De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 15 december pagina 3

15 december 1889 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 651 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. taak laat niet toe den Zondag van de week te scheiden, en maakt den nacht tot modewerker van den'das". Maar, bovendien is ook de Eerste Kamer mobiel, zoodat ook hare breede tribune, die het grootste ge'deelte van het jaar voor touristen is gesloten, zeer dikwijls te bestijgen is. Vóór verleden week ging het daar warm toe. De onderwijs-wet, die aan de orde was, had gewoon lijk tamelijk onbevolkte tribunes, eenigszins geIjkende op leege zandschuiten, in bateaux-monehes" herschapen, zooals die stoombootjes tijdens de tentoonstelling te Parijs, overladen met passa giers, de Seine kliefden. Zij die op een heftige woordenwisseling gehoopt hadden, zijn erg teleur gesteld, want na een ernstig, maar uiterst kalm en bezsrligd debat, hebben onze senaatsleden de veel besproken schoolwet goedgekeurd. Z Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: Grand Théatre: l De strijd om liet bestaan. Onder de velen, die met den tegonwoordigen stand van zaken op tooneelgebied niet tevreden zyn en zich zelf beschouwen als den Messias van het tooneel der toekomst, behoort ook Daudet. Daar hy zyn theorieën en meeningen over dit onderwerp nooit onder stoelen en banken heeft gestoken, kan het in de laatste plaats onrechtvaardig zijn, eenige hoofdpunten daarnit in herinnering te brengen en daaraan zijn jongste werk La lutie pour la vie te toetsen. Evenals bijna alle hervormers of wouldbe hervormers van den laatsten tijd, koestert hij een diepe minachting voor alles wat naar rege len of wetten zweemt; hij eischt volkomen vrij heid voor den tooneelschry'ver: Sitöt que vous avez des lois, vous avez des gardiens de la loi, des commentateurs de la loi, un institut pour consereer la loi. autant de metteurs d'entraves qui savent tres bien défendre de ftiire, meiis qui riant jamais enseiyné, a personne comment il faut faire", en verheft zijn stom vóór alles en in de eerste plaats in het belang der waarheid: Ah! si Ie gout den situatwns inoraisemblables et des personnarjes de convention passnit un peu, et si, en chanc/e, on prenait plaisir a la vie vraie, Ie thédtre deviendrait réellement amusant, mémepour un artiste, et les artistes y remendraient." Boven dien schaart hij zich geheel aan de zijde van diegenen, die, in onzen tijd het tooneel wel eens wat al te zeer met den kansel verwarren. Ge wichtige vraagstukken behandelen en oplossen, der menschheid van nut zijn, haar verheffen en veredelen is in zijn oog een dor schoonste zijden van do roeping van den tooneelschrijver. Al deze theoretische wijs- en wijsgeerigheden (en wij hebben hier niet alleen Daudet op het oog) hebben op ons altijd wel een eenigszins dwazen indruk gemaakt, te meer wanneer wij bedachten, dat Molière in zijn onnoozelheid zijn kunst als niet meer beschouwde dan l'arf deplaire. Doch daar moet men maar over heen stappen en dat zou men waarschijnlijk ook 'wel doen, indien de praktijk ten minste, zij het ook maar uit de verte, aan al deze fraaie theorieën beant woordde en daardoor het bewijs leverde, dat, zij meer dan dat kunnen zijn. Ten allen tijde zijn er ontevredenen geweest; door minachting voor al het bestaande reikt men zich zelf zeer gemak kelijk eon brevet van volmaaktheid uit; beschei denheid schijnt de laatste deugd van hervormers te zijn; wat te denken van een schrijver, die al het bestaande afbreekt, doch voor dit alles niets beters weet op te bouwen ? Wat te denken van Dandet, die ons op prachtige theorieën, doch op een zear middelmatig tooneelspel vergast? De strijd om liet bestaan toch is een zeer middel matig tooneelspel. Het beantwoordt immers alleen in zooverre aan Daudet's theorieën als deze onjuist on onhoudbaar zijn. Zooals wij zeiden, Daudet wil niets weten van wetten en regelen ; waarom is ons door zijn stuk maar al te duidelijk geworden ; hij is een geboren romanschrijver en voelt zich in de enge kluisters van het toonoelspel niet thuis; roman ciers et auteurs dramatiques riont pas Ie crdne fait de méine", zeide Musset zeer terecht. Daudet's minachting voor de wetten is een gevolg van zijn onmacht om er zich naar te schikken. De strijd om het bestaan" is als tooneelstuk zeer gebrekkig. De handeling is onduidelijk, onlogisch en verward; zy bereikt met horten en stooton, na tallooze af dwalingen en omwegen een onverwacht en door geen noodzakelijkheid voorgeschreven einde ; het derde bedrijf is geheel, het vierde tafereel bijna geheel overbodig; het zesde is een concessie aan den smaak van het publiek, dat een bevredigend einde eischt en het kwaad gestraft wil zien. Wat de strekking en de waarheid betreft, ook daarop is nog al het een en ander af te dingen. Paul Astier, in wien wij do pest der moderne maatschappij moeten zien, den jongen man, die tot eiken prijs vooruit wil komen en zich een positie verwerven, die ons schrik moet inboezemen en met afschuw vervullen, is als zoodanig geheel mislukt. De Balzac heeft in Le père Gorioc zulk een persoon (Rastignae) reeds vrij wat scherper en met vrij wat meer levenswaarheid geteekead. Paul Astier is slechts oen zwakke copie van dezen; eigen lijk niet meer dan een inelodraraaheld, waaraan Da.iidet met niat te miskennen slimheid eu han digheid een modern tintje heeft weten te geven, ! door hem met wat groote woorden, o. a. de theorie van Danvin over den strijd om het bestaan, te laten schermen, een levende illustratie van de bekende maxime van la Rochefoucauld: Le trui moyen d'étie trompés, c'est de nous croire plas fins que les autres" een zwetser en pocher, die volstrekt niet gevaarlijk, alleen belachelijk is, die door zijn vrouw en zijn secretaris geheel doorgrond wordt, die veel plannen maakt, doch op stuk van zaken den moed mist ze uit te voeren (Wolk een geheel andere sti-u;/gle-for-lifeur is do held van Schuld en boete" van Dostojewski!) en die alleen door de natuur met een aangenaam uiterlijk is begunstigd en een beetje slag heeft om met vrouwen oni te gaan. En de waarheid nu, waarvoor Daudet met zooveel ophef ten strijde trekt? De waarheid! Dit is ook een van die onzalige woorden, die veel gebruikt wor den, doch en vooral op het tooneel zoo weinig boteekenen. Wat is de waarheid op het tooneel? Is zij daar zelfs wel bestaanbaar ? Hebben do tooneelschrijvors sedert Racine ons zoo heel veel meer waarheid geschonken ? Van de beide laatste vragen zoudon wij ons maar niet zoo dadelijk met een beslist ja" durven afmaken. Op de eerste heeft men vaak geantwoord: De grootst mo gelijke waarschijnlijkheid", en dit komt ons nog niet zoo geheel absurd en ouderwetsch voor. Zooveel is echter zeker, dat, zoo dit het juiste antwoord is, Daudet in De strijd om het bestaan" alles behalve een meesterstuk van waar heid heeft geleverd. Enkele der personen (Chemineau, Mevr. de Sélény, graaf Adriani) schijnen rechtstreeks uit de operette of' de klucht weggeloopen, anderen (Lydie, Esthcr, Caussade en zeifs Vaillant) hebbon een sterk Ohnotiaansch bijsmaakje. Het best geslaagde karakter is dat van Maria Antonia; hierin toonde Daudet zich nog eenigszins in- zijn ware kracht; had hij van zijn onderwerp een roman gemaakt, haar persoonlijk heid zou ons nog duidelijker en begrijpelijker zijn geworden; nu was bijv. de overgang van de sensueele liefde tot. de moederlijke genegenheid, hoe handig ook weer voorbereid door de versregels uit Les Malheureux van Hugo : lis pleuraient tous les deux, aïeux du genre humain, Le père sur Abel, la mère sur Caïn. te plotseling en te weinig gemotiveerd om ge heel naar waarde geschat te kunnen worden. Tot de werkelijk fraaie gedeelten van het stuk rekenen wij eigenlijk allden bet onderhoud van Vaillant met de hertogin in het tweede bedrijf en haar eerste gesprek met Paul Astier. Hier bemerkte men ton minste duidelijk, dat, de schrij ver niet de eerste de boste is. Al het overige verheft zich in niets boven zooveel Fransche stukken, die vóór alles, doch ook niet veelmeer dan boeiend en onderhoudend zijn. De strijd om liet bestaan is zoowel in het Grand-Théatre als in den Stadsschouwburg ten tooneele gebracht. Onze beoordeeling van het spel moet dus noodzakelijk tot vergelijkingen aan leiding geven.. Reeds terstond kan verklaard worden, dat de vertooning in beide schouwburgen aan billijke cischen voldoet. Vóór allen wenschen wij den heer Bouwmeester te noemen. In de rol van Vaillant. de eerste nieuwe, die bij na zijn ziekte vervulde, heeft hij zich terstond weer op zijn volle hoogte geplaatst; Kouder overdrijving of ziekelijke sentimentaliteit wist hij den toeschou wer in zijn niet al te belangrijke rol tot tranon te roeren; zijn gesprok met de hertogin was in alle opzichten een juweel. De heer Verhagen (Gebrs. v. Lier) kan, hoezeer hij ook zijn best deed, niet met hem vergeleken worden. Hij knn zich echter troosten met de woorden van Lydio tot Esther : Tegen iemand als u strijdt men niet." De hoofdrol (Paul Astier) was in handen van de heeren Tartaud (v. LJ en Clous (Xed. tooneel) De eerste voldeed ons uitstekend, de tweede niet minder en toch was hun opvatting verre van dezelfde. De heer Tartaud, die aan een gunstig uiterlijk een zeer aangename stem paart, speelde zijn rol bijna geheel en dchors; hij plaatste zich vrijwel boven de handeling, liet zich door niets eenigszins aangrijpen of' ontroeren ; hij was boven alles de charmeur, die op zijn uiterlijk vertrouwt. De heer Clous liet liet slechte en ontaarde van de persoonlijkheid meer uitkomen, legde meer nadruk op de gemoedsbewegingen en innerlijkcn strijd. De vertolking van den heer Tartaud was sympathieker, die van den heer Cious misschien juister; de eerste maakte de liefde van do hertogin en Lydie, de laatste die van Esther begrijpelijker. Als de hertogin konden noch mevrouw do Vries (N. T.) noch mevrouw van Westerhoven (v. L.) ons geheel voldoen. De eerste was te weinig, de laatste te sober; do eerste gaf ons meer de hartstochtelijke vrouw, de laafsie do belecdigde hertogin te aanschouwen. Tot een geheel harmonische vereeniging van de/e beide eigen schappen had geen van beiden het weten te brengen. Mevrouw de Vries had. zoo wij ons niet bedriegen, in hare toiletten Mad. Pasca. die de rol te Parijs creëerde, nagevolgd. Zij waren eon toonbeeld van pracht en goeden smaak. De buitengewoon zware rol van Lydio was in handen van de dames lloltrop (N. T.) en de Leur (v. Ij.) De laatste redde er zich met smaak en overleg uit, zij gaf \vat zij geven kon, doch de rol ging boven hare krachten. De eerste daaren tegen viel ons tegen, schonk ons niet zooveel als wij verwacht hadden; in het korlo tooneclfje, met haar vader was zij werkelijk voortreffelijk, al het overige had meer uitgewerkt kunnen wor den, hoe voldoende het ook steeds was. Als me vrouw de Sélény on Cheinineau hadden mevrouw Albregt en do heer Lageman zich geheel aan do Parijsche opvatting gehouden, terwijl mevrouw Poolman en de heer Schulzo, o. i. geheel terecht, deze eenigszins hadden gewijzigd. De eersten overdreven, maakten do personen nog operette achtiger dan zij reeds zijn, de laatsten trachten meer in den toon van het stuk te blijven. Me vrouw Rössing (v. L) en juffrouw Lorjé(N. T.) gaven ons beiden eon zeer gelukkige Esther; de eerste was trotscher en vinniger, de laatste cbiquer en eleganter; oen keus tusschen beiden^ valt, moeiclijk te maken. Voor den hooi' Smith (v. L.) was de rol van Caussade een welverdiende zegepraal, al overdreef' hij in bonding en gang; de heer de Jong (N. T.) was gematigder doch maakte minder indruk. Van de bijpcrsonen ver dienen nog vermelding de heeren Wonsma (Henrtebise), van Zuylen en Vorenct, (soldaten) allen van het Ned. Tooneol, die aan hun kleine rolle tjes een groot relief wisten te geven. Decoratief on mise en-scï-ne waren in den Stads schouwburg, zooals trouwens te verwachten was, fraaier on schitterender; in het Grand Théatro echter ook zeer voldoende; alleen do historische zaal iu het de bedrijf kon ons .laar niet bevallen; z;j was te vol en te bont. DE GONDELIERS 01' DE KONING VAN BARATARIA. De librettist en componist die van den Mikci'lo zoo buitengewoon veel voldoening hebben genoten, behalve in Japan toch, is de operette door de beide halfronden der wereld met gejuich ontvan gen, hebben zich weder vereenigd, en in het Savoy-Théatre te Londen deze week de première doen plaats hebben van de nieuwe operette The gondeliers or the King of Barataria, tekst van Gilbert, muziek van Sir Arthur Sullivan. Het is hun tiende gemeenschappelijk product; twaalf jaar geleden begon de reeks met The Soreerer; de incest succesvolh' in dien tijd zijn, behalve de Mikado, geweest II. M. Pinnfbre en Patience. Voegen wij er terstond bij, dat het nieuwe stuk weer even amusant is; de humor van hel libretto is onuitputtelijk, de muziek van Sir Arthur Sullivan is beurtelings bekoorlijk en verrassend, en er is gelegenheid voor schilderachtig decoratie! en costuuin. Mll. GlLBBÜT, de librettist. De intrige is de volgende: Als de gordijn op gaat, ziet men de PiazzettaH te, Venetië, ekior de zon beschenen, waar vroolijk uitgedoste groepen gondeliers en boerinnen babbalon, ziugen, dansen, vrijen en rozenslingers vlechten. Uit de aardige liedjes blijkt, dat het lot van een gondelier, enkel mandoline, mooie dames, lagunen, enz. al heel benijdenswaardig is. De twee voornaamste gonde liers, de helden van het stuk, zijn Marco on Giuseppe Palmieri. Tot den koning van Barataria staan zij in betrekking, doordien een van hen beiden erfprins van dit beroemde Spaansche eiland moet zijn. Deze erfprins toch werd nog in de wieg uitge huwelijkt aan de dochter van den hertog van Plaza-Toro, oen verarmd Spaansch edelman ; ook deze jonge hertogin was toen nog een baby. Kort na het huwelijk verliet, de koning van Barataria zijne .^taten en het geloof zijner vaderen om Methodist te worden, en wel van de meest doleeremle soort. De Spaansche inquisitie, het ver breiden van het methodisme in IJaratarïa, vreezende, liet den kleinen bruidegom uit de wieg stelen en naar Venetiëbrengen, opdat, wanneer de koning van liarataria mocht komen te sterven, de opvolger Katholiek zon zijn. De kleine prins werd toevertrouwd aan ecu gondelier, dio zelf ook oen zoontje had, van denzelfden leeftijd, en do kinderen groeiden samen op De oude gonde lier echter stierf, zonder eenige aanwijzing to hebben achtergelaten, wie de kroonprins was. en de beide knapen wisten niet eens dat een van hen koninklijk bloed in de aderen had. Bij het opgaan der gordijn zijn de beide jonge gondeliers juist getrouwd uiet twee contudiiie en nu hooren zij dat een van hen beiden koning van Barataria moet v/orden. Ook vernemen zij, zeer tot hun spijt, en niet minder tot spijt van hun bruiden, dat die jonge koning in de wieg getrouwd is. Het verloop van het stuk werkt nu al de ver wikkelingen uit, die uit dezen knoop ontstaan; en eerst op het laatste oognnblik wordt do op lossing gcjjeven, door een oude voedster. Deze deelt mede, dat geen van beide gondeliers do koningszoon is, want zij heeft voor dü/.en haar eigen kind in de plaats «olegd, en het prinsje zelf, LiüX is al dien tijd in Carataria gebleven. liet gegeven is met Gilbert's gewone gave voor humor en verrassingen uitgewerkt. Een van do aardigste incidenten in de eerste acte, is het blindemanuet.jo spe!, waarin de twee gondeliers, geblind doekt, hun brnidjes zoeken uit een heel koor lachende meisjes. Dan komt de hertog de PJazaToro, met zijn dochter, de hertogin, een trommel solo en een alleraardigst tooueeltjo volgt. De grootinquisiteur komt dan do gondeliers vertellen, dat een van hen beiden koning is, en dat zij, tot het bekend is wie, samen zullen regecren. Hoewel zij woeste republikeinen zijn, nemen zij toch het koningschap aan, en weten iu hun coupletten republiek en monarchie te verzoenen. Zij geven vrijheid, gelijkheid en broederschap aan kanseliers, hertogen on koks. De aristocraat die bekers loogt, De aristocraat dio koffie weegt. De aristocraat die straten veegt, Zijn allen dan gelijk! Do gondeliers nemen dus afscheid van hun jonge vrouwen, deze geven hun snikkend een liedje mee, een der liefste van de operette. SIK AUTIIUU SUI.LIVAX, de cun>i>onist. De gondeliers zeilen dan uit naar Barataria, in een tai'taan niet een schitterend Italiaansch zeil. Het tweede bedrijf opent op een prachtig Moorsch i paviljoen, bij het paleis van Barataria behoorend. ! De twee gondeliers zitten er op twee tronen; in j luisterrijke gewaden gehuld, poetsen zij ijverig hun kroon en scepter. Zij hebben hun woord gehouden en hun oude vrienden meegebracht. Spoedig wor den de tweelingkoningen opgezocht door hun vrou wen, en het gezelschap gaat over tot een der fraaiste gedeelten der opera, de veelbesproken | cachncha, die het publiek meesleepte. De vroolijkheid wordt verhoogd door de komst van den hertog j en zijne dochter, en het verhaal van de wijze j waarop deze tegenwoordig op fatsoenlijke wijze aan den kost komen. Den afloop vermeldden wij. Wat de muziek betreft, zij telt niet minder i populaire nummers dan de jïhkado er had. De meeste zijn, evenals daarin, dansrythuien, maar met veel talent en smaak heeft de componist aan j de zeer triviale iets oorspronkelijks en eigcnaardigs weten te geven. Het meest in den smaak vielen; bet openingskoor door de meisjes, een barcarolle, door de gondeliers gezongen en een paar hunner duetten, het blindomannetjespcl, de entree van den hertog bij trommelslag, een duet van Casilda en Liiiz, en vooral een fraai quartet, gevolgd door de tarentella on de barcarolle van het afscheid. Het tweede bedrijf heeft een koor van hovelingen, een paar solo's van de gondeliers, vervolgens do ver maarde cachncha, nog een fraai quartet en eindelijk do gavotte en de finale, die weer hut thema der cachucha doet hooren. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. In de laatste dagen hadden er o.m. plaats: een uitvoering van Toonkunst'1 met den Messias" van Handel; een matinee in het concertgebouw, waarop o.a. het Vorspiel'1 van de Opera van Goldmark Meiiin", de ;ie symphonie van t. Saëns voor orkest, orgel en piano a 4 mains, be nevens het D mol Violoncel-Concert van Goltermann, gespeeld door den heer Meerloo, voorkwa men; vervolgens door den impresario Schünnanu georganiseerde Noches de tlspana" (Spaansche Nachten,/ in het Pal. v. Volksvlijt, waarin, be halve een corps de ballet, dat Spaansche dansen uitvoerde, ookijde muziek een rol speelde ; voorts eon concert van do Zangvereeniging Thalia"', directeur de iieer Fggclio; eon avondconcert in het concertgebouw, met modewerking van het echtpaar llalir-Zerbst (viool en zang); de eerste soiree musikale" van den heer van Lconen, met medewerking van de bh. 'i'iuuuuei- en Bonman uit Utrecht (vioiuncd), benevens ditmaal die van Mej. Christine Veltmun (alt); een Fidolio"-opvocring door do Duitsche Opera van Rotterdam; een concert ...... doch er is nu voorlopig ge noeg stof te behandelen en ik bond dus maar met verdere vermelding op. Het aantal concerten was ditmaal zoo gruuf, dat ik, niet alles zelf kunnende bijwonen, rechts en links adjudanten' moest uitzenden, om den toestand voor mij op te nemen en mij daarna koiulschap van hun weder varen te doen. ik lasch hunne berichten zonder nadere aanduiding eenvoudig in dit verslag in. Het concert van Toonkunst" beteokende eeinstap in de goede richting. De koren waren in 't alge meen veel beter dan op vorige uitvoeringen. Nog kon echter meer pra'..:cisiu in acht worden geno men, hot rbytmisch gevoel sterker aanwezig"zijn, de nuances juister weergegeven worden, maar vooral: de directeur, de hoer J ui. UöiiJyeii, moest vaster in zijne tempo's zijn en iii 't bijzonder zekere neiging tot trekken bedwingen, die LU don fikschen gang van hoi koor dikwijls belemmert Van de holuti'ii beüef ons Musschaurt \vedvr bet meest. Ook Rogmans echter was dezon avond zeer goed op drcui', sluchis kon zijn voordracht nu.: rustiger zijn. De dames Fides Keiler (alt) en Wally Schau suil (Mipiaan) koiiden niet in alie opzichten be vredigen. Miste men bij Fides Keiler alic, warmte van uitdrukking, V,'ally Schausuil zong hare partij in 't algemeen niet rein, niet eenvoudig genoeg. In 't bijzonder ontsierde liaiei; zang op meni<re plaats een zeker poriamcr.to", dat op den duur hinderlijk wordt. Hare klankvoile, sopraan maakte anders op zich zeil een zeur gooden indruk. Ditmaal niet uitvoerig kunnende zijn. moet ik hier slechts kortelings van de andere uitvoeringen gewaden. Do symplioi.ie van t. Saens schijnt mij na deze eerste auditie ecu tamelijk vormeloos, weinig doorwrocht, overmatig lang werk, waarbij men zich te vergeefs afvraagt waarom hut eigen lijk gecomponeerd zou kunnen zijn. Van een drang om zich te uiten bespeurt men in deze geheel ..gemaakte'1 compositie niets eenige gedeelten, als liet begin van het Ie Allegro, uit gezonderd, liet Me-rJin-Vorspiel" is een aan klankkleur rijk nummer in WaLvneriaansciien stijl, dat echter als geheel ook niet bevredigen kan. Het violoncel-concert werd door don heer Moerlo muzikaal en in 'c algemeen mut fraaion toon en knap gespoeld. Wat hut muzikale gedeelte van de Noches de Espana" betrott, dit berustte voornamelijk in handen van mad. lona Sanz en mr. Lauwers. Eerstgenoemde heeft een niet zeer sterk, doch mooi altgehud; de ilabanera'1 uit Carnien" zong zij zeer fraai; terwijl Lauwers een zeer mooi barytongeluid heelt, dat echter eenigszins koud laat. Het ensemble van dit ge zelschap is hooi aardig. De Zangvereeniging Thalia" zong in 't alge meen verdienstelijk, ook bezat zij iu'Mejulïr. de Boer, sopraan, dezen avond ecu zeer to waar deoren steun. Wat het avondconcert in het Concertgebouw aangaat, miste men ditmaal, zooal niet allen klassieken geest, toch haast alle klassiek schoon. De overture van d'Albert is oen zeer degelijk stuk, min of' meer in Brahm'schen stijl gecompo neerd, doch dat weinig samenhang vertoont, of waardoor althans geen krachtige stroom gaat. Het is een knap en zeer beschaafd werk, rnaar toch eenigszins eentonig. Mevr. lialir deed zich meer in hare liederen dan in de aria uit ,.Figaro" kennen als een lieve zangeres, die evenwel over geen bijzonder ontwikkelde stemmiddelen of diepte van uitdrukking beschikt. Het moet toch aan de zaal liggen, dat ook deze zangeres weder her haalde malen te hoog zong. De violist Halir is een groot technicus, ik heb haast geen noot van hem gehoord, waarmcile het niet precies in den haak was, maar toch heeft hij meer vingers dan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl