Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, W EEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 654
en,
b eigenschappen,
lOdern kerkelijke
thodoxe van zijn
macht over het
ie hem in alle
jende verklaring
is groot van
deDe Schepping en
er van dezen tot
iaar n in deze
;hen ligt, zangen
;antaten, bundels
egenden,
stichtede scheone ver
vorm te vinden,
? eenigen aan de
.. s verscheidenheid
vaderlandsliefde,
er beurtelings de
uitdrukking aan
, Ahascefus op den
isschers, De
Waeven zonen, De
bewondering der
?:n Dante, Milton,
? \sso, Job, Schiller,
.gny, Byron, Göthe,
kten voor den
ondenkbeelden der
en dichters
toeie ten Kate niet
d worden.
,
gaf, dan
Hugo wel
geli, en doet
i het
wel'm,
rhythelijkheden;
elementen
ilde
kuristn. Curieus
;happen, en
worden, in
t. Men zie
.o's,
Hoezee!"
.ven
jld!
.reven
tgehold,
eeren,
.ient dan wij!
istreeren,
/oorbij !
ad wat liedjens,
f pad l . .
nijnietjens!
Dte stad l
wat!
at het dezelfde taal
in De Schepping
toespraak aan de
is der Aard!
en
dwergen
ders taart;
t wolkgevaart
ich vergaart,
lierde schoudren
n mantel plooit,
getooid,
veroud'ren!
n uit zijn lichtere,
Rozendaal,
Nufeestelijke liederen
ir deelen kunnen
:en voor de
Nederederlandsche taal
v. L.
'EUR.
Proza. S. L. van
VIII en 255.
t een papiertje in
reel nieuwe boeken
e zien. Maar als
vordt gevraagd, is
arbeid niet zullen
e gehaald worden,
overal verspreid.
tige met cene ge
it domme gezicht
gegooi met allerlei
r te nemen, komt
hand: Jac. van
terkundige stond
oeken. |
;i ik. j
ct-us is een klein l
;e met de andere
snvoudig boekslwj
idool de
Nacht;estaan in ,,de(n)
k lees dat tijd
let op do hoogte.
't in Nederland."
?atie ! Ik heb
Ijdschrif ten!
Ik lees de(n) Gids, de Revue des deux Mondes,
den Nederlandschen Spectator, het Litterarische
Centralblatt, het Athenaeum, de Revue Gritique
en dan nog den Nieuwen Rotterdammer en het
Vaderland en daarenboven "
Juist, dat kan ik me opperbest voorstellen.''
Mij blijven de woorden van mijn edelen
vriend Vosmaer steeds in de ooren klinken
en sinds dien tijd lees ik het eenige letterkundige
tijdschrift in Ne'derland niet meer! Dus... heb-je
veel op met het proza van Van Looy?
Zeer veel! Ik wed, dat deze jonge schrijver
uw vriend wordt!"
Toen mijn jonge letterkundige kameraad was
vertrokken, begon ik met het Profa," van den
voor mij geheel nieuwen auteur.
Eens begonnen, ging het niet aan te eindigen.
Mij boeide dit proza van het begin tot het
einde. Van tijd tot tijd had ik aanvechting om
bravo te roepen. En toen ik aan het eind was
gekomen moest de uitroep mij van de lippen.
Een nieuw auteur! Een nieuw auteur!"
Jac. van Looy is een schilder, die schrijft en
een schrijwr, die schildert. Het geheele boek is
eene portefeuille vol aquarellen van eene onge
meen frpaie kleur. De letterkundige aquarellist
heeft daarbij het niet genoeg te waardeeren
taIent, dat zijne voorstellings- en uitdrukkingswijze
gejoel gelijken tred houdt met zijne schatrijke
i«eurvisioenen. Zijn geoefend schildersoog ziet in
den chaos van tinten der natuur schakeeringen,
die geen leek zou kunnen opmerken. En van elk
dier schakeeringen vindt hij in onze
Nederlandsche taal een woord, 't zij oud, 't zij nieuw, 't zij
noch nicht dagewesen. Er ligt iets van het
woordensmedend talent van den ouden Drossaart in
den schrijftrant van Van Looy. Hij deinst voor
niets terug en zegt wat hij ziet met zonderling
scherpen omtrek en luid sprekende kleur. Som
tijds stapt zijne vermetelheid over de grenzen van
de rede, maar in den regel houdt hij vrede met
haar.
Het proza van Van Looy bevat korte opstellen,
meest herinneringen aan eene reis door Spanje en
een uitstap naar Tanger. Schoon de auteur den
subjectieven stijl vermijdt, met uitzondering van
het laatste opstel: De dood van mvjn poes",
blijkt het toch uit dit boek, dat hij schilderend
door Spanje trok en zelfs de Berberijsche kusten
heeft gezien. Behalve deze Castiliaansche schet
sen, geeft hij er ne uit Venetiëde
lagunenstad onder eene sneeuwbui, zooals later Madrid
in den stortregen. Daarbij nog twee echt
Nederlandsche: de Nachtcactus" en het reeds vermelde
overlijden van den poes.
Al deze opstellen hebben minstens een paar
meesterlijke, onvergetelijke bladzijden. Het schil
derend wroeten in den grooten schat van bekende,
minder bekende en zelfs onbekende Kederlandsche
woorden blijft hier de hoofdzaak. De jonge auteur
heeft zulk een sterk, zulk een licht aangedaan
oog voor omtrek, tint, kleur en schakeeringen, niet
alleen van de afzonderlijke in enge ruimte be
grensde voorwerpen, maar tevens van wijde ver
gezichten met duizendorlei veelkleurige gestalten
en vormen, dat hij oogeublikkelijk den juisten klank
vindt, om de verrukking zijner oogen in
Noderlandsche woorden af te beelden. In dit opzicht
heeft Jac. van Looy maar zeer weinig mededingers
te vreezen, staat hij met een geheel eenig talent
als evenknie naast onze beste styiisten.
Er is ontzaglijk veel over Spanje geschreven,
ook in onze taal. Mij heugt de verrukking, waar
mede ik 2ra los montes van heophile Gautier
las. Het is nu dertig jaren geleden. Toen dacht
ik dat het vermogen om door taal, kleur en vorm
voor de verbeelding op te tooveren, nooit verder
zou kunnen gaan. Ik zag het in zonnegoud ba
dende Castiliëi ik zag Madrid, de Plazct de toros,
de manola's la véritable manola!" ik boog
mijn hoofd in de schaduw van de oude
cathedralen het was eene verrukkelijke reis aan de
zijde van Théophile Gauthier.
Keilers ien Zomer in het Zuiden las ik daar
om met genoegen, omdat telkens weer van nieuws
mijne oude geestdrift van Tra los montes aan het
optiikkeren ging, en Emants1 Uit Span-je verraste
mij door den kalmen onverschrokken geestiger»
blik op monschen en dingen. Van Looy's Spanje
schijnt mij evenwel in nog hoogere mate te boeien.
Le bon Theo had met zijn prachtigen stijl, zijn
overweldigend koloriet mij voor goed overrompeld.
Ik dacht, dat men hem moeilijk zou kunnen
overtreffen. Van daar, dat ik het uitmuntend boek
van Marcellus Emants niet zoo hoog waardeorde,
als billijk was. Hut didactisch on ironisch element
bij Emants werkte storend, dunkt mij. Ik haakte
naar geschreven aquarellen en gestijlde etsen
en dankbaar genoot ik, wat ik vond maar bij
Van Looy ging ik eerst recht te gast na lang
sluimerende begeerte.
Zoowel Emants als van Looy maakte veel werk
van stierengevechten het Castilianisme bij uit
nemendheid. Vergelijkt men beiden, dan valt het
eigenaardig onderscheid terstond in het oog.
Men oordeele:
E 31 A N T S.
Een oogenblik bleef de
groote glanzige zandvlakte
ledig; toen gingen de dub
bele deuren der stallen
wijder open, en trad de
cuadrillïi binnen,
sehittcrend van goud, zilver en
hel gekleurde zijde, ont
vangen met gejubel en
handgeklap, begeleid door
een marsen van het orkest.
Getlankeerd door de
beide algnaeils te paard
gingen do drie espada's
voorop ; in het midden
Chieorro, de oudste, eene
onbeduidende, lompe ge
daante; aan zijn rechter
hand Mazzantini, een rijzi
ge, mooie man ; aan zijn
linker E^partcro, de jongste,
een zachtzinnig, innemend
gelaat, op eene tengere,
welgevormde gestalte.
Omhuld door de groen,
blauw en rozcnrood zijden
mantels, waarvan zij de
rechter punten om de
heupon heengetrokken, met de
linkerhanden vasthielden,
terwijl de rechterarmen vrij
langs de zijden heen en
weer zwaaiden, droegen
zij het korte torerobuis met
het laag uitgesneden vest,
een breede sjerp om de
lenden, een nauwsluitende der marsohmelodie.
broek, die onder de knie
eindigde, lage schoenen, en
op liet gevlochten staartje
een platten, fluweelen hoed,l
V A N L O O Y.
Een stilte was plotse
ling komen hcerse-hen in
alle rangen, oen angstige
spanning van menschen. die
wachten op opwinding en
beroering. Hetgroote strijd
perk lag nu glazig en leeg
onder de oogen der dui
zenden, die allen tuurden
naar dezelfde richting.
Soms slond er een op van
zijne plaats en dan klon
ken or onmiddellijk ach
ter hem eenige schreeu
wen: A sientarse, a
sientarse"! (zitten!) en weer
een oogenblik zag men een
man dwars oversteken door
het perk in een klein draije
en toen begonnen eenige
jongelieden bravo'' te
100pen en de man keek in den
loop lachend naai' boven,
wenkte spotziek dankend
met de hand om vervolgens
te verdwijnen i.chler de
schutting met een vluggen
sprong. Maar C' en daarna
schetterde de muziek, de
deuren in de schutting
links werden wijd geopend
en oen glinsterende stoet
mooi aangekleede mannen
kwam binnen met
gelijkmatigen pas, als automaten
schommelend op de maat
Aan het hoofd van den
troep, wijd uit elkaar, stap
ten de drie espada's; zij
waarvan de met pomporisjwaren in groene, blauwe
opgelegde zijstukken bijjen paarsche zijden mantels
eiken pas op en neer wip
ten. Chieorro was in het
groen met platte gouden
epauletten op de schouders,
breed gefigureerd goud
galon op mouwen en broeks
naad, en talrijke reeksen
gouden kwastjes op de
borsten van buis en vest|
en den onderrand der broek.
Een vermiljoen rood dasje
liep, als een bloedstraal,
van het sneeuwwitte hals
boord naar den inham van
het vest; de dito roode
sjerp, kwam, een bloedige
snede gelijk, onder het
groene buis te voorschijn.jder het breede galon, was
Mazzantini droeg onder een vastgemaakt beneden de
gewikkeld, die om de len
den en over den rechter
schouder heengjslagen, in
de linkerzijde werden vast
gehouden door de daar
rustende hand. Een laag
uitgesneden vest kwam nog
te zien van onder het van
glinsterende tressen en
Isehouderbedekkingen rin
kelende wambuisje,
wijnrood bij Prascuelo, groen
bij Mazzantini, lila bij Cara
Ancba. Eu de korte, strak
gespannen broek van de
zelfde kleur als buis en vest
verdween bijna geheel on
dergelijk gewaad van licht
blauwe zijde, dat met zil
ver was opgelegd, een
havanakleurige sjerp;
Espartero was in het rozenrood
met paarse sjerp,
oplegknie en liet de kuiten vrij
puilen met fijne witte kou
sen, met lage als voor het
dansen gevormde schoen
tjes aan de voeten. In het
midden der uitsnede van
sel en pompons van zwart het vest, over het heldere
fluweel." witte hemd, daalde uit denv
boord een lang rood dasje
smal als een veterband, en
op het hoofd droegen ze
een afgeplatten hoed van
zwart fluweel met
dotvormige ballen belegd op de
zijstukken, terwijl eindelijk
achter uit de kruin van
het hoofd het torerostaartje
nog hing te bengelen in
den nek, met een dikke
zwarte knoedel boven aan
de inplanting".
Het is opmerkelijk, dat beide schrijvers onge
veer in hetzelfde oogenblik Spanje bezoeken, dat
zij dezelfde torero's zien en beiden eene in som
mige opzichten overeenstemmende schets geven.
Ik stel het talent van Marcellus Kmnnts zeer
hoog, maar in schilcierachtigen stijl staat hij be
neden Van Looy. Het geldt hier eenvoudig het
kostuum der espada's, een weinig belangrijk on
derwerp. Emants maakt er zelfs meer werk van
dan Van Looy maar toch ziet de laatste scher
per en teekent hij met vaster hand. Wil men zich
een oordeel vormen over het verwonderlijk vaardig
penscel en het gloeiend palet van dezen nieuwen
meester, men leze zijne schildering van de prach
tig ontloken witte cactusbloem, met de daarbij in
cliiir-oliscur gehouden figuur van den tuinbaas;
men leze vooral de uitvoerige teekening van oen
nationalen feestdag te Amsterdam: de verlichting,
de woelige drukte ia do Kalverstraat, do onge
bonden razernij van hot steegjes- en slopjesvolk.
Zulk een troep uitzinnig grauw, mannon
in vrouwenrokken <sn vrouwen als mannen ver
momd, in wit gestijfiSelde jakjassen en in onder
broeken, oranje govorFd met afkooksels van
ternambuk en provinciehout" laat hij ons voorbij
hollen.
Woest opbonkend met de hoofden vooruit,
schreeuwden en brulden zij dan hun hi, ha! hi,
ha! en weg donderden ze weer. Een steeg zwolg
ze in, de deun echode in de steenen gang, en boven
den warrelenden klomp van oranje en wit en don
kere haren slierden en vlogen de ballons aan de
stokken en trokken vurige strepen en kringels en
bollen van licht tegen den uitgang der steeg, die
blauwde in den kil komenden morgen.''
Overal toont Van Looy deze meesterlijke
schilder.shand, die het volkomen leelijke zoo weet te
teekenen, dat het als teekening hoogst belangrijk
wordt. Al zijne Spaansche schetsen tintelen van
zuidelijke zon en zien geheimzinnig blauw in de
schaduwpartijen. Ik weet niet, wat mij fraaier
schijnt het einde van het stierengevecht met
den boozen boor, die steeds mompelt : Es una
barbaridad !" of de reis door La Mancha. waarbij
cene waardeering van den Don (,)uijote, die van
hooge aesthetisehe ontwikkeling spreekt. Ik weet
niet of ik den jongen schilder zal volgen onder
de gitanoos, of te Madrid in de cnxn <te
hiiexjicr?«. waar hij een feest bijwoont in de eet/aal
waar gezongen en gedanst wordt, en waar het
echt Spaansche leven op u toespringt met al den
kleurenrijkdom van het volle menscbenleven.
Zal ik nu eindigen met vitten op een enkelen
slecht gebouwden volzin, op een enkel onmogelijk
woord, op cene onachtzaamheid tegenover taalleer
of syntaxis V Zal ik mij het kleingeestig genoegen
gunnen den auteur een klein lesje te geven in
grammatica of logica? Na zooveel genoten te heb
ben laat ik dit genoegen aan de straatjongens
der critiek, aan die saldi roymn Tittcruirex die
men overal ook in Nederland aantreft
en waarvan het beter is te zwijgen.
Het proza van Jac. van Looy is ecu aanwinst.
voor de geschiedenis onzer letteren. Met .lacunes
Perk. Louis Couperus, Helene Swarth en Frans
Netscher. staat hij in de voorste rijen van het
Jonge-llolland, in wier handen de toekomst onzer
nationale Litteratuur berust.
JAX TKN BKINK.
WILLKM NOREL.
I.
De heer I. Ksser J r. heeft dezer dagen zijn
jongste, eerst in het tijdschrift Oe tiids'1
geplaatst, geschrift uitgegeven, met den titel :
»\VHlein Norel duur O. Terimrch, Amsterdam?L. J.
Veen". Tegenover den yransfhen titel heeft hij
een lijstje doen drukken van :d ziju werkjes,
onder verschillende p.-eudonienien geschreven,
waaruit blijkt dat Willem Norel het dertiende
geschrift van dezen auteur is.
Het is om bijgeloovig te worden, dat dit der
tiende geschaft juist onder den spiegel van mijn
kritiek is terecht gekomen, van mijn kritiek, die
begeert het te dooden.
Inderdaad behoort de heer I. Esser Jr. tot de
personen, die reeds lang aan de deur gezet had
den moeten worden van het huis onzer letteren,
om buiten te vergaan in den nacht der vergetel
heid, in plaats van met hun aanmatigend en on
smakelijk gezelschap de galerijen der poëzie en
de zaleu van het proza te ontsieren en onveilig
te maken.
Er zijn mér zulke kereltjes in de letterkunde.
Dat veroorlooft zich geboren te worden, dat gaat
school aan inrichtingen voor lager, middelbaar
en hooger onderwijs, dat verwerft het een of
ander diploma, den een of anderen titel, dat heeft
eenige, ook moderne, lektuur, dut beteekent
overigens in 't geheel niets, en dat durft zich
auteur achten, dat durft te schrijven in het open
baar, dat durfterbizondere-spellïng-manierijesop
na te houden, die er uitzien als een zegelring
aan een handelsreizigers-pink!
Dat het nederlaiidsche proza sinds 18(i7, toen
Huet zijne Lidewijde schreef, zeer vooruit is ge
gaan, mag verondersteld worden algemeen bekend
te zijn. Eu nu zal men, Willem Norel met Lide
wijde vergelijkend, ontwaren: ten eerste, dat
Willem Norel tot hetzelfde proza-soort behoort
als Lidewijde, en de heer Esser nauwlettend HueV
beoefend lijkt te hebben; ten tweede, dat het
proza van den heer Esser, wel verre van, in de
verouderde soort dan, toch een hoogere ontwik
keling te vertoonen, zich integeudeel slechts door
verval kenmerkt.
Het ia dezelfde, nu door ons zoo omslachtig
geachte manier van vertellen, maar in die ma
nier of stijl geeft Huet de geestige opmerkingen
van een vernuftig en goed-aanzienlijk prater, de
heer Esser geeft niets dan valsch vernuft, flauwe
grapjes en de potsierlijke tentoonstelling van
zijn belachlijke degelijkheid en nietigen ernst.
Wil men, zonder op het door veleu nog buiten
sporig geachte door den Nieuwen Gids c. s.
gedaiie te letten, den weg overzien, door het
Nederlandsche Proza in de laatste 25 jaar afgelegd,
dan zijn er duidelijk drie tollen: Lidewijde (1807),
Jong-Holland (1881), Eline Vere (1889); aan de
eerste betaalt gij inet het blinkende koper van
dankbaar gedenken, aan de tweede met bet zil
ver eener hooge achting, aan de derde met het
goud eener verraste bewondering. Voor Willem
Norel blijven .In uw beurs slechts de onaange
name pluisjes eener matige minachting over. Het
ligt aan een zijpad, dat men slechts glimlachend
noemt, daar namelijk, waar de leerlingen der
gymnasia en universiteiten weekblad-redakteurtje
en zelfs boeken sclmjvertje spelen. Het kurieuze
en voor den heer Esser vermoedelijk onaange
name feit doet zich voor, dat sommige
dagbladkorrespondeuten, die zuivere
plagiaten-kompilators-naturen zijn, zooals de Amsterdamsche der
N. R. Ct. bijvoorbeeld, door een ingespannen
bestudeeren van het nieuwe proza er toe komen
beter, meer leesbaar, te schrijven dan
ouwerwetsche rornanschrijvjrs als de heer E--ser.
II.
Het geheele Willem Norel gelijkt waarlijk de
konceptie van een degelijk gyimiasiu-t, zoo als
Willem Norel zelf is. Het is als of Willem zelf
zijn eigen geschiedenis heeft geschreven. Maar
wacht, ik zal eerst zeggeu, wat er goed van is:
blz. 2?3: een opmerking over de oogeii vau den
heer »I)e Pluymer", Willeiu's voogd, maar die
veel korter gezegd, had moeten worden; blz. 9:
ecu schooljongen, die telkens zijn vader
.tegeuspreekt omdat ziju meesters het anders dan.vader
zeggen, dit is wel aardig medegedeeld, maar van
een inferieure,zuiver anekdotieve aardigheids-soort;
zoo heeft de auteur er meer; blz. Ij2; ,,met bitseu
snap": dit gezegde van het geluid dat helsluiten
vau foliobij bei-sloten maakt, is ongeveer bet
eenige gereüsseerde en litteraire in het werkje'en
is hier zoo vreemd als een schol iu eeu
beukeboom ; blz. 78, vau een oud heer, die zijn pijp
_opsteekt:
En terwijl hij krachtig aan zijn gouwenaar trok
wierp de dansende lucit'ervlam een rooden gloed over
zijn edel gelaat en sneeuwige lokken, en ^peelden
kantlichtjes over zijn blinkcnden schedel",
hier is iets »goed-gezieus" in, maar verder gaat
het ook niet, want bet »werpen" dat de vlam
doet, eu >dauseu" zonder eenig meer precizeereml
en dus de observatie meer individuaiizeerend
adjektief, zoo wtl als het onbepaald »rooden'! van
den gloed, het vage en supra-banale »edele" van
het gelaat, het over-oude eu valsche :>sneeu\vige"'
- Ier lokken en het ridikule spelen" der
kautliclitjes, maken dezen volziu tot iets bij uitstek
slecht geschrevens: maar ik ga weer voort met
de opnoeming vau liet goede : blz. h7 : een kin
vol charakler", dit is goed, hoewel van een door
vaaèheid inferieur goed ; blz (Mi, iemant loopt
«in gedachten'" door een bosch en komt >door
eeu plotselinge kleurverheldeiing iu den toon
vau het geboomte weder tol bewustzijn", dit is
goed geobserveerd; blz. (W: -De gravin güniiacr.le
haar sldtiyx/cn ylimlacli'; blz. 11:!, _e alinea,
eeu goed en gracieus geziene beweging van een
meisje; blz. l Ui: aardig gezien: een kind dat
aan ueu outzach'ijken wijsvinger'' vau haar
vader, een tuinman, voorthuppflt; blz. \'1'1; eeu
medaillon op de borst van een-jnng-incisje die
»nu en dan'' den minnaar «toelioukert als een
schalke groet1'; blz. I.'Jl : «liet was Willem of
de schellen van zijne oogen vielen en h ij zag dat
zij /eer schoon \vas", hierin is een zweem van
kleine ontroering, hiervan bad mis.-ciiien ii-ts gueds
kunnen worden; blz. i:i l : mooi veiha;dd van
hoe ioniniit na de laatste woorden mot ziju liefste
bij liet eindigen vau eeu partijtje gosprokcu te
hebben, vau verrukking in zijn donker lijiuig alles
licht vindt; dit is werkelijk uiuimiiteiifl, (iocu het
zijn belaas maar zes regels, die hier staan als
een ei gure. t in den mond vau een schol.
Indien men bedenkt, dat lit-t werkje L'J O blz.
heelt en dal ik nu alles heb opgesomd wat er
eenigs/ins dóór kon, imiieu men voorts niel ver
geet, dat, naar mijn ideëu over kunst en kritiek,
icmaiit over eeu groote hoeveelheid materialen
moet beschikken, zoo als de heer Ksser er maar
zóó'u luttel zoodje blijkt te hebben, vóór inj aan
liet eigenlijke kunstwerk, aan het eigenlijke
| proza-sehriil, aan het uitvoeren eener konceptie,