De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 2 maart pagina 3

2 maart 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 662 DE AMSTERDAMMER, W EEKBLAD VOOR NEDERLAND. hoog is, als hij nu maar met zijn stok uitkomt of iets dergelijks. Dit moet niet zijn, voor der gelijke overwegingen moet geen plaats bij den hoorder overgelaten kunnen worden, de innigheid en hartstocht van den speler moeten beletten, dat ze bij hem opkomen. Hoe het zij, de heer Becker heeft na volbrachten arbeid aanspraak op onze hoogste waardeering. Het Largo van Boccherini was een meesterstukje van (eenigszins koele) phraseering, in het Menmt toonde zich de heer Boeker een elegant en degelijk componist, de 2 nummers van Popper (Tarantella en Spinnlied) werden met veel chic" gespeeld. Evenwel had in de Tarantella %et aan de punt van den stok ge speelde - G dur 6/s ! bcbd.d | d. dd.d | de b cd o a l nog wel iets geestiger en lichter kunnen zijn en de melodie in C dur iets broeder. Den heer Kes komt groote lof toe voor de uitstekende wijze, waarop hij dit en andere nummers op do piano begeleidde Het orkest bracht dien avond weder de allercurieusste Tarantella van St. Sacns voor fluit en clarinet met begeleiding van orkest. De H.H. A. Fransella en II. Carpentior vervulden hunne partijen op voorbeeldige wijze. Het gees tige, schoon eenigszins popperige, nummer, waarin van ^den klank van de solo-instrumenten zoo ge lukkig partij getrokken is (men herinnere zich de lage tonen van de clarinet en de hooge gebonden passages in de fluit) roept onwillekeurig het beeld van den componist ook een geestig doch eenigszins popperig manneke van uiterlijk voor den geest. Wat de Mianon van Arnoldson betreft, ik be ken, dat zij in deze rol allerliefst is, doch zij is ook niet mér! Het is al genoeg" zal menigeen zeggen; ja, maar ten slotte wil'men wel eens iets meer hebben dan iets liefs. n.l. iets schoons. Arnoldson slaagt er nooit in, een werkelijk diepen indruk te maken: haar gekwinkeleer is om eenige damesuitdrukkingen te bezigen snoezig, beeldig, schattig, maar een toon, die diep in het harte dringt, moet ik nog van Kaar hooren Men kan, dunkt me, met Arnoldson tevreden zijn, wanneer men aan haar geen hoogere eischen stelt dan aan een zangvogel, wiens blanken gee nerlei zin voor ons behoeven te hebben; nu zij dit echter wél moeten hebben, kan men op den duur met Arnoldson niet tevreden zijn. Zij kan niet anders dan maar altijd lief zijn, en daar mede houdt haar uitdrukkingsvormogen op. Haar ' mooi gezichtje en mooi geluid zijn in zeker | opzicht een ongeluk voor haar. Dat gezichtje en geluid _ wat ze doet of niet doet t zijn on blijven maar altijd mooi; wat wonder zoo dit haar verleidt om het zich niet al te moeielijk te maken, daar zij immers van het (oenigszins goedkoop) succes, dat deze voorrechten haar verleenen, zeker is ! Wat hiervan zij, Si»ri<l Ar noldson moge door sommigen tot de familie der Zweedsche nachtegalen" (maar dan toch in eenigszins verwijderden graad) gerekend worden, ik voor mij hoor en zie in plaats van een nachtegaal op den duur toch liever een mensen. En den indruk van dit laatste maakt Arnoldson niet al te veel. Zij schijnt meer op een etagère te passen dan in het grooto worstelstrijdperk des levens Doch ge noeg hiervan en begeven we ons nu tot de kamermuzieksoirée van Toonkunst. Hierop werkte, behalve het gewone strijkkwartet, de heer Henri Tibbc, piano, mede. Het programma bevatte de PajnUona voor piano van Schumann, benevens het Piano-trio op 87 (C dur) van Brahms, de Vioohonate op !)(> (G dur) van Beethoven en het Piano-kwintet op 44 van Schumann. De heer Tibbe maakt in zijn spel cenigszins den induik, zooals ik dien zoo even trachtte weer to geven, van het spel van Becker. Evenwel is het niet zoo : zeker; de Pa>>illons althans waren niet onheris- . polijk. In de enscmblewerkon echter toonde de heer Tibbe uitmuntende eigenschappen en toonde deze crescendo naarmate de avond voortschreed. Een traaien aanslag en uitstekende vingers bezit de heer Tibbe en daarbij draagt zijn voordracht de blijken van uiterst conscientieuse studie. Do genoemde enscmblewerken werden technisch onbe rispelijk gespeeld Op menige plaats echter miste men gloed, o.a in het Andante con moto van Brahms en in de eersto 2 doelen van de Sonate van Beetho ven zoo werd het aan een koraal herinnerende heer lijke thema van het Adagio enpre--<xiro (ach, hoe es- ! j>re$MKo !) te weinig door hem op de piano gezongen, j AVaar is het, dat de vleugel in zijn middentonen te wenschen overliet. De II.H. Craraer, Hofmeester en Bosmans vervulden op hunne gewone waardige wijze dien avond hunne taak, terwijl ook de heer Frowein oen steeds verdienstelijker ensemble-speler i bleek te worden. j Eene andere Kttwermitzieksoir<'c was die van den Heer van Loeneri, piano, met de gewone medewerking van de II. II. Timmner, viool, on Bonman uit Utrecht, violoncel, en de buitengewone van Mej Cateau Obermeijer, altzangeres. Laatst genoemde, in wie ik eene der alten weervind, ! wier geluid mij in het dameskoor van Mej rasser onlangs in het Concertgebouw getroffen had. be haalde met lic leren van Jensen, Schubert, Rubinstein en Brahras een voor een debutante zeer l aanmoedigend te achten succes. Haar geluid is ! vooral in 'Je lagere en middentonen zeer fraai van ! timbre on vol van klank, loonvorming, intonatie en voordracht, welke laatste overigens ook nog onder zekere gejaagdheid scheen te lijden, behoeven evenwel nog aanvulling, voordat de zangeres ge acht kan worden iets volkomen afgeronds te geven. _ Talent bezit de zangeres zeker, menige plaats in hare liederen sprak tot liet hart; -Mej. Oberineijer blijve dus serieus studeeren en wordt waar schijnlijk eene uitmuntende zangeres. Het heeronpersoneel gaf ons de XurcUetlcn van Gade, het F dur Trio van St. Saëns en het Bes dur Ino op !)7 van Beethoven te hooren Het best geslaagde van deze nummers scheen mij het Irio van St. Saens, ten minste wat de partij'van den heer van Loenen aangaat, wiens specialiteit ook weder meer uitmuntende eigenschappen van aansla^ en techniek zijn, dan een bijzonder innigejpoordracht. Het gemakkelijk gecomponeerde Trio van : st. Saens voldeed mij daarom beter dan het diep zinnige, breede Trio van Beethoven, waardoor een '? zoo geweldige melodische stroom -raat en dat IKMU-- ' telmgs zulke rhytmische krachten zulke dwcepen.lc geestdrift verlangt. Zonder eenige quaostie echter is de heer van Loenen een beduidend \ meester, en aangezien de andere genoemde h h. j dit ook zijn en de door hen gespeelde werken van veel studie getuigden, kan de lezer nagaan, dat het door beu verschafte genot toch niet ge ring moet geweest zijn. De soiree, waarop ik veel heb genoten, had dan ook een veel ruimer bezoek verdiend dan haar ten deel viel; moge dit een volgende maal niet uitblijven. De 2e opvoering van Die Walkiire in de a lerongezelligste Palciszaal, dit ongelukkig specimen van reusachtige vleeschhal, waarin tooneel, orkest en zaal een horizontaal vlak vormen, dat maakt, dat de onderste helft van de tooneelspelors meestal aan het oog onttrokken wordt door de bovenste dito van den orkestdirecteur, benevens de uitste kende halzen der contrabassen, harp enz. enz. deze opvoering geeft me geen stof tot bijzondere opmerkingen. Alleen werd de partij van Sictjlinde weder door eene andere gezongen dan de vorige maal, door wie zal ik niet gis°en. daar het steeds liegende affiche vaii de Duitschc Opera, wat namen betreft, me hieromtrent geen maatstaf aan de hand doet. Ontelbare malen toch heb ik reeds, op dit affiche afgaande, verkeerde namen opge geven. Dezo Sii-ylinde dan voldeed minder dan de vorige. Haar stem was niet zoo krachtig als die van gene, in de lagere tonen vernam ik haar soms in 't geheel niet. Verder was de bezetting dezelfde. Na de wanhopig lange 2e acte, waarin de zcurige Wotan beurtelings me van razernij tot vroolijkheid doet vervallen en waarin alleen de schoone harmonie: b a gis gis f cis d cis me belangstelling inboezemt, benevens eenige in strumentale bijzonderheden de aanduiding van Ilundini/s nadering o.a. ben ik maar wegge gaan. Ik hoop eerstdaags mijn hart weer ecus ferm te kunnen ophalen aan Le Barbier de Séi'ille, waarmede Dinsdag a.s. Arnoldson weder vau ons zal afscheid nemen. De Wagueriancn min of meer pur sang zullen me dit kwalijk nemen : maar ik zie aankomen, dat deze verachte Barbier op een goeden dag al die Wagner'sche goden en godinnen met zijn scheermes dey hals zal afsnijden. Op dien dag zal mijn door eindeloos luisteren naar rustelooze modulaties gepijnigd brein weer tot kalmte komen, en zal het feest zijn onder al diegenen, welke gezonde wetten en daaronder te leven boven de tyrannie van het Wagnerianismus verkiezen. 27 Februari. VON BHUCKKX FOCK. AANTEEKéfrlNGEN SCHILDERKUNST. Do vorige week heb ik niet willen zeggen dat men den betaamden schilder J. L Gérömc in eens voor een autoriteit schijnt te houden, hij is dit buiten kijf in do zaken zijner bijzondere competentie, maar wel dat men hem in deze (namelijk iu het oordeelen over de echtheid van een diibieusen Kembrandt) als zoodanig scheen te verslijten. Ook ben ik onschuldig aan de bewering, dat de etser Charles AValtner aun de Nachtwacht zou hebben gewerkt. Hij verstoutte zich, zoover mij bekend is, slechts er naar te werken. Uit den Jfaaa. De heer E J. van Wisselingh to 's Hage is op dit oogenblik in het bezit van een kunstwerk, zooals zelfs iemand bij wieu men altijd zulke mouie zaken pleegt te zien. maar zeer zelden machtig kan worden, omdat werken als dit behooren tot de enkele allerhoogste uitingen, die wel ooit in kunst door eenig mensch gegeven werden. liet is een groot schilderij van J. F. Millet uit zijn rijpsteu tijd, dat nog niet door reproductie aigomcoiHT bekend werd gemaakt, vreemd genoeg omdat wij hier te doen hebben met een van do allerkompleetste der werken waar. door heel zijn arbeidzaam leven heen, de groote kunstenaar zijn uniek gevoel in hoeft uitgesproken. Een jonge moeder, levensgroot, zit droomend op haar stoel neergozcgen naar links, moede met maar half besef, vaag verloren in gedachten, vreugdeloos zonder droefgeestigheid, lijdelijk onder de heilige noodzakelijkheid van het bestaan liet is een jeugdig, rond, maar door veel zwoegen ten deele als verstompt gezicht van een arme naar de wereld en naar den geest. De kin is nog als van een kind teruggaand bij de onschuldige halt open mond, waarvan de breede bovenlip naar voren komt onder een platte half uitgegroeide neus. Maar uit dal stouipvoniiige loomo gezicht kijken oogeii van een ncderheid zoo immens dat geen Madonna gebonedijdor uitdrukking kan dragon in haar hemelsehen blik. Van den open nek en de zware schouders daalt in eenvoudige zware plooien een wijd rnw-wollen kleed om het mooderlijf, terwijl zij wijdarms met achteloos ge vouwen handen, plechtig al.- ten offer, een naar oud gebruik stijliugobakcrde zuigeling als een magere hiëratisclie statuet recht op laat staan in haar grooten schoot : onder tegen opgezien is bet slapend kopje n licht van onschuld. Met grootscher soberheid is dieper emotie zel den gezegd in schilderij. Pieiuer kunst hebbon zelfs niet de ondoorgrondelijke gothieke geloovigen gegeven, omdat zij het leven niet konden aangrijpen in die geweldige ware meiiM'holijkhoid. Want even stellig als die primitieven, vermocht Millet in bet bizondere hot algo-ineeno te vertol ken. Reinbrandl heeft bet triviale zeil niet niet «rooier adel aangezien. Voor den ernst van zulk een breed gesteld schild.'rij valt elke bizondere opvatting van schoonheid weg. want in het stille beeld van die. door de ongekende oorzaak van alle zijn. lot lijden bestemde moeder met haar sluimerend onbowti-4 kind. i.- een eeuwigheid ge legd van het edel-i verst, ziend monM'hengevoel. dat meer is dan welke schoonheid ook. die ledig. en van welke bevalligheid ook die logen schijnt tegenove^ liet eeuig onvergankelijke. In de af.lecling voor moderne kunst van het Stedelijk Museum dj) d:-n Vijverborg- (e '* Haga waarom vond men behalve een mooi strand van .1. Maris. een ;-cer goeden Mauve, en oen en ander wat misschien voor de ge.-chiedciiis onzer kunst in een afgeslote:; tijdperk van belang i.-, in deze collectie zoo weinig belangrijk.-': -- in liet Stedelijk llaayseii Museum Js een kleurig lijn l\aaixlei-tje van Josef 1-raèls gekomen, dat als het bij de collectie stukken van Israëls in Arti ge xposeerd was, weer een kant van zijn groot talent zou laten zien waarvan daar eigenlijk een specimen gemist wordt. Naar men wil zal eerlang, in denzelfden geest als de voortreffelijke Daubigny-tentoonstelling die er nu is, in Pulchri Studio te 's Ilagc ook een Corot-expositie worden ingericht, die van evenveel betcekenis zou kunnen worden. Onder het bestuur van den heer Mesdag mag Pulchri zich waarlijk in ecu zcldzamcn artistieken bloei verheugen. Arti" mocht het voorbeeld van het Haagsche Kunstgenootschap wel eens deugde lijk tor harte nemen. In het Mauritshuis heeft kort geleden zijn plaats gevonden: ecu gezicht vau Jan van Cioyen op Dordrecht maar dat waarschijnlijk nooit als een eigenlijk portret bedoeld is, ecu schilderij dat, zoover ik nagaan kan, zoo fraai is als eenige van OJoyon dien men in ons land vindt. Aan hetzelfde Museum is door den geleerden directeur, die verzekert dat het een Rembrandt is van omtrent 1034, een portret van een jonge vrouw in leen gegeven, dat, aks het op een der Rembraudts uit bet, Mauritshuis moest lijken, nog het meest aan de schilderij der Huzaana iu liet l>:id zou doen denken. De meeningeu over dit schilderij, dat, naar het ons toeschijnt, bij een herstelling althans in de onderste helft geleden hoeft, loopen uiteen. De firma Boussod Valadon et Cie te 'sGravcnhage exposeerde deze week een frisch fruitstuk van Kamerlingh Oniies. 27 Febr. '90. ' V. DE JONGE MEISJES IN MOLIEHE'S WERKEN. De ornle Legouvé, die den naam beeft van de beste voorlezer en conféreiicier van Frankrijk te zijn, en tevens een der beste kenners vau Moliére's werken, gaf dezer dagen in een blad een opstel over dit onderwerp. Het is to interessant omdat voor do Fransche jonge meisjes vau onzen tijd de jonge meisjes uit Moliére's werken ongeveer verboden kennissen zijn, wier gevoelens en woorden zij gecenseerd worden voor geen tiende part te begrijpen. Legouvédenkt er anders over. Wij laten een deel van zijn opstel volgen. Twee of drie jaar geleden reisde ik in Zwit serland en bleet' eeoige dagen stil op een dier plaatsjes in de Alpen, waar men onder zich de groote meren, tegenover zich den gletscher heeft, eu waar de lucht, die men inademt zoo goed zijn mooieii Latijnscheu naam, a'èr pub aluin nlae, voed sel des levens, verdient. Hot kleine hotel waar ik logeerde had op dat oogenblik een uitgezocht reizigers personeel ; een paar Elzassers, een predikant, ecu professor, eenige jongelieden en jonge meisjes met hunne ouders, een mengsel van Zwitsersche en Parijschc gezinnen, welke laatste tot do intelligente, ge letterde bourt/coisie behoorden, getrouwe bezoekers vau de matinees der Comédie Francaise. 's Morgens barstte een dier onweders in de bergen los. die tweemaal vier en twintig uur duren en de bewoners van het hotel tot een ko lonie wanhopige gevangenen maken. Mijn gezel len vroegen mij, hen te helpen do verveling te bestrijden, door eene conférence voor beu te houden. Gaarne, antwoordde ik, dan verveel ik mij ook niet; daarenboven heb ik een zeer kiesche dra matische studie in voorbereiding, die ik wel gaarne eens zou willen beproeven op oen beperkt en verschillend samengesteld auditorium, zooals dit. Maar ik maak er eene conditie bij. Onze con férence zal een gezamenlijk werk zijn, waar ik niet alleen praat. Ik wil gaarne ondervraagd. iu de rede gevallen, bestreden worden door do jonge dames; ik zal u een onderwerp aanbieden, dat wij samen zullen uitkiezen. \Yeest genist: gij zijt er ook al lang op voorbereid, zonder het te weten. Güzijt zoo vaak naar den schouwburg geweest, en hebt, er onze meesterstukken zien vertoünen. Ik wil u dus sproken over den meester der meesters; ik stel u dit onderworp, voor: De joiif/-: j;/c(.-;yV.s bij 3loli!i'e. iH-ze titel bracht verschillende glimlachjes op verschillende gezichten. Tot morgen dan, om n uur! Den volgenden dag-, om n uur, te midden van rukwinden eu regenvlagen, trad ik tien kleinen salon binnen, die al vol was. Geen cstrado, geen professoraio leunstoel, geen traditioneel glas water; ik had al wat naar deftigheid zweemde verboden. Ik ging dus op een gewonen stoel zitten, evenals de andere dames en hoeren, naast hen, fnsschen ben, met de jonge meisjes dicht bij in ij, en ik begon. Ciij hebt mijn onderwerp goedgekeurd en daaraan hebt ge wel gelijk. Nergens vertoont zich Molières genie frisscher, menscheiijker en ook nergens komt krachtiger te voorschijn a! wat zijne wijsbegeerte edels. vrijzinnigs heelt. Nemen we dus in Moliére's werken vier j mgo meisjes, die typischer zijn dan de andere, waarin de anderen als 't v,-are gere sumeerd zijn: en, om (cr.-totid samen te werken, \\olkc kiest gij bet eerst? Henriette.' ilenrietto ! Een uitmuntende keus. En als nummer twee'.' Armaude. Neen, antwoordde ik. Armande niet. Zij is niet anders dan een tegenstelling voor Ilenrielte; de eene dient als definitie voor de andere. Daarenlioven wil ik niet ei.kei bij de l'riiiii/cti Xannttex blijven. Kiest dus een andere, iu een heel anderen toestand, met een heel ander karakter. Agués, zeide eene dame van veertig jaar ongeveer. Haar buurman keerde zich verwonderd tot haar. Bravo! hernam ik. Hot contrast is volkomen. Nu do derde. Gij antwoordt niet? Dan stel ik u ( r een voor, voor welke ik een zeker zwak ge voel: Angélique in den Jlalade nii'iyinaii'e: ik breng haar in stemming. Aangenomen, met algemeenc stemmen. de vierde nog. Wie zuilen we kiezen? ""iiige onzekerheid. Ik zag op de lippen dw:alen de namen van Marianne, Elise, Lucile.... Daarop zeide ik : Kom, dan doe ik ecu voorstel: Isabelle uit \ de Ucole des mans. Bij dezen naam een algemeen protest, vooral onder de jonge meisjes; een gefluisterd protest, een gemompel van afkeuring. Neen, neen ! - Zij is al te sluw. Zij is al te handig. Zij is te vol leugens. Ah, zoo! riep ik lachend. Mijn motie heeft niet veel succes. Isabelle _ is u erger dan onbe haaglijk; zij kwetst u, zij krenkt u. Ja zeker! Wel nu, ecu reden te meer om haar te nemen. Het is een samengesteld karakter, een curieus personnago, dat tot allerlei opmerkingen s of geelt. Ik maak dus gebiuik van mijn gezag en voeg 1-abelle aan de drie anderen toe. Zoo hadden we dus onze vier meisjes bijeen. Hoe zullen we ze nu bestudeeren? We zouden achtereenvolgens van ieder van haar een portret kunnen schetsen, zooals men ze bij La Bruyére vindt, waarin de verschillende trekken van'het model beurt om beurt onder de pen van den schrijver U recht komen, evenals de trekken van het gezicht onder het penceel van den schil der. Die manier heeft zeker iets voor, en toch denk ik aan een andere. Die soorten van portretten hebben wel iets erg didactisch, vormclijks. Waarom niet te zoeken hetgeen wij, tooneelschrijvers, een knoop noemen, dat wil zeggen een middelpunt, waarom de vier personen been wentelen als om een spil ? Zoo worden ze niet enkel goedgelijkendo photographieën, maar ook werkende, levende wezens. Laat ons dan eens zien. en zoeken ! Zoeken naar een feit, dat op alle vier van toepassing is. Zou het kunnen zijn, zeide een mijner hoor ders, dat het allen burgermeisjes zijn V De opmerking is juist, maar zou alleen aan leiding geven tot een kleine aanmerking. Ik wensen iets meer innerlijks, belangwekkenders .... Zij zijn alle verliefd, zeide de dame, die Agnés had voorgesteld. Ah, juist. Nooit beoordeelt men beter een mcnschelijk wezen, dan wanneer men het onder den invloed vau een machtig gevoel ziet. Het innerlijke dor natuur komt dan voor den dag; de liefde vooral brengt de ziel te vooi>chijn. Maar de liefde is slechts een gevoel, ik zou een feit willen, eene daad die aan allen gemeen is. Zij trouwen. l Ia, uu zijn wij er. liet huwelijk, dat is ons middelpunt. Alle vier zijn dus verliefd. Alle vier trouwen, en hoe trouwen zij 'i Tegen den wil, of althans tenen den wensch, vau hare ouders. Wij zullen ze dus alle vier uit een dubbel ge zichtspunt zien. dat wil zeggen tegenover dengeen dien zij liefhebben, en tegenover degenen, waarvan zij afhankelijk zijn, Hoe zullen zij haar kinderplicht cu haar gevoelen overeenbrengen? Hoe zal hare liefde zich uitspreken? lioe zullen zij er in slagen die te doen zegepralen V Wij zijn zooals gij ziet, midden in het leven, midden in de actie. Haar karakter, haar geest, haar hart, alles is tegelijk in beweging. Het is de strijd om het huwelijk. Aan het werk dus. wij beginnen met. . . . Henriette! riepen allen. Ik beu het met u eens. En waarom? Omdat in dien strijd Henriet te het meest te duen heeft. Merk eens op. dat zij toch niet minder dan vier tegenstanders te overwinnen heeft; het geheele hui.-gezin is tegen haar: moeder, zuster, tante, vader. Tiissotin. Al die inenscheu te bestrijden en to overreden, zonder nog te rekenen haar Clitandre zelf, dien zij moet leiden eu besturen om tot het doel te komen. Eu hoe komt zij tot het doel? Door behendigheid, diplomatie V Noen, enkel door openhartigheid, gezond verstand een goed hart en een (linken geest. Eerbiedig tegen over Plülaminte, spottend en vinnig tegenover Armande, dapper in vastberaden tegenover Trissotin, o)) wien zi.i regelrecht toetreedt als op een vijand, teeder, ik zou bijna zeggen toegevend tegenover haar vader, wiens weekheid zij niet durft misprijzen, en dien zij verontschuld'gt en liefheeft. 11 a rccu du cie! ceriaine bonféd'aino y.ii Ie sonniet d'abord a ce que vent sa femme. Zij beeft trouwens wel gelijk, van hem te honden en hem te verdedigen, want van hem heeft zij het gezond verstand en den practischcn geest die haar tegen al de dwaasheden waarvan zij omringd is, behoed hebben. Zeer juist, zeide de een of ander zacht. --- Haar omgang met Clitar.dre ten slotte heeft iets heel bijzonders en aaiidoeulijks. Zij is het eerst tot hem gekomen, uit medelijden, zooals gij weet. D'tui regard pitoyable olie a téchémos larmes. Welnu, het is of men dat begin in het geheele verloop van hare liefde wecrvindt. Zij is eene bruid, die iets van eene zuster heeft Wat is er vriendelijkers denkbaar, dan de raad dien zij hem geelt: Jiivqu'au cliien du logis il s'efforce de plaire. Wat kiescliers dan dit: Je voiulrais bieu vous voir pour elle et pour ma tante l'ne iinie. je l'avouc. u n. pen plus complaisante. Onder het spreken bemerkte ik op het gelaat van eene nog jonge dame iets ongeduldigs \\"at is er? vroeg ik. Eene tegenwerping':' ,)a. Welke ? Ik vind dat Clitandre niet genoeg van Ileuriette houdt. In zijne scène met haar praat hij enkel over Tri.-.sotin Ik hen hang dat hij veel meer van Armande heelt gehouden. Wees gorust, llenrieitc zal wel revanche nemen. Wanneei ? Na het trouwen. Stel u eens voor. wat Henriette in hel huishouden zijn zal. Wat zullen haar kinderen goed opgevoed worden; wal zal het alles ordelijk en net zijn; v.'üt zal hare vroolijkheid de dioeve dagen in zoiuiigc doen verkeeren!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl