De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 19 januari pagina 3

19 januari 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 656 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. t3 Brussel, toch zijn Duitsch hart ongedeerd schijnt bewaart te hebben. In 1844 te Heilbronn geboren, heeft hij indertijd kunstreizen gemaakt met zijne zuster Helene, als harpiste; door hem zijn de concerten van Viotti op nieuw uitgege ven en van cadansen voorzien. Zijn piece de resistarce gisteravond bestond in het vioolcon cert van Brahms, dat door hem met bewonde renswaardige virtuositeit werd vertolkt. Zijn toon was wat dun en niet altijd m&chtig genoeg om de doorgewerkte orchest-begeleiding. maar dat kan ook aan het instrument liggen, want »non cuique contingit adire Corinthum" en niet iedere violist kari eigenaar zijn van een Straduarius, Met het concert zelve kan ik niet dwepen ; hoe wel Brahms' muze veel schoons heeft gewrocht. schijnt deze meester hier niet de gave bezeten te hebben technische moeielijkheden te verbinden aan schoone gedachten ; het werk is ontzettend vermoeiend om te hooren, daar men nergens rust krijst, het technische geheelden boventoon heeft en men geen oogenblik wordt medegesleept, het finale komt mij voor het beste gedeelte te zijn. De volgende week hoop ik in de gelegenheid te komen eenige oogenblikken stil te staan bij de op Zaterdagavond, aangekondigde Soiree voor kamermuziek, waar onder anderen ook Schubert's geniaal Bes-dur trio ten gehoore zal gebracht worden. F. OVER EENIGE MERKWAARDIGE SCHILDE RIJEN IN PULCIIRI STUDIO. Met toenemende belangstelling hebben wij ken nis genomen van de tentoonstellingen, die het genootschap Pulchri Studio" van tijd tot tijd voor het publiek toegankelijk stelt ledere ten toonstelling in de zaal op de Prinsengracht is voor ons eene aflevering eener kunsthistorie, wel ker belangrijkheid telkenmale toeneemt. Het is ons goed, somwijlen in aanraking te komen met de Hollandsche kunst, zooals ze haar vollen was dom bereikte bij de groote meesters, met de kunst die groeide onder de zorgvuldige vereering der jongeren. Een tijdvak van drie jaren is te lang; de schilders zijn ons ontgroeid; ons oog beeft verleerd te zien zooals zij. Voor den Haag is Pulchri" geworden wat Arti" voor Amster dam is : de staalkaart du jour van de kunst. Er schuilt onder het koren der 87 schilder stukken, die thans aan de wanden van Pulchri pryken, betrekkelijk weinig kaf; minder kaf, dan eene statistische percentbcrekening zou doen ver moeden. En onder het koren is graan van de allereerste kwaliteit. Het is aan de ongemeene kunst van Willem en Jaap Maris, dat eene eereplaats is ingeruimd. Het doek van Jaap Maris geeft ons een stadsge zicht in al de kleurentinteling, die we van den meester gewoon zijn. In hnoge mate geeft Jaap Maris hier wat ik zou willen noemen het chaotiscli-regelmatige, waarin zijne kunst de natuur nabootst. Het kleurenepos met graauwen hoofd toon, dat ons op dit doek treft, is een lofzang op de natuur, zooals er weinig gedicht worden. Rnischt er niet eene religieuze melodie uit de blauwbewolkto lucht, die haar licht in matten toon over de stad schiet. Nergens elders bij onze Hollandsche school trof mij zulk vlekkeloos hemelblauw. En mot dat al is de kunst van Jaap Maris somher, melancholiek zou ik haast willen zeggen. Hij is in dit opzicht ook anders dan Willem. De vijver met eenden van dezen schilder is met eene warme liefde ge schilderd. Het is een benijdenswaardig voorrecht zóó de natuur te zien en haar zóó te kunnen geven. Vooral in het weergeven der zoele warmte in de schaduw van het groen over den vijver is Willem Maris buitengewoon gelukkig geweest. Telkens en telkens weer op deze tentoonstelling trok mij dit doek aan; en zoo het al niet boven het landschap staat, dat don naam van dezen kunstenaar op de Driejaarlijksche" hooghield, in geen geval sfaat hot er onder. Is het wonder, dat de liefdevolle natuurbeschou wing van Willem Maris ook jongeren geïnspireerd heeft ? Ziodaar den schilder R. Haak, die de kunst van den meester ditmaal tot bijna in het sujet gevolgd heeft, maar gevolgd heeft in de goede beteekenis van het woord. Het Waterkantje in het Bosch getuigt van een scherpen blik, en van kunst van de goede soort. Het wil ons toeschijnen, dat Haak ook als hij eigen kunst geeft, genoemd zal worden onder de waardige leden onzer moderne schilderschool. Onder de schilderijen, die tot de beste stukken behooren, welke Pulchri tentoonstelt, behoort het werk van een jong. naar ik meen Leidsch kun stenaar, M. Kamerling Onnes. Ik ken niemand onder onze hedendaagsche schilders, die zulk eene sereen-reine opvatting van de kunst heeft. We hebben in de verschillende stukken die we achtereenvolgens van Kamerling Onnes gezien hebhen, deelgenomen aan een lijdenswen;, die met grooten roem geëindigd is. Da meer, waar mee we zijn eerste werk, in 't voorbijgaan aan zagen is langzamerhand, onzes ondanks, veranderd in een trek van groote bewondering. De natuur te geven met al het poëtische, dat haar uiterlijk krijgt in den spiegel der ziel van de artiest, en dat poëtische geheel weten te ontdoen van alle mogelijke sentimentaliteit: ziedaar het doel van Kamerling Onnes. De bruid, die hij ons te zien gaf in Pulchri. is als een hymne, die ons van uit eene kerk toeklinkt. Bevindt mon zich bij Maris, in het volle buiten, voor Kamerling Onnes' werk is men geneigd den hoed af te nemen, en met hem in te stemmen in den zang waarin zijn ziel hare bewondering uitstort voor de Natuur. Mys tiek, zonder fantastisch te worden, dat is de hoofdindruk, dien zijn werk op ons maakt. Ook het werk van zijn stadgenoot, Floris Ver ster, komt aanspraak maken op hernieuwde be wondering. Wij waren in Pulchri in staat het beter te zien, dan in Amsterdam op de Drie jaarlijksche," doch ook hier hing het niet in het juiste licht Met breede, forsche streken zijn de pioenrozen door Verster geschilderd, in een buitengemeenen toon. Met Mevrouw Mesdag-van Houten, Juffrouw van de Sande Bakhuijzen en Gabriel, wiens violen onovertroffen i A waren, vormde Floris Verster een onwaardcf <3,">' erna ' De kunst van Thérèse Scbwartze doet ons tel kenmale, dat we met haar in aanraking komen, aarzelend vragen: Wie is deze?'' Is dit de manier, waarop voortaan portretten geschilderd dienen te worden? Dan bekleedt Thérèse Schwartze voor zeker reeds den hoogsten rang. Maar zou het on juister zijn, als we do kunst, van deze schilderes liever wilden zien in de omgeving van het laatst der vorige en 't begin van deze eeuw. De ziekelijkoverspannen kunst, van du Eagelsche romanciers af tot mejuffrouw de Neufville toe, geeft een con cert, waarin de werken van Thérèse Sehwartzo geene dissoneerende partij zouden vervullen. O zeker, ze is oneindig beter dan Troost; maar ze heeft den weg, door dezen ingeslagen, nog niet verlaten. Ik zou haar willen wijzen op P. Oyens, die met zijn Courantenlezer" in Pulchri voor de portret- en ttguurscliilders na Kamerling Onnes toongevcnd is. Ook Jozef Israëls strijkt de vlag voor hem. Dan. 't zij gezegd zonder de minste bedoeling om P. Oyens niet de eer te geven, die hem toekomt, toongevend voor de portretschilders op deze Pulchri-expositio, cc n'cst pas juror gros Wandscheer, Sfeffclaar, P. Haaxman, zij allen blij ven beneden 't middelmatige. Ook Zücken's studie voldeed ons niet. En wat Ie zeegen van G. Henkes, aan wiens matte platte kunst we ons reeds zoo menigmaal ergerden ? De onverzettelijke perpetuïteit, waarmee Henkes ons mi reeds jaren d»nzo'fden kop voor stelt, grenst aan het ongeloofolijke. Wat zijne kleur betreft, is hij een waardig kunstbroeder van den olcograplieur Joh Helder, wiens stukken enkele malen geëxposeerd worden door de firma Couvée alhier. Wat Henkes is onder de portretschilders, dat is in nog ergere mate O. Kerel man onder de paardenschilders. We hebben ons de moeite ge geven, de Paardcnmarkt van dezen faiseur met aandacht te beschouwen, en golooven, dat dit stuk, al maakt het mogelijk in de tienduizendste repro ductie aan den binnenkant van het deksel van een sigarenkistje onder den grootsprekcmlen naam van la fior de Orinoco of zoo iets een heel mooi effect, op eene tentoonstelling van kunstwerken ten eenenmale misplaatst is. Het is ons een raadsel gebleven hoe iemand met eeno vrij groote handigheid er in geslaagd is een zoo banaal, plat, onmogelijk product te leveren. Wij zouden er dan ook over zwijgen, ware het niet dat de scliil- \ der Kerelman in den laatsten tijd de paardenfchilder par excellence is geworden. Wij stellen hem. als teekenaar natuurlijk, maar ook als schil der nog ver beneden Nakken. Tot ons leedwezen troffen we op deze tentoon stelling den meester der jongeren, Breitner, niet aan. Tot ons leedwezen, want nimmer zijn we j eene schilderijenzaal binnengekomen, zonder dat i ons oog onwillekeurig langs den wand gloed, om te zoeken naar het stuk van dezen grooton kun stenaar. Laten we hopen op eene volgende ge legenheid. We hebben getracht een apercu te geven van eenige stukken, die ons op Pulchri troffen. Als zoodanig wil dan ook dit opstel ontvangen wor den : op den naam van critlek maakt het geone aanspraak. Den Haag, Januari 1800. W. VAN TIIICUT. AAXTEEIvENINGEN SCHILDERKUNST. Eer, zeer merkwaardig, zoer oorspronkelijk, zeer modern artiest, eenig meester in een kunst die hij in Frankrijk tot kunst gemaakt heeft, do kunst van bet straataffiche, Jules Chéret houdt op het oogenblik te Parijs een tentoonstelling van een aantal zijner werken. Bijna dagelijks is de i Parijzenaar in de gelegenheid om op de hoeken der straten van zijn levendig gekleurde, levendig gecomponeerde aanplakbiljetten te zien. waarmee Chéret bewijst dat hot genre er weinig op aan- l komt, als men maar talent heeft, maar na een j paar dagen gaan deze uitstekende prenten weer | den weg van alle plakaten en worden er rnoedoogenloos do vellen der ordinaire aankondigingen over heengcplakt. Nu men echter de werken van Chéret eens zoo rustig hij elkaar kor. zien, hebben ccnige gezaghebbende kunstenaars, waaronder Pu vis de Ciiavannes, Roll, llodin on Dalou van die gelegenheid gebruik gemaakt en zich in een door Dalou zelf' overhandigd rekest tot den minister gewend, om voor Chéret het Legioen te vragen. dat hij reeds lang verdiend had. Zulk een zeld zaam verzoek reeds is voor een artiest meer waard dan de decoratie zelf. Do kunstkooper Sedelmeyer had indertijd aan don schilder Jan van Beers zijn zalen verhuurd om er een tentoonstelling van diens schilderijen te houden ; later echter weigerde de kunstkooper zijn zalen voor dat doel af te staan, om de wij/e waarop van Beers te Brugge in een geruchtma kend, proces gemoeid was geweest. De reelamolievende schilder beeft daarop den heer Sedel meyer op zijn beurt een proces aangedaan, eisèhcnde 20.000 francs schadevergoeding, llij heeft dit proces nu gewonnen, maar ontvangt niet meer dan 1200 francs terwijl de tegenpartij ook de proceskosten betaalt. De vorige week gaf ik een staaltje van de onnoozelo wijze waarop een goedmoedig Hollandsen novellendichter met den naam van Rcinbrandt solde. Maar ook in beeltenissen wordt Hembrandt zooals men weet gaarne geprofaneerd, en niet alleen op sigarenzakjes-seheurpapier. Iemand die het zeer goed meent met onze monumentale kunst schrijft mij het volgende : Wie niet zonder belangstelling het nieuwe huis in de Vondelstraat heeft zien optrekken en zich verheugd had in do zorg er aan besteed, zal zeker in de laatste dagen pijnlijk verrast ge worden zijn door de afschuwelijke uit steen gehou wen koppen aan de consoles ter hoogte van de eerste verdieping. De ploertige afbeelding waar mee men waarachtig altijd nog een hulde aan Rembrandt wil bedoelen (een patscrt met een kop als een kapper, die op doordraaiersmanier z'n barret op n oor draagt) doet ook bier weer dienst. De Hoeren Architckten hebben nu wnaluk lans «npoen- de sle/'"tste star.'Hoe van l wen. Wij hebben, krachten die goed werk leveren kunnen, en 't aanbrengen van dergelijke moustruositeiten is eenvoudig domheid. Aan détails als deze zal men voortaan z'n lui kennen." Met Januari 1890 is de eerste aflevering ver schenen van een Engelsen kunsttijdschrift dat wel eens een goede concurrent van de Magazine of Art, de Art Journal en de Portfolio kon worden. De titel is The Art Review. Walter Crane heeft er een omslagteekening voor gemaakt en geeft er een symboliesche compositie in Een artikel over Jules Dupréis geïllustreerd met twee lichtdruk ken naar zeostukken van den schilder. Bekoor lijk vond ik een teekening Renaissance door C. II. Shannon. Do aangekondigde artikelen voor de volgende afleveringen beloven ook wat goeds, er schijnt een zekere f'rischheid in deze nieuwe onderneming. Komend voorjaar zal de l?tan.ro ook weer eens wat nieuws leveren. De jaarlijks niet Kerstmis verschijnende l<\atiro illuntrt* zal onder den vorm van een magazine, groot 32 pagina's druk, en met gekleurde platen geïllustreerd, iedere maand uitkomen. De directie van den Fit/ara die er zich op beroemt de eerste te zijn geweest om in Fiankrijk de uitgave van zulk een Christmasnumber met gekleurde platen tot stand te bren gen, toont zich nu in de aankondiging van haar plan ook op deze aanstaande nieuwigheid niet weinig irotsch. Wij voor ons zijn alleen bang dat de Figaro die in haar Kerstnummersboek al wel eens platen van verdacht artistiek allooi le verde, nu in een maamlelijksche uitgave niet makkelijk wat zuiverder,:) zal kiuinen geven. 1(3 Jan. 90. V. Ocftc/ticdenis der Neilerlandsc/te Let terkunde in de l/ie eeuw, door G. Kalft", Leiden, Brill 1889. Het tweede en laatste deel van de Geschie denis der Nedcrlandsche LeUerl;nnde in de Itje ccitir, dat weinige weken nu het eerste verschijnt, verdient a! den lof, dien wij van het voorgaande spraken. Dezelfde meesterschap over de stof', dezelfde bekendheid met het onderwerp en al zijn onderdeelen en niet alleen met de letteren maar ook met de menscheu vau die dagen, met hunne daden en roerselen. Het i-i wezenlijk een boeiend boek en eene degelijke aanwinst voorde geschiedenis onzer letterkunde. Twee stevige doelen voor de geschiedenis van een tijdperk, dat ter naiiwernood een drietal letterkundigen vau beteekenis kan opnoemen. Het schijnt veel op bet eerste zicht. Bij nader onderzoek en overweging is het geens zins overdreven. Do ze.-tifiide eeuw is in de geschiedenis onzer letteren, wat zij in de geschiedenis van ons staat kundig leven is. Ken tijdperk van overgang, waarin menschen. schriften en kunsten zich los maken uit vroeger sporen en nieuwe wegen op wandelen. De vereejiig'le Nederlanden worden na een kwsirt ceuws strij-len en lijden het vrije noorden en het onderjakte zuiden. De letteren werpen de banden der rhetorikale vormen af, schudden de wansmakelijke vermomming uit waarin de denkbeelden door de zinnespelschrijvers waren gehuld. De dichters werden in den strijd voor eigen bestaan en ei.^en geloof menseheii, wier hart luid klopt, en die de taal des harten laten hooren in hunne liederen. lu 'lc <!(i!i/emaniren, in de madelaarsiïederen ligt de ht-rbi-ren uiting van het rneu.^ciielijk ge voel, dat zicb gewis niet immer kunstig uitsprak, maar dat zicb toch uitsprak, zoo go^l en zoo kwaad het ging. Anna Bijns had in de eerste helft der XVTe eeuw alleen die snaar voelen trillen en had ze als ware dichteres in bare refereinen laten weerklinken. In de tweede helft der XVIe eeuw was het getal dier zangers van gevoel en leven, die be lijders vau zielendorst, legio. Ik heb het immer voor eene schoolsehe dwaling aangezien, aan het volkslied, aan do geuzenliodoron en aan de martelaarslioderen in onze letterkunde de plaats ge weigerd te hebben, welke hun toekomt. De heer Kaltf heeft de dubbele verdienste in een eerste werk »TIet lied in de middeleeuwen", een eerste ongelijk hersteld te hebben ; in zijn tweede werk erkent bij het goede recht der geuzenlitteratuur. j Ik stel die litteratuur misschien nog hooger dan j hij, niet enkel om de doordringende tonen, die weergalmen uit vele der politieke zangen, en om de epische waarde van menige brok uit de ver halende stukken, maar ook om de getuigenis, die zij alleggen van het ontwaken der meuschelijke aandoeningen bij de zangers, om de bewijzen van herleving der natuurpoëzie. Niet alleen deze verdienste bezit het werk, ook die van den groeten schrijver uit de dagen van strijd, Maraix van Sint Aldcgoude en die van de voorloopers der gulden eeuw: Cooruhert, Spiegbel en Roemer Visscher, naar waarde te hebben doen uitkomen. Zijn hoofdstuk over den invloed der Renaissance en der Buitenlandsche Letter kunde op de onze is zeer grondig en uitvoerig bewerkt. Dat over de studie van taal en dicht kunst, bevattende de geschiedenis en geboorte of liever de ontvoogdiug onzer taal, is ongemeen lezenswaard. | Het werk geeft in zijn geheel en in al zijn l onderdeelen bewijzen vau grondige kennis d'er stof, van smaakvolle beoordeoliiig, en van een hoog te schatten begaafdheid om wat door studie en overweging is verworven op genietbare wijze aan den lezer mee te doelen. MAX ROOSKS:. HET VOLKSLIED DER BULGAREN. j In eeno reeks van artikelen heeft Karl Emil j Franzos het volkslied van Bulgaren en Serviërs j behandeld. Hot bolangwekuondste gedeelte is dat, waarin het heldonlied en de legende bespro ken wordt; Franzos heelt hot met eenige vertalingen, door Roson, opgeluisterd. Hij wijst op de groote gelijkenis tusschcn de poëzie der beide volken, jl'^niji die baren grond vindt in gelijkheid -...'; v 'in, van lotswisselin:> ? . liet mot I'.osc" ee* Aan ontleenen mag men hierbij niet denken; beide volken hebben scheppend hun lied gevormd, zelfs zonder veel wederzijdschen invloed. Of hè;'' gemeenschappelijk poëtisch erfgoed in den vooj historischen tijd. toen zij als een gemeenschappè, lijk volk in de Donauvlakte leefden, zoo aanzienlijk geweest is, als Rosen vermoedt, schijnt ons hoogst twijfelachtig; uit dien grijzen voortijd stamt ze ker hun volkslied niet Maar al was het geen groot erfgoed aan liederen en vormen, het was het toch zeker wel aan gewoonten en instellingen, zoodat het verschijnsel der gelijkenis op zichzelf niets onbegrijpclijks heeft. Maar ook bet onderling verschil is zeer op merkelijk. Het Bulgaarsche volkslied staat achter bij hot Servische in individualisoerende kracht en dus ook in poëtische waarde; een tweede onderscheid in het nadeel der Bulgaren, zoowel in inhoud als in vorm, berust op het wezen van beide talen ; do Servische is welluidunder en buig zamer, hare syntaxis is volmaakter, meer ont wikkeld, haar woordenschat is rijker, vooral wat gemoedsbewegingen betreft. Het eigenlijke onder scheid ligt natuurlijk in hut volkskarakter zelf, dat zich in deze gevoelsuitingen kenbaar maakt."/ Franzos stelt de Serviërs en Bulgaren tegenover elkander als Fransc-hcn en Engelschen. De Ser-v vier beminnelijker, levendiger, welbespraakter, ongeduldiger, do Bulgaar zwijgender, koeler, ach terdochtiger, geduldiger. Verkwistend zijn de Serviërs ook niet, maar gierig, zooals de Bulgaren zijn, nooit. De Serviër is vol verbeeldingskracht, vol geestdrift, maar ook sneller ontmoedigd; de Bulgaar gaat langzaam, bijna aarzelend aan zijn werk, maar wat hij heeft aangepakt, la*t hij niet weer los. Daarom is de Serviër in den aanval een uitmuntend soldaat, maar in de verdediging niet betrouwbaar; de Bulgaar doet in voor- en tegenspoed op even taaie, zelfopofferende wijs zijn plicht voor het vaderland. Daarom is ook de Serviër, ofschoon niet traag, voor volhardend werk niet zeer geschikt; de Bulgaar is de beste ar beider onder de Zuid slaven en heeft zelfs onder de ongunstigste omstandigheden reeds eer industrie gevestigd. De Serviër smeekt zijne ge liefde teederdcr ei vuriger; maar de Bulgaar behandelt beter zijne vrouw; de Servische is dan ook schooner en lieftalliger, de Bulgaarsche kuischer en vlijtiger. Ook tegenover do kerk is hunne verhouding verschillend; de onbeschaafde Serviër vervult de vormen van zijn ritus zonder er veel bij te denken, de beschaafde is scepticus, zelfs atheïst; de Bulgaar daarentegen heeft bshoefte aan godsdienst in alle klassen, van bijgeloof tot speculatieve philosophie ; men kan het hun nog aanzien, dat hun vaderland eens de talrijkste en zonderlingste sccton heeft voortgebracht. Deze vergelijking is geheel in hunne poëzie weerspiegeld. Die der Serviërs is rijk aan fantazie, aan dichterlijke kracht, aan wclluidendheid en verscheidenheid van toon; daarentegen ontmoet men in de Bulgaarsche nu en dan een die pere, krachtiger gedachte, die door het ruwe de r taal, het kunstelooze der overgangen, te meer treft. liet lied der Serviërs is langer, weelder/ ger ; dat dor Bulgaren kort, somber, melancholiek vooral voor de smart heeft het indrukwekkende natuurklanken". Er is reeds veel uit het Bulgaarsch vertaald; ten tijde van den Krim-oorlog zotte Moritz Hauptmann Bulgaarhche liederen over ; ofschoon op eene woordelijke vertaling van zijn dragornan afgaande hoeft hij verwonderlijk goed den juisten toon ge troffen. De vertaling van Rosen, door Franzos ge" raadploegd, dateert van 1879; zij is in vele op" aiditeti meesterlijk, vooral door de eenvoudige" schoonheid, die geheel hot karakteristieke van het origineel weergeeft. Eene minder goede vertaling was die van Josef Wenzig in 187G, in zijne Bibliothek Slavisciier l'oesiën." Het lied van Stojan en Jana wordt door de verialers een overblijfsel van voorchristelijk volks geloof genoemd; wellicht is hot zoo oud niet, der gelijke liederen vindt, men in allo tijden en alle litteraturen; toch heeft het iets cigenaardigs. Zog, wat blinkt er en wat glanst er, Ginds, hoog op de BjelapassenV Is er versciie sneeuw gevallen? Is 't een vlucht van witte zwanen ? Vcrscho sneeuw is niet gevallen, 't Is geen vlucht van witte zwanen. Op den berg een witte tent is 't, Daarin ligt de jonge Stojan, Ligt zoo krank de jonge Stojan. Tot zijn zuster spreekt nu Stojan: Hoor, mijn zuster, witte Jana! Ga, en haal mij ijskoud water, Water uit den witten Donau." Tot haar broeder spreekt nu Jana: Toch niet, broeder, jonge Stojan! Onbekend zijn mij de paden Leidend naar den witten Donau, Dat ik ga en wederkeerc." Stojan spreekt en geeft ten antwoord: Hoor, mijn zuster, arme Jana ! llij t u fluks den vinger opau, Dat hot roode bloed er uit stroom' ! Met dat bloed zult gij, in 't dalen, Boom en rots en struik u merken, Tot gij aan den Donau aankomt; Als gij 't water dan geschept hebt, En terugkeert, zult gij 't voetpad Aan die tcekens weer herkennen." Jana deed gelijk gezegd was, Rijt den vinger fluks zich open, En, in 't dalen naar don Donau, Merkte boom en rots en struik zij. Tot den witten Donau komend, Schepte zij van 't koele water En begaf' zich ten terugtocht. Wee u Jana! arme Jana ! Fijne regen ruischte neder Wischte weg de roode merken, 't Roode bloed aan al de boomen, Al de rotsen, al de struiken. Jana dus, do arme Jana, Heeft het rechte pad verloren, Dwalend steeds door berg en wouden Zwierf zij rond drio lange dagen, Zwierf zij rond drie lan-"" ' Maar geen spoor ' Da t. naar Stoian

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl