De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 23 februari pagina 3

23 februari 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

661 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Marianne beschouwt dit als een lesje en wordt Weer boos; eindelijk verzoenen zij zich weer, en Marianne, die een nieuw 'begonnen hoofdartikel tégen Stargard wif voorzetten, kan dat niet doen omdat von Werben haar aan het twijfelen heeft gebracht. De eerste onthulling volgt aan het slot van de derde acte, die weer op het gedeeld tooneel speelt. Eerst is er een cuiïeuse scène, waarin Stargard's incognito bijna verraden wordt. Lili heeft Ma rianne meegetroond om haar de twee pretenden ten, Stargard en Wachsmuth te laten zien ; Stargard weet het bij de voorstelling zoo aan te leg gen, dat Marianue hem voor Wachsmuth en den ander voor Stargard houdt. Als nu Lili het satiriek aitikel van »Marius" over Stargard voorleest, en men hierover een gesprek begint is het voor Stargard alleramusautst, om te hooren hoe Marianne, den financier voor Stargard houdende, haar artikel tegenover hem verdedigt, en de fi nancier, niet wetende dat zij de schrijfster is en dat hij zelf voor den aangevallene gehouden wordt, zich lang niet zoo goed verdedigt, als Marianne verwachtte. Hehnuth heeft medelijden en neemt Wachsmuth mee, waarop Lili aan Ma rianne vraagt: Nu, wien moet ik trouwen?" »Wien je wilt, alleen dien Stargard niet!" roept Marianne. »Ik volg uw raad," zegt Lili en tien minuten later geeft zij Von Wachsmuth het ja woord. Als Helmuth daarna met Marianne praat komt er een telegram van de redactie, om het vervolg van de brieven te vragen; Helmuth is zeer nieuwsgierig waarover zij in de courant schrijft. »Welaan," zegt zij, »ik zal u het vol gende dicteereu, dan weet ge 't in eens!" En met verbazing en droevige verontwaardiging ver neemt Helmuth (nog steeds incognito), dat zijn verbitterde bestrijdster juist Mariauue is. Voor de oplossing is nog een vierde acte noodig, waarin alle bezwaren uit den weg geruimd worden en de twee minnende harten, evenals die van Röschen en Kurt, die van Lili en van Wachs muth, vereenigd worden. De dialoog is »geistreich", vol belezenheid en wereldkennis; en eeuige tooneelen zijn, gelijk men heeft kunnen nagaan, aardig gevonden; toch doet zich in het stuk zeer het gemis aan eene krachtige handeling en aan dramatische afwisseling bemer ken Het stuk zal ongetwijfeld mooier zijn om te lezen dan om te zien; de personen zijn te verstandig en vernuftig, zij maken den indruk van pedant en eigenwijs te zijn. Marianne werd in het Residenz-theater te München uitstekend vertolkt door mevr. Conrad-Rauito, de heer Von Stargard door den heer Keppler. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Gedurende de laatste dagen hebben we hier zeer 'goede operavoorstellingen beleefd, n.l. van Lakmévan Délibes door de Franscho Opera van den Haag, en Die Walküre van Richard Wagner door de Duitsche Opera van Rotterdam. In eerst genoemde opera vervulde Sigrid Arnoldson do titelrol. Eerst willen wij echter bij Die Walküre blijven stilstaan. Moeielijk is het zich altijd volkomen rekenschap te geven van de indrukken, teweeggebracht door het een of ander werk van Richard Wagner. Vooral de Nibeluwgen-tetralogie is eene schepping zoo kolossaal, dat we aanvankelijk geen ander oordeel over haar durven uitspreken, dan dat ze werkelijk kolossaal is. Onder haar gewicht buigen we ons als onder (Jen invloed van een man, wiens wilskracht de onze verre overtreft, en aan wiens bevel we onvoorwaardelijk gehoorzamen, zonder ons af te vragen of hetgeen die man wil goed of misschien kwaad is. Een dergelijke uit werking oefent eene schepping van Richard Wagner; we ondergaan haren invloed, de wil van dien man legt ons verstand en gevoel aan banden en het duurt geruimen tijd voor we ons zelven kunnen en durven afvragen: Hoe vind ik dit nu eigenlijk? is dit werkelijk schoon'? verheft, troost, verkwikt deze muziek mij? En dan zullen velen dit laatste ontkennend moeten beantwoorden. Wagner maakt in zijne Nibehingen op mij althans den indruk, dien Napoleon I op de wereld moet gemaakt hebben; men bewonderde hem, men boog de knie voor den geweldigen man, wiens kracht ons overstelpte, betooverde .. maar nie mand had hem lief. Daarenboven spreekt de kracht, wier invloed men by Wagner ondergaat,nog meer uit diens wil om ons te overheerschen dan uit zijn muziek zelve. Te veel bespeurt men bij Wagner den uitgedrukten wil om anders te doen dan tot nogtoe gedaan werd, om zijne kunstprincipes tot het uiterste door te drijven; te veel spreekt uit zijne muziek het bewustzijn: dit doe ik, dit durf ik, hetgeen gij denkt kan mij niet schelen." De zelfde verachting van het publiek, waarop Multatuli zich altijd zooveel laat voorstaan, spreekt ook uit Wagner. Men vermoedt dadelijk, welke rol bij dezen man de eerzucht moet gespeeld heb ben ! Er zijn in zijne Nibelungen lengten, die alleen lang schijnen te zijn om die verachting voor het publiek hier en daar eens bijzonder dui delijk uit te drukken .... Dat men het publiek geenerlei concessies doe ik vind het uitmuntend. Geen man zal ooit waarlijk iets beteekenen, op wiens daden de meening van het publiek ook maar den geringsten invloed had. Indien Jezus maar steeds gehoorzaam naar den wil van de publieke meening en niet naar dien van zijn hart gevraagd had, zou hij mis schien een zeer achtenswaardige Rabbi, maar nooit de heerlijke held geworden zijn, dien wij nu in hem vereeren. Maar iets anders is het, zich niet om het publiek te bekreunen of het uit te dagen. En wie voelt niet dat zoo'n demonstra tieve verachting voor het publiek toch au fond'' ook weer niets anders is dan jacht op populari teit? Ploe het zij, gelijk bij Beethoven het genie in zijn hart zetelde, schijnt mij dat van Wagner meer in het hoofd gezeteld te hebben. Dikwijls vraag ik me ook bij Wagner af: Eischt hij niet te veel van de muziek ? En dan denk ik om hetgeen een Duitsch componist, over dit on derwerp sprekende, eens tot mij zeide: Der Don Juan ist mir schon dramatisch genug". Zeker is een zoo sterke en langdurige muziek als die van Wagner verbazend inspannend Zij vergt van onze aandacht inderdaad te veel. Muziek is maar niet als een gesprek over koetjes en kalfjes, dat onbepaalden tijd kan voortgezet worden Ons muzi kaal gevoel kan maar niet uur aan uur in opgeschroefden toestand blijven; juist door beperking wint het aan intensiteit. Ik hoor altijd met ver wondering bij Wagner dien eindeloozen galm van op noten gezetten hartstocht aan mijn oor voor bijtrekken. Het is mij als zag en hoorde ik een vreemd wezen, met wiens gevoelens en belangen de onze niet het allorgeringste gemeen hebben en dat men met zonderlinge nieuwsgierigheid gadeslaat. Reeds de keus van de stof voor de Nilelungen verbaast me. Hoe is het mogelijk, vraag ik me af, dat ie mand 4 avonden muziek kan wijden aan de ver richtingen dezer meerendeels zeer lang staande goden en godinnen uit de Germaansche mytholo gie V Wat kunnen ons, die in de 19e eeuw leven, de scht'lmstreken en tooverkunsten van een Loge en een Alberich, de verliefde avonturen van een Wotan, de jaloezie van eene Frieku-, en waar uit deze mythologische poespas verder bestaat. belang inboezemen en hoe konden ze het Wagner zelf, zoo genoemde poespas niet het voor wendsel geweest is tot het toegeven aan een mystiek-fantastischen zin, die me echter niet gezond toeschijnt. Tot hare reine verheffing gee."t de Nibelungen-sa,gc althans bitter weinig aanleiding. Het eerste bedrijf van Die Walküre tenminste met zijne in hevige kleuren geschilderde zinne lijke liefde tussclien broeder en zuster Siegmund en Sieijltnde is alles behalve rein. Erger dan dit: het is plat. Den naam No'hting o. a, dien Siegmund op het oogenblik van zijne Ileiligster(!) Minne höchster Notli" voor zijn zwaard kiest, vind ik verbazend plat. Deze apo theose van het door brandenden wellust verhitte bloed is werkelijk jammerlijk. En beduidt dit dan nu ondanks de nieuwheid en het raffinement der orkestratie en eene tot nog toe nie dagewesene" gerektheid (meer dan totale opheffing) van den vorm vooruitgang of integendeel ach teruitgang? Zal de muziek der toekomst" soms gepaard gaan met ^ene zedelijkheid van het verre verleden? Neen, zoo de kunst werkelijk eene uiting van het gemoed is en de wereld en de zedelijkheid vooruit gaan, dan behoeven wij niet bang te zijn of deze uitwassen aan het lichaam der kunst zullen spoedig genoeg verdwijnen.... Om aan dit stuk eenig kenmerk van een ver slag te geven, dien ik iets van de voorstelling te gaan zeggen. Deze was buitengewoon goed. Het orkest was belangrijk versterkt en de hoofdpartijen zeer voldoende bezet. De heer Memmler (Siegmund) moet, geloof' ik, zoo tamelijk aan het ideaal van een Wagnerzanger nabij gekomen zijn, ofschoon zijn geluid voor mij iets helderder had kunnen wezen. De heer Kaufmann (Wotan) daar entegen muntte door bijzonder schoonen klank van zijn orgaan uit. Ook Frl Nicolai (Sieglinde) eene zeer gunstige verschijning, zong hare partij hoogst prijzenswaar dig. De heer Chandou (Hunding) was zwakker het is alsof' de heer Chandon weinig adem meer heeft, ook zijn uitspraak was eenigszins onduide lijk schoon het altijd nog een zeer voldoende c;eatie was, ook ten gevolge van een gelukkige grime. Frl. Carrie Goldstikkor (Brünnlulde) is in hare hoogere tonen eenigszins scherp, hare ver schijning is krijgshaftig; men zou het met deze Walküre niet gaarne aan den stok hebben en kan het bij haar best gelooven, dat hare tussclienkomst een veldslag in gunstigen of ongunstigen zin beslist. De andere partijen, ook die der Walküren waren in 't algemeen voldoende. Het ensemble echter was werkelijk, vergeleken bij 't geen we van de Duitsche opera gewoon zijn, uitmuntend en de kapelmeester Otto Gieseker op de hoogte van zijn taak. Een enkel maal liet de zuiverheid te wenschen over, o. a. die der pauken hier en daar, ook die der Walküren in het ensemble na de komst van Wotan in het 3e bedrijf, doch voor het overige kan men op deze uitvoering, dunkt me, weinig billijke aanmerkingen maken. Wat Sigrid Arnoldsen als Lakméin de opera | van dien naam betreft, zij heeft mij hierin niet buitengewoon kunnen voldoen. liet bijzondere cachet, het mystieke, wat bij deze rol behoort, miste ik bij haar. Ik vond haar te zuiver menschclijk aan den eenen kant, en te onbeduidend aan den anderen. Lakméis eene voor-Indische, eene Erahmaansche, die aan een goddelijken oorsprong gelooft, dit vergat Sigrid Arnoldson, toen zij van hare Lakméeen gewoon sterveling als duizend andere maakte, in wier oog zich niets bijzonders en raadselachtige en heiligs weerspiegelt. Aan den anderen kant was zij weer te teer en te fijn, daar waar zij hevig en hartstochtelijk had moeten wezen. Kortom zij begreep m. i. hare rol niet. Haar week geluid, dat zich overigens zoo goed en voornamelijk tot het weergeven van teedere wee moedige stemmingen leent, had echter juist in deze rol zooveel heerlijks kunnen doen genieten! Ook de zangtechniek echter laat bij Sigrid Ar noldsen bepaald nog te wenschen over. Vergelijkt men do hare b. v., in de legende van het 2e bedrijf met die van Emma Nevada in alle opzichten haar meerdere in deze rol dan is die vergelijking niet in Arnoldsons voordeel. Iii de molligheid van wijze waarop in deze legende de b ais" a gis" om een enkel voorbeeld te noemen door Nevada gevormd werden, dolf Arnoldson verre het onderspit. Heerlijker wijze van toonvoortbrenging dan bij Nevada kan men trouwens ook niet wenschen. Daarentegen wint Arnoldson het van Nevada in natuurlijke schoon heid van klank. Haar (Arnoldson's) niet zeer groot geluid is van eene volheid en reinheid, die aan metaal doet denken en eene nachtegaal jaloersch zou kunnen maken. Kon dit geluid door strenge studiën tot volko menheid gebracht worden, welke uitmuntende uitwerking zou het dan eerst kunnen hebben. Of Arnoldson voor bepaald dramatische rollen echter talent zou blijken te bezitten, is weer iets anders. Tot nogtoe is dit talent niet gebleken, meen ik ; Arnoldson is misschien geene vrouw om veel kracht en hartstocht te kunnen geven. Hare kracht is die van het bescheiden madeliefje, wiens reine eenvoud bekoort, maar misschien niet die van de volle, gloeionde roos, wier sterke geur ons be dwelmt (ofschoon Arnoldson zelf soms schijnt te gelooven, dat zij eene roos is). Benieuwd ben ik dan ook haar weer te zien als Mignon in die kinderlijke, naieve rol, die voor haar zoo goed past... doch ach! het is waar: terwijl ik dit schrijf, is het gebouw, waarin haar lief geluid nog geen week geleden weerklonken heeft, is onze goede oude stadsschouwburg de gezelligste kunsttempel van van Amsterdam, waaraan voor velen zoo dierbara herinneringen verbonden zijn, slechts een rockende puinhoop meer. Moge ook een nieuwe Stadsschouwburg als een fenix uit zijn asch verrijzen, wij zullen den ouden, welks voortreffelijke acoustiek ook der muziek zoozeer ten goede kwam, niet spoedig vergeten. 20 Februari. VON BKUCKEN FOCK. DE EXPOSITIE-DAUBIGNY IN PULCHRI. Het dient gezegd, dat het genootschap Pulchri Studio zijn tijd niet in ledigheid doorbrengt. Zeer kort na elkaar zijn er thans op de Prinsengracht verscheidene tentoonstellingen gehouden, die alle in hooge mate belangwekkend waren. Er behoort eenigo moed toe, eene speciale expositie te willen in 't leven roepen van de wer ken van een huitenlandschen meester; er is minder kans van slagen dan bij eene tentoonstelling, waarvan de onderscheidenheid der stukken voor zeer velen de great attraction uitmaakt. Het pu bliek leest nu eenmaal liever een bonten roman, dan de zielsannalen van n held. Doch er zijn er zeer zeker, en er komen er in den laatsten tijd velen, die toch ook smaak hebben in do leveüs- en kunstgeschiedenis van een artist. Voor dezulken is de tegenwoordige Pulchritentoonstelling eene ware verkwikking, Evenwel, eene kunstgeschiedenis in den zin eener via doloris waar iedere statie op zichzelvo een einde maakt aan een voor goed gesloten periode op zijne kunstenaarsloopbaan, zulk eene kunstgeschiedenis levert ons Pulchri's tentoon stelling van Daubigny niet. Met enkele uitzon deringen staat hij daar voor ons, als de artiest, die in den langen tijd zijner mannelijke kracht, ons aangrijpt en in verrukking brengt. Wij volgen den kunstenaar niet in zijne (ook bij hem natuur lijk herhaaldelijk mislukte) pogingen om uit te drukken wat hij geven wilde, omdat het hem trof, toen hij 't zag. Wij komen hier plotseling voor de volle majesteit zijner epische kunst. Het slagen dezer expositie is uitsluitend te danken aan het feit dat het Museum Mesdag zijne schatten beschikbaar stelde, terwijl de beer van Wisselingk, wat er ontbrak, uit zijne collectie aanvulde. Op deze wijze is men tot het belang wekkende getal van 35 kunstwerken gekomen, verscheidene teekeningen en etsen niet mee ge rekend, die meer dan voldoende zijn o:n ons den gloed te doen gevoelen van Daubigny's kunst. En welk eene kunst! liet unieke persoonlijke accent, dat er staat op ieder zijner stukken, tot het kleinste toe; de steeds afwisselende en toch zich gelijkblijvende jubelzangen in kleur en lijn ; de immense ruimte, die op elk schilderstuk waar te nemen valt; maar bovenal, het aristocratische in de melancholie zijner natuurbeschouwing ; dit alles geeft het werk aan Daubigny den stempel eener ongewone individualiteit. In tegenstelling met de erotisch-.platonische wijze van natuurbe schouwing van zoovele andere schilders, is Dau bigny in die natuurbeschouwing heroïek. In zijne | kunst klinkt het niysterieuse epos der oneindige na tuur in duizenderlei variatiën van dat eene thema. En in dat hcroïeke heelt hij desniettegenstaande de mogelijkheid gevoeld, ecrie geheele symphonio van gemoedsaandoeningen af te spelen, lloor hem zingen den zang van het grijze verleden in La maison de ma nourrice", hoor hem de volle smart eener geprangde kunstenaarsziel uitweenen in Le chemin ds halage", en Dans les Diuies", voel met hem mee den schok, die hem doorvoer, toen hij La récolte des pommes de terre" schilderde, en tracht daarna u te stemmen tot de oneindige kalmte, die er spreekt in de grootscho schildering van Lo soleil couchant." Met Corot, met Millet, met Rousseau en met nog vele anderen is en blijft Daubigny een horos in de kunst. Kalm maar onverzettelijk, niet wijkend | voor of toegevend aan wat critick in laatdunkend onverstand hem ouder 't oog meende te moeten brengen, bleef hij voortgaan, de natuur te geven, zooals zijne ziel hem haar voorhield; zij was in eene impressie opgenomen, zij diende ook met eene impressie te worden weergegeven. Vandaar ook dat hij zich zoo weinig bekommert om do manier waarop hij schildert. Voor alles vraagt hij weergeving van wat hem trof. Zoo hij daarin slaagt, komt de vorm van zijn succes e minder op aan. Nu eens is zijne manier van werken zwak en tenger; dan weer forsch en met l groote streken. Kn in den vollen omvang harer l wijd uitgespreide vleugelen heeft die natuur hem j overlonimerd. Do Natuur is zij alleen. Nergens j dient een landschap bij hem tot piédcstal van i eene figuur, van koeien of schapen; de figuren, de koeien en schapen zijn onderdeden der im pressie : de stemming is en. blijft hoofdzaak. En Danbigny heeft zijn gehoele werkzame leven lang er naar gestreefd, in zijne doeken een klein ge deelte te brengen van wat hem bij de conceptie deed huiveren van verrukking. Dat hij daarin zeer dikwijls geslaagd is, daar van leggen de thans in Pulchri tentoongestelde stukken in ovcrgrootc meerderheid getuigenis af. * * * In den linkcrzijhoek van Pulchri hangt het stuk, dat ik reeds noemde, Le chemin de halage", de j glorie van Daubigny's penseel, de zon zijner kunst op middaghoogte. Twee paarden, die een trek schuit voorttrekken; daarachter een boor, op komende tegen de enorme wijking van den ach tergrond. Grijs en buiig is het weer en ecu hooge lucht rondt zich over eene oppervlakte van uren in den omtrek. Ziedaar 't sujet. Doch welk eene behandeling! Alle herinnering aan lijn is hier weggezonken; er bestaat slechts kleurcnkanting. Zijne hoornen, zijn land, zijn wa ter, het is alles in fijngevoelde kleurenharmonie op het doek gebracht. Zijne paarden zijn geen paarden, doch alleen brengen zij de stemming teweeg van krachtsinspanning: het kleur geworden voorttrekken. Loom en mat, drukt het voortschuivcndc stuk blauw, waarin de boer schuilgaat, den persoonlijken strijd om het bestaan uit. Heel de weedom, dien de artiest in zijn stuk trachtte te leggen, krijgen we in ons binnenste mee, als we ons zwijgend van deze schilderij afwenden, en 't is ons, alsof we er bij herinnerd worden aan iets dat we nog eenmaal zagen, of hoorden, of gevoelden; ais of we zelf deel hadden aan 't gewrocht dat ons huiveren deed. Het gelukt alleen den meester, den aanschouwer zijner kunst op zulk eene wijze te treffen, * * Het is ondoenlijk, in eene kleine ruimte alle stukken van Daubigny te behandelen op eene eenigszins nauwgezette wijze. Enkele van zijne werken willen we slechts eenigsziiis nauwkeuriger beschouwen. In de eerste plaats No. 8, Bonneville" getiteld. Het is ook hier weer de oude kwestie: de voor werpen en fiauren ter volmaking van het geheel: niet de omgeving voor fle figuren, maar deze ter wille van het landschap. Tegen het donkere fond van een hoogopgaaiulen heuvel eone vrouwengestalto als trait-d'union tussclien twee koeien, gaande ten arbeid ; boven op den heuvel een paar armoedige, slordig geteekende huisjes, in volle zon. Heerlijk hoon wolft zich wederom de hemel als de bron des iichts vi;or het geheele tafereel: het totaal geschilderd met den nimmer falenden streek des grooten meesters Tegenover hot De Profumlis" van zijn Chemin de halage" klinkt de Magnificat" van Bouneville" in schril-contraRteerende tonen. Warm on zonnig is het ge heel ; met forsche kracht schiet de zon hare stra len tegen do helweerkaatseude muren der huisrij boven op den heuvel. liet verst afwijkend in opvatting van dit stuk is No. 18. Dans les dunes." Hier is het hooglied der eenzaamheid, dat de schilder in kleur brengt. Ver, oneindig ver strekt zich de duingroml uit, aan den voorgrond hel verlicht; door de zon, en in onbegrensde verlatenheid rolt daarachter het duinlandschap verder, nu eens afgebroken door eene plek duingroen, iets verder wederom over gaand in zand, aan den horizon zich oplossend in ne mach ige kleurengolving Hot is Daubigny gelukt, in dit stuk heel den adeldom zijner grootsche en ontzagwekkende kunst te uiten zóó dat wij die uiting verstaan en begrijpen. * * * En nu ten slotte, met voorbijgang van veel wat schitterend is, No ;S(i. l'aqueduc de Marly". Eerst flauw, maar allengs grooter en machtiger, leefde bij dit stuk de herinnering aan Kuysdael en Rembrandt in ons op, en weidra speelde ons uit dit kleine stuk het kleinste bijna, (dat aan Pulchri's wand hangt) de volle glans van de kunst van <!en artiest die beide die meesters gezien en begrepen heeft, tegen. Rembrandt, in de machtige grootheid zijner robuste kunst ; Ruysdael in al het teedere en zachte van zijn wondervreemd sentiment; Rembramlt's stralend zonnelicht, en Rnysilael's pantheïstische natuurbeschouwing zijn in dit eene stuk vereenigd. Voor Daubi iny is l'aqneduc de Marly de aure ool hoven zijn onsterfelijke kunst. 's-Gravenhage, Febr. 1890. W. VAN Tiuwn. Voor levonshijzonderheden van Daubigny ver wijs ik mijne lezers naar de uitstekende brochure over zijn werken en streven, van rnej. Anna C. Croiset van der Kop, welke brochure in de zaal der tentoonstelling te verkrijgen is. W. v. T. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. 'J Kntoonxtellingen, etc. De dricjaarlijkscho,1 wordt dit jaar in den Haag gehouden, van 12 Mei tot 29 Juni, zooals gewoonlijk in de zalen dor Teokenacademie. De inzending is tot 18 April. uet meer dan twee kunstwerken van donzelfden vervaardiger worden toegelaten. Geen medailles worden uitgeloofd, maar bij wijze van onderschei ding is men van plan n of meer schilderijen aan te koopen voor het Haagsche Museum van Moderne Kunst. Do schilders in de commissie zijn de hoeren : J. J. v. d. Sande Bakhuijzen. C. Bis schop, P. Stortenbekor ; geen enkel lid dus eigen lijk, dio van wat men noemt de Ilaagsche rich ting" is. De omstandigheid dat de Leidscho Invitatie-tentoonstclling geheel gelijk valt met de driejaarlijksche, kan aan beide exposities schade doen. In de loods op het Damrak zal, van Zondag'23 Februari tot einde Maart, de hoor Wente te Am sterdam zijn verzameling schilderijen van Oude en Iledendaagsche meesters tentoonstellen. De firma Frederik Muller on Cie. zal '22, 28 en 24 Febr. in de Brakke Grond" laten kijken, en daar den 25sten verkoopen, het kabinet schil derijen van wijlen den heer Abel Langcrhuizen te Amsterdam, waarbij nog een aantal stukken gevoegd zijn toebehoord hebbende aan don heer J. van der Chijs te Delft en mevr. de Weduwe Schifïer van Bleiswijk te 's Hage. Blijkens den catalogus vindt men in de verzameling o. a. schil derijen van Th. de Bock, Isaiic Israëls, Willem Maria, Anton Mauve, H. W. Mesdag, Albert Neuhuys,' Ch. Rochusscn, W. Roelofs, J. Voerman, Jan Weisscnbruch. In het Museum te Brussel wordt den Isten Maart een tentoonstelling van portretten uit deze eeuw geopend. Het Museum van de Academie te Pesth is verrijkt o. a. met een vrouwenportret van Van der Helst, een Hagar van G. Flinck, een Rust in Egypte van Rembrandt, en Stillevens van Jan van de Velde den jongere, de Jlede en P. Clacsz. De opening van de tweede jaarlijksche interna tionale kunst-tentoonstelling te München is op l Juli bepaald. Bij het kijken naar enkele mooie brokken in den brandenden Stadsschouwburg van do Leidschcstraat uit tegen do bleeke namiddagzon op gezien, schenen de natte vormen, blinkend met fantastische worstelende schramplichten, van een waarlijk grootsche grilligheid ? bij hot kijken daarnaar moest ik denken aan een woeste boutade van J. K. Huysmans, aan het einde van een supcrbe, met wrecde drift geschreven kunstkroniok, waar hij in een wanhopige minachting de bouwkunst van dezen tijd, voorstelt om ter gedeeltelijke ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl