De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 5 januari pagina 3

5 januari 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 654 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het tooneel in het.bruidsvertrek is door Maurice Bouchor tot eenen nacht beperkt. Asmodeus komt, door Sara en fobias niet gezien, binnen, en houdt een kleine rede tot het publiek, om te toonen dat hy Sarcey en de eisenen van het genre kent: Messieurs, vous Ie voyez, o'est bien la scène a faire. Prendrai-je ces amants dana mes rets ténébreux? Je n'en saisrien. lis ont un archange pour eux!... Dien même la-4essas, pense des chuses values; On bien Ie libre arbitre est la pire des blagues. Mais tont cela, messieurs. j'ai du voua Ie uairer, Puisque l'art du théatre est l'art de préparer. Het verschil in SW tusschen deze fragmenten teekent geheel deze bewerking; zij was alleen mogelijk voor een bepaald publiek en door eene meesterhand. Alles was dan ook aangewend om de uitvoerino artistiek te doen zijn; de kleine decors waren0geRchilderd door Koche8rosse, Lerolle en Lucien Doucet, de verzen werden gezegd door Bouchor en Richep?, m de muziek werd door een paar jontre artisten van den Chat noir voor zien; het' gelieel vormde ^een van die artistieke, intelligente genietingen de haut gout, zooals ze ergens anders of niet geleverd, of niet gewaar deerd zouden worden. IBSEN. Onder den titel «Opmerkingen over moderne rea listen" bevat de Kölnische een reeks van artikelen ?waaronder dat over Ibsen eenige waarlijk opmer kelijke beschouwingen bevat. Wij nemen er een groot deel van over. »Ibsen", zegt de schrijver, »maakt tegenover Zola den indruk van een kreupele. Zeer karak teristiek is het verschil in beider soort van pessi misme. Zola ziet normale, meest van nature krachtige gestalten, welke door de omstandighe den van hun leven, door armoede, door gemis aan vorming, tot ruwheid afdalen; Ibfeus figuren ziin van den beginne, van aanleg, verschrompeld, zwakkelijk, hysterisch en stompzinnig. Uwen is van huis uit geen realist, maar een idealist en wel iemand, wiens idealisme van zoo verwarde en onbegrijpelijke soort is, dat het ioodzakelijk moest verkwijnen en tot het tegen deel omslaan. Zijn eerste groote werk Brand teekent een persoon, die het hoogste ideaal, het Onvoorwaardelijk zich overgeven aan Gods wil, zonder eenige afwijking m toepassing wil brengen, en dit ook even volkomen van alle andere menschen verlangt, maar tegelijk is de man zoo wei nig helder, dat hij een daad van waanzin als zonde en eeuwige schande^ behandelt, dat hij over de erfelijke aandrift tot misdaad philosopheert en zich /.elf de taak stelt, niet enkel lichtzinnigheid en onverstand, maar de krankzinnigheid te over winnen ... Hij wil niet alleen het practisch on mogelijke, maar bemerkt ook niet dat zijn eigen denken met zijn grondbeginsel in tegenspraak is. Wie toch. al is het maar in enkele gevallen, de rechtstreeksche overerving van den aandrang tot zonde aanneemt, moet ook toegeven, dat die overer<nmr eene natuurwet, dus de rechtstreeksche uit drukking van den goddeiïjken wil is; hij moet er zich dan voor buigen. Zulke inconsequenties en begripsverwarringen maken Brand, ondanks het soms schitterende schoone der details, onge nietbaar. Het verschijnsel, dat Ibsens idealisten willen wat principieel onmogelijk of onlogisch is, vindt men in nl zijn latere werken-^ In Rosmrrsholm wordt zelfs een idealist die allén maar het mo gelijke bereiken wil, bespot en _ gehoond, men zou dus zegaen, dat een echt idealist volircus hem alleen het onmogelijke mag willen. Ibsen kent het onderscheid niet tuaschen droomen en willen ; ziin personen willen met ruw geweld de onmogelijkheden die zij gedroomd hebben. Wie nu de meuschenmaatschappij afmeet naar het idealisme van het onmogelijke, dien moet zij wel bekrompen voorkomen, vooral wanneer hij er de Ktahwinkel-toestanden mee vergelijkt, die in de stadjes van Noorwegen schijnen te heerschcn. Zijn mensohen worden dan nog kleiner en kleingeestiger dan ze al zijn. Vooral zijn mannen zijn een min soort, misschien omdat hij hun eerst de hooeste eischen stelde. Die pastor Ilosmer, in Rosmfrsholin die met de moordenares zijner vrouw op de canapégaat zitten, om samen een bijzondere idiote wijs van boetedoening uit te vin den ; de Ekdals in De wilde Eend, die in plaats van te werken, op hun zoldertje een kinderachtig jachtvermaak hebben ingericht, die Helmert, die niets voorstelt dan de lafste vrees voor het oor deel der wereld en zich ten slotte door zijn domme ' vrouw laat imponeeren, die dokter in De rroiuo van de ?,cf. die zich aan den cognac verslaaft en nog om liefde bedelt, waar een verstandig man zijn dwaze vrouw allicht met een emmer koud Water genezen had, als dat volkje de mannen wereld moet voorstellen, laat ons dan aan de litteratuur andere vertegenwoordigers vragen. Zou het in Noorwegen zoo zijn ? Wij hopen van beter; de erfgenamen der oude Jarls zullen wel wat meer merg in het gebeente hebben. En in de overige wereld? nu men laat er immers zulke onlevensvatbare wezens wegteren, zonder ze onder de loune te nemen. Dat Ibsen dergelijke karakters interessant srenoeg vindt, om hun onin'teressanthcid in alle realistische lengte en breedte op het tooueel te brengen, bewijst voor iets scheefs in zijn oog, iets verdranids in den maatstaf, waarmede hij de wereld meet. En dan Keizer en Galilcër ! IIij meent blijkbaar eene historische figuur eerst dan juist opgevat te hebben, als hij gemeene middel matigheid als hare innigste drijfveer heeft ont dekt ; de laatste Romein moest dus eenvoudig een halfwijze worden ; zijn Julianus is een man, die tusschen geloof en bijgeloof wanrelt, eenliomeinsch keizer die met brochures aan de wereld wil bewijzen, dat zij ongelijk heeft. Ib«en heeft een aantal vrienden, die met bij zondere volharding en groote handigheid reclame voor hem maken. Van tijd tot tijd gaat er dooi de bladen een berichtje, vaag als een orakel; »Men zefft. dat in Ibsens meeningen een wijziging gekomen is", of »de dichter werkt aan een nieuw stuk, waarin het probleem, van het huwelijk uit een ander gezichtspunt beschouwd wordt." Een der laatste bulletins was: , Ibsen verwacht de wedergeboorte der wereld van de arbeiders en de vrouwen." Dit zal wel zoo zijn, daar hij de man nen als nietswaardigen en de bezittenden allen als bekrompen egoïsten voorstelt. Het programma intusschen is even onlogisch als de grondstelling. De geschiedenis toont aan, dat de handarbeidende klassen een paar malen groote ethische verande ringen in de wereldbeschouwing hebben gebracht (Boeddhisme en Christendom); dit was echter telkens alleen als dragers van een nieuwen gods dienst ; voor den terugkeer tot logica en gezond verstand hebben zij nooit meer gedaan dan de met het hoofd arbeidenden. En de laatsten staan toch heden ten dage niet op het standpunt waarop Ibsen ze stelt; zij zijn gemiddeld niet slechter dan de «arbeiders" waarvan Ibsen spreekt. En de vrouwen? Alleen kan de vrouw invloed uitoefe nen iu haren kring, maar eene revolutie, waarbij de'' vrouwen als klasse aan hè; hoofd zouden staan, is wel onmogelijk. De vrouwen zijn altoos, waar het de vraag was tusschen conventioneele respectabiliteit en werkelijke zedelijkheid, de bewaaksters der conventie geweest en zullen het wel blijven. EQ Ibsens vrouwen vooral zullen de wereld niet hervormen. De Vrouw der Xee zou als afschrikkend voorbeeld voor trouwlustige jongelie den kunnen dienen; zijn lievelinsgestalte Nora is van echte moraal evenzeer ontbloot als haar man; in al haar interessante ellende, toch komt niet eenmaal de gedachte bij hem op dat degenen die het meest onder haar poppen wereldbeschou wing moeten te lijden hebben, hare kindereu zijn ; zij denkt enkel aan het beetje «wonderbare" waarvan zij gedroomd heeft. Zien wij dus, dat het scheve, kreupele, scrofuleuze, onverstaanbare zich bij een lange reeks van 's dichters gestalten altoos weer op den voorgrond dringt, dan kan men de conclusie niet vermijden, dat de fout aan deu schrijver zelven ligt, dat hem de bekwaamheid om gezonde levenskrachtige motieven te behandelen, ontbreekt Hij moet zeldzaamheden, vergroeide monsterfigu ren hebben; ten slotte. zooals in Spoken, komt dit alles op niets uit, dan op een leelijke pijn lijke situatie; een moeder moet zien, hoe haar zoon, de erfgenaam van een losbandig vader, plotseling een hersenverweeking krijgt. Maar zelfs die inonsterrariteiten ontbreekt het nog aan logica, aan methode. Als de dichter ons wilde ver schrikken door de gevolgen te toonen van los bandigheid, dan moesten de gevolgen consequent ontwikkeld zijn; medisch te const siteeren. Maar dit is niet het geval; hersenvenveeking vertoont zich niet op die wijze als in S/iofxn; enderuggernergstering van den buurman in Nora is geen overerfelijke kwaal. Even afdoend voor het afschu welijk effect als het tooneel in Sjioken, zou het zijn, in iedere acte een kind te laten overrijden, even aesthetsch en even wetenschappelijk. Toch heeft Ibsen zijn paroissc. Voor een deel bestaat deze uit de lieden, die hun fijnen smaak willen doen kennen, door lekker te vinden wat een gewoon gezond mensch niet eten of niet ver tereu kan. Voor een ander deel echter zijn de aanhangers eerlijke, overtuigde lieden. Voor hen wordt alles vergoed door eene uitstekende eigen schap die Ibsen bezit, cl e gave van levendig voorstellen. Zijn scènes ontwikkelen zich natuur lijk: zij geven een diep inzicht in den toestand dien hij schilderen wil. Als hij er toe komt, een niet ziekelijk gevoel in woorden te brengen, vindt hij schoone woorden. Men zie bv. in Brandt het tooneel. waar Agnea de vensterruiten schoonmaakt, opdat haar doode kindje op het kerkhof (Ie lichtjes van zijn Kerstboom zal kun nen zien Uit is aangrijpend, maar de scotie staat alleen. Dan komt er bij de (naar de steller in de Köln-iseliK meent, speciaal Duitsclie) eigen schap van vele lieden, om al wat nieuw en vreemd is, daarom mooi te vinden, omdat het nieuw en vreemd is Maar daarenboven, er is menigeen, die ook dergelijke zwakke!ijke, ziekelijke preferentiën heeft, maar tot no# toe begrepen had. dat zij enkel ad abxurdinn voerden, en er dus over zweeg. Voor hen is Ibsen, die ze durft ontwikkelen, een profeet, en zij noemen zijn schijnoplossing de ware, om te kunnen meenen dat er eeneoplossingis. Vooral geldtdit dehiHvelijksdraüia's. De Berlijnsche kritiek heeft het druk over den >sredaalden koers van het moderne huwelijk.'' M:iar dan is het geneesmiddel toch al heel weinig aanlokkelijk; zeker vindt men het niet in Ibsen's Vroun' der Zee, waar de vrijheid van hysterisch begeeren tot den rang van een beginsel wordt verheven. Wie sociale gebreken door preeken wil heelen, moet zelf juiste grondbeginselen hebben, en de sceptische kunst van voorstelling kan het gebrek niet bedekken, dat zijn ethisch oordeel in den grond valsch is." Dus/' besluit de criticus der Ki'iln.i^i-li"-, »de technicus Iljsen is een man, van wien de Duitsclie dramatici nog veel kunnen leeren, maar de denker Ibsen, de tot een scheef realist werkwijude scheve idealist, kon onze. belangstelling niet duur/aam wekken, Hij vormtén pathologisch verschijnsel." STERREN VAX VERSCHILLENDE GROOTTE. W11.1. E M VAN S W A A N I'. N l! l" U G. Onder andere hebben Hollands kunstenaren zich altijd hierdoor onderscheiden van buitenlandschc artisten, dat ze behalve hunne kunst in den re gel ook nog iets anders bij dn hand hadden. Constantijn lluygons gaf zich alleen met zijne Muzen af in de uren, die hem restten, wanneer hij als lïaad en Rekenmeester van de prinsen van Oranje zijn plicht had gedaan. Van Haren en Cats lielhebberdcn nebcnbci in politiek. Joost van den Vondel verdiende misschien met zijne pen zijn brood, maar verschafte zich daarop dan toch in allon gevalle boter mot de winsten, die zijne wolzasik afwierp. En do zonderlinge persoonlijkheid, wijns werk ik heden wil bespreken, boogt op den dubbelen naam van dichter en schilder. De twee godinnen, door \Villeni van Sivaanenburg. al naarmate li'i 't penscel ter hand nam of de pen zwaaide, aangeroepen, schijnen hot in 's mans inborst vrij \vcl te hebben kunnen vindei,; althans daar verschijnt, als duidelijk bewijs van die onderlinge harmonie, in 't j'aaï~"l?'H te Am sterdam bij HENDRIK BOSCH, Boekverkoper over liet Weeshuys, bij de Blom-markt van de hand van W. van Swaanenburg eeri bundel, als ik ze moest classifieeeren zou ik zeggen episch-lyrische poëzie, ouder den titel: Parnas of de Zang godinnen van een Schilder". Apelles alzoo, met een Homerus-ader in zich. Het is voor een criticus in onzen tijd een on aangenaam werk, een Hollandsch schrijver uit de vorige eeuw te bespreken. Voor den hedendaagschen lezer heeft alleen reeds het jaartal zeventienhonderd en zooveel iets terugstootends, iets dat hem raadt er maar niet aan te beginnen", iets in n woord, dat uit de verte doet denken aan den indruk, dien een jaargang van de Hande lingen der Staten-Generaal op ons maakt. Er behoort dus voor mij eenige moed toe, voor den dag te komen met den dichter Swaanenburg. Doch stel u gerust, mijne lezers. De dichter van rarnas" is uit geheel ander hout gesneden dan de meesten zijner tijdgenooten, ja zelfs : Wanneer wij er niet van overtuigd waren, dat de stroomen der ironie niet ontspringen op den Nederlandschen Heiicon van de eers'u- helft (ach, laten wij de tweede er maar bijvoegen!) der vorige' eeuw; wanneer het niet boven allen twijfel ver heven ware, dat de adelaar der satire in gemelden tijd vrijwel geleek op eene vleugtllamme kraai; dan waarlijk zou ik het durven wagen m^n held te vergelijken mct'Swifr, want het zou *,;; bij die vergelijking een waar genoegen zijn er op te wijzen, dat wanneer de Engelschman inderdaad ten slotte onder den onmiddellijkin invloed van zijn vlijmend vernuft krankzinnig is geworden, de Nederlander alle kiemen van waanzin heeft laten uitbotten in zijne poëzie, zoodat er, wanneer hij aan 't eind van zijn werk gekomen is, geen spoor van krankzinnigheid meer in zijne hersenen te vinden is Ik hoop ramelijk den lezer tot de overtuiging te brengen, dat W. van Swaanenburgs Parnas" een waar Bedlam onder de verschillende stichtingen der Nederlamlsche poëzie is. Maar helaas' het valt mij hard, het te moeten beken nen, maar waarheid bovenal: de dichter heeft het niet zoo bedoeld, maar hij heeft in zijne onnoozelheid in zijn eigen Bedlam minstens een toe vluchtsoord voor gezond-verstandsmenschon gezien. De vergelijking met Swift houdt hier dus op. Als alle fatsoenlijke dichters begint ook Swaa nenburg met zijn lezers op de hoogte van zijne plannen te brengen. Hij doet dit zoowel in proza als in poëzie, en oprechtheid doet ons erkennen dat de woestijn voor het Kanaan van den eigenlijken Parnas" nog al groot is. Maar eenmaal daar! Zie, de heerlijkheid van het land der belofte doet ook deu heer S Schijuvoet zijne pen versnijden, i ter vervaardiging van een vierregelig gedicht: Aan den In-er Swaanenbury. en op zijn E. Hooffdracende Dichtkunst: d'Aloude Digtkon.it, hoe hoog ook in to;> gereesen, Vermindert bij diegevti die deese werken leesen. O Sn-aai!t'iil/i:>y! gij Iu:l)t mijn zinnen Ueel verovert. Dit's niet gerijmeli, maar het komt mij voor getove t". S. Schijuvoet. Na nog een lofdicht en eene poëtische bespie geling over de Titelprint" komt eindelijk de dichter zelf aan het woord, 's Hoeren Swaanen burgs grepen op do lier zijn wat i'orsch uitge vallen : Het lust mij op een bas, met Imrt ge.spaune suaarcn, | Van stijven wind gezweep*. dun aardbol om te vaaren:" ! Ik hoop aan te toonen, dat Jczu ietwat zonder linge manoeuvre «i? dichter volkomen gelukt Ook het instrument, waarop de tour du monde zal j plaats grijpen, is met zeer veel zelfkennis gekozen, i I)c dichtader van Swaanenburg schijnt bij deze reis van een zonderling maaksel. Mijn ader", zegt hij : ;JMij:i ader, sterk geporl, braakt rotsen uit haar kaken" en het verwondert ons weldra, dat na zulk een buitengewoon pheiiomecn die ader het nog 2f>0 | bladzijden lang' uithoudt, en dat met onbezwekcn j ijver. De dichter zal, bij 't concert, dat hij te geven j staat op de snaren van zijn gemoed, zich door j gecne kleinigheid van de wijs laten brengen : [ ;, Al morst de Parnaskeel, uvlijk een E!na ronken, Al zuu liet sehuim van 'tMeir, op kiile bodems koken, Al zou de Hemel zelfs verbrand n i Toch zal Swaanenburg zijner bas de sporen ! blijven geven op zijne voorgenomen reis om de wereld. Daar we vrijivel er van overtuigd zijn, dat deze incidenten wel niet allo gezamenlijk | het terrein onveilig zullen maken, koesteren wc dan ook voor den goeden alloop dor reis niet de ] minste, vrees. Xa do bovenstaande confessies, saamgevat onder den min of meer vreemden titel van C/MÖX, of Sii'utiiieiiliHi'ijfi Occrstuljile Diijllnim, en die als introductie dienen voor de groote Symfonie : Pur- l ntm", komen we aan het Andante cou moto: Zef/ciibody, rjcrici'it ter J^nre run deu Onstei'f/clijken Oud. i Ik wij. bi'stiimv: .met ritu}; v;:n hnliaaiisebc yciiren. i Flet eeuwig iliauiani tei1 s;arre:i op ;.aan beuren. En vei/'ieu op een ki'oiu \aii ili'iivenil wol'slyi'as; Hem. il ie. d.n aai'db.d y,«aai;. o;u 'l noud der zomic-ii.-i. Ku Lt'il'.eu op\\a;n'!.s p.ir^t. dooi' t drukken zijner handen, l D.il /ij a;ii: 'l Vuiti'-Ceuel!' ii'iii killen Z",its!rooju branden : ; Den \\ erel.lvorst, die y." veel ja:vil he:'l'! Beleeft, Lang vo.n' de schraalt lij', op de evmv ttem-.tzelt heeft; Ik zeg. dien Prins van't Al. dien draaier van vier M'imlen, Die al d.: zielen kan in eeiien gordel binden; ', l'jii iliiisent le\en- ent, op d ong. sebape struik J Van 't ir,::vbeelde ruim. in '?.; afgroads d'iisl'ren buik; 7al ik van daa'j; doen zien ' ' ' ' '" A!et purper jduimgedo^, hu> Gelijk een beid. die bars o l)eu omti-'k van 't Ileel-Al Eenigs/ins ten overvl burg hiei1 vlak na: Ik zing geen lagen toon . . . Het andante der symföjjt zelfden toon ten einde; < komt men tot de slotsoni, < hij al niet op bliksemflits' toch in allen gevalle eea dping heeft. De dichter Swaanenburg sche religie, en als zooda Zegenboog voor den onsterfi Zegenzuüter eere van dl Maria. Volgens 's zangers de muziek, waarop hy 't de _ maagd Maria, in dit ge positie ver beneden 't ouder Was ik getooil met kleur va Dit wil zeggen, voor den delijk begrijpt: Ware ik g> Was ik getooid met k.eur vai Ik zon een Siou's toon op mij Zoo hel als Bergkristal, dat op En nooden 't Werelddom op n Ik zon een zegeboog van on/ew Uit mijn bezwangerd bi'eia op Maar helaas! Swaanenbu veling en men wete het we Eer viel de wereld uit haav l ^°r toomde men de kar der st K' M een aardeling, al was Eeu scn, *.....«.. .1 * ) ,,,., werp naar at echter misbru zou door e" bewijzen, d hij niet ov< zeker niet c doet beter, woord geloc Door alle symfonie m> hart gespan huwelijksged van Rubens eenige regelr andere plaa' ling of een i 't golven brengt. Ook den heide ecre, want zoo h altaar dor Moede Hippokreno, als pr oogen op tot Jupijn e Er zijn ook momentc van Swaanenburg, -was gaande waarschuwing den hand valt, en de Muze vaa. hot is alsdan, dat wij staaltje lyriek onder de oogen krijgen Een schielijke overrompelt buitcnoogmerk uit de pen Ompcrk uw troon, mijn God! Zoo stiimt mijn wiek haai'punt Waardoor het tuiinelbvein, gezi Om naar den cis geyanit, te st l)c veder van de ziel, die drijf En ra ij u gesleepe neb proeft w Ach! dat ik mogt, helaas! bet Ik zou mijn vlotte Rif, aan uv l)aar bruiste mijne speen" . . Dit is eene andere dichte mcergcmelden ader. Daar b.'uisle mijne speen van 't Doch waartoe zal ik v zal nu, naar ik vertrouw, zijn met den dichttrant van burg. Laat ik aan het bovensta merkiiïgeu toevoegen. Meermalen, onder hot l drudit l'amas" heb ik g< dien de omioozele dichte leveren. Maar aan 't eind l gedachte. Daar is een ra. is ecu boekdeel van twcclu zijden te vullen zonder in ' ken te geven van 't meest ba die tot zelfs in de lijst van onzin meedeelt: De Lezer word verzogt en druk-abuizen, door mijn (jesloopen te vcrbcotercn: rag. 2^ regel 17 des lic en." Ergerlijk niet waar? Neen, mijne ergernis w door iets anders. Die man heeft een dnikk heeft lezers gevonden. Er jaar een meuschengoslach' bombast. Kan het anders van eene generatie, waarva tot spijs ontving, in 't ge hadden V Inderdaad, dat cl geschriften na van Effen hi ligt niet a'lcen, niet hoofdz schcn invloed, maar is vc wijten aan de gesteldheid v liet land, dat geploogc Swaancnburgs Parnas", be c liggen, voor men er Spe' J. J. L. TEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl