De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 19 januari pagina 2

19 januari 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 656 Komt deze tweeslachtigheid, dit verschil tusBchen vorm en inhoud, het drama zelf natuurlijk in e laatste plaats ten goede, te meer is zij te betreuren, omdat de heer Vosz ook -weer in Alexandra het hewijs levert in het min of meer dnkerige genre zijn lauweren te moeten zoe ken en te kunnen vinden. Naar karakterieekening en ontleding van hartstochten streeft hy met al zijn krachten; bijna altijd verwart hj) zich echter in zijn eigen strikken; zijn personen veten het niet verder dan tot den em bryo-toestand te brengen, levende wezens schijnen zjj slechts zelden. Het dramatische in zekere toestanden en verwikkelingen weet hij echter uit stekend te ontdekken, en als hij het ontdekt heeft te verwerken en te exploiteeren; in de techniek toont hij zich zoo al geen meester, dan toch vaak een handig en gelukkig geïnspireerd leerling; het slot van zijn bedrijven maakt bijna steeds,indruk, «l deinst hy, om tot dit doel te geraken, soms zelfs voor een in hooge mate tableauvivantachtige bewerking niet terug. Het beste gedeelte van zijn drama is het eerste bedrijf, de expositie; zij is helder, kort en boeiend. Alexandra, het kind van reizende acrobaten, is door Erwin von Eberti verleid en na korten tijd verlaten. Uit de liaison wordt een kind geboren; in-haar wanhoop besluit de ongelukkige moeder bet te dooden; het toeval komt haar te hulp : het kind sterft, doch niet door haar hand. Toch wordt z\j van kindermoord beschuldigd, gevangen geno men en veroordeeld. Als het stuk begint heeft zij juist de gevangenis verlaten en deeit zij haar ad vocaat, Andrea, haar plannen voor de toekomst mede. Zij wil zich op Erwin wreken; zij heeft -hem geschreven, zal trachten hem tot een huwelijk met haar over te halen en hem dan onder de schande van haar veroordeeling verpletteren. Erwin, een onnoozele hals, laat zich vangen en brengt zijn vroegere beminde in het huis van zijn moeder. Op een grove fout in het drama kan reeds hier gewezen worden. Eerst in het laatste bedrijf ver neemt de toeschouwer, wat hem in het eerste duidelijk gemaakt moest zijn, namelijk dat Alexan dra werkelijk onschuldig is. Zoolang hij hierover in het onzekere is, kan zijn belangstelling voor ? de heldin niet anders dan van uiterst bescheiden Hard zijn. In het tweede en derde bedrijf gebeurt zeer yeel en lang niet genoeg. Alexandra, leerde ens de intrige, wil zich wreken ; zij komt op het kasteel van Erwins moeder; niets natuurlijker dan dat zij vóór alles mevrouw Eberti voor zich tracht te winnen ; niets natuurlijker echter ook dan dat de toeschouwer zich bij ieder harer daden en woorden afvraagt: Is het haar ernst of speelt zij komedie ? Meent zij wat zij zegt of houdt zij de oude mevrouw voor 't lapje? Niets natuurlijker echter ook dan dat de toeschouwer, wanneer het aan het slot van het derde bedrijf blijkt, dat, naar zij zegt, onder den invloed van mevrouw Eberti's karakter, haar haat jegens Erwin in liefde is ver anderd, het wel wat al te kras vindt, dat zijn heldin zoo plotseling als een blad aan een boom is veranderd, zonder dat hij er voor het oogenblik zelf eigenlijk iets van heeft gemerkt. Bijna zou men dan ook gaan gelooven, dat het drama twee be drijven te lang is en gaan meehen, dat het geheele geschiedenisje van wraak en haat zonder schade achterwege had kunnen blijven en dat reeds in het eerste bedrijf, in plaats van zooals thans in bet 3e, had kunnen blijken, dat Alexandra Erwin nog steeds lief heeft; te meer daar het eigenlijke drama, dat ook thans in het 4e eerst werkelijk begint, onder deze operatie slechts weinig zou geleden hebben. Mevrouw Eberti komt op zeer toevallige wijze achter het geheim van Alexandra's verleden ; zij wijst haar onmiddellijk de deur; Alexandra hoopt nog op Erwin; als het moet hem zien. Daar komt bij met het trotsche gelaat eens overwinnaars hij is het, en gelukkig is hij alleen! »Ferdïnand! Schulze! Drommelsche kerel!" roept Muller vroolijk uit. »Ben je het dan toch werkelijk?'' Fernando schrikt even, doch herstelt zich oogenblikkelijk en antwoordt koeltjes: «Verlangt u iets van mij ? U vergist u ik mijn naam is Fernando da Vanni." »Wat? wat?" roept Muller. »Ken je mij niet meer? mij, Heinrich Muller niet? Ben je dol, kerel? Wat staart gij, Fernando, zoo droef en bleek? Satansche vent, schei nu uit met die flauwiteit!" »Ik flauwiteit?" antwoordt Fernando. «Mijnheer, u wordt onbeschoft!" En trotsch keert hij zich om. Muller lacht luide- »Wel almachtig, kerel, als ik je nog niet aan je slechte spel had herkend, dan zou dat litteeken, dat je nog eens in een gezellig uurtje aan mij te danken hebt gehad, je verraden. Dat was te Innsbruck, vriend, toen ik verliefd was op de dochter van een waard, en jij je verbeeldet, dat het meisje een oogje op jou had! Dat was in den tijd, toen wij beiden nog ezels waren, die heel onverstandig elkaar in het haar vlogen, maar nu, nu Schulze !'' Fernando grijpt hem eensklaps krampachtig hij den arm en trekt hem naar zich toe. «Kerel! ongeluk!'' fluistert hij, »als je me verraadt, al is het ook door een enkel woord, dan sla ik je met dien knuppel dood !'' En tegelijk grijpt hij een bezemsteel, dien hij in den hoek ziet staan. »Je weet, ik houd woord, als ik gezworen heb; maar ik wil niet zweven, want ook zonder een eed zou ik je van den aard bodem doen verdwijnen, als je maar je mond open doet, om den naam Schulze, dien vloek voor ieder fatsoenlijk mensch, uit te spreken!" Dreigend, woest staat hij daar om Mi ller's mond speelt een glimlachje, en onwille keurig roept deze: «Schulze !" Fernando vat hem krampachtig beet en fluistert: »Satan! Later kom je bepaald nog eens aan de galg. Ik wou, dat ik je er nu al aan zag hangen ! Hoe kom je hier ? Maar zwijg vooral, mensch, goede, beste vriend, verraad mij niet, en je zult geld hebben en wijn drinken, zooveel je maar wilt, cham pagne, van avond nog na de voorstelling in rnijn hotel!" De regisseur nadert, om hem mede te deelen haar echter blijkt, dat ook deze thans nooit meer in een huwelijk met haar zou toestemmen, neemt zij vergif in en sterft in zijn armen. Aldus de handeling in haar meest beknopten vorm. Het drama zelf geeft nog veel meer te zien en te booren. De schrijver toch hoeft ge meend het gemis aan innerlijk dramatiscli leven door allerlei fraaiigheden als kerstklokken, maan licht, kerstboomen, kindergezang en wat dies meer zij, te kunnen verliepen en vergoeden, terwijl hij in werkelijkheid het gezochte en kunst matige van zijn intrige hierdoor nog des te dui delijker aan het licht heeft doen komen. Zelfs zijn poging om van Alexandra een min of meer poëtische figuur te maken heeft hem geen geluk aangebracht, doch er alleen toe bijgedragen om haar karakter voor ons nog duisterder en onbe grijpelijker te maken. Le public veut qu'au tk atre fout soit a la fois préparéet iinprécu, zegt Legouvéin zijn souvenirs. De heerVosz heuiïdu waar heid van deze woorden, waarop waarschijnlijk wel niemand iets zal willen afdingen, te veol tut hot oog verloren, hooit ons te veel door raadseltjes en verrassingtjes trachten te verbluffen on ver blinden. Over de vertolking op het Leidschoplein valt veel goeds te zeggen. Het spel van mevrouw Frenkel (Alexandra) gaf vóór alles blijk van studie en nadenken. Terecht hoedde zij zich in de hartstochtelijke oogenblikken voor iedere overdrij ving in stem of gebaar, terecht liet zij op de bij de haren er bij gesleepte wraakzucht geen al te sterk licht vallen ; de plotselinge ommekeer in het derde bedrijf werd door dit weifelend en bij voor keur in het halfduister gehuld spel althans nog eenigszins gered en verklaarbaar. Bovendien wist de begaafde actrice zelfs in de louter melo dramatische tooneelen door haar boven iedere moeilijkheid verheven techniek, niet zelden nog giooten indruk te maken. Na het sterftooneel, dat te zeer aan dat in La dame aux caméas doet denken, werd zij drie maal teruggeroepen. Mevrouw de Vries (mevrouw Eberti) was beschaafd, waardig en voornaam, zij hoede zich echter voor overgevoeligheid. De heer de Jong (Erwin) wist van zijn onmogelijke rol tenminste van tijd tot tijd nog iets te maken; mevrouw Stoetz had de hare iets scherper kunnen typeeren. De heer Verenet (een dokter) had slechts n toonecltje te spelen, doch deed het alleraardigst. De heeren Schoonhoven en Van Zuylen waren beiden, zoowel in stem als in gebaar, te onstuimig, te brusk, te rukkerig. De heer Smits zorge er voor niet uit den plooi te raken; overigens alle lof voor zijn ijver en studie. Decoratief en rnise-en-scène getuigden van smaak en overleg. Do schikking in het tweede bedrijf, het scheeve huis en de niet zeer fraaie veranda, had misschien gelukkiger kunnen zijn. De directie van het Salon des Variétés heeft waarschijnlijk velen aan zich verplicht door weer eens een blijspel op het repertoire te brengen. Mieulx est de riayitc de larmes escripre: Potir ce que rire est ie propre de ritomme. Het gezelschap van dezen schouwburg, dat bijna geheel uit jeugdige krachten bestaat, is, zou men kunnen meenen, eerder dan ieder ander er toe aangewezen en bij machte, om de woorden van Kabelais althans nog een schijn van waarheid te doen behouden. Jeugd, in ernstiger genre niet zelden een gebrek, is in het blijvpel bijna ecu deugd, in ieder geval een voorrecht, dat niet ge noeg naar waarde te schatten is. Huwelijksgeluk, blijspel ia drie bedrijven van Albin Valabrègue, dat zoo wij ons niet bedrieg m hier indertijd reeds in het Kransen is vertoond, is een grappig stuk, met voel «.'eratigheiiei!, be trekkelijk weinig onbetamelijkheden en. zoo men wil, een zedelijke strekking liet laatste zegt op zich zelf anders niet voel; de zedelijke strekking dat het derde bedrijf begint. «Fernando, je bent zeer verstandig geworden !" roept Muller hem nog na. Kent u mijnheer da Yanni ?"' vraagt de regisseur. >Ik? Fernando? Wel, 't is de vriend mijner jeugd! We hebben in Spanje, Portugal en Italiëaltijd samen gespeeld!" roept Muller. »I>ent u in Spanje en Italiëgeweest ?" vraagt de regisseur ongcloovig. »Wel, mijnheer," zegt Muller lachend, noem me liever eens een land of een stad in J uropa, waar ik niet geweest ben. /ie eens, ik ben twee- en twintig jaar aan het toonccl, dat maakt vier- en veertig halfjari 11 en even veel schouwburgen, waar ik een engagement heb gehad. Op tienmaal zooveel tooncclcn heb ik op engagement gespeeld, maakt : vierhondcrdvierentachtig. en op vijftienmaal zoo veel heb ik voor mijn plcizier of zonder be paalde noodzaak gastrollen gegeven, dat is in het geheel elfhonderd vier- en veertig schouwburgen. U begrijpt mijn waarde heer, | dat men op zulke uitgestrekte kunstreizcn ook nog andere steden, ja zelfs dorpen en j alleenstaande herbergen aandoet. Ik denk er reeds lang over, een handboek over de aardrijkskunde van Europa te schrijven voor tooneelspelers ; zoudt u niet denken, dat dat een uitstekend iets was ?'' Met een koel: -Neem me niet kwalijk?" keert de regisseur hom den rug toe. Hij ge looft, dat de ander niet goed bij zij verstand is. Muller is intusschen in een zeer vroolijke stemming, want hij heeft het vooruitzicht, om na de voorstelling zijn reeds lang gekoes terd vurig verlangen naar Champagne ten volle te kunnen bevredigen. Voor zulk oen prijs zou hij er desnoods op hebben willen zweren, dat hij met Fernando's overgroot vader op de schoolbanken had gezeten. De voorstelling is geëindigd. Fernando wordt stormachtig toegejuicht, herhaaldelijk teruggeroepen en met lauwerkransen overla den. Met een fiere kalmte laat hij zich dat alles aanleunen. Als hij eindelijk buiten den schouwburg in het voor hem gereedstaande rijtuig stapt, wordt hij met: een luid >IIocra!" en ;>Leve da Yanni!" begroet, is in tal van Fransche blijspelen van den laatsten tijd dikwijls niet meer dan een doekje voor het bloeden, een vlag, die een alles bebalve er mei'e overeenstemmende lading moet helpen dekken. Het blijspel van Valabrègue is in dit opzicht dan ook een gelukkige uitzondering; vlag en lading blijven elkander vrij gelijk; do esprit (jrtitlois heeft zijn dikwijls al te uit gelaten weelderigheid eenigszins aan banden gelegd. De intrige is eenvoudig, niet nieuw doch dankbaar. Twee maal twee echlgenooten maken zichzelf wijs, dat zij hun respectieve wederhelfteu niet meer liefhebben, om als oen ander hun wil wijsmaken, dat de wederhelftcu hen niet meer liefhebben, elkander met stormgalop weer in de armen te vliegen. De vroolijke klucht gaf, dank zij het opgewekte spel van bijna alle vertolkers, veel genoegen. Toch mag niet verzwegen worden, dat de laatsten het eerste nog beter te hulp hadden kunnen komen. Hoe luchtiger on levendiger, hoe doller en onmogelijker dergelijke grappen voorgedragen worden, hoe beter zij aan hun doel beantwoorden en het publiek in een voortdurende lachbui weten te houden. Vooral in het laatste gedeelte van het derde bedrijf had men het tempo veel sneller moeten nemen. Het geharrewar over de maitressen hield hier, door het te langzame spel bijna, op, grappig te zijn, om stuitend en pijnlijk te worden. De eer van den avond komt zonder twijfel juffrouw Poolman en den heer Bigot toe. De ongedwongen guitigheid van de eerste, de aangeboren komiekheid van den laatste mis ten ook thans hun uitwerking op het publiek niet. De heer van Biene speelde technisch beter en juister dan de heer Mulder; de laatste gaf ons echter veel meer genoegen; hij was met hart en ziel bij zijne taak, terwijl de eerste niet zelden den indruk op ons maakte, te veel met zicli zelf ingenomen te zijn; bovendien vergat hij bijna altijd, dat hij zijn vrouw nog steeds lief heeft en dit ook in zijn spol had moeten doen uitkomen. In het lever de rtdeau: Het wiegje, een aardig niemendalletje, waarvan het sentimenteele slot niet hot fraaiste is, muntten juffrouw Poolman en de heer Koyaards uit door beschaafd, degelijk en aantrekkelijk spel. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Wie beloften doet, laadt de verplichting op zich hetgeen beloofd is te volbrengen ; daar nu deze week niet zooveel belangrijks heeft opgele verd oui aaa eeu behoorlijk artikel in dit blad bet aanschijn te kunnen geven, zal ik mijne be loften houden en ceiiige opmerkingen neerschrij ven over een paar der orchestwerkeu c. a. ia deze en de vorige week door de artisten in het Con certgebouw ten gehoore gebracht, Voorzeker moet men het den heer Kes ter eere nageven dat hij in de keuze der programma's volstrekt niet eenzijdig te werk gaat; uiet alleen de werken uit de oude ook die der nieuwere en nieuwste school worden door hem met dezelfde opgewektheid en zorg gedirigeerd Dat alle werkeu niet even schoon zijn en dat menig nieuw toondicht teu gehoore gebracht wordt alleen om het publiek er mede te doen kennis maken, spreekt van zelf. Tot de laatste soort behoort ongetwijfeld ?' »E-"pana" lihapsodie voor orchcst v;m E. Uhiibrier; het eenige wat den toehoorder een oogenbiik k.iii boeieu is de instrumentatie; de inhoud is zeer mager. IS'iet gaarne zou ik voor een van die muziekkenuers(?) doorgaan, op wie nog al eens een steen geworpen wordt, mime! ij k zij voor wie de orchestnuie een /eer ondergeschikt deel van een muzikaal kunstwerk uitmaakt. Men onderscheide evenwel dat het geheel iets anders is, zorg aan de instrumentatie te wijileu nut het doei den inhoud, de gedachte, der Ueist", zooals Schuinann zegt, zooveel mogelijk tot zijn recht te brengen, dan of de componist al de schakeeringerj, die het hedeudaay ;i'he orchest kan geven, zorgvuldig aanwendt, alleen met het doel om e(!Vct te maken, zijne vindingrijkheid in com binaties van instrumenten ten toon te spreiden of een schralen inbond te verstoppen. Derge lijke toondiehters vervallen dan iu tlie fout, die Wagner aan de opera toeschrijft: vdasz ein uit tel des Ausdrnckes /urn Zwecke, der Zweek des Ausdruckes aber zum Mittel gernacht wird". Van daar dat in de toondicbten van de meesters der oude school de inhoud over 't algemeen veel rij ker is en dieper en fijner gezocht, dat nauwletletteud acht moet gegeven worden op accenten en accentjes, crescendo's, dirminuenuo's, l'orto's enz. en dat eene kleine onnauwkeurigheid den geheelen indruk bederft. De oude meesters konden alleen door den deugdelijker! inhoud der gedachte spreken, de verdienste des nieu were orchestratie is, dat meer gelet wordt op het karakter der verschillende instrumenten en het besef is levendig geworden dat het geheel iets anders is of eene muzikale ge dachte wordt vertolkt door een hoorn of door een viool. Hierdoor is natuurlijk de behoefte ontstaan om naar gelang der gedachte het juiste instrument te kiezen ; nimmer echter worde liet middel doel en dit is jnist de klip waarop vele componisten van dezen tijd stranden. Op deze klip is m. i. ook GoMinark verzeild geraakt in zijne Symfonie »Laudlichc Hochzeit". Wanneer Marx in zijn Leben der Musik" zegt (en ik onderschrijf dit gaarne) «Schaffen heisst gestalten bestimmt gestalten, nicht unbestimnit ergiessen'', dan moet ik verklaren dat (ïoldmark niet verder dan ;orgie.sson" gekomen is. Het eerste deel zijner Symfonie iHochzeitsmarsch" is uiterst zwak; geen jubelkreet van het geluk weerklinkt, maar een langdradig tonen-gedwnrrel. /onder den vasten rhytinus die den marsch moet kenmerken. Het Brautlied" is niet weinig innigheid gezonden ; -ini Cfarten'1 is een veel te vaag begrip om er een bepaald beeld aan vast te knopen. Het slot »T:mz" doet aan een bacchanaal denken en geeft geen hoog denk beeld van het einde eener bruiloft, meer gescha pen om een rumoerig effectvol finale te verkrij gen, waarbij de gedachte aan het bruidspaar, im mers de hoofdpersonen, vrij wel op den achter grond is geraakt. Door deu heer Mossel werd Zondag morgen 12 Januari eene fantaisie voor violoncel voorge dragen, van een niet genoemden componist. i)e voordracht was alle» behalve schoon ; de b,eer Mossel schijnt er zich op toe te leggen, wat hein aan iunigen toon ontbreekt, te willen aanvullen door ontelbare portarnento's, waardoor een jam merlijk gehuil ontstaat, daargelaten nog dat de slotpassages zeer onzuiver waren. Klinkt derge lijk gehuil op eene viool reeds leclijk, dubbel af schuwelijk wordt dit op tene cel. Hoeveel ver schilt zijn spel van dat van onzen eenigen Bosmans! De compositie zelve schijnt uit de oude doos te zijn of eene nabootsing daarvan ; veel bijzonders is het niet en aan den titel»0 cara memomoria" doet de muziek zeer luttel den keu. Daar ech ter weinig voor cel geschreven is, wordt de keuze van solo-nummers zeer beperkt en kan men niet vorderen altijd meesterwerken te booreu; maar men kan wel eischen dat de leider der violoncellen in eeu orchest, als dat van liet con certgebouw, bewijzen geeft van fraaien toon, edelen volleu klank en beschaafd muzikaal gevoel, welk laatste door huil-manoenvres geheel verdwijnt, annex kracht, aiel en wat verder de eigenschappen van een degelijk cellist behooren te zijn. De Duitsche opera bracht ons deze week een werk van Heinrich Marschner, namelijk »Hans j Helling" JRomautische per in 3 Acten, nebst einetn Vorspiele von Eduard Devrient. De verwachting was gespannen, want er was iets bijzonders en wel eene gastvoorstelling des heeren Adolph Kobiusou. Behalve den bekenden zwerver Uobinsou. zijn er vele personen van dien naam bekend: pairs van Engeland, zangeressen, tooueelspeelsters, muziekdirecteuren enz. Hoewel deze Robinson geen zanger van den eersten rang is, bracht hij toch een weinig leven in het overi gens duffe opera-gezelschap; geen van allen was voor de taak berekend, maar bij den zang des heeren Robiuson kreeg men ten minste Benige notie vau hetgeen uit de rol van Hans Helling te maken is. Zijne stem mist het sytnpathieki klaukvolle geluid, waardoor juist een bariton de harten der toehoorders stormenderhand verovert; de kracht vau zijn zang is meer hard dan machtig aangrijpend ; toch bad hij goede oogen: blikken, ouder anderen bij de groote aria in Scène 4 Acte l, waarin ook zijn spel den zang ondersteunde; het woest rolieu zijner o-jgeu kan hij evenwel gerust achterwege laten. ! De opera zelve, romantisch omdat aardgeesten en toovenarij hun contingent levereu, doet eeuigs' zins aan de Vliegende Hollander deuken. Het voorspel heriuuert aan de scène iu den Venusberg, maar is veel minder sprekend weergegeven; j de persoon vau Hans Heiiiug, deu koning der i aardgeesten, die ter wille van eeu jong meisje, Anna, zijn rijk verlaat eu op aarde komt oin haar te hu', eu, maar spoedig ontdekt dat hare j liefde niet groot is en zij veel meer houdt van den lijfjiiger fvonrarl, herinnert wel aan den Hol lander, maar met dit onderscheid dat deze rnet vasten wil naar een doel streeft eu dit bereikt, terwijl Helling een poosje verliefd is, een poosje op wraak zint, als hij bespeurt dat de vlieger niet opgaat eu ten slotte ua eeu poosje alle ge dachten aan wraak laat varen en voor goed ver dwijnt. Het is mogelijk dat alle aanlgeesteu zoo zij», ik ben uiet vau nabij met hen bekend, maar veel sympathie heb ik voor dat volkje niet gekregen; Heiling is gfen karakter, het is een sukkel. Wellicht is daarom ook aan dea tekst te wijten dat de muziek zich niet hooger verheft, maar zich kenmerkt door eentonigheid vau klank en instrumentatie, waardoor vooral het j voorspel vervelend langdradig wordt. Het ,-cbijnt dat de schrijver het publiek ter wille heeft getracht te zijn, om eeu goed eiude aan de opera te ma ken, waardoor hij echter over het hoofd heeft gezien, dat alle eenheid is veiloreri gegaan en j zij u hoofdpersoon alle vastheid van karakter, hetzij in het goede of in het slechte, mist. Ik ceioof daarom, dat deze opera, hoe beroemd zij ook moge geweest zijn, tot die werken behoort, i die verouderen, hetgeen gelukkig niet aan den tijd der schepping, maar aan het werk zelf ligt. i Een geiiotvolle avond bezorgde ons het (Jonj certgebouw; een, gelukkig, kort maar degelijk programma deed de talrijk opgekomen schare smullen. In de eer«te plaats noem ik de: -unvollendete Sinfouie in 11-moll" van Sehnbert. | De meester schreef dit werk iu ISL'I', maar j voleindigde zijn arbeid niet; de reden hiervan is, niet bekend, maar laat zich, dunkt me, wel ver moeden. Die beide deelen dezer sinfonie, allegro en andante, werden geschreven in den tijd, toen Schubert /ich nog niet tot den rijpen meester ontwikkeld had; wol gaan aan dit werk reeds eenige symfonieën vooraf, maar deze allen be' wijzen, dut de meester nog niet bij machte was in deze groote vormen zijne romantische muze volkomen uiting te geven. Het komt mij voor, dat Schubert echter iu ISÏ> dit bespeurde, over tuigd was dat hem nog de noodige oefening ont brak en daarom de verdere afwerking stuukte; | eigenaardig immers is het feit, dat de meester ! zich niet weder aan de symfonie gewaagd heeft vóór ISi'S toen hij zich op den top van den Parnassus ' bevond; deze laatste C.-dur symfonie is daarom ouk de eenige, waarin de rijkdom i zijner gedachten, in verrukkelijke klanken, met ' beheersching van den vorm tot verschijning komt. De H mol I symfonie vormt een overgang tusschen het streven naar heerlijke klanken en rijke kleurenpracht en de daarmede gepaard gaande ! verbinding van thema's, die door hun belang rijkheid geschikt zijn tot ceue grootsche eri diepe bewerking. Beide thema's van het allegro komen overeen met den stijl van het lied, terwijl het tweede, ook door de begeleiding, aan den dans herinnert. Moge echter veel aan den vorm en de bewerking ontbreken, verrukkelijk schoon en fijn gedacht zijn de motieven eu de liarmonieering; bij eeue i zoo heerlijke vertolking, als deze symfonie gister avond genoot, wordt het gemoed warm en ge voelt men den wiekslag van het genie, dat in voortgaande ontwikkeling heenwijst naar hoogere sferen. Als solist trad den heer Hugo Heermann op, een violist van veel beteekenis en die, on danks zijne opleiding aan het Conservatoire

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl