Historisch Archief 1877-1940
No. 656
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
t3 Brussel, toch zijn Duitsch hart ongedeerd
schijnt bewaart te hebben. In 1844 te Heilbronn
geboren, heeft hij indertijd kunstreizen gemaakt
met zijne zuster Helene, als harpiste; door hem
zijn de concerten van Viotti op nieuw uitgege
ven en van cadansen voorzien. Zijn piece de
resistarce gisteravond bestond in het vioolcon
cert van Brahms, dat door hem met bewonde
renswaardige virtuositeit werd vertolkt. Zijn toon
was wat dun en niet altijd m&chtig genoeg om
de doorgewerkte orchest-begeleiding. maar dat
kan ook aan het instrument liggen, want »non
cuique contingit adire Corinthum" en niet iedere
violist kari eigenaar zijn van een Straduarius,
Met het concert zelve kan ik niet dwepen ; hoe
wel Brahms' muze veel schoons heeft gewrocht.
schijnt deze meester hier niet de gave bezeten te
hebben technische moeielijkheden te verbinden
aan schoone gedachten ; het werk is ontzettend
vermoeiend om te hooren, daar men nergens rust
krijst, het technische geheelden boventoon heeft
en men geen oogenblik wordt medegesleept, het
finale komt mij voor het beste gedeelte te zijn.
De volgende week hoop ik in de gelegenheid
te komen eenige oogenblikken stil te staan bij
de op Zaterdagavond, aangekondigde Soiree voor
kamermuziek, waar onder anderen ook Schubert's
geniaal Bes-dur trio ten gehoore zal gebracht
worden. F.
OVER EENIGE MERKWAARDIGE SCHILDE
RIJEN IN PULCIIRI STUDIO.
Met toenemende belangstelling hebben wij ken
nis genomen van de tentoonstellingen, die het
genootschap Pulchri Studio" van tijd tot tijd
voor het publiek toegankelijk stelt ledere ten
toonstelling in de zaal op de Prinsengracht is
voor ons eene aflevering eener kunsthistorie, wel
ker belangrijkheid telkenmale toeneemt. Het is
ons goed, somwijlen in aanraking te komen met
de Hollandsche kunst, zooals ze haar vollen was
dom bereikte bij de groote meesters, met de
kunst die groeide onder de zorgvuldige vereering
der jongeren. Een tijdvak van drie jaren is te
lang; de schilders zijn ons ontgroeid; ons oog
beeft verleerd te zien zooals zij. Voor den Haag
is Pulchri" geworden wat Arti" voor Amster
dam is : de staalkaart du jour van de kunst.
Er schuilt onder het koren der 87 schilder
stukken, die thans aan de wanden van Pulchri
pryken, betrekkelijk weinig kaf; minder kaf, dan
eene statistische percentbcrekening zou doen ver
moeden. En onder het koren is graan van de
allereerste kwaliteit.
Het is aan de ongemeene kunst van Willem
en Jaap Maris, dat eene eereplaats is ingeruimd.
Het doek van Jaap Maris geeft ons een stadsge
zicht in al de kleurentinteling, die we van den
meester gewoon zijn. In hnoge mate geeft Jaap
Maris hier wat ik zou willen noemen het
chaotiscli-regelmatige, waarin zijne kunst de natuur
nabootst. Het kleurenepos met graauwen hoofd
toon, dat ons op dit doek treft, is een lofzang op
de natuur, zooals er weinig gedicht worden. Rnischt
er niet eene religieuze melodie uit de
blauwbewolkto lucht, die haar licht in matten toon over
de stad schiet.
Nergens elders bij onze Hollandsche school trof
mij zulk vlekkeloos hemelblauw. En mot dat al
is de kunst van Jaap Maris somher, melancholiek
zou ik haast willen zeggen. Hij is in dit opzicht
ook anders dan Willem. De vijver met eenden
van dezen schilder is met eene warme liefde ge
schilderd. Het is een benijdenswaardig voorrecht
zóó de natuur te zien en haar zóó te kunnen
geven. Vooral in het weergeven der zoele warmte
in de schaduw van het groen over den vijver is
Willem Maris buitengewoon gelukkig geweest.
Telkens en telkens weer op deze tentoonstelling
trok mij dit doek aan; en zoo het al niet boven
het landschap staat, dat don naam van dezen
kunstenaar op de Driejaarlijksche" hooghield, in
geen geval sfaat hot er onder.
Is het wonder, dat de liefdevolle natuurbeschou
wing van Willem Maris ook jongeren geïnspireerd
heeft ? Ziodaar den schilder R. Haak, die de
kunst van den meester ditmaal tot bijna in het
sujet gevolgd heeft, maar gevolgd heeft in de
goede beteekenis van het woord. Het
Waterkantje in het Bosch getuigt van een scherpen
blik, en van kunst van de goede soort. Het wil
ons toeschijnen, dat Haak ook als hij eigen kunst
geeft, genoemd zal worden onder de waardige
leden onzer moderne schilderschool.
Onder de schilderijen, die tot de beste stukken
behooren, welke Pulchri tentoonstelt, behoort het
werk van een jong. naar ik meen Leidsch kun
stenaar, M. Kamerling Onnes. Ik ken niemand
onder onze hedendaagsche schilders, die zulk
eene sereen-reine opvatting van de kunst heeft.
We hebben in de verschillende stukken die we
achtereenvolgens van Kamerling Onnes gezien
hebhen, deelgenomen aan een lijdenswen;, die
met grooten roem geëindigd is. Da meer, waar
mee we zijn eerste werk, in 't voorbijgaan aan
zagen is langzamerhand, onzes ondanks, veranderd
in een trek van groote bewondering. De natuur
te geven met al het poëtische, dat haar uiterlijk
krijgt in den spiegel der ziel van de artiest, en
dat poëtische geheel weten te ontdoen van alle
mogelijke sentimentaliteit: ziedaar het doel van
Kamerling Onnes. De bruid, die hij ons te zien
gaf in Pulchri. is als een hymne, die ons van uit
eene kerk toeklinkt. Bevindt mon zich bij Maris,
in het volle buiten, voor Kamerling Onnes' werk
is men geneigd den hoed af te nemen, en met
hem in te stemmen in den zang waarin zijn ziel
hare bewondering uitstort voor de Natuur. Mys
tiek, zonder fantastisch te worden, dat is de
hoofdindruk, dien zijn werk op ons maakt.
Ook het werk van zijn stadgenoot, Floris Ver
ster, komt aanspraak maken op hernieuwde be
wondering. Wij waren in Pulchri in staat het
beter te zien, dan in Amsterdam op de Drie
jaarlijksche," doch ook hier hing het niet in het
juiste licht Met breede, forsche streken zijn de
pioenrozen door Verster geschilderd, in een
buitengemeenen toon. Met Mevrouw Mesdag-van
Houten, Juffrouw van de Sande Bakhuijzen en
Gabriel, wiens violen onovertroffen i A waren,
vormde Floris Verster een onwaardcf <3,">' erna '
De kunst van Thérèse Scbwartze doet ons tel
kenmale, dat we met haar in aanraking komen,
aarzelend vragen: Wie is deze?'' Is dit de manier,
waarop voortaan portretten geschilderd dienen te
worden? Dan bekleedt Thérèse Schwartze voor
zeker reeds den hoogsten rang. Maar zou het on
juister zijn, als we do kunst, van deze schilderes
liever wilden zien in de omgeving van het laatst
der vorige en 't begin van deze eeuw. De
ziekelijkoverspannen kunst, van du Eagelsche romanciers
af tot mejuffrouw de Neufville toe, geeft een con
cert, waarin de werken van Thérèse Sehwartzo
geene dissoneerende partij zouden vervullen. O
zeker, ze is oneindig beter dan Troost; maar ze
heeft den weg, door dezen ingeslagen, nog niet
verlaten. Ik zou haar willen wijzen op P. Oyens,
die met zijn Courantenlezer" in Pulchri voor de
portret- en ttguurscliilders na Kamerling Onnes
toongevcnd is. Ook Jozef Israëls strijkt de vlag
voor hem. Dan. 't zij gezegd zonder de minste
bedoeling om P. Oyens niet de eer te geven, die
hem toekomt, toongevend voor de portretschilders
op deze Pulchri-expositio, cc n'cst pas juror gros
Wandscheer, Sfeffclaar, P. Haaxman, zij allen blij
ven beneden 't middelmatige. Ook Zücken's studie
voldeed ons niet.
En wat Ie zeegen van G. Henkes, aan wiens
matte platte kunst we ons reeds zoo menigmaal
ergerden ? De onverzettelijke perpetuïteit, waarmee
Henkes ons mi reeds jaren d»nzo'fden kop voor
stelt, grenst aan het ongeloofolijke. Wat zijne
kleur betreft, is hij een waardig kunstbroeder van
den olcograplieur Joh Helder, wiens stukken
enkele malen geëxposeerd worden door de firma
Couvée alhier.
Wat Henkes is onder de portretschilders, dat
is in nog ergere mate O. Kerel man onder de
paardenschilders. We hebben ons de moeite ge
geven, de Paardcnmarkt van dezen faiseur met
aandacht te beschouwen, en golooven, dat dit stuk,
al maakt het mogelijk in de tienduizendste repro
ductie aan den binnenkant van het deksel van
een sigarenkistje onder den grootsprekcmlen naam
van la fior de Orinoco of zoo iets een heel mooi
effect, op eene tentoonstelling van kunstwerken
ten eenenmale misplaatst is. Het is ons een
raadsel gebleven hoe iemand met eeno vrij groote
handigheid er in geslaagd is een zoo banaal, plat,
onmogelijk product te leveren. Wij zouden er
dan ook over zwijgen, ware het niet dat de scliil- \
der Kerelman in den laatsten tijd de
paardenfchilder par excellence is geworden. Wij stellen
hem. als teekenaar natuurlijk, maar ook als schil
der nog ver beneden Nakken.
Tot ons leedwezen troffen we op deze tentoon
stelling den meester der jongeren, Breitner, niet
aan. Tot ons leedwezen, want nimmer zijn we j
eene schilderijenzaal binnengekomen, zonder dat i
ons oog onwillekeurig langs den wand gloed, om
te zoeken naar het stuk van dezen grooton kun
stenaar. Laten we hopen op eene volgende ge
legenheid.
We hebben getracht een apercu te geven van
eenige stukken, die ons op Pulchri troffen. Als
zoodanig wil dan ook dit opstel ontvangen wor
den : op den naam van critlek maakt het geone
aanspraak.
Den Haag, Januari 1800. W. VAN TIIICUT.
AAXTEEIvENINGEN SCHILDERKUNST.
Eer, zeer merkwaardig, zoer oorspronkelijk, zeer
modern artiest, eenig meester in een kunst die
hij in Frankrijk tot kunst gemaakt heeft, do kunst
van bet straataffiche, Jules Chéret houdt op
het oogenblik te Parijs een tentoonstelling van
een aantal zijner werken. Bijna dagelijks is de
i Parijzenaar in de gelegenheid om op de hoeken
der straten van zijn levendig gekleurde, levendig
gecomponeerde aanplakbiljetten te zien. waarmee
Chéret bewijst dat hot genre er weinig op aan- l
komt, als men maar talent heeft, maar na een j
paar dagen gaan deze uitstekende prenten weer
| den weg van alle plakaten en worden er
rnoedoogenloos do vellen der ordinaire aankondigingen
over heengcplakt. Nu men echter de werken van
Chéret eens zoo rustig hij elkaar kor. zien, hebben
ccnige gezaghebbende kunstenaars, waaronder
Pu vis de Ciiavannes, Roll, llodin on Dalou van die
gelegenheid gebruik gemaakt en zich in een door
Dalou zelf' overhandigd rekest tot den minister
gewend, om voor Chéret het Legioen te vragen.
dat hij reeds lang verdiend had. Zulk een zeld
zaam verzoek reeds is voor een artiest meer waard
dan de decoratie zelf.
Do kunstkooper Sedelmeyer had indertijd aan
don schilder Jan van Beers zijn zalen verhuurd
om er een tentoonstelling van diens schilderijen
te houden ; later echter weigerde de kunstkooper
zijn zalen voor dat doel af te staan, om de wij/e
waarop van Beers te Brugge in een geruchtma
kend, proces gemoeid was geweest. De
reelamolievende schilder beeft daarop den heer Sedel
meyer op zijn beurt een proces aangedaan,
eisèhcnde 20.000 francs schadevergoeding, llij
heeft dit proces nu gewonnen, maar ontvangt niet
meer dan 1200 francs terwijl de tegenpartij ook
de proceskosten betaalt.
De vorige week gaf ik een staaltje van de
onnoozelo wijze waarop een goedmoedig Hollandsen
novellendichter met den naam van Rcinbrandt
solde. Maar ook in beeltenissen wordt Hembrandt
zooals men weet gaarne geprofaneerd, en niet
alleen op sigarenzakjes-seheurpapier. Iemand die
het zeer goed meent met onze monumentale kunst
schrijft mij het volgende :
Wie niet zonder belangstelling het nieuwe
huis in de Vondelstraat heeft zien optrekken en
zich verheugd had in do zorg er aan besteed, zal
zeker in de laatste dagen pijnlijk verrast ge
worden zijn door de afschuwelijke uit steen gehou
wen koppen aan de consoles ter hoogte van de
eerste verdieping. De ploertige afbeelding waar
mee men waarachtig altijd nog een hulde aan
Rembrandt wil bedoelen (een patscrt met een
kop als een kapper, die op doordraaiersmanier z'n
barret op n oor draagt) doet ook bier weer
dienst. De Hoeren Architckten hebben nu
wnaluk lans «npoen- de sle/'"tste star.'Hoe van l
wen. Wij hebben, krachten die goed werk leveren
kunnen, en 't aanbrengen van dergelijke
moustruositeiten is eenvoudig domheid.
Aan détails als deze zal men voortaan z'n lui
kennen."
Met Januari 1890 is de eerste aflevering ver
schenen van een Engelsen kunsttijdschrift dat wel
eens een goede concurrent van de Magazine of
Art, de Art Journal en de Portfolio kon worden.
De titel is The Art Review. Walter Crane heeft
er een omslagteekening voor gemaakt en geeft er
een symboliesche compositie in Een artikel over
Jules Dupréis geïllustreerd met twee lichtdruk
ken naar zeostukken van den schilder. Bekoor
lijk vond ik een teekening Renaissance door C.
II. Shannon. Do aangekondigde artikelen voor
de volgende afleveringen beloven ook wat goeds,
er schijnt een zekere f'rischheid in deze nieuwe
onderneming.
Komend voorjaar zal de l?tan.ro ook weer eens
wat nieuws leveren. De jaarlijks niet Kerstmis
verschijnende l<\atiro illuntrt* zal onder den vorm
van een magazine, groot 32 pagina's druk, en
met gekleurde platen geïllustreerd, iedere maand
uitkomen. De directie van den Fit/ara die er
zich op beroemt de eerste te zijn geweest om in
Fiankrijk de uitgave van zulk een
Christmasnumber met gekleurde platen tot stand te bren
gen, toont zich nu in de aankondiging van haar
plan ook op deze aanstaande nieuwigheid niet
weinig irotsch. Wij voor ons zijn alleen bang
dat de Figaro die in haar Kerstnummersboek al
wel eens platen van verdacht artistiek allooi le
verde, nu in een maamlelijksche uitgave niet
makkelijk wat zuiverder,:) zal kiuinen geven.
1(3 Jan. 90. V.
Ocftc/ticdenis der Neilerlandsc/te Let
terkunde in de l/ie eeuw, door G. Kalft",
Leiden, Brill 1889.
Het tweede en laatste deel van de Geschie
denis der Nedcrlandsche LeUerl;nnde in de Itje
ccitir, dat weinige weken nu het eerste verschijnt,
verdient a! den lof, dien wij van het voorgaande
spraken. Dezelfde meesterschap over de stof',
dezelfde bekendheid met het onderwerp en al
zijn onderdeelen en niet alleen met de letteren
maar ook met de menscheu vau die dagen, met
hunne daden en roerselen. Het i-i wezenlijk een
boeiend boek en eene degelijke aanwinst voorde
geschiedenis onzer letterkunde.
Twee stevige doelen voor de geschiedenis van
een tijdperk, dat ter naiiwernood een drietal
letterkundigen vau beteekenis kan opnoemen.
Het schijnt veel op bet eerste zicht.
Bij nader onderzoek en overweging is het geens
zins overdreven.
Do ze.-tifiide eeuw is in de geschiedenis onzer
letteren, wat zij in de geschiedenis van ons staat
kundig leven is. Ken tijdperk van overgang,
waarin menschen. schriften en kunsten zich los
maken uit vroeger sporen en nieuwe wegen op
wandelen. De vereejiig'le Nederlanden worden
na een kwsirt ceuws strij-len en lijden het vrije
noorden en het onderjakte zuiden. De letteren
werpen de banden der rhetorikale vormen af,
schudden de wansmakelijke vermomming uit
waarin de denkbeelden door de zinnespelschrijvers
waren gehuld. De dichters werden in den strijd
voor eigen bestaan en ei.^en geloof menseheii,
wier hart luid klopt, en die de taal des harten
laten hooren in hunne liederen.
lu 'lc <!(i!i/emaniren, in de madelaarsiïederen
ligt de ht-rbi-ren uiting van het rneu.^ciielijk ge
voel, dat zicb gewis niet immer kunstig uitsprak,
maar dat zicb toch uitsprak, zoo go^l en zoo
kwaad het ging. Anna Bijns had in de eerste
helft der XVTe eeuw alleen die snaar voelen
trillen en had ze als ware dichteres in bare
refereinen laten weerklinken.
In de tweede helft der XVIe eeuw was het
getal dier zangers van gevoel en leven, die be
lijders vau zielendorst, legio. Ik heb het immer
voor eene schoolsehe dwaling aangezien, aan het
volkslied, aan do geuzenliodoron en aan de
martelaarslioderen in onze letterkunde de plaats ge
weigerd te hebben, welke hun toekomt. De heer
Kaltf heeft de dubbele verdienste in een eerste
werk »TIet lied in de middeleeuwen", een eerste
ongelijk hersteld te hebben ; in zijn tweede werk
erkent bij het goede recht der geuzenlitteratuur. j
Ik stel die litteratuur misschien nog hooger dan j
hij, niet enkel om de doordringende tonen, die
weergalmen uit vele der politieke zangen, en om
de epische waarde van menige brok uit de ver
halende stukken, maar ook om de getuigenis, die
zij alleggen van het ontwaken der meuschelijke
aandoeningen bij de zangers, om de bewijzen
van herleving der natuurpoëzie.
Niet alleen deze verdienste bezit het werk, ook
die van den groeten schrijver uit de dagen van
strijd, Maraix van Sint Aldcgoude en die van de
voorloopers der gulden eeuw: Cooruhert,
Spiegbel en Roemer Visscher, naar waarde te hebben
doen uitkomen. Zijn hoofdstuk over den invloed
der Renaissance en der Buitenlandsche Letter
kunde op de onze is zeer grondig en uitvoerig
bewerkt. Dat over de studie van taal en dicht
kunst, bevattende de geschiedenis en geboorte of
liever de ontvoogdiug onzer taal, is ongemeen
lezenswaard. |
Het werk geeft in zijn geheel en in al zijn l
onderdeelen bewijzen vau grondige kennis d'er
stof, van smaakvolle beoordeoliiig, en van een
hoog te schatten begaafdheid om wat door studie
en overweging is verworven op genietbare wijze
aan den lezer mee te doelen.
MAX ROOSKS:.
HET VOLKSLIED DER BULGAREN. j
In eeno reeks van artikelen heeft Karl Emil j
Franzos het volkslied van Bulgaren en Serviërs j
behandeld. Hot bolangwekuondste gedeelte is dat,
waarin het heldonlied en de legende bespro
ken wordt; Franzos heelt hot met eenige vertalingen,
door Roson, opgeluisterd. Hij wijst op de groote
gelijkenis tusschcn de poëzie der beide volken,
jl'^niji die baren grond vindt in gelijkheid
-...'; v 'in, van lotswisselin:> ?
. liet mot I'.osc" ee*
Aan ontleenen mag men hierbij niet denken;
beide volken hebben scheppend hun lied gevormd,
zelfs zonder veel wederzijdschen invloed. Of hè;''
gemeenschappelijk poëtisch erfgoed in den vooj
historischen tijd. toen zij als een gemeenschappè,
lijk volk in de Donauvlakte leefden, zoo aanzienlijk
geweest is, als Rosen vermoedt, schijnt ons hoogst
twijfelachtig; uit dien grijzen voortijd stamt ze
ker hun volkslied niet Maar al was het geen
groot erfgoed aan liederen en vormen, het was
het toch zeker wel aan gewoonten en instellingen,
zoodat het verschijnsel der gelijkenis op zichzelf
niets onbegrijpclijks heeft.
Maar ook bet onderling verschil is zeer op
merkelijk. Het Bulgaarsche volkslied staat achter
bij hot Servische in individualisoerende kracht
en dus ook in poëtische waarde; een tweede
onderscheid in het nadeel der Bulgaren, zoowel
in inhoud als in vorm, berust op het wezen van
beide talen ; do Servische is welluidunder en buig
zamer, hare syntaxis is volmaakter, meer ont
wikkeld, haar woordenschat is rijker, vooral wat
gemoedsbewegingen betreft. Het eigenlijke onder
scheid ligt natuurlijk in hut volkskarakter zelf,
dat zich in deze gevoelsuitingen kenbaar maakt."/
Franzos stelt de Serviërs en Bulgaren tegenover
elkander als Fransc-hcn en Engelschen. De Ser-v
vier beminnelijker, levendiger, welbespraakter,
ongeduldiger, do Bulgaar zwijgender, koeler, ach
terdochtiger, geduldiger. Verkwistend zijn de
Serviërs ook niet, maar gierig, zooals de Bulgaren
zijn, nooit. De Serviër is vol verbeeldingskracht,
vol geestdrift, maar ook sneller ontmoedigd; de
Bulgaar gaat langzaam, bijna aarzelend aan zijn
werk, maar wat hij heeft aangepakt, la*t hij niet
weer los. Daarom is de Serviër in den aanval
een uitmuntend soldaat, maar in de verdediging
niet betrouwbaar; de Bulgaar doet in voor- en
tegenspoed op even taaie, zelfopofferende wijs zijn
plicht voor het vaderland. Daarom is ook de
Serviër, ofschoon niet traag, voor volhardend werk
niet zeer geschikt; de Bulgaar is de beste ar
beider onder de Zuid slaven en heeft zelfs
onder de ongunstigste omstandigheden reeds eer
industrie gevestigd. De Serviër smeekt zijne ge
liefde teederdcr ei vuriger; maar de Bulgaar
behandelt beter zijne vrouw; de Servische is dan
ook schooner en lieftalliger, de Bulgaarsche
kuischer en vlijtiger. Ook tegenover do kerk is
hunne verhouding verschillend; de onbeschaafde
Serviër vervult de vormen van zijn ritus zonder
er veel bij te denken, de beschaafde is scepticus,
zelfs atheïst; de Bulgaar daarentegen heeft
bshoefte aan godsdienst in alle klassen, van bijgeloof
tot speculatieve philosophie ; men kan het hun nog
aanzien, dat hun vaderland eens de talrijkste en
zonderlingste sccton heeft voortgebracht.
Deze vergelijking is geheel in hunne poëzie
weerspiegeld. Die der Serviërs is rijk aan
fantazie, aan dichterlijke kracht, aan wclluidendheid
en verscheidenheid van toon; daarentegen
ontmoet men in de Bulgaarsche nu en dan een die
pere, krachtiger gedachte, die door het ruwe de r
taal, het kunstelooze der overgangen, te meer
treft. liet lied der Serviërs is langer, weelder/
ger ; dat dor Bulgaren kort, somber, melancholiek
vooral voor de smart heeft het indrukwekkende
natuurklanken".
Er is reeds veel uit het Bulgaarsch vertaald;
ten tijde van den Krim-oorlog zotte Moritz
Hauptmann Bulgaarhche liederen over ; ofschoon op eene
woordelijke vertaling van zijn dragornan afgaande
hoeft hij verwonderlijk goed den juisten toon ge
troffen. De vertaling van Rosen, door Franzos ge"
raadploegd, dateert van 1879; zij is in vele op"
aiditeti meesterlijk, vooral door de eenvoudige"
schoonheid, die geheel hot karakteristieke van het
origineel weergeeft. Eene minder goede vertaling
was die van Josef Wenzig in 187G, in zijne
Bibliothek Slavisciier l'oesiën."
Het lied van Stojan en Jana wordt door de
verialers een overblijfsel van voorchristelijk volks
geloof genoemd; wellicht is hot zoo oud niet, der
gelijke liederen vindt, men in allo tijden en alle
litteraturen; toch heeft het iets cigenaardigs.
Zog, wat blinkt er en wat glanst er,
Ginds, hoog op de BjelapassenV
Is er versciie sneeuw gevallen?
Is 't een vlucht van witte zwanen ?
Vcrscho sneeuw is niet gevallen,
't Is geen vlucht van witte zwanen.
Op den berg een witte tent is 't,
Daarin ligt de jonge Stojan,
Ligt zoo krank de jonge Stojan.
Tot zijn zuster spreekt nu Stojan:
Hoor, mijn zuster, witte Jana!
Ga, en haal mij ijskoud water,
Water uit den witten Donau."
Tot haar broeder spreekt nu Jana:
Toch niet, broeder, jonge Stojan!
Onbekend zijn mij de paden
Leidend naar den witten Donau,
Dat ik ga en wederkeerc."
Stojan spreekt en geeft ten antwoord:
Hoor, mijn zuster, arme Jana !
llij t u fluks den vinger opau,
Dat hot roode bloed er uit stroom' !
Met dat bloed zult gij, in 't dalen,
Boom en rots en struik u merken,
Tot gij aan den Donau aankomt;
Als gij 't water dan geschept hebt,
En terugkeert, zult gij 't voetpad
Aan die tcekens weer herkennen."
Jana deed gelijk gezegd was,
Rijt den vinger fluks zich open,
En, in 't dalen naar don Donau,
Merkte boom en rots en struik zij.
Tot den witten Donau komend,
Schepte zij van 't koele water
En begaf' zich ten terugtocht.
Wee u Jana! arme Jana !
Fijne regen ruischte neder
Wischte weg de roode merken,
't Roode bloed aan al de boomen,
Al de rotsen, al de struiken.
Jana dus, do arme Jana,
Heeft het rechte pad verloren,
Dwalend steeds door berg en wouden
Zwierf zij rond drio lange dagen,
Zwierf zij rond drie lan-"" '
Maar geen spoor '
Da t. naar Stoian