De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1889 29 december pagina 1

29 december 1889 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N". 653 DE AMSTERDAMMEE A°. 1889. WEEKBLAD VOOR NEDERLANI Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag: 29 December. Abonnement per 3 maanden /'1.12r>, l'r. p. post/' 1.27* Voor Indie per jaar ....?mail,, 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I K H O V D: HET ONZE VADER, Drama in n bedrijf in verzen, naar het Fransch van Francois Coppée, door E. D. Pyzel. FEUILLETON: Demoeder van den rietdekker, schets uitSeeland. (Slot). Brieven van August de Domme. Signalementen uit den Utrechtschen Gemeenteraad, door Jan van 't Sticht. De nieuwe Willemshaven te Harlingen KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. VARIA. WETENSCHAP: Dr. Bertillon en z\jn systeem. Oudejaarsavond, naar het duitsch van Ludmilla Koelie. SCHAAK SPEL. Phineas Taylor Barnum, de koning der reclame. Schetsen uit het leven der Siberische bannelingen, II. De pelgrims naar Mekka. Voor Dames, door E-e. Heimwee van Obelis ken, uit de Emaux etCamées", van Th Gautier, door L. v. Nagel. ALLERLEI. INGEZON DEN. RECLAMES. ADVERTENTIËN. Het auteursrecht en het recht van opvoering van dit Tooneelstuk worden verzekerd overeen komstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Het Onze Vader. <*> DRAMA IN N BEDRIJF, IN VERZEN. naar het Fransch van FKAN^OIS COPFEE. Personen: Juffrouw Rose. De Pastoor. Jacques Leroux. Een officier. Zélie. De buurvrouw. Soldaten. Te Belleville. Mei 1871. Het tooneel stelt eene kamer voor; op den achter grond eene deur en twee vensters, uitkomende op een door de zon beschenen tuintje vol bloeiende rozen. Aan den anderen kant van den tuin, die door een lagen munr is afgesloten, maar waarvan het hek open staat, ziet men een smalle straat in eene bui tenwijk en eenige hooge fabrieksschoorsteenen. De kamer is zeer eenvoudig, bijna landelijk, gemeubeld. Een aanrechttafel, een ronde tafel, stoelen en leun stoelen met zittingen van gevlochten stroo. Links een schoorsteenmantel, waarboven een beeld van de H. Maagd van gekleurd pleister. Rechts eene schrijf tafel en een mahoniehouten boekenkast, vol ingenaaide boeken. Aan de muren een groot ivoren kruisbeeld en twee platen met gewijde voorstellingen. Deuren rechts en links. EERSTE TOONEEL. ZÉLIE, DE BUUBVROUW. Bij het opgaan van het scherm zit Zélie, de oude dienstbode, op een stoel, in een gedrukte houding. Naast haar staat de buurvrouw, eene jonge vrouw uit eene Parijsche voorstad, zonder hoed of muts, met eene boodschappenmand bij zich. (*) De opvoering van dit kleine drama van den ook hier te lande algemeen bekenden en geachten acadétnicien Coppée is door de Fransche censuur ver boden, nadat het stuk door het Thfütre Francais reeds was aangenomen en ingestudeerd. Feuilleton. BE MOEBEB VAN BEN EIETBEKKEB. Schets uit Seeland. (Slof). Stine schreide, zooals het een meisje dat weet hoe het behoort, past, in een zakdoekje met geborduurden rand, en Mads stond met het hoofd diep tusschen de schouders gedrukt, alsof h;j verwachtte dat de geestelijke zoo dadelijk op hem aanvallen zou. De jonge hulpprediker, die het huwelijk vol trok, sprak zoo schoon over de liefde, de schoon ste van alle gaven der voorzienigheid, die in staat is zelfs den geringsten en meest verwor pen sterveling te louteren en op te heffen, en thans begreep Mads dat alles veel beter, dan toen hij indertijd op zijn kousen de kerk bin nensloop om bij de deur te blijven staan lui steren. De meester en Stine's broer uit de hoofdstad traden als getuigen op, en de bruiloft die bij den meester aan huis gevierd werd, liepgenoegelijk en ordelijk af. Den volgenden dag was Mads weer als ge woonlijk uit werken gegaan In den loop van den voormiddag kwam Sidse thuis. Zij stapte door de openstaande deur rechtuit naar de keuken waarvan de vloer bestrooid was met wit zand en waar ieder voorwerp, keurig blank geschuurd en gepoetst, haar tegemoet blonk, en trad toen de huiskamer in. Niemand aantreffende, bleef zij midden in de kamer staan, om vol verbazing om zich heen te zien. Welk een verandering! De vensterglazen waren helder schoongemaakt en behangen met sneeuwwitte gordijnen; in de vensterbanken stonden rood gemeniede bloemDE BUURVKOUW. Dus weet ge 't zeker ? Schoten zij hem dood, Die wreedaards? (Zélie knikt bevestigend). Waarlyk? ZÉLÏE. 't Is zoo als 'k u zeg. Hier vlak bij, Rue Haxo, met d' andre priesters, Eergist'ren, toen dat vee bij ons nog baas was ... Een onzer buren zag het zelf... De abt Hief zeegnend nog de hand omhoog, toen viel hij. Mér weten noch zijn zuster, noch ikzelf; Maar 't is zoo. Toen ze hem als gijz'laar namen, Toen zeiden wij: Och, hij komt toch terug." Want ieder had hem lief in onze wijk, Zoo mild en goed en vroom was hij!... Die schurken! (Men hoort pelotonvuur). DE BUURVKOUW (opschrikkend). O God! ZÉLIE (opstaande). Flink, wreekt ons, jongens van Versailles! Slaat dood! Vermoordt hen allen! Loon naar werk! DE BUUBVKOUW. O foei, Zélie!... De schuld'gen treft het meest... Maar toch.., het schynt een slachting in het groot, En in de goot, daar achter de mairie, Daar stroomde gistrenavond menschenbloed .... Ik rilde ervan!... Want velen zijn onschuldig... ZÉLIE. Onschuldig? O, wie was 't zooals mijn meester, Die arme abt? Een hart van goud, een priester In waarheid! Nooit behield hij voor zich zelf iets. En hem te dooden ! 't Lijken thans wel tijgers! Ik ben een boerenmensch, 'k begrijp er niet s van ; Maar uw Paryzenaars zijn rijp voor 't tuchthuis. Ze zijn zoo stom als redelooze beesten. Voor die Commune, voor een woord, een dwaasheid, Slaan zij elkander dood en nemen gijz'laars, Zooals bij roovers en bij wilden ; dooden Dien braven man, die, tijdens 't wreed beleg, Zelf arm, byna zijn laatste hemd verkocht Om arm'ren nog te steunen in den nood. Neen, buurvrouw, zachtheid is niet meer geoorloofd! Dit moord'naarsvolk verdient een strenge straf, En geen erbarming, die het zelf niet kende. DE BUUEVBOUW. 't Is waar. Nu, op die schurken komt het ook Niet aan. Maar ach, die arme abt! Ge weet wel, Als 's winters het gebrek aan werk zoo groot was, Dan kwam hij met zijn opgespaard vijftïancsstuk Bij d'arm'ren, en gezegend werd zijn komst. Vermoord! Gefusilleerd!... Het is verschrikk'lijk! Maar zeg zijn zuster, juffrouw Rose, die hem Zoo innig liefhad, is zij niet wanhopig? ZÉLIE. Meer dan 'k u zeggen kan; dat moet ge zien. Zij heeft eerst langen tijd geen woord gezegd. Ik werd er bang van, 'k vreesde voor haar hoofd. Toen barstte zij in woeste kreten los En vloekte Juid 't misdadige Parijs En steeds herhaalde zij: O gruwel, schande!"... 't Was akelig!... Op 't laatst viel zij in slaap In haren leunstoel, van vermoeidheid. (Zij wijst naar de deur links.,) potten met bloeiende geranium's en rozen. De laats van de geverfde kist was ingenomen door tine's nieuwe commode, waarop een gipsen beeldje en twee porceleinen vazen prijkten, en waar boven een ovale spiegel en vier vergulde lijstjes met de portretten van den kroonprins, de kroonprinses, den hertog van Cumberland en zijn gemalin aangebracht waren. De tafel was bedekt met een rood tafelkleed, dat de jonggehuwden van Stine's broeder gekregen hadden; in het midden stond een fraaie petroleumlamp, een geschenk van den meester, en in den hoek van het vertrek was een groot nieuw ledekant geplaatst, bedekt met een helder witte sprei. Sidse verviel in diep gepeins. Dus zóó ziet het er uit bij een paar jongge huwden!" sprak zij, half binnensmonds. Ja, ik had altijd hooren zeggen dat het huwelijk zoo iets heerlijks en zaligs moet zijn, vooral in het begin." Daarna opende zij haastig de deur van haar kamertje, waar zij Stine met hoog opgestroopte mouwen aan het vegen vond. /ij zag er niet al te genadig uit. Goeden morgen!" zeide Sidse, vrij gedwee. Goeden morgen!'' antwoordde Stine, vrij barsch. Je ^chijnt het druk te hebben." Ja," antwoordde de jonge vrouw; het is geen baantje zulk een morsboel te redderen; het vuil ligt overal een duim dik." Iets van haar oude drift ontwaakte in Sidse. -Hier in mijn eigen kamer zal ik het zelf wel schoon houden; daar behoef jij je niet mee te bemoeien," zeide zij, terwijl zij Stine den stoffer wilde afnemen. .Blijf van den stoffer af!" Geef hier, zeg ik!" . Wilt ge misschien slaan?" vroeg Stine, zich m postuur stellend, met den stoffer in de eene hand en de andere in de zijde. .Ge denkt zeDaar... Maar straks nog droomde zij en knarsetandde 'k Wacht tot ze wakker wordt. DB BUURVROUW. Die arme ziel! ZÉLIE, Ik ben nu meer dan vijftien jaar bij haar. Haar ouders, toen pas kort gestorven, waren Half burger- en half bocrenlui. Haar broeder Was twaalf, en zij was twintig jaren oud, Maar moederlijk was toen reeds heel haar hart. De knaap behaalde op de laag're school Altijd den eersten prijs, was lief, gehoorzaam.... Mijn juffrouw was ook trotsch op hem, en zei Dat kleine Jean iets heel buitengewoons was, Hij ging naar stad op 't kl-ine Seminarie En was ook daar weer altijd nummer n. Toen vroeg een neef van hem, een rijke pachter, De hand van Rose, een heel knap meisje was zij! Maar zij bedankte hem, ze wou niet trouwen, Omdat haar broer haar niet zou kunnen missen. Als hij pastoor is, trek ik bij hem in t" Zoo sprak zij, en zij hoeft haar woord gehouden En steeds voor hem geleefd als oud're zuster, Nooit hadden twee elkaar zoo hartlijk lief.... Dat hij nu dood is, en vermoord, en dat Het waar is! O, die wreede burgeroorlog! Ik zelf had, toen hij hier te Belleville Zoo'n aak'lig land van arme bedelaars Benoemd werd tot vicaris, al een soort Van voorgevoel, en heb hem braaf beknord. Maar Juffrouw Rose zei (ze keek haast boos!) Wel, destemeer kan hier mijn broeder weldoen.'' Och Heer! Dat merkt ze nu, die arme zuster ! (Zij barst ifit iti snikken). Jezus Maria, welk een ongeluk! DB BUURVROUW. Ja, zoo iets droevigs heb ik nooit gehoord. (De stem van juffrouw Rose, in de kamer links). Zélie! DE BUURVROUW. Wie roept daar? ZÉLIE. Buurvrouw, zij wordt wakker. Ga gij nu heen, dat is, geloof ik beter. Als zij u ziet, dan jammert zij opnieuw, En waarlijk, ik ben angstig voor haar hoofd. TWEEDE TOONEEL. JUFFROUW ROSE, ZÉLIE. (Juffrouw Rose, in het zwart gekleed, komt met een bedrukt voorkomen en bijna wankelend binnen. Zélie gaat haastig op haar toe en steunt haar). ZÉLIE. Gevoelt gij u wat beter;1 JUFFROUW ROSE. Beter ? Ik ? O ja, ik heb geslapen. Maar ik droomde, Een vreeselijken droom! ... Al die gevang'nen, Die muur, en die geweren, op hun borst Gericht! . . En dat heet slapen! . . O, mijn keel Is vol van modder . . Geef mij drinken, drinken! (Zij gaat zitten; Zélie brengt haar een glas water, dat zij gretig uitdrinkt). ker dat ge hier nog altijd baas" kunt spelen, maar daar komt niets van. Als Mads soms nog een afstraffing noodig heeft, waarvoor de Hemel ons beware, zal ik er mij zelf wel mede belas ten, evenals met al het andere hier in huis." .Wees niet zoo hard tegen mij, Stine!" Ge zyt zelf altijd hard geweest." Ja, jij kunt licht het hoofd omhoog houden en op een ander neerzien," ging Sidse voort. Als een eerbare vrouw treedt je je nieuwe tehuis binnen, maar ik, ik heb mijn geheele leven lang gebukt gegaan onder mijn schande, en dat maakt iemand wel bitter". Zij liet zich op het bed nedervallen, en ver borg het gelaat achter haar roodgeruiten boe zelaar. Stine wierp haar stoffer neer en hoog zich over de oude vrouw heen. ^?Maar, moedertje, zoo erg was het immers niet gemeend," zeide zij. haar bemoedigend op den schouder kloppende, 't Is beter dat we elkaar dadelijk eens en voor al zeggen waar het op staat, dan elkaar voortdurend zuur te loopen aankijken." Sidse droogde haar oogen met haar voor schoot af. Het was voor het eerst in langen tijd^ dat zij geschreid had. Toen nam zij haar breiwerk en ging er stil mede aan de tafel zitten. Toen Mads des avonds tehuis kwam vond hy zijn vrouw en zijn moeder heel gezellig aan het keuvelen, en deze goede verhouding bleef ook in het vervolg voortduren. De zomer ging geregeld voorbij; het geluk scheen stevig wortel geschoten te hebben in het jonge huisgezin, en groeide even welig voort als de wilde wingerd tegen den nieuw bepleis terden muur. Mads had nooit gebrek aan werk. Stine hield zijn huishouden behoorlijk in orde, en Sidse trok even als voorheen met haar kruiwagen van hoeve tot hoeve om te helpen wasschen En geen kanongebulder? In mijn droom Hoorde ik het schieten, Vecht men dan niet meeï? ZÉLIE. Niet meer. Op 't kerkhof zijn, zooals men zegt, De laatste opstandelingen overwonnen. JUFFROUW ROSE. O ja, 't is waar, 't wordt overal weer rustig. Het is hier alles netjes En daar buiten Is 't heerlijk weer. Wij zijn in Mei, maar Juni Zou ons geen blauwer hemel kunnen toouen. Bekoorlijk is de tuin, de rozen geuren Wat stoort zich de natuur aan onze smart? Niets is veranderd. Wat wij menschen lijden, 't Maakt geen verschil. En ongevoelig staan De bloemen nog haar geur af aan de zon, En zingen domme vogels lustig voort .... Wat kan 't hun schelen, of mijn broeder dood is? (Met een snik). Mijn goede broeder! voor altijd verloren! (Tot Z'lie.) Is niemand hier geweest, terwijl ik sliep? ZÉLIE. Ja, buurvrouw Blanche. JUFFROUW ROSE. Die uit onze straat? Een arm gezin, en dikwijls reeds geholpen, De oude man geborgen in 't gesticht, Dat alles was zijn werk. ZÉLIB. En heer pastoor Is ook geweest. JUFFROUW ROSE. (plotseling.) Neen, dien wil ik niet zien! ZÉLIE. Maar juffrouw Rose, dat gaat toch niet aan! Gij weet, hoeveel hij van uw broeder hield, Hoe die zijn beste vriend, zijn rechterhand was. U troosten is zijn plicht en is zijn recht; Gij kunt geen welkomer bezoek verlangen. JUFFROUW ROSE. En zeide hij, dat hij terugkwam? ZÉLIE. Ja. Zoo straks. JUFFROUW ROSE. Welnu, 't is goed. Hij heeft mijn broeder Zeer liefgehad. Ja, ik had ongelijk. Maar als hij over stil berusten spreekt En nu reeds... O, dan zou ik God vervloeken! Neen, neen, ik lijd te veel; die priester zelfs Zal niet, na die verfoeilijke daad, Van Gods gerechtigheid en liefde spreken .. . Laat mij alleen. (Tot Zólie.) (Zt-lie af.) of schoonmaken. Maar nooit dacht zij er aan van haar verdiende loon iets aan het huishouden bij te dragen, en de jonge lieden vroegen er haar ook hiet'om. Zij hadden het, Goddank, niet noodig en als zij al een spaarpotje maakte, dan was er im mers niemand nader dan zij beiden.om er later aanspraak op te maken. Twee jaren waren verloopen, sedert Mads ge trouwd _was met meester's Stine. Op nieuw was het lente. De populieren langs den kerkhofsmuur prijkten met frisch groen, en in den tuin van den rietdekker stond de nieuw aangelegde doornhaag in vollen bloei. Langs het pad dat naar liet huisje voerde, kwam de moeder van den rietdekker als gewoonlük met haar kruiwagen aangereden. Zij was reeds vrij oud, maar toch niet veel veran derd, zooals zij daar stond, klein en schraal, dor en hoekig met haar puntigen rooden neus, het zwarte kapje op het hoofd en het donkerblauwe lijf met de korte mouwen, die haar magere bruine armen geheel bloot lieten. In den laatsten tijd was zij te zwak gewor den om nog langer uit werken te gaan. Wan neer zij nu met haar kruiwagen langs den weg liep, had zjj er geen zakje meel, geen gras voor de koe, maar iets veel kostbaardere op de kleine Sidse, het dochtertje van haar Toen het kind, nu ruim een jaar geleden ter wereld kwam, rood en schreeuwerig, was het zeker even leelijk als de arme Mads indertijd op denzelfden teederen leeftijd, en toch werd' het door de grootmoeder gehouden voor de verpersoonlijking van al wat schoon en lief was. Het leek wel alof Sidse al de teederheid, die zij haren zoon had onthouden, opgezameld had

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl