De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 19 januari pagina 5

19 januari 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 656 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. '?tot pijnlijke aandoeningen van oogen en keel en «ijrv daarom ongezond. De roode, witte, gele of andere lichtgekleurde uitmonstering (biezen) der kleeding moest zooveel mogelijk, en voornamelijk op die plaatsen waar ze onvermijdelijk dadelijk vuil wordt (bijv. aan den hals), vervallen: dit zou voor het onderhoud ?der kleeding eeue groote vereenvoudiging en be zuiniging zijn. De kapotjassen vooral moeten ruim en gemakkelijk zitten en mogen wel wat langer zijn dan in den regel het geval is; dit ?ware met het oog op het dikwijls nog sterk groeien de jonge miliciens zeer wenschelijk. Onder gewone (droge) omstandigheden voldoet het bestaande schoeisel van den soldaat tamelijk goed, maar om hem bij het werken in vochtigen grond en bij slecht weder, op marsch, in kampen, op wacht enz, droge voeten te doen behouden, zou het verstrekken van een paar vetleeren laar zen of wel een paar schoenen van waterdichte stof, zoo als die bij de Oostenrijksche infanterie zijn ingevoerd, nuttig, zoo niet noodig zijn. Bij den soldaat is een uiterst zorgzuldige bc-kleeding van den voet eeu hoofdzaak; daarom ook een enkel woord over de sokken. Deze zijn van witte sajet (een soort van grove wol) en voldoen vrij goed; alleen worden die nog vóór dat ze half versleten zijn den man meestal te klein. Het be zigen eener goede soort van donker gekleurde sajet, het in kokend heet water krirrpen der wol vóór dat de sokken daarvan gebreid of geweven worden, en een doelmatig voorschrift omtrent het wasschen (waarin men onder anderen diende te bepalen, dat de sokken zelf niet met zeep mogen aan- of ingesmeerd, maar in twee of meer niet .zeer sterke lauwe zeepsoppen behandeld en in schoon lauw water nagespoeld moeten worden) zou hierin alleen verbetering kunnen brengen. De tegenwoordige infanterie sabel vooi militairen ?beneden den rang van adjudant-onderofficier is als ivapen minder geschikt, daar hij hiertoe te licht en te kort is en in het geheel geen hand?bedekking bezit; die sabel kan dan ook alleen dienen tot het kappen van licht hout en als veldteeken. Naar onze bescheiden meening zou voor het niet geweerdragende gedeelte van het infanteriekader een sabel, die voldoende lang en zwaar is, met goede handbedekking en met lederen scheede, benevens een revolver, geen weelde zijn. Wat betreft de bewapening der officieren van ?de niet bereden wapens, deze zou in plaats van uit een cavalerie of infanteriesabel (tot welke laatste ook het grenadiersmodel gerekend wordt) respectievelijk met stalen en Berlijnsch zilveren *cheede. dienen te bestaan uit een sabel of degen met vernikkeld stalen of waarschijnlijk nog beter lederen scheede en goede handbescherming, die zoodanig gedragen wordt, dat het wapen, waarvan de grootte geregeld wordt naar de taille van den officier, op marsch niet hinderlijk is. De tegenwoordige sabel der infanterie officieren is uit verschillende oogpunten een onpraktisch wapen. Eerstens biedt het gevest geen dekking aan voor de hand, is de bevestiging van het ge vest aan de kling veel te zwak en kan die bij bet behouden van het bestaande model van het gevest ook niet sterker gemaakt wórden. De kling zelve mocht ook wel wat zwaarder zijn, maar eene ergerlijke omstandigheid is het, dat voornamelijk bij getrokken sabel de scheede steeds met de linkerhand moet vastgehouden worden, wil men geen gevaar loopen orn bij het marcheeren, het afgaan van trappen enz. te vallen, zich telkens geducht te bezeeren of zelfs de beenen te breken, hetgeen helaas ook al is voorgekomen. Bij het loopen namelijk, en ten gevolge van de wijze hoe het wapen gedragen moet worden, be weegt de scheede zich met het ondereinde achter langs het linker been tot tusschen de twee bee nen in ; brengt men nu den rechtervoet gewoon in eene rechte lijn vooruit, dan stoot deze bij eiken pas welke gedaan wordt tegen de scheede. Om dit te voorkomen, moet men met de lin kerhand hot gevest van den sabel of het bo veneinde d«r schede steeds buitenwaarts gericht vasthouden, of wel man moet bij eiken pas met dsn rechtervoet eene gedeeltelijke ellips beschrij ven, ten einde eeno onaangename ontmoeting met do schede te ontwijken. Men behoeft slechts achter eon te voet gaand sabeldragend officier, die gevest of scheede niet vasthoudt, te wandelen om zich van de juistheid onzer bewering te overtuigen, en tevens de minder schoone, altijd vermoeiende kringbeweging van den rechtervoet op te merken. Tot de officieel voorgeschreven bewapening van elk officier zou bovendien ook een revolver met esnige munitie (bijv. 24 patronen) dienen te behooren. Deze wapenen (met lederen tasch of zak, munitie en verder toebohooren) zouden even als de degens of saoeis met scheeden door de zorg der Regeering dienen vervaardigd, gekeurd en tegen een bepaald matigen prijs aan de officieren verstrekt te worden. Dat zulks een nuttige maatregel zou zijn, zal zeker wel niemand betwijfelen; want hierdoor zou de kans, dat een revolverschot weigert hetgeen in den Atjeh oorlog meermalen voorkwam _ of dat een sabel, bij een houw of bij het pareeren van een slag, aan stukken springt en den offitier op een oogenblik, dat voor hem noodlottig kan zijn, weerloos maakt, geheel ontgaan of althans tot een minimum teruggebracht worden. Het waren misschien geen groote zaken die wij hierboven bespraken, zal wellicht deze of gene zeggen of denken; nu, kleine dan, als ge wilt, geachte lezer; maar wat is eigenlijk groot of klein? Bestaat de grootste, de belangrijkste zaak niet altijd of meestal uit eene aaneenschakeling, eene verzameling op welke wijze dan ook, van kleinere deelen, en spelen deze daardoor niet dikwijls eene belangrijke rol in het groote geheel?! Wij vleien ons dan ook dat de zwakke stem die wij deden hooren, niet als zoo menige vóór ons zal zijn die van een roepende in de woestijn, en dat niet bewaarheid zullen worden de woorden van den dichter, Ja 't was, dus overlegt gij, Nooit anders maar Jtet moet Toch anders worden, zegt gij ... En... 't blijft op d' ouden voet." «HOUTEN VUURMAKEES". »De nieuwe wet is aangenomen door de Eerste Kamer! Keukenmeiden, kamermeiden, kiudefmeiden, pas nou op je tellen : de nieuwe wet is aangenomen!" Met dit geschreeuw en met een handkarretje komt de man des morgens vroeg de straat in rijden, vergezeld van zijnen jeugdigen zoon, die zich voortbeweegt op een paar bottinesj welke hij blijkbaar, alvorens ze zelf in gebruik te nemen, eerst door een volwassen persoon heeft laten kapot en scheef loopen. Maar hoe wijd dit schoeisel hem ook om de enkels moge slingeren, het belet den dartelen jongeling volstrekt niet om, waar zijn oog een sulbaantje ontdekt, daar met een vaart op aan te loopen en overheen te glijden, terwijl hij de beide handen boven het hoofd steekt en na de waarschuwing, die zijn vader voor de meiden ten beste geeft, luidkeels te schreeuwen: hou 't vuurmaak!" Zoo leggen vader en zoon bunnen levensweg af; *m'u ouwe", zooals de knaap den oorsprong van zijn leven oneerbiedig noemt, achter bet kar retje en »dat jong van me" welken titel de vader aan zijnen eenigea en uiiiverseelen erfgenaam geeft er naast. Beurtelings schreeuwen zij. De vader: »De nieuwe wet is aangenomen door de Eerste Kamer ! Meisjes pas op je tellen!" En de zoon bepaalt zich tot de aankondiging: hou ... .'t vuurmaak!" Van tijd tot tijd zet de vader aan zijne waar schuwing nog meer kracht bij door de nadruk kelijke mededeeling: »Wie zijn kachels of for nuizen aanmaakt met lichte turf of niet krullen gaat vier weken de doos in ; pits op je tellen meisjes ! En wie het met petroleum doet gaat er zes weken achter of er brand van komt of' niet. De nieuwe wet is aangenomen i" Dan roept de jongen weer: »Hou .. . . 't vuur maak .'" en zoo zoudea zij den gunschen dag in ongestoorden vrede nevens elkaar langs 's Heeren straten wandelen, indien niet enkele kleine schal ksheden. vau den jongen heer van tijd tot tij l des vaders ernstige verontwaardiging gaande maakten. Zoo heeft de guit de gewoonte om, terwijl hij zijne gewone aankondiging aanvult met de woor den : «dertig voor een dup!" achter zijn ge erbiedigden vader te gaan loopen, en met volkomen veronachtzaming van het vijfde gebod, naar dien heer te schoppen, gewoonlijk alleen met het ge volg dat ue bottiue hoog in de lucht over het hoofd des vaders vliegt en eeu eind verder neer ploft, terwijl de veelbelovende knaap haar op een kous eu een schoen naholt. Dan is de vader diep bedroefd en beschaamd en durft haast niet naar de kous van zijnen telg kijken, die slechts bestaat uit eenige gaten, door enkele dradeu sajet aan elkaar gehouden en waardoor de ongewasschen voet voor verreweg het grootste gedeelte zichtbaar is. »Wat een kous!" ro°pt een oude schoonmaak ster schamper lachend. »Da's ook een moeder, die jij hebt!" »Ik heb geen moeder/' lacht de lieve jongen. »Die is weggeloopen, omdat mijn vader te goed voor baar was!" Bedoelde vader trekt een gezicht, waarop dui delijk leesbaar is, dat zijn haren er niet door zouden vergrijsd eu zijn rug er niet door zou gekromd zijn, indien zijne ondankbare \vederlielft zich op hare vlucht had doeu vergezellen door het pand harer liefde, dat daar op eenige passen vóór hem van zijue behendigheid blijk geeft door ook zijue andere bottine in de lucht te schop pen en die met de handen op te vangen, terwijl hij daarna tot groote vroolijkheid vau allen die het aanschouwen behalve van zijn vader iu iedcren schoen een hand steekt, de kapotte zolen tegen elkaar slaat en een soort van wildendans uitvoert onder het gezang van: «Kousenstoppen, kousenstoppen, hi ha ho!" »Hier!" roept de vertoornde vader met heesch donderende stem. Maar de zoon zingt lachende voort: »Kousenstoppen ;' »Hier, zeg ik je!" herhaalt de steeds woeden der man. Maar ook de mededeeling dat zijn vader het hem zegt, oefent geen invloed op des jongelings zaag- en danslust uit Integendeel, hij wordt hoe langer zoo' luidruchtiger en ont wijkt lachende de vuurmakers die zijn vader hem in dolle drift naar het hoofd werpt en weet ook, door snelle wendingen om den wagen, te voor komen dat hij door dezen, die hem eindelijk nazet, gegrepen wordt. Het hopelooze van zijne pogingen inziende, geeft de man het op, begint de weggeworpen vuurmakers weer op te rapen en zegt dan: »Kom Nol, nou niet langer gezauikt, laa' me nou voortmaken!" Die woorden treffen doel, het kinderhart wordt week en Xol zegt: »Dat is andere tabak. Zóó mot je je kompejon auspreken, maar niet zoo kommedeere!" Dan verdwijnen zijne voeten weer in de bottines; hij kloutert op een houten hek ea terwijl hij, zich met de uitgestrekte armen in balans houdende, over den boveasten rand voortloopt, klinkt weer zijn vroolijk geroep: »Hou 'tvuurmaak. Dertig voor een dup!" »Hierzoo, baas!" klinkt het uit een venster raam hen achterna en de vader zet zijn voeten schrap, buigt het lichaam achterover en brengt zoo zijn handkar tot staan. De galgestrop roept: asjeblieft juffrouw," is met n sprong van het hek en staat een oogenblik daarna voor het keukenraam, waar hij met een diepe buiging vraagt: »Wat is er van je dienst lievert? Wat zie je er weer goed uit vandaag. Je zou er zoo rauw iu bijten!" »Een dubbeltje vuurmakers, snotneus!" was het snibbige antwoord van de keukenprinsea. »Voor een dubbeltje maar, engelachtige tulp? Koop ons leeg, we hebbeu er net nog zeshon derd. Toe, koop ons leeg, dan heb ik gedaan voor vandaag en dan kan ik een poosje bij je blijven!" »Geef je vuurmakers of niet ? Baas, wil je die stinkende kwajongen eens bij je houden." >-Hier, Nol!" klinkt het van den wagen en Nol, die de zaken toch ook niet geheel in de war wil sturen, haast zich naar den wagen en komt met dertig kleverige vuurmakers terug, die hij de meid voortelt. Deze geeft hem daarna zijn dubbeltje en werpt hem het venster voor den neus dicht met de woorden: «ziedaar aap !" »Aa., aap!" herhaalt Nol, en stiet het venster weer open. Aa . aap! Je kunt de heele kar met vuurmakers vau me present krijgen als jij er op gaat liggen en ik ze iu brand mag steken, leelijke priuueus!" Ofschoon men wellicht geueigl zou zijn uit deze woorden af te leiden, dat de jongeheer vreeselijk boos was, zoo bleek dit toch geenszins het geval. Het scheen integendeel, dat zijne vroo lijkheid nog was toegenomen. Want hij nam plotseling de bonteu muts van zijn papa's hoofd en liep er op een draf mede voort, luidkeels lachende om de diverse vadervloeken, die hem achterna gezonden werden. Aan het einde der straat gekomen klom hij in een lantaarnpaal, hing daar de muts in en ging rustig zijns weegs, met ijskoude onverschilligheid aan den man, wien hij naast God het leven verschuldigd was overlatende om zijn hoofddeksel terug te krijgen. Deze ging van pure vadersmart een trap af, eenen kel'denviukel binnen, zitten wachten tot het zijn zoon zou behagen terug te koeren. En toen deze eindelijk kwam, stonden hem de tranen in de oogen, welke op den knaap ecbter geene an dere uitwerking hadden, dan dat hij riep : »Zoo, heb je 'm weer zitten nekken, ouwe? Al deduileii zeker weer op, hè? Maar je zult vandaag geen cent rneer in je poolen hebben, hoor!" Dit aanstaande nuttige lid van de maatschappij zag ik, na hem herhaalde malen op de straat te hebben gadegeslagen, voor eenige weken terug voor de rechtbank, die hem wegens eenige te ver gedreven guitenstukken naar de Kruisberg ren vooieerde. Als ik me niet vergis betoogde de aanklager, dat de jougen een door eu door ver dorven karakter had, dat zoo spoedig en zoo lang mogelijk in reparatie diende gegeven te worden in een rijksopvoedingsgesticht. Iu de gegeven omstandigheden zal dat zeker ook wel het best zijn. De vraag is maar of de jongen niet wat laat in dien reparatiewinkel komt en of' er niet wat op te vinden zou zijn, ja moet zijn, om te voorkomen dat het karakter van honderden en duizenden kinderen zoo door e;i door bedorven wordt. NEL L' BLY. Ongeveer vijf jaar geleden verliet te Pittsburg, in Pennsylvanië, een jong meisje de school. Dat jonge meisje was Xell' Biy /ij had goed schoolonclerwijs genoten, kon teekenen, zingen en piano2de Jaargang. Schaakspel. 19 Januari 1890. Dezer dagen verscheen bij den uitgever J. L. Bijers te Utrecht een werkje, dat zoowel voor be ginners als voor meer vergevorderden in het schaak spel, zeer geschikt kan genoemd worden. De Theorie en Praktijk van het schaakspel, uit de beste bronnen verzameld, door eenige leden van de Utrechtscho Schaakvereeniging" geeft zeer kort doch zakelijk de theorie der voornaamste openin gen aan met de noodige varianten en aantrekkelijk gemaakt door verscheidene interessante, gespeelde partijen. Tevens vindt men er een artikel in, over het wezen der prohleemen. Een aanvanger kan het edele schaakspel uit dit boekje alleen bestudeeren, terwijl voor meer ge vorderden zeer leerzame vingerwijzingen er in voorkomen. Wij kunnen dan ook niet nalaten dit werkje, dat slechts /UGO kost, warm aan te bevelen, Inhoudsopgave. Het gereedschap en zijn gebruik. Wijze van notatie. Probleemkunst. Wij komen later nogmaals op dit werkje terug. De volgende partij ontleenen wij aan het zoo even genoemd werkje. Schaakcongres Weener Wereldtentoonstelling 1873. Andersscn. I'itschel. Wit. Zwart, l e'2 e4 e7 e") 2 g l f;; g,s _ f (i 15 c4 c5 ZWART f G h7 3 f 3 X cf> 4 e5 fH 5 (12 (14 Beter is 5de zet. G f l d3 7 h'2 h.'! 8 c2 c4 O dl b3 10 bl c3 11 ci _ C3 12 d3 X gG 13 o o 14 al dl <17 dO f G X c4 cS - g4 cl _ f'O g4 - 1,5 f8 e7 b7 bG o o h5 gG h7 X g(> b8 (17 f8 e8 bede WIT spelen, maar al deze kundigheden waren niet in die mate ontwikkeld, dat zij in staat was daar mede haar brood te verdienen, een noodzakelijk-. heid, waarin zij zich plotseling verplaatst zag. Tot dit dageüjksche brood behoort echter a l'Am ricaine ook nog een (respectabele hoeveelheid boter» beafsteaks, roastbeefs, oesters, gebakjes enz., om van de duizenderlei kleinere en grootere toilet- "j behoeften maar niet eens te spreken. Goede, raad was dus duur l Natuurlijk dacht zij het eerst aan het onderwijsvak, de school. Maar om aan al die kleine jongens en meisjes de beginselen der schoolwijsheid in te gieten, daartoe ontbrak het haar aan geduld, en wat ruwer werk aangaat, een blik op hare blanke handjes moest er een ieder terstond van overtuigen, dat deze daartoe ten eenenmale ongeschikt waren Er schoot dus voor haar niets anders over dan een kantoor of een winkel. Vlijtig bestudeerde zij dan ook de couranten om een haar passende betrekking te vinden. Op zekeren dag vond zij in een der couranten een artikel over meisjes, dat in hooge mate hare ergernis opwekte en, resoluut als zij is, zette zij zich terstond neer om een van verontwaardiging trillenden brief aan den redacteur te schrijven ; zij onderteekende Nell' Bly. Den volgenden dag zette zij groote oogen op. Haar brief was in de / courant afgedrukt en in een noot verzocht de re-1 dactie de schrijfster, haar naam en adres op te geven. Ten zeerste verrast voldeed zij aan dit verzoek en per omgaande werd haar het honora rium gezonden, vergezeld van het verzoek, spoedig weer iets van zich te doen hooren. Van toen aan schreef zij, in den beginne nu en dan, daarna ge regeld, brieven, berichten, tooneelcritieken en der gelijke voor de courant en werd daarvoor aanvan kelijk por artikel betaald. Spoedig evenwel bracht zij het tot een vast honorarium. Zij was toen zeventien jaar oud en bleef' drie jaar in deze be trekking aan dezelfde courant verbonden. Toen begon haar echter die eentonige werkkring te vervelen en kon zij het te Pittsburg niet langer uithouden; zij moest de wereld in. Voorloopig was Mexico het doel van haar verlangen. Al spoedig begaf' zij zich dan ook daarheen. Zij bereisde ge heel Mexico en de brieven, die zij vandaar aai haar blad zond, ontketenden een waren storm van. geestdrift en deden geheele karavanen van reizi-. gors naar Mexico komen. Een ieder wilde de heer lijkheden, die zij zoo verrukkelijk beschreven had, met eigen oogen aanschouwen. In de stad Mexico maakte zij kennis met Portirio Diaz en andere autoriteiten, overal werd zij gefêteerd en met beleefdheden overladen, totdat al die vriendelijkheid plotseling in het tegendeel omsloeg. Een nummer van de Pittsburger Courant, waarvoor zy schreef,. was naar Mexico overgewaaid en wel een nummer, waarin zij haar oordeel over de Mexicaansche regeering had uitgesproken op een wijze, dat Diaz een Staatsraad meende te moeten bijeenroepen, waarvoor miss Bly zich had te verantwoorden. In plaats echter van zich te verdedigen, zeide zij: Wat ik geschreven heb, is letterlijk waar. tenminste naar mijn persoonlijke opvatting, er niemand kan mij verbieden daarvoor in de couran^ die mij betaalt, openlijk uit te komen. Ik ben een burgeres van de Vereenigde Staten en wan neer Mexico het waagt, mij, een meisje en een Amerikaansche, van mijn vrijheid te berooven, moet het er zich op voorbereid houden, de ge volgen zijner handelwijze te dragen." Diaz liet haar dan ook onmiddelijk in vrijheid stellen en kort daarop keerde zij naar huis terug. Te Pittsburg beviel het haar echter niet meer en zij besloot naar New-York te gaan Hare moe der, haar chef, haar collega's, zelfs het zetterspersoneel trachtten haar hiervan at te brengen, maar wat Nell' eens besloten heeft, voert zij ook uit. Met honderd dollars in den zak, benevens een aanbevelingsbrief aan de eigenares van een boarding-liouse. begaf zij zich op weg. Zij kende te New-York niemand en niemand kende haar. Haar naam was nog niet tot het Oosten doorge drongen. Te vergeefs liep zij alle redacties af. Zij bood zich aan, om met den ballon van de World" op te stijgen, doch werd afgewezen en al hare invallen hielpen haar niets; tot overmaat van ramp, ontstal men haar ook nog haar geld. Wat nu te beginnen ? Een, geheelen avond lang dacht zij daarover na. Naar huis schrijven wilde zij niet, en wanneer zij geen uitweg vond, moest zij van honger omkomen of 'l .. . , Den volgenden morgen leende zij tien cents van" de logementhoudster en reed per tram naar het redactiebureau van de World. Zij schreef daar op een visitekaartje, dat zij den eigenaar, Mr. Pullitzer een gewichtige mededeeling had te doen. dat zij een schitterend idee had. Dit kaartje zond zij naar boven. Mr. l'ullitzer liet haar, het moge al niet zeer gelant zijn. toch begrijpelijker wijze door zijn secretaris zeggen, dat hij het te druk had, om tijd te hebben voor de zotte her senschimmen van een half gek meisje. Miss Bly duwde den secretaris op zij en baande zich, ondanks alle protesten en hinderpalen, den weg naar den eigenaar van het blad, die juist met den hoofdredacteur daarvan, den overste Cockerill, een conferentie had. Behoedzaam sloot Xell' Bly de deur en zette daarop den overbluften heeren haar plan uiteen. Zij wilde krankzinnigheid simuleeren, daardoor trachten in een krankzinnigengesticht opgenomen te worden en dan voor de World eer artikel over haar wedervaren aldaar, schrijven Men verzocht haar drie dagen bedenktijd en "^ haar al vast 25 dollars om gedurende dien tijd va. te leven. Toen de gestelde termijn verstreken was, namen de heeren haar aanbod aan ; zij legde hun daarop hare plannen geheel bloot en ging aan het werk. Zij zocht oen armoedig logement op en besteld daar nachtverblijf. Den geheelen avond zat ziv zonder een woord te zeggen, in een hoek et. staarde zij als onnoozel voor zich uit. Zelfs v.ancer een der andere loges oen gesprek met haar trachtte aan te knoopen, bewaarde zij het stil zwijgen. Eindelijk kwam de hótclhoudster zelve bij haar, om haar te vragen, waarom zij daarzrstil en treurig zat. Nell' sloeg de oogen mety angstige uitdrukking op, stond op. ging o*uip teenen staan en antwoordde de verschriJr*"g-/ . op diepen, plechtigen toon: Ik ben <li& Die menschcn daar ? zie dan t<~ menschen daar ziyi gek!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl