De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 9 maart pagina 4

9 maart 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 663 hoofdmotief (I) in ziju oorspronkelijk gedaante, maar in eei:e rythmtjische mismaking, die het moeielijk herkenbaar maakt, ontmoet, dat dit maal telkens afgebroken wordt door thema III en eep vervolg daarop. Vervolgens hoort men veer thema IV in hoboe, hoorn en Engelsen hoorn, gecombineerd met het vervolg van III; nu IV in de verkorting; crescendo gaat het naar een 6 maten uitgehouden b in de hoogte met thema III beneden; nu (i maten er boven; dan a; een stuk van thema III boven en het mismaakte hoofdmotief I beneden; deze twee leiden nu seinpre crescendo eindelijk tot het al te lang verwachte C dur, dat ons nu niet meer schelen kan. Men krijgt nu het groote thema IV, dat de violen met een nieuwe variante op het hoofdthema omspelen ; tot slot dient motief V. Van af motief V, waar het voor 't eerst op treedt, is alles climax, tot C dur toe. Het moet iedereen in 't oog vallen, dat een zoo lange cli max, waarin geen oogenblik rust gegund wordt, geen climax meer wezen kan. Door tal van toonaarden worden wij gevoerd, als van steppe tot steppe, zonder het beloofde land te bereiken. Wanneer het eindelijk voor ons oog opdoemt, zijn we door uitputting buiten staat ons te ver heugen. Waar de componist verwacht, dat we jubelend met hem dit land binnen zullen trekken en hij moorddadig de Turksche trom beukt, geven wij den geest. Ondanks de kunstmatige eenheid, verkregen door het steeds gebruiken van de gegeven mo tieven, is het werk in waarheid vormloos, har monisch verzvvommen, veel te lang, te dik ge nstrumenteerd, te kleurloos. Er zijn geen vol doende contrasten in. Daarom mag het werk, ondanks onloochenbaar talent, ook in de orkes tratie en détail beschouwd, geen aanwinst voor de symphonische muzieklitteratuur genoemd worden. In het beheeiscben van groote vormen, als die dezer ouverture, is Chubrier nog geens zins meester genoeg en de groote gezochtheid in het vermijden vaa alle patuurlijke intervallen kan in dit gemis niet voorzien. 6 Maart. VON BKUCKEJT FOCK. DE JONGE MEISJES IN MOLIÈRE'S WERKEN, naar ERNEST LEGOUVÉ. (Slof) Gaan wij over tot ons tweede personnage, Agnès. Maar, voordat wij over haar praten, ver oorlooft gij mij eene vraag. Mijnheer, zeide ik tot een der toehoorders, zoo even meen ik te hebben opgemerkt, dat ge u verwonderd naar de dame keerdet, die Agnès voorstelde. Dat is zoo. Waarom dat? Omdat, volgens mijn meening, er onder werpen en personen in de tooneellitteratuur zijn, waarover het beter is, in gezelschap van jonge meisjes niet te spreken. Maar vooreerst, hernam de dame lachend, is mijn dochter twee-en-twintig jaar. En daaren boven is er veel te veel pruderie in de tegen woordige opvoeding. Een fatsoenlijk jong meisje mag alles hooren wat een fatsoenlijk man in haar tegenwoordigheid mag zeggen. Veel dank, mevrouw, antwoordde ik, en bravo ! Gij hebt den vinger gelegd op een der wezenlijkste gebreken in de opvoeding van jonge meisjes; de vrees voor woorden en de vrees voor grondig on derzoek. Men heeft mij wel eens verteld dat vroe ger in de kloosterscholen het woord amour in romances door taml/our vervangen werd en men daarmede alles gered achtte. Juist! zoo is het! riep de dame lachend. Maar spreken we niet van die belachelijke huichelarij. Wat verontrust u, waarde heer, in de keus van Agnès? Dat er nu werkelijk sprake zal zijn van trouwen en huwelijk? En waarom zou men met de jonge meisjes niet mogen praten over datgene waarover ze den heelen dag met zichzelve praten? Volkomen juist! hervatte de dame. Waarom uit de opvoeding weren al wat haar innigste gevoelens raakt, het wezen des le vens zelf? Ik zweer u dat het even belangrijk is als do dynastieën der Pharao's of zelfs de wijs begeerte van Hegel. Ik verklaar u dus onomwon den, dat ik, van Agnès sprekend, het woord zal noemen dat u schijnt af te schrikken, en mij zelf er niet minder zedelijk om houden zal. Zoo "begrijp ik ook-de opvoeding, hernam de dame. Ik ging voort: Agnès bezit juist, wat Henriette ontbreekt, hartstocht. Zij is, van al Molière's scheppingen, de minst dichterlijke, misschien de eenig werke lijk dichterlijke. Zij doet denken aan de meest ideale jonge meisjes van Shakespeare. Ik kan haar schetsen met een enkel woord: zij is de zuster van Psyche. Verwondert u dat denkbeeld ? Ik zal het omschrijven. De naam Psyche komt van een Gricksch woord, dat ziel" beteekent. En die heerlijke legende teekent ons het ontwaken van eene ziel door de liefde. De rol nu van Agnès is niets anders dan dat. Wilt gij er een curieus en trelïend bewijs van? In de derde acte van Psyche laat Corneille haar zeggen, als Amor haar verschijnt : Plus j'ai les yeux sur vous, plus je m'en sens charmer, Tout ce que j'ai senti n'agissait pas de mème, Et je dirais que je vous aime, Seigneur, si je savais ce que c'est que d'aimer. In de tweede acte nu van de Ecole des femmes Iaat Molière Agnès zeggen, als zij van Horace spreekt... zijn stem ... la-dedans remne Certain je ne sais quoi dont je suis tout mue. Gij ziet het, het is hetzelfde je ne sais quoi", dat wil zeggen: dezelfde verwondering, dezelfde ongekende beroering in tegenwoordigheid van het zelfde gevoel. Herinner u ten slotte de gssdawdenis van Agnès zelve. Men meent een tooversprookje te lezen. Een klein meisje, vier jaar oud, leefde buiten, bij arme bloedverwanten die een groot gezin hadden. Zij onderscheidde zich reeds van haar broeders en zusters door een zachtaardig, bedaard uiterlijk. Een rijk man kwam daar juist voorbij; hij kocht haar, niet uit liefdadigheid, maar zooals men een klein diertje koopt, om het voor zijn genoegen te dresseeren. Deze monsterachtige egoïst voedt het bekoorlijk schepseltje op in onwetendheid, in idiotisme. Je la fis lever selon ma politique Pour la rendre idiote autant qu'il se pourrait. In het begin van het stuk vinden wij haar, vijf tien jaar oud, opgesloten onder lieden, die even bekrompen waren als zij, in een soort van halven slaap levende, haar dagen doorbrengende met het opzeggen van haar gebedje, het naaien van och tendmutsen en hemden, het treuren om haar doode poesje, het huilen om een kip die geslacht wordt en zich niet vervelend. Zij zegt het zelf . . . Jamais je ne m'ennuie. Heeft dit alles niet iets legendc-achtigs, dat u aan de sprookjes van Perrault doet denken ? Als Arnolphe haar toen getrouwd had, zou zij waar schijnlijk met het planteuleven doorgegaan zijn, zonder iets te weiibchen, te betreuren, zonder klacht, gelukkig op de wijs van een struikje dat groeit, en zij zou gestorven zijn, op wolken leef tijd ook, zonder er een vermoeden van te hebben, dat zij een ziel had. Maar plotseling, als in de derde acte in Psyche, verschijnt er een wclgemaakt jongman, die maar onder het raam voorbij gaat en haar goeden dag zegt, en daar is opeens, onder dien nen blik, alles in haar ontwaakt, hart, verstand, karakter. Men zou zegg'en de eerste zonnestraal op een tak vol vogels. Alles in haar ziel gaat kweelen, de liefde verscheurt met n ruk al Ue sluiers die haar omhullen; zij begrijpt hoe onwetend zij is en bloost erover. Zij doorziet helder al de egoïstische berekeningen van Arnolphe en is er verontwaardigd over. Zij, die nooit anders een pen heeft vastgehouden dan voor het huishoudboek, schrijft een brief, die een meesterstuk is van aanvalligheid, aandoening en welsprekend heid. Kortom, evenals Henriette, maakt zij zelve haar huwelijk in orde.... Toch niet op dezelfde wijs, zeide een spot tende stem. Wat bedoelt ge daarmede? Dat zij niet den rechten weg kitst, zooals Henriette. Die steen door de ruiten geslingerd, die brief aan den steen gebonden, die vlucht in de schemering, dat alles gaat niet samen met op rechtheid en eerlijkheid. Gij hebt gelijk, antwoordde ik; het is een heel kiesche quaestie, die ge daar opwerpt. Er is blijkbaar tegenspraak, tusschen Agnès' daden en die titel van ingénue die haar tweede naam geworden is. Maar vooreerst, wat wonderbare effecten heeft Molière uit die tegenspraak weten te halen; welk een meesterstuk van kunst is die rol! De dichter heeft het geheimzinnig schepseltje omgeven met zulk een bekoorlijke oprechtheid en onschuld, dat zij zelfs in het bedriegen oprecht is, onschuldig zelfs in het kwaaddoen; zoozeer komen zelfs haar minst verschoonbare daden uit een rein hart. Zij heeft, ik moet het bekennen, niet Henriette's kiesche gewetensbezwaren; als Arnolphe haar verwijt wat hij voor haar gedaan heeft : est co qu'un si long temps Je vous aurais pour lui nourrie a mes dépens ? dan antwoordt zij: Non, il vous rendra tout, jusques au dernier doublé. Hij zal u alles teruggeven; hij en zij, dat komt op hetzelfde neer. Zij neemt alles van hem aan, zooals zij hem alles zou geven. Is dat niet een stem van het hart, die veel hooger klinkt, dan Ilenriette's teedere voorzichtigheid? Haar gedrag op zich zelf is zoo berispelijk en onvoorzichtig mogelijk. Een toevluchtsoord zoeken in het huis van haar geliefde; maar, zonderling, zij verdedigt zich juist doordat zij zich volstrekt niet verde digt. Dat vertrouwen, dat haar ongeluk kon zijn, redt haar. Zoo treffend en zoo onschuldig is haar vertrouwen, dat het Horace van eerbied vervult en hij uitroept: J'aimerais mie'iix mourir que Favoir alnisée. Gij ziet het dus; wat blijft uit die schildering van hartstocht? Een indruk van reinheid. Het is de triomf der onschuld; treft het u niet evenals mij, waarde heer ? En gij, waarde toohoorderessen, want uw meening zou ik ook gaarne hooren. Boezemt Agnès u geen vertrouwen in ? Wat zij gedaan heeft, maakt u dat nog ongerust omtrent hetgeen zij doen zal ? Laat ons eens zien, als uwe moeders het mij toe staan, .... Spreekt onbeschroomd. Ik zal u een beslissende vraag voorleggen. Zoudt gij Horace aanraden, haar te trouwen? Deze plotselinge vraag bracht de geheele groep in opschudding. Ja, ja! Neen, neen! Ik zie, hernam ik lachend, dat de meenin gen verdeeld zijn. Welnu ! Neincn wij Molière als scheidsrechter. Hij heeft Agnès in de derde acte een brief laten schrijven, die een portret is. Hij heeft daarin gelegd al wat zij in zijn oogen is. Lezen wij dien brief', en daarna zullen wij oordcelen : Ik wil u schrijven en ben er zeer benauwd over, hoe ik dat zal aanleggen. Ik heb gedachten, die ik wel wilde dat gij wist; maar ik weet niet, hoe ze u te zeggen, en vertrouw mijn eigen woor den niet. Daar ik begin te begrijpen, dat men mij altoos in onwetendheid heeft gehouden, vrees ik iets te zetten dat niet naar behoorcn is, en meer te zeggen dan ik moest doen. Inderdaad, ik weet niet wat gij mij aan gedaan hebt, maar ik gevoel dat ik doodelijk spijt heb van wat men mij tegen n laat bedrijven, dat het mij oneindig verdriet zal kosten u te moeten missen, en dat ik u gaarne zou toebehooren. Mis schien is het verkeerd, dat te zeggen: maar toch kan ik niet nalaten het te zeggen, en ik hoop dat dit kan zonder dat er kwaad in steekt. Men zegt mij steeds dat alle jonge mannen bedriegers zijn, en ik niet naar hen luisteren moet, en dat al wat gij zegt alleen dient om mij te misleiden ; maar ik verzeker u, dat ik dat nog niet van u heb kunnen denken, en ik ben zoo getroffen door uw woorden, dat ik niet kan geloovcn dat gij ze niot mecnen zotult. Zeg mo dan eerlijk wat er van is; want daar ik toch zonder boos opzet ben, zou het heel verkeerd van u wezen, mij te be driegen, en ik geloof dat ik van verdriet sterven zou." Die brief zegt ailes. Hoe kan men nalaten, daarna met den dichter uit te roepen : TIn plus beau naturel peut-il se faire voir ? Et n'cst ce pas vraiment uu crime punissable De gater a piaisir ce fond d'anie admirulk! Dat fond d'ei me zal, als een vreemd lichaam al die kleine listen uitstooten, die alleen verde digingsmiddelen zijn. Als Molière door llorace geraadpleegd werd, zou hij antwoorden: Trouw haar zonder vreezen. De wettige genegenheid zat het werk van den hartstocht voleindcn. Eenige jaren zullen van die bloem een heerlijke vrucht doen rijpen." AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Jules Chéret, de Parijsche afticheteekenaar, heeft zich, nu men onlangs een afzonderlijke tentoon- i stelling van zijn werken heeft ingericht, op eens, l hem den zoolang te min gewaardeerden in alle j bladen artikelen gewijd gezien, en vooral heeft de Courrier de Paris een waardig aandeel in dit eerbetoon gehad, door een geheele volop geïllus treerde aflevering over den gemalen lithograat te geven We vinden in dit lustige nummer van het levendige tijdschrift iets van de aantrekkelijke en onuitputtelijke variëteit der voorbij zwierende, welsprekende verschijningen, waarmede Chéret die griinaceeren.'le Pierrots. die dolle bayadèresuit het fuivend quartier latin, die potsierlijke chii-ards. die schclmsche fceërieke kortrokken van het ballet, die jolige Janklaassens, die modezotte wereldliugcn, en die buitelende dronken bébés in zijn ongeëvenaarde i prenten gevat heeft. Met zijn lenigen, weligen [ decoraticven zin, zijn uitgelaten zwier, zijn opge- j wekte en vaak gratieuze grilligheid, lijkt Chéret den geest te hebben van Watteau en Tiepolo, lichtelaai opgevlamd in een kundig tijdgenoot van Besnard, Forain en Willetto. die in Engeland en van het Japonisme het begrip van den royalen kleurendruk heeft geleerd, om met het groote aanplakbiljet een moderniste, fladderende frescokunst tot ongekenden bloei op te voeren. Maar in het met weergalooze handigheid lithograf'ceren van die losse arlekinades, in het woeste door elkander gekankaneer der fantastische figuren van al dat dartele tuig, vindt hij per slot toch maar een pretekst voor pikante effecten van lange zwicbelende. lijnen, die hij aanstrijkt met een verbazende verre, zijn kriante sujetten gebruikt hij slechts als een voorwendsel tot savante samen voegingen van schelle kleuren, tot een vuurwerk van een schitterende en beteckonisvolle opper vlakkigheid, tet bonte fanfares die hij, jaar in jaar uit van het papieren plakkaat laat schette ren aan de drukke straatmuren van het rusteloozo moderne Babyion. In de kunstzaal van Pulchri Studio te 's Ilage, waar Zondag 9 Maart de Daubigny-tentoonstelling gesloten wordt, zal men, na afloop der verkooping van Wasscnaer van Catwijck, eon expo sitie van oude kunst uit bijzondere, deels minder bekende verzamelingen in Nederland samenbren gen, die zeer belangrijk kunnen worden. Eerst daarna zal voor afwisseling is gezorgd eene Corot-tentoonstelling aan de orde kunnen komen. Van de Daubigny-tentoousfeliing is het meest uitmuntende der kleinere schilderijen. Xo. ,'):>: ,,L' aqueduc de Marly", nog hit eigendom ge worden van een onzer liefhebbers, zoodat nueenen-twintig schilderijen, die er waren, in Nederlandsche collecties tehuis behooren. De Salon des Vingt te Brussel bracht dit jaar aan entrees f f>..'117 francs op, dat is meer dan tweemaal zooveel als het bedrag der entrees van de eerste tentoonstelling der Twintigon in 1881. Een medewerker vati de P,:ll Muil (rnzetfe heeft aan James Whistler een bezoek gebracht in zijn atelier, waar hij hem bezig vond met het drukken van een serie etsen, die de vrucht zijn van ziju verblijf in Holland, in de maand Novem ber van 't verleden jaar. Do artist verklaarde deze etsen de boste te zijn die hij gemaakt heeft De scherpe bewerkelijke nauwkeurigheid der etsen uit zijn cersrc periode en het vluchtig impressieve van die uit later tijd, beweert hij hierin saamgevat te hebbeu. Whistler maakte den journalist deelgenoot van zijn grooto ingenomenheid met de schoonheden van Amsterdam, maar hij vertelde dat het hom daar door hot plebs zoo moeielijk was gemaakt met het buiten werken. Dit schijnt op den veelervaren artist veel indruk gemaakt te hebben. De Heer Whistler zeide ons reeds in November op zijn eigenaardig? sarcastiescb.cn toon dat de Hollamlsche schilders niet wisten wat zij verzuimden door niets van hun wondervol Amsterdam te maken, de stad die bij mooier dan Venetiëprees. En nu moest een vreemde ling zeide hij, hier komen doen wat voor Hol landers 'zoo voor de hand zou liggen, terwijl ter bclooniiig hij door het volk gcstccnigd'' wordt. Op de allermerkwaardigste uitgave der teekeningen van Rembrandt in zeer perfecte licht drukreproductie, waarvan roeds twee doelen ver schenen, zijn in ons land slechts zeer enkele per sonen ingcteekend, zoodat het voor hen. die zoo gaarne in al zijn uitingen Rembrandts kunst wil len kenner,, niet gemakkelijk is deze teekeningen te bcstudceren. Een verlicht verzamelaar te Dordrecht echter heeft uitvoering gegeven aan het denkbeeld, om de collectie voor een aan tal genoodigden niet in een al te gezellige avondkunstbeschouwing maar gedurende eenige midda gen ter bezichtiging te stellen, terwijl ecu ge deelte dezer reproducties later ook nog voor be zoekers van het Museum zal geëxposeerd zal zijn. Allereerst in ons Rijksmuseum waar men been gaat om Rembramlt te zien, moest men heel deze collectie tentoongesteld vinden. Het nauwlettend volgen dier studieuzo probeersels en crootsche ontwerpen on spontane teekeninuen naar de natuur kan ons zooveel nader brengen tot bet verstaan van 's meesters etswerk Evenals men immers ook weder door het ontleden van ziju etsen zich beter rekenschap zal loeren geven van Rembrandt, schilderen. En wie iu deze eenvoudige maar veel zeggende krabbels geen genot kan vinden, dien zal, geloof ik, toch ook eigenlijk het rechte van de Sfaalmeesters niet worden geopenbaard. 6 Mrt. '90. V. Historische bladen, nagelaten door Dr. Theod. Jorissen, in leven hoogleeraar te Amsterdam (met portret). Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. Het was niet alleen piëteit tegenover den ouden vriend, die professor J. C. Matthes er toe dreef om de voor ons liggende verzameling van geschied kundige opstellen in bet licht te geven. De bla den" tot een lijvig boek gegroeid van meer dan vierhonderd pagina's, bevatten een tierstal hoofd stukken, ieder betiteld met den naam van eon persoon die als bet ware het middenpnnt vormt van eene verhandeling over een deel onzer staat kundige geschiedenis. De grootste helft daarvan brengt ons in kennis, beter dan wij bet uit de gewone geschiedbocken kunnen, met de voorouderen van ons Oranjehuis, waarvan Jorissen een warm aanhanger was, zonder echter een al te par tijdig beoordeelaar te zijn. Uit de correspondentiën en mémoires van binnen- en buitenlandsche mannen van betcekenis heeft de schrijver zooveel geput als hem noodig was om de ranjevorsten te teekenen in hun dagelijksch leven, en hen te schetsen in hunne waarde als mensch en als staatsman. Jorissen was er menschenkenner genopg voor om aan zijn oordeel te hechten, al wor den de gronden waarop het rust niet immer bloot gelegd en zelfs, waar geciteerd of een karakteriseerend bon-mot medegedeeld wordt, de bron niot genoemd. Ougedocumenteerd gingen deze bladen'1 do wereld in. Dat was Jorissen's ge woonte iu den regel niet en het is de vraag of de uitgave op deze wijze hem zou hebben beval len. Zij dragen thans to veel het kenmerk van hunne oorspronkelijke bestemming, om namelijk in een behoorlijk ontwikkeld auditorium te wor den voorgelezen. Naast deze beeldengalerij van de Oranjes vra gen slechts enkele buitenlanders onze aandacht: Cromwell en Mirabeau, persoonlijkheden, die ze ker niet gezegd kunnen worden voor onze ge schiedenis zonder beteekenis te zijn geweest Van denzelfden duur als de tijdperken waaraan een Oldenbarncveld, een Willem 111 hunnen naam gaven, was de periode, die wij als den Franschen tijd kenmerken en waaraan de hooglceraar bijna een vierde gedeelte van den omvang van gansch het werk wijdde. Gelijk ieder historicus eene voor liefde beeft voor een bepaald tijdvak, zoo was Jorissen bij uitstek vertrouwd met do gebeurte nissen, de denkbeelden en de roerselen vau het revolutie-tijdperk, dat ongeveer ecu eeuw geleden begon en met de Fransche afhankelijkheid ein digde. In zijne studie over die blaxlzijde in onze historie, die men in den regel met eene zwarte kool aanteekent, stelt Jorissen duidelijk in het licht van welk onberekenbaar nut de Napoleon tische overheersching voor ons volk is geweest. Zij was do kroon gezet op de beginselen der revolutie, de eenig mogelijke overgang van de oude staatsvormen ten onzent, di_e afgedaan hadden en algemeen gehaat waren, tot dis van den modernen tijd; zij bracht de zegepraal van het beginsel der centralisatie over dat iler provinciale en plaatselijke autonomieën. waardoor de krachten der gcmeenebesten in onderlingcn naijver verlamd en de macht der regenten iu do hand werd ge werkt. Hoe wij Hollanders niet bij machte bleken dfi/.e vrucht der revolutie te oogsten, omdat de revolutie zelve planloos en zonder allesbeheerschend hoofd, overal plaatselijk en in bet klein tot stand kwam, hoe de Fransche legers ons een schrikbewind spaarden waarvan de heet hoofden onder de revolutionairen droomden en de orde handhaafden in een tijd van volslagen anarchie ; hoe ook wij Napoleon begroetten ah den vrede vorst, die orde en welvaart zou verzekeren, maar boe door :le Engelsche politiek aan al deze scboone verwachtingen de bodem werd ingeslagen ; hoe zeii's door vaderlanders van onverdacht allooi de troonsbestijging van den lammen Koning" met onverdeeldeu bijval werd begroot, dat alles toont Jorissen overtuigend aan. En waar hij. genaderd tot de eigenlijke overlieerscbing der Franschen, ons bewijst met welke gematigdheid de Fransche hoofdambtcnaren hier te lande optraden, en hoe veel reden vau dankbaarheid wij hebben, in stede van ergernis over maatregelen als de conscriptie en de tiereering, die niet hadden kunnen uitblij ven ook zonder een Napoleon, daar zal hij menig een tot beter inzicht hebben gebracht en hebben j loeren begrijpen de oorzaken der Frausclic sympa thieën die nog immer bij ons huizen. Maar in weerwil van dit alles werd het Fran1 sche bestuur gebaat, omdat het, den handel tref; fende, de welvaart deed kwijnen. De fortuin had ! den Tiran nauwelijks den rug toegekeerd of de Oranjepartij stak het hoofd weder up, en, niet wij zer geworden door de rampen, spiegelde zij lierstel der regenten, dat was herleving van de omle misbruiken en een vroolijken dag "an bet gemeen j voor. Bijkans ware de vrucht vau de nationale schade cu schande het Nederlandseho volk ont gaan, bad niet J. M. Kemper, eigenmachtig in grijpende, do staatseenhüid gered door ilc procla matie van Oranje tot souvorein vorst van liet vrije Nederland. Schooncr, duidelijker en tegelijk kernachtiger exposévau dit voor onze historie zoo uiterst merkwaardige tijdperk moet nog geschreven worden. i Wij weten dat Jorisxen een uitmuntend stylist was, het lozen van deze zijne nalatenschap is dus reeds ecu genoegen voor ieder die gaarne zuiver : en gespierd Hollandsen proza geniet en iu wiens oor wellicht nog de tonen van 's hoogleeraars '. metalen stem weerklinken, wanneer hij den cathe: der beklommen bad. Doch ook zonder do viva vox maken dozn bladen'' een levcndigen indruk, on al ziju enkele ervan velen onzer niet onbe kend, bet is eene gelukkige gedachte geweest ze verzameld uittegoveii. (u'cn beter middel om eon man als Jorissen in. zijn werkzaamheid te waardecren, geen beter grond om zijn heengaan voor do wetenschap on voorde ; Amstentomsche l'nivcrsiteit te betreuren, dan de kennismaking met zijn werken in het algemeen l en deze bladen" in bot bijzonder. l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl