebroken; en nu vooruit!" Het artikel is voor Sarcey en de Fransche jour nalistiek inderdaad een merkwaardig monument. EEN HISTORIESCHRIJVER DER I?DE EEUW. (De Beugen). (Slot.) »Doch ick ben van gevoelen.dat er werekelijck onderscheyt geweest zij onder deze Reusen, alsoo dat sommige wel de helft zijn grooter geweest als andere. Den heyligen Auyuatimis segt in zijn ]~). Boeck ran de Stat/t Oodts, in 't9 cap. dat hij. en andere met hem, aen den oever bij Utica eens Pensen tandt gesien heeft, die wel so groot geweest was, als hondert van onse tanden. Wat een hooft, wat een lichaam moet dit Mon ster gehadt hebben! Ende voorwaer! ick geloof eenen Augiistino meer, als houdert ignorante scribenten. De Gottische historiën verhalen dat in dat Landt eenen Heuse, geweest zij die op eenen dajr.li soo verde gegaen heeft als een ordinaris mensche iu twaelf dagen soude konnen gaen." Men begrijpt dat het geen lieden geweest zijn van gelijke beweging als wij. »Dese 'Pausen zijn doorgaens (altyrl) geweest grouwelijcke, brutale, wreede, onknysche en heyloose menschen ; met hare eygeue Moeders, Su&ters en Dochters hebbense, sonder eenige Fchaemte bloetschande bedre ven. Van beesten hebbense haer niet onthou den : met vrouwen, die inaer van een ordinaris statuer waren hebbense seer Barbaris geleeft. Die een schoone Dochter hadde, daer zij d'overhandt hadden, die mocht vreesen; alsoo dat som mige Hoogestantspersoneu de ingangen tot de slaepkamers harer Dochteren bewaren lieten door Beereu en andere verscheurde Beesten. Men schen die zij beseften kosten vingen zij, slachteden deselve en verslonden se. Ja van levende raeuwe menschen te eten en hebbense geen walge ge hadt. Ongeboore kinderen hebbense uyt hare schuylli«eckjjs geseheurt eu dezelve, als een sonderlinge (liijzond/'rc) delicatesse, met huyt en hayr, soo warm als zij op de werelt quamen, opgeknapt. Trots en opgeblasen zijnde, wegen hare grootheyt en starkheyt hebbense grouws.fune tyrannije gepleegt en waerse meester geweest zijn, alles verkeert of naer hunnen sin gestclt. Ende voorwaer, datse met extra ordinaiïe boosheden zijn besmet geweest, kan men alleen hier uyt afnemen, dalse door de rechtvaardige bestieringe Godts iu alle hoeken van de werelt t'eeuemael zijn uytgcroeyt en venlelght, alsoo dut men van haer seer we.ynigh hoort." Zij hebben den haat der meuschen op zich geladen. In details deelt onze schrijver mee, hoe de/.e toen de handen hebben te z.'imen geslagen, om hun vijanden naar eilanden en wil dernissen en zeekusten te verdrijven. Daar de ordinaire menschen te klein waren, »soo hebbense meestendeels daer na getracht om met sware knodsen der Reusen beenou te verpletten en in stucken te s'iaen om deselve daerdoor onder de voeten te werpen." Bewijsbaar is het voorts dat dit geweest is voor aller menschen memorie. Van daar dat sommige scribenten ongeloovig zijn op dit punt. Maar de kennisse der oudtheyt manqueert haer en zij sien met luier aengesicht maer iu de nieuwe en niet in de oude werelt; meenende, gelijck nu de werelt is dat ook soodanigh de oude werelt geweest zij, hoewel die soo veel van malkandeten verschillen als dagh en nacht." De oude werelt, lezer, is, wel te verstaan: die vóór en kort na den zondvloed. Soude noodtsakelijek daer uyt niet moeten volgen dat Noahs soonen, of ten minsten eeuige van haer souden moeten L'cti.icii geweest zijn? Wat daer van zij is Godt bekent!" \Vel verzekert J1e>'nsns\\et,td\c kort na den tijd van Gideou geloofd heeft, eu 'de Chaldeën hebben groote experieutie gehadt van oude geschiedenissen"; ook zijn er Geleerden die sustineereu, dat alle merisclten voortijts groo ter dau nu zijn geweest. sDocli 't is wel meer gebeurt dat lïeusen goprocreert zijn van meu schen van onse ordinarische statuer." l Nu wert gevraeght of men niet ecnigh bewijs soude konrien uytvinden, uyt wat landt dat onse Hierlandtschc lieuxen zijn van daen gekomen ? Sal daer op dienen tot bericht, dat 't wel soude konnen zijn dat eenighe Heuscn, van Josua verjaeght uyt den lande van anaau, her.vaerts sou den gevlucht ziju om in de.se quiirtieren veyligte leven." In elk geval echter zijn /e dau door 't Noorden tot ons gekomen. In den breede wordt aangetoond dat Denemarcken, Sweden, Gothia., Noorwegen, Helsingen, Finmarckon, Biarmia ziju in oude tijdon onfeylbaer en souder tegen spro ken geweest Nesten van Reusen. Hunne werken zijn er nog legio. Hierom geef ik den verstandigen Loser te kennen, of het alles voor fabulon te houden si), 't geen de oude Poëten geschre ven hebben van de Giganten die don Hemel be stormden. Misschien dat dit wel slaat op »den trotsighen Toorn van Babel", maar wie seght in derdaad dat de Pensen niet geweest en xijii de voornaernsteRoervincken van dat opgeblasen werck, niet wn.'ir ? Welnu: do Drcntsche hunebedden en do Reusonsepulturen in de Noortsche huiden voorschre ven ziju van een en dezelfde structuur etc. De levendige Keusen hebben er de dooden begraven die alhier gewoont bobben. Datter ongolijck meer Housen hier gewoont hebben al-.ser steen1 hopen zijn, is uit verschillende berichten op te j maken. Doch ook hieruit blijkt het: In Drenth viiit men seor weynigh steonen of zij zijn aeu l de Hunnebedden geimploieert. Ergo: daer zijn l meer gestorven en begraven als zij niet steencti hebben kunnen vereeren; of 't en wnor dat men sustineeren wildedat do grooteVlinteu en de Reusen te gelijek een eyndc souden hebben: 't welck dau wat vreemts soude sijn." Men moet maar schran der zijn. En om nu nog terug te komen op het gerucht, dat men in de Germaansche landen de zuilen van Hercules nog aantreft, 't welk Tacitus reeds vermeldt. Daer is qualijck een Landt in Europa of daer is eenen Hercules geweest. Scilicet, dese moet een wonderlijoken avonturier ge weest zijn: hij moet vleugelen gehadt hebben, dat hij alle landen heeft kounen doorvliegen, hij moet meer als meuschelijcke krachten gehadt hebben, want hij heeft overal overwonnen ; enfin, wie onzer kent de daden van Hercules niet? En nochtans schuylt hier onder de naeckte waerheydt: want door dese Hercules werdt verstaen, niemand meer of minder, dan de welbekende Reuzen, die allenthalveu geweest zijn, bekleet met vellen van wilde dieren, gewapent met knod sen, die alle landen hebben door gestroopt, alle andere Tyrannen die als Leeuwen en Tygors ver scheurden, verplettert hebben". Het is ijselijk. Wij verstaan het pathos waar mede onze auteur zijn caput besluit, ten volle. Hoe spreekt de kracht van zijn convictie als hij aldus eindigt: Maer wat hebben doch dese onguvre men schen gegeten en waor moede hebbense hare groote koepeusen konnen vullen? Met meuschen, al warense raeuw, met Beijren, Wolven, Leeuwen, Elanden, Pnerden, wilde Swijuen, Herten, Reen, Dassen, Vossen, Hasen, Swauen, Havens, Gansen, Vis etc. Van welcke dieren voortijts alle dese landen overvloeyt hebbon, ais zijnde meesten deels loutere bosschagie, en hoewel zij doorgaens wilde, rauwe, walgelijcke spijso gegeten hebben, soo zijnse evenwel geweest, gesoiide, frissche en. starcke menschen, en sommige hebbeu drie men schen ouderdom beleeft". Deze Johan Picardt is een echt zeventieude euwsch type. Dat er verband bestond tusscheu zijn theologie en zijn gebrek aan wat we heden ten dage kritischer! zin noemen, zal uit het volgende blijken. Behalve de Reuzen speelde ook de Duivel eertijds een groote rol. Bij dese oude Heydensche Rousenbegraft'enissen heeft 'et in oude tijdeu schricke'ijck gespoockt, en den Duyvel heeft om trent de selve wonderlijck sijne personaide (rol) gespeelt: alsoo dat vreemde eu onselooflijcke saken omtrent de selve werden gesoyt gehoort en gesien te zijn. Weynige heeft men gevonden soo stout en onvertsaeght die hot herte gehad hebbeu de selve by nacht voorbij te passeren. Doch hoe meer dat Jesus Christus hier gedourineert heeft, en hoe meer het Licht des H. Eumgelij doorghebrokeu is, hoe minden Duyvel heeft te seggen gehadt." Zoo had meu vroeger ook de \\'ilte Wijven. >Ick weet wel dat er menschen gevonden werden die duur ii/noranlie van oude dingen, voor fabeltjes houden al wat van dese Witte Wijreu verhaelt werdt. Doch dese zijn alsoo wijs eu sclicrp\inni</ als andere ziju, welke spotten met alle spokerijon, als of die oock al te samen fabulen waren. Dit is een compendieusou wogh tot de vervloeckte Leer van Vai-id Joris, die eerst spotte met de spokerijen, maer daer na loerde datter geen Duyvelen waien. Isser wol eenen hoeck Landts in de ganlsche werelt. alwaer niet de Duyvel mot zijn Oraculen, lublasinge.n, Verschijningen, Spoecfcerijen Gesichten, Droomen on Larven de Hey.lensche menscheu betoovort hooft? Die dese dingen versaken, die ver loochenen (te rechtvaerdige oordeelen Godt-°, de werckeu Jesu Christi die deze werokeu des Duyvols ontdeckt en meestendeels verstoort heeft, desgelijcks de weldaden Godts door Chris! um aen ons Christenen beween, als die wy van dese Witte Wijven genadighiijck zijn bevrijt". !? dereen hoeft gehoord .van Balthazar Beklcer, den Gereformeerden predikant die in Hi'.ll dat beroemde boek De Btlooverde Wereld in 't licht gul', om liet zeventieiidcöeuwsche bijgeloof te be strijden eu de macht van den duivel in de pliarrtazie der menschen binnen behoorlijke perken terug te wijzen. De botookeriis van dit boek en het goed recht waarmee de historieschrijvers van den Vooruitgang het oen (-ereplaats toekennen, wordt vooral erkend en begrepen, wanneer wij uit het boekje van den haard va» Doctor Johau Picardt komen. Evenwel is hot aan dien haard niet ongezellig. Zijt ge 't al niet altijd eens met den oudvader, hij is verstandig gouoog u toe to stemmen : ..dat 'et geene Artikulen dos Geloofs ziju aan welcken de eeuwige saligheyt hangt". v." d. B. V A U I A. PLASTISCHE KUNST. De firma Ilcinrich Keiler to Frankfurt a/Main hooft hot prospectus verzonden van een werk (ieaclticltte der llolliutdifchen Jjdiikitntt und Jlildncrci im Zcitalter der J-teHainxmice, der nti/tonalen Bliillte imd (ten ClmmtcisMii.?. door Dr. (icorg Galland. Zoodra het werk, dat 40 vel octavo met 181 in den tekst gedrukte afbeeldingen bevat, ver schenen is, hopen wij or een artikel aan te wijden. TOONEEL EN MUZIEK. De comédio-Fraii(;aise heeft een nieuw drama opgevoerd, IM Jliielieroiine, van Charles Edmond, schrijver van l'Afric'iiii, Jlitroinie en J/Aieule, welke allen veel succes hadden, i let nieuwe stuk liet het publiek, nadat de eerste acte zeer sym pathiek ontvangen was, volkomen koud; zelfs lachte men hij de slotscène. Edmond brengt er ccno transl'usie op het tooncel; het jonge meisje, dochter van don rentmeester, laat zich ter willn van haar jongen meester, don hertog, bloed aftappen, 011 de oude hertogin, getroffen door deze daad van moed on zelfopoffering, geeft hare toe stemming tot het huwelijk. De critici, Sarcey, Lcina'ui'O, on al de anderen, onderzoeken nu met i ijver, waarom de goede elementen in het stuk j niet voldoende zijn geweest, om het publiek in dit slot to doen berusten. ]][tiiuict-Sullyt de beroemde tooneelspeler van het Tliéulre l<'ran<;aiii, die twee jaar geleden den Hamlet in de bewerking van Vacquerie voor do eerste maal in Frankrijk speelde, is tot ridder van het Legioen van Eer benoemd. Dit is hot eerste voorbeeld, dat een tooneelspeler als zoo danig deze onderscheiding te beurt valt. Zijn col

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl