Historisch Archief 1877-1940
No. 657
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
an^esterwerkje in het seniimenteele genre: Les
deux papillons." Twee ongelukkige oude vlinders
smeeke i in den herfst om een laatsten zonnestraal
ten einde nog een dag langer te kunnen leven en lie
ven. Xanrof, een nog zeer jong ventje, die evenals
Fragerolles zelf aan de piano gaat zitten om
zijn gezang te accompagneeren, cultiveert met
zoer veel succes het moderne studentenlied van
het Qitartier Latin. Den meesten bijval oogstte
hij met Het bad van het model." Er werd ver
leden Donderdag in de zaal op den Boulevard
des Capuciues minstens even luide gelachen en
«ven druk geapplaudisseerd als in eenigen schouw
burg of café-clMnlant. Het is zeer goed mogelijk,
dat deae allermodernste barden door het voor
dragen hunner eigen werken een nieuw kunstgenre
in hot leven geroepen hebben, dat op heilzame
?v\\jze de concurrentie met de zoutelooze grappen
on gvo'len der cafés-chantants zal aanbinden.
Men meldt uit Parijs dd. 19 dezer: De pogin
gen, die aangewend werden, om de verdeeldheid
?onder de schilders tot een vreedzame oplossing
te breogen, hebben schipbreuk geleden. Het is nu
-zeker, dat wij den In Mei den gewonen Salon zullen
liebben en den 15n dierzelfde maand een Salon der
Societénationale des artistes frattyaiti d. w. z. een
Salon van Meissonier, waaraan Dagnan-Bouveret,
Kjervex, Roll, l'uvis de Chavannes, Cazin, Besnard,
de beeldhouwer Dalou en de etsers Braquemond
en Walter zullen deel) emen. Nadat deze heeren
.zoozeer tegen de exclusiviteit van de niet natio
nale Societédes artistes francais te velde trok
ken, blijkt het nn, dat zij veel exclusiever zijn
dan de Bougeristen. Tot hunne vereeniging toch kan
slechts hij toetreden, dien de stichters deze eer
waardig keuren. Hieruit blijkt genoegzaam, dat
~wy slechts met een kleine groep van ontevrede
nen te doen hebben, voor wie de Salon niet goed
genoeg is. Voor Meissonier was hij dit al sedert
lang niet. Hij heeft reeds sedert bijna tien jaar
«iet meer in den Salon geëxposeerd; daarentegen
zijn de andere ontevredenen eigenlijk in en door
den Salon groot geworden. In de eerste plaats
geldt dit van Dagnan-Bouveret, den bezitter van
de medaille d'honnewr van den laatsten Salon.
Bij hein zou men bijna van zwarten ondank"
kunnen spreken.
De voorstellen, die het Journal amusant doet,
?om een einde aan het onderling geharrewar te
maken, komen dus wel wat Iaat, maar zij zijn
zoo eigenaardig en grappig, dat wij ze onzen le
zers niet willen onthouden. Zij luiden: Ieder
kunstenaar mag zijn werken tentoonstellen wan
neer, waar en hoe het hem lust, des noods op
den rug van een door de straten delenden
Sandwichman. De medailles worden op een souper
bij den minister van fraaie kunsten door het lot
aan de kunstenaars toegewezen. Ridderordes
moeten naar andenneteit aan kunstenaars worden
verleend. Bouguereau moet drie dagen lang
in een wit boethcmd en met een palmtak in de
Land voor het CaféLedoyen boete doen. -- Om
?aan het noodlijdende schildersgilde eenigszins te
kemoet te komen, vaardigt de regeering de vol
gende wet uit: ledere huurder van een woning,
die jaarlijks meer dan 2000 francs huur betaalt,
tuoet het behangselpapier uit zijn kamers doen
verwijderen en dit door schilderijen van moderne
meesters vervangen."
TOONEEL EN MUZIEK.
Het bankroet van een klassieken schouivlury.
Het was reeds sedert geruimen tijd algemeen bekend,
dat het tooneel in Spanje in verval is. In Madrid is
hetnu tot een Krach" gekomen, die voor de
Spaansche kunst weinig roemrijk is. Het Theatro
Espatiol", de eigenlijke klassieke schouwburg der
Spaansche hoofdstad, herinnerde in zvjn goeden tijd aanhet
Theatre l<~ra»(ais; sedert eenige jaren reeds werd
het echter van seizoen tot seizoen slechter. Het
ontbrak er aan elementen, auteurs zoowel als
acteurs, om de oude tradities dezer inrichting
staande te houden. Met Rafael Calvo stierf ten
vorigen jare zijn laatste steunpilaar, want de nu
afgetreden directeur Antonio Vico, was, ofschoon
hij te Madrid door velen als een groot
tooncelspeler beschouwd werd, tengevolge van zijn tot
walgens toe overdreven realisme op een klassiek
of zelfs quasi-klassiek tooneel allerminst op zijn
plaats. Het meer ontwikkelde publiek begon het
Efpanol" dan ook hoe langer hoe meer te mijden,
de inkomsten van den schouwburg daalden vanjaar
tot jaar; een paar maal sprongen de staat en de
stad bij, maar eindelijk werd het deficit te groot
en dezer dagen is de klassieke kweekplaats der
Spaansche dramatische kunst door de sedert lang
dreigende catastrophe achterhaald. De schouwburg,
waarin vroeger geen loge onverhuurd, dikwijls
geen enkele parterreplaats onbezet bleef, werd dit
jaar geopend met een dagelijksch bedrag van 40
francs aan abonnementen, en ook de verdere
recette werd van dag tot dag minder. En toen
nu, tot overmaat van ramp, Vico een maand ge
leden tijdens de opvoering van El zapatero del
Bey'! De schoenmaker des Konings" door
een valluik naar beneden stortte en zich zoodanig
bezeerde, dat hij tot nu toe niet weer kon optre
den, stortte het gebouw ineen
El Theatro Espanol ha muerto !'' De Spaan
sche schouwburg is dood! aldus eindigt Antonio
Vico een afscheidsbrief, dien hij dezer dagen in
het licht gaf en waarin hij de lijdensperiode en
het verval van den schouwburg schetst. Den ge
nadeslag", schrijtt hij. ontving het door mijn val.
Toen ik naar beneden duikelde, vermoedde ik
reeds, wat ons allen te wachten stond. Sedert zijn
vierendertig dagen verloopen; van mijn legerstede
trachtte ik de directie to inspireeren. Te vergeefs.
Het aantal bezoekers werd met den dag geringer.
De acteurs deden hun best mij te steunen; ik geef
echter den strijd op; het zou toch meer dan
lichtzinnig zijn, dien voort te zetten, daar ik mijn
verplichtingen niet meer kan nakomen. Ik verlaat
Madrid en een tooneel, welks planken mij zelfs
niet meer willen dragen. Vicu". Tegelijkertijd
diende de directeur zijn ontslag in als leeraar in
de muziek en de declamatie aan het conservato
rium te Madrid en is nu voornemens naar de
Argentijnsche Republiek te gaan, waarheen zich
hier tegenwoordig allen wenden, die Europa moede
zijn en meenen aan gindsche zijde van den wijden
Oceaan een betere carrière te kunnen maken. Het
Tlieatro Espanol" sluit na afloop van het loopende
abonnement voor goed zijn deuren.
Een jeugdig Wagneriaan, een leerling van
Massenet te Parijs, Bruueau, componeert eene nieuwe
opera, Le liece, gegrond op de intrige van Zola's
roman van dien naam llef werk zal uit vier
acten, acht tableatix, bestaan; Bruneau noemt
het een drame lyrique. Twee acten zijn reeds
voltooid, zij bevatten noch koren noch gesproken
dialoog; de mise-en-scène zal heel eenvoudig zijn.
Het voornaamste streven van den componist is,
in de muzikale karakteristiek zijner personen
zooveel mogelijk de intenties van den roman te
volgen. De tekst is van Louis Gallet, order
Zola's tcezicht. Zola heeft de twee acten reeds
gehoord en zeer geroemd; hij heeft echter
zelf nog nooit een voet gezet in de Groote Opera.
Massenet is. naar men beweert, met een opera
bezig over een andereu roman van Zola, La f ante
de l'abbéMouret. Hier zal de bewerking
intusschen anders zijn; evenals van ISArlésienne (tekst
van Daudet, muziek van liizet) zal de dichter
zelf den tekst schrijven in proza, terwijl de com
ponist verbindende muziek, op het tooneel en ach
ter het tooneel, zal geven.
Te Miinchen overleed dezer dagen de musicus
Franz Lachner. een der bediiidendste epigonen
der klassieken", zooals een Diütsch blad hem
noemt. Hij was in 1803 te Rain, een klein stadje
in Beiereu, geboren en ontving van zijn vader,
i den organist, muziekonderwijs; bij moest geeste
lijke worden en kreeg eene beurs aan het konink
lijk gymnasium te Neuburg. De rector van deze
inrichting echter, prof. Eisenhofer, een verdien
stelijk dilettant en componist van
mannenquartetten, ontdekte wat er in den knaap stak, en
zond hem met eenige aanbevelingen naar Miin
chen, om voor zich zelf te zorgen en wat lessen
te geven.
Lachner loot' er gebrek, en vertrok twee jaar
later op een Donauvlot naar Weenen, met 12
thalers op zak en een aanbevelingsbrief aan oen
handelsbedionde. De brief werd hem nog aan
het douanenkantoor afgenomen; daar de enve
loppe verzegeld was, moest de arme knaap nog
boete wegens portontduiking betalen en kwam
geheel van geld ontbloot to Weenen. In een
klein logement aangekomen las hij de couranten,
er word in eeno protesta-ntschc kerk een organist
gevraagd; hij meldde zich aan en verwierf uit
dertig mededingers de betrekking.
Hij leerde nu Schnbert kennen, en Beethoven;
zes jaren na zijne aankomst was hij reeds kapel
meester aan de hof-opera. Toen hij echter eenige
jaren later niet den post van keizerlijk hof-kapel
meester had verkregen, verliet hij uit dffiit
Weenen en ging naar Mannheim, later naar
Münclicn, waar hij sedert 18.'SG als hof-kapelmees
ter aan kerk en theater werkzaam was. en tot
zijn dood bleef.
Lachner heeft het muzikaal leven te Miinchen
zoowel opera als concert, tot een ongekende hoogte
gebracht. Hij was echter te zeer classicist om
zelfs Schumann te waardeeren. Toen Wagner in
Miinchen gevierd werd, trok Lachner zich uit zyn
betrekking terug. Als componist heeft hij in al
lerlei genres proeven afgelegd; hij was vol vin
dingskracht en contrapunctische wetenschap. Toch
zijn zijn opera's spoedig vergelen geweest, zijn
liederen weinig gezongen, eene symphonie welke
indertijd door de commissie der Concerts spirituels
te Weenen bekroond werd, is later nooit meer
gespeeld. Het eenige genre waarin hij een
grooten en welverdienden naam gemaakt heeft, was
de suite voor orkest"; van deze zijn er verschei
dene die riog lang hun waarde zullen houden.
Lachner kon Wagner's muziek niet muziekaal
vinden ; zijne meesters waren Mozart, Schuberr,
Beethoven, Boieldieu en Cherubini; toch begreep
hij wel dat Wagner een man van beteekenis was.
Toen eens iemand om hem te vleien, op den com
ponist van Lohengrin smaalde, zeide Lachner:
Och wat, mijn waarde ; gij en ik mochten toch
blijde zijn, als we dat tot stand brachten".
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Onder algemeene deelneming vierde dezer dagen
de bekende dichter Hermann Lingg zijn TOsten
verjaardag. Deputaties uit de magistraat van
Miinchen en Lindau boden hem het
eereburgerschap dier steden aan. De letterkundige
vereenigingeu van München overhandigden hem in
een prachtige, door Leubach ontworpen cassette,
do rijke eeregift, waartoe bijdragen uit Duitschland,
Oostenrijk, Amerika en Zwitserland waren
toegevloeid. Het daaraan toegevoegde adres was door
Wilhelm Herz ontworpen en door Defregger
geteekend. Verder werd hem zijne door Otto Lang
vervaardigde buste aangeboden. Onder hen, die
zelt den grijzen dichter hunne gelukwenschen
kwamen aanbieden, merkte men op Hans Hopfen,
graaf Schack, Emil Ritterhaus, Paul Lindau,
Georg Ebers, Paul Heyse, Wilhelm Herz, Hendrik
Ibsen, Michael Bernays, Felix Dahn, Conrad
Ferdinand Meyer, Grützner, Klara Ziegler en
anderen.
Van Lingg's werken is het meest bekende :
Die Völkcrwanderung", dat in 1866?68 bij Cotta
te Stuttgart in 3 doelen het licht zag. Reeds
vroeger (1854) was het eerste deel zijner Gedichte''
verschenen; in 1008 en 1870 zag hot tweede en
derde het licht. Verder dienen nog genoemd te
?worden zijn Vaterlandischc Balladen und Gesange"
(1868), Schluszsteine" (1878; Lyrisches" (1885)
en Jahrringe" (1881))' Ook schreef Lingg een
aantal novellen en drama's; van laatstgenoemde
zijn het meest bekend Cataliua", Walküren",
Doge Candiatio", Clytia" en Die Brogenzer
Klaase"'.
Wij willen dit zeer korte bericht besluiten mot
een zijner kleine gedichten, getiteld: Freie
Kunst", dat iu alle opzichten den dichter Lingg
karakteriseert:
lm Reich der Schönheit und Gedanken
Galt nie ein fremdes Machtgcbot,
Sie selbst nur gebeu sich die Schranken,
Von andrem Einspruch unbedroht.
Die Quelle der Empfmdimg springe
In ungehemmtor liraft hervor;
Fin groszer Sinn niinmt grosz die Dinge,
l'iid hebt noch, was er stiirzt, empjr.
Fs sei dem Spott. dom bittern Hohne,
Das derbe Wort nicht untersagt,
Nie werde vor der Wahrheit Throne
Die Muse, welche ziirnt, verklagt".
KUNNEN DIEREN TELLEN?
Wanneer men bedenkt dat de minst ontwik
kelde wilden nauwelijks tut vijf kunnen telleu,
dat bijv. in alle Australische talen het telwoord
vijf ontbreekt, dan ligt het voor de hand, dat
men v au de dieren op het punt van tellen niet
al te veel mag verwachten. Toch zou men alleen
uit de omstaudigliei l, dat het vermogen om te
tellen bij sommige mensehen zou slecht ontwik
keld is, niet de gevolgtrekking mogen maken,
dat het bij de dieren daarmee uog slechter gesteld
is; de natuur toch schept ook onder het
menscheiijk geslacht met een zekere voorliefde
specialiteiten, individuen en klassen, wier
begaafdbelen vooral in ('éne bepaalde richting ont
wikkeld /,ijn; het zou dus zeer goed mogelijk kun
nen wezen, dat de gave van het tellen bijzonder ont
wikkeld was bij wezens, die overigens verre beneden
ds Polynesiërs staan. Ook kan bij den wilde de
taal juist een beletsel zijn, om die gave tot ont
wikkeling te doen komeu;onze kindereu breiden hun
2de Jaargang,
Schaakspel.
26 Januari 1890.
Eerste prijs.
Probleem no 4 van den heer T. II. Billington
te Wolverhampton.
ZWART
mi . ? a \*s >,
abcde fgh
WIT
Wit begint en geeft in 2 zetten mat.
Uit het schaakwerkje Theorie en Praktijk van
het Schaakspel" zie ons vorig nummer.
Italiaansche Partij of Giuoco Piano.
l e'2 e4 e7 e5
2 gl f3 b8 cG
3 fl c4 f8 c5
Deze opening geeft in bijna alle varianten aan
beide partijen een gelijk spel. De natuurspelers,
(dat zijn zij, die geen theorie kennen) bezigen
haar onwillekeurig zeer dikwijls, daar zij een vrij
kalm en rustig verloop heeft. In het bijzonder de
Italianen hebben er zich veel mede bezig gehou
den, vandaar do naam der opening.
Wit. Zwart.
l o2 e4 cl of>
2 gl 13 b8 cG
Zwart verdedigt nu den aangevallen e-pion en
ontwikkelt tegelijkertijd zijn spel.
3 fl cl f8 c5
Wit en zwart, beiden plaatsen hunnen raads
heer op een veld, waar bij goede diensten kan
bewijzen en den eenigsziiis zwakken f-pion aanvalt.
4 e2 c:3
Wit bad bier ook met zeer goeden uitslag
d2 d4 kunnen spelen (zie variant 11):
e2 e3 bereidt 5 d2 dl voor. en opent te
vens voor de Dame het veld b.'!, waar zij uitste
kend staat. Bovendien zijn ook -l d2 d.'!, of
o o of b l c3 goede zetten
4 .... g8 f C,
Om de roquade voor te bereiden. In den regel
is het 't best zoo spoedig mogelijk te roqncren:
zwart kan bier ook 4 . . . . d7 d(! spelen.
5 c!2 di*
De zet 5. f3 g.r>, die niet zoo sterk is, zullen
wij onder variant I behandelen.
5 .... e5 x <14
6 c3 X 'W
o?o is niet zoo sterk wegens (i.... e-i; 7.
c3 X 'l^j d7
'l'"'*(!.... 'c.~> b4!
7 cl <12 b l X <12 '?
8 hl X (12 (17 dr.
i) el X d5 f(5 ;< d5
10 dl b;ïcO e7*
De partijen staan gelijk.
Variant 1.
Stand dor partij na den 4.l en zet van zwart.
ZWART
-
1
d e
WIT
getallenkennis uit, zonder dit zelf te merken, omdat
hun van af hun prilste jeugd tot tien, twintig
enz. wordt voorgeteld; wanneer echter een kind
nooit anders hoort tellen dan Ȏn, twee, drie,
veel", dan raakt het er van jongs af aan gewoon,
te gelooven dat boven drie het ontelbare begint;
de geestelijke traagheid, die daardoor wordt aan
gekweekt, verspert het den weg om tot de we
tenschap te komen, dat men ook nog verder kan
gaan. Ouder de dieren bestaat de overlevering
ook, de jongen leeren van de ouden; zij is ech
ter, daar zij niet in woorden geformuleerd wordt,
niet zoo scherp begrensd als bij de mensehen,
en het kan zeer goed mogelijk wezen, dat de
naieve hersenen van een dier in sommige .geval
len «ontvankelijker" blijken te zij n, dan de onont
wikkelde van een door de overlevering van zijn
geestesvrijheid beroofd mensch.
Hoe het met het vermogen om te tellen bij
de dieren gesteld is, daaromtrent kan slechts de
door niets bevooroordeelde onder vinding uitkomst
geve». Die is echter zeer moeilijk te verkrijgen;
juist bij de verstandigste dieren toch doen zich
allerlei bijomstandigheden gelden, die het onderzoek
verzwaren, de resultaten daarvan weinig betrouw
baar maken.Bekend is het voorbeeld, dat de
astrophysicus Huggins van zijn hond meedeelt. Zijn
meester beval hem te gaan opzitten en hield hem
een stuk koek voor. Dan trok de hond
vierkantwortels en gaf geregeld goede antwoorden op
vragen als de volgende: hoeveel is ~
door zooveel maal te blaffeu, als voor het juiste
antwoord noodig was. Of men legde kaarten voor
hem neer, waarop van n tot tieu puuten voor
kwamen en wanneer men dan op n dier kaar
ten wees, blafte hij zoo dikwijls als het aantal
punten van de aangewezen kaart bedroeg. Hug
gins voegt daaraan toe: »nu behoeft niemand te
deuken, dat ik den hond opzettelijk het eeue of
andere teeken gaf. Integendeel, dat ver
meed ik steeds. Wij gelooven, dat hij het aan
het gezicht van zijn meester kan zien
wanneer hij het juiste aantal malen geblaft
heeft; het is ten minste een voldougen feit, dut
hij, zoo lang de les duurt, zijn oogeu niet vaa
mijn gelaat afwendt." Zeker is deze verklaring
van Iluggiiis dan ook wel de juiste, en men ziet
daaruit, hue licht het kan gebeuren, dat iemand,
die niet in allen deele up zijn tellen past, den
psychologische!), scherpen blik van een dier met
diens werkelijk zelfstandig vermogen om iets te
presteeren kan verwisselen.
Het kumt niet zelden voor, dat paarden en
honden de dagen der week schijnen te tellen.
Paarden bijv. slapen gedurende de week staande,
maar Zaterdagsavonds leggen zij zich neer om te
slapen, blijkbaar omdat zij op een ongestoorden
morgen rekenen. Daaruit kan men evenwel nog
niet met zekerheid liet besluit trekken, dat die
dieren werkelijk rekenschap houden met den
tijd;liet is immers ook mogelijk, dat zij aan andere
dingen, zooals het opruimen van doa stal enz.
merken dat er een rustdag op handen is. Eerder
zou ik geneigd zijn, in het volgende, door mij
zelf opgemerkte geval aan een werkelijk meten
van den tijd, aan het tellen van de dagen der
week of eene daarmede nauw verwante operatie
te geJooven. Ik bezat een kleinen, zeer
schranderen hond, dien ik iu het voorjaar eiken Zon
dag op een lange wandeling meenam. Pickel
was in zijn gewone doen een langglaper, die
's morgens, wanneer ik opstond, iu mijn bed
sprong en daar dan nog kalm ecu uurtje ging
dutten ; dan kwam hij naar mij toe om mij te
begroeten en begon er allengs eens aan te den
ken, een beetje van het voor hem gereed staande
eten tot zich te nemen. Nadat hij mij driemaal
op mijn Zondagswandeling bad vergezeld, veran
derde den vierden Zondagmorgen het tooneel op
verrassende wijze. Zoodra ik mij bewoog, sprong
ook hij haastig uit het bed, vrat al zij u vleesch
op en sprong en huppelde, tenvijl ik mij
aaukleedde, om mij heen, iu blijde verwachting van
de genoegens, die hem op de wandeling wachtten.
En zoo ging het Zondag op Zondag, totdat het
slechte weer een ciude aan onze uitstapjes
maakte: in de week was hij lui, Zondags stond
hij vroolijk en vlug op en voorzag zijn maag
voor den marsen. Dat, de houd den Z >ndag
kende en zich dientengevolge op bet hem wach
tende vermaak voorbereidde, is voor mij aan geen
twijfel onderhevig; hoe hij hem echter gekend
zou hebben, zoo niet door tellen, weet ik niet;
aan iets anders kou hij het (och iu dit geval
onmogelijk merken; ik stond precies even laat
op als (jp de andere dagen der week en trok
juist dezelfde kleeren aan ; bovendien was hij al
lang aan het vreten, eer ik nog goed aan het
aankleeden was.
Directe proeven en wel met beslist succes,
heeft de Engelsche bioloog Romaues met een
vrouwelijke chimpanséuit de menagerie van
de Londensche Zoölogische Vereeniging «reuomeü.
Naar zijn aanwijzingen leerde de oppasser
vau het dier, den aap n, twee of drie hal
men uit het stroo, waarop hot sliep, te
trekken en ze hem te brengen. Wanneer de
aap het juiste aantal bracht, dan ontving hij de
eeue of andere vrucht tot belooning, bracht hij
een verkeerd aantal, dan werd dil niet aange
nomen. Zoo leerde het dier niet alleen spoedig
tot drie tellen, maar ook het begrip dier getallen
met hunne, namen verbinden. Wanneer hem
twee of drie halmen gevraagd werden, dan stak
hij den eerste of de eerste twee in den monden
hk'id ze zoo vast, totdat hij het gevraagde aan
tal bij elkaar had: daardoor kon men er dus
volkomen zeker van zijn, dal de aap werkelijk
telde en niet soms, wat mogelijk ware geweest
wanneer hij de halmen een voor een bracht,
zich naar een goedkeurende of verwachtende
uitdrukking op het gelaat van zijn oppasser
richtte. Men ging daarop vau drie tot v,er, van
vier tot vijf en ten slotte tot nog hoogere ge
tallen over, en wel met het resultaat, dat "de
chimpaiiM'i met volkomen zekerheid tot zes, met
tamelijk groote zekerheid tot zeven, van acht tot
t-ien echter slechts zeer onvolkomen leerde tellen.
Wanneer er acht, uogon of tien .strooh:i!itien van
hern verlangd werden, bracht hij uu eens het
juiste, dan weer het onjuiste aantal, doch nooit
mind-T dan zeven, zoodat men duidelijk kon
merken, dat hij wist, dat er meer dan zeven
be