Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 663
hoofdmotief (I) in ziju oorspronkelijk gedaante,
maar in eei:e rythmtjische mismaking, die het
moeielijk herkenbaar maakt, ontmoet, dat dit
maal telkens afgebroken wordt door thema III
en eep vervolg daarop. Vervolgens hoort men
veer thema IV in hoboe, hoorn en Engelsen
hoorn, gecombineerd met het vervolg van III;
nu IV in de verkorting; crescendo gaat
het naar een 6 maten uitgehouden b in de hoogte
met thema III beneden; nu (i maten er boven;
dan a; een stuk van thema III boven en het
mismaakte hoofdmotief I beneden; deze twee
leiden nu seinpre crescendo eindelijk tot het al te
lang verwachte C dur, dat ons nu niet meer
schelen kan. Men krijgt nu het groote thema
IV, dat de violen met een nieuwe variante op
het hoofdthema omspelen ; tot slot dient motief V.
Van af motief V, waar het voor 't eerst op
treedt, is alles climax, tot C dur toe. Het moet
iedereen in 't oog vallen, dat een zoo lange cli
max, waarin geen oogenblik rust gegund wordt,
geen climax meer wezen kan. Door tal van
toonaarden worden wij gevoerd, als van steppe
tot steppe, zonder het beloofde land te bereiken.
Wanneer het eindelijk voor ons oog opdoemt,
zijn we door uitputting buiten staat ons te ver
heugen. Waar de componist verwacht, dat we
jubelend met hem dit land binnen zullen trekken
en hij moorddadig de Turksche trom beukt,
geven wij den geest.
Ondanks de kunstmatige eenheid, verkregen
door het steeds gebruiken van de gegeven mo
tieven, is het werk in waarheid vormloos, har
monisch verzvvommen, veel te lang, te dik ge
nstrumenteerd, te kleurloos. Er zijn geen vol
doende contrasten in. Daarom mag het werk,
ondanks onloochenbaar talent, ook in de orkes
tratie en détail beschouwd, geen aanwinst voor
de symphonische muzieklitteratuur genoemd
worden. In het beheeiscben van groote vormen,
als die dezer ouverture, is Chubrier nog geens
zins meester genoeg en de groote gezochtheid
in het vermijden vaa alle patuurlijke intervallen
kan in dit gemis niet voorzien.
6 Maart. VON BKUCKEJT FOCK.
DE JONGE MEISJES IN MOLIÈRE'S WERKEN,
naar ERNEST LEGOUVÉ.
(Slof)
Gaan wij over tot ons tweede personnage,
Agnès. Maar, voordat wij over haar praten, ver
oorlooft gij mij eene vraag. Mijnheer, zeide ik tot
een der toehoorders, zoo even meen ik te hebben
opgemerkt, dat ge u verwonderd naar de dame
keerdet, die Agnès voorstelde.
Dat is zoo.
Waarom dat?
Omdat, volgens mijn meening, er onder
werpen en personen in de tooneellitteratuur zijn,
waarover het beter is, in gezelschap van jonge
meisjes niet te spreken.
Maar vooreerst, hernam de dame lachend,
is mijn dochter twee-en-twintig jaar. En daaren
boven is er veel te veel pruderie in de tegen
woordige opvoeding. Een fatsoenlijk jong meisje
mag alles hooren wat een fatsoenlijk man in haar
tegenwoordigheid mag zeggen.
Veel dank, mevrouw, antwoordde ik, en bravo !
Gij hebt den vinger gelegd op een der wezenlijkste
gebreken in de opvoeding van jonge meisjes; de
vrees voor woorden en de vrees voor grondig on
derzoek. Men heeft mij wel eens verteld dat vroe
ger in de kloosterscholen het woord amour in
romances door taml/our vervangen werd en men
daarmede alles gered achtte.
Juist! zoo is het! riep de dame lachend.
Maar spreken we niet van die belachelijke
huichelarij. Wat verontrust u, waarde heer, in
de keus van Agnès? Dat er nu werkelijk sprake
zal zijn van trouwen en huwelijk? En waarom
zou men met de jonge meisjes niet mogen praten
over datgene waarover ze den heelen dag met
zichzelve praten?
Volkomen juist! hervatte de dame.
Waarom uit de opvoeding weren al wat
haar innigste gevoelens raakt, het wezen des le
vens zelf? Ik zweer u dat het even belangrijk is
als do dynastieën der Pharao's of zelfs de wijs
begeerte van Hegel. Ik verklaar u dus onomwon
den, dat ik, van Agnès sprekend, het woord zal
noemen dat u schijnt af te schrikken, en mij zelf
er niet minder zedelijk om houden zal.
Zoo "begrijp ik ook-de opvoeding, hernam
de dame.
Ik ging voort:
Agnès bezit juist, wat Henriette ontbreekt,
hartstocht. Zij is, van al Molière's scheppingen,
de minst dichterlijke, misschien de eenig werke
lijk dichterlijke. Zij doet denken aan de meest
ideale jonge meisjes van Shakespeare. Ik kan haar
schetsen met een enkel woord: zij is de zuster
van Psyche. Verwondert u dat denkbeeld ? Ik zal
het omschrijven.
De naam Psyche komt van een Gricksch woord,
dat ziel" beteekent. En die heerlijke legende
teekent ons het ontwaken van eene ziel door de
liefde. De rol nu van Agnès is niets anders dan
dat. Wilt gij er een curieus en trelïend bewijs
van? In de derde acte van Psyche laat Corneille
haar zeggen, als Amor haar verschijnt :
Plus j'ai les yeux sur vous, plus je m'en sens
charmer,
Tout ce que j'ai senti n'agissait pas de mème,
Et je dirais que je vous aime,
Seigneur, si je savais ce que c'est que d'aimer.
In de tweede acte nu van de Ecole des femmes
Iaat Molière Agnès zeggen, als zij van Horace
spreekt... zijn stem ...
la-dedans remne
Certain je ne sais quoi dont je suis tout mue.
Gij ziet het, het is hetzelfde je ne sais quoi",
dat wil zeggen: dezelfde verwondering, dezelfde
ongekende beroering in tegenwoordigheid van het
zelfde gevoel.
Herinner u ten slotte de gssdawdenis van Agnès
zelve. Men meent een tooversprookje te lezen.
Een klein meisje, vier jaar oud, leefde buiten, bij
arme bloedverwanten die een groot gezin hadden.
Zij onderscheidde zich reeds van haar broeders
en zusters door een zachtaardig, bedaard uiterlijk.
Een rijk man kwam daar juist voorbij; hij kocht
haar, niet uit liefdadigheid, maar zooals men een
klein diertje koopt, om het voor zijn genoegen
te dresseeren. Deze monsterachtige egoïst voedt
het bekoorlijk schepseltje op in onwetendheid, in
idiotisme.
Je la fis lever selon ma politique
Pour la rendre idiote autant qu'il se pourrait.
In het begin van het stuk vinden wij haar, vijf
tien jaar oud, opgesloten onder lieden, die even
bekrompen waren als zij, in een soort van halven
slaap levende, haar dagen doorbrengende met het
opzeggen van haar gebedje, het naaien van och
tendmutsen en hemden, het treuren om haar
doode poesje, het huilen om een kip die geslacht
wordt en zich niet vervelend. Zij zegt het zelf
. . . Jamais je ne m'ennuie.
Heeft dit alles niet iets legendc-achtigs, dat u
aan de sprookjes van Perrault doet denken ? Als
Arnolphe haar toen getrouwd had, zou zij waar
schijnlijk met het planteuleven doorgegaan zijn,
zonder iets te weiibchen, te betreuren, zonder
klacht, gelukkig op de wijs van een struikje dat
groeit, en zij zou gestorven zijn, op wolken leef
tijd ook, zonder er een vermoeden van te hebben,
dat zij een ziel had. Maar plotseling, als in de
derde acte in Psyche, verschijnt er een
wclgemaakt jongman, die maar onder het raam voorbij
gaat en haar goeden dag zegt, en daar is opeens,
onder dien nen blik, alles in haar ontwaakt,
hart, verstand, karakter. Men zou zegg'en de
eerste zonnestraal op een tak vol vogels. Alles in haar
ziel gaat kweelen, de liefde verscheurt met n
ruk al Ue sluiers die haar omhullen; zij begrijpt
hoe onwetend zij is en bloost erover. Zij doorziet
helder al de egoïstische berekeningen van Arnolphe
en is er verontwaardigd over. Zij, die nooit anders
een pen heeft vastgehouden dan voor het
huishoudboek, schrijft een brief, die een meesterstuk
is van aanvalligheid, aandoening en welsprekend
heid. Kortom, evenals Henriette, maakt zij zelve
haar huwelijk in orde....
Toch niet op dezelfde wijs, zeide een spot
tende stem.
Wat bedoelt ge daarmede?
Dat zij niet den rechten weg kitst, zooals
Henriette. Die steen door de ruiten geslingerd, die
brief aan den steen gebonden, die vlucht in de
schemering, dat alles gaat niet samen met op
rechtheid en eerlijkheid.
Gij hebt gelijk, antwoordde ik; het is een
heel kiesche quaestie, die ge daar opwerpt. Er
is blijkbaar tegenspraak, tusschen Agnès' daden
en die titel van ingénue die haar tweede naam
geworden is. Maar vooreerst, wat wonderbare
effecten heeft Molière uit die tegenspraak weten
te halen; welk een meesterstuk van kunst is die
rol! De dichter heeft het geheimzinnig schepseltje
omgeven met zulk een bekoorlijke oprechtheid en
onschuld, dat zij zelfs in het bedriegen oprecht
is, onschuldig zelfs in het kwaaddoen; zoozeer
komen zelfs haar minst verschoonbare daden uit
een rein hart. Zij heeft, ik moet het bekennen,
niet Henriette's kiesche gewetensbezwaren; als
Arnolphe haar verwijt wat hij voor haar gedaan
heeft :
est co qu'un si long temps
Je vous aurais pour lui nourrie a mes dépens ?
dan antwoordt zij:
Non, il vous rendra tout, jusques au dernier doublé.
Hij zal u alles teruggeven; hij en zij, dat komt
op hetzelfde neer. Zij neemt alles van hem aan,
zooals zij hem alles zou geven. Is dat niet een
stem van het hart, die veel hooger klinkt, dan
Ilenriette's teedere voorzichtigheid? Haar gedrag
op zich zelf is zoo berispelijk en onvoorzichtig
mogelijk. Een toevluchtsoord zoeken in het huis
van haar geliefde; maar, zonderling, zij verdedigt
zich juist doordat zij zich volstrekt niet verde
digt. Dat vertrouwen, dat haar ongeluk kon zijn,
redt haar. Zoo treffend en zoo onschuldig is haar
vertrouwen, dat het Horace van eerbied vervult
en hij uitroept:
J'aimerais mie'iix mourir que Favoir alnisée.
Gij ziet het dus; wat blijft uit die schildering
van hartstocht? Een indruk van reinheid. Het is
de triomf der onschuld; treft het u niet evenals
mij, waarde heer ?
En gij, waarde toohoorderessen, want uw meening
zou ik ook gaarne hooren. Boezemt Agnès u geen
vertrouwen in ? Wat zij gedaan heeft, maakt u
dat nog ongerust omtrent hetgeen zij doen zal ?
Laat ons eens zien, als uwe moeders het mij toe
staan, ....
Spreekt onbeschroomd.
Ik zal u een beslissende vraag voorleggen.
Zoudt gij Horace aanraden, haar te trouwen?
Deze plotselinge vraag bracht de geheele groep
in opschudding.
Ja, ja!
Neen, neen!
Ik zie, hernam ik lachend, dat de meenin
gen verdeeld zijn. Welnu ! Neincn wij Molière als
scheidsrechter. Hij heeft Agnès in de derde acte
een brief laten schrijven, die een portret is. Hij
heeft daarin gelegd al wat zij in zijn oogen is.
Lezen wij dien brief', en daarna zullen wij
oordcelen :
Ik wil u schrijven en ben er zeer benauwd
over, hoe ik dat zal aanleggen. Ik heb gedachten,
die ik wel wilde dat gij wist; maar ik weet niet,
hoe ze u te zeggen, en vertrouw mijn eigen woor
den niet. Daar ik begin te begrijpen, dat men
mij altoos in onwetendheid heeft gehouden,
vrees ik iets te zetten dat niet naar behoorcn
is, en meer te zeggen dan ik moest doen.
Inderdaad, ik weet niet wat gij mij aan
gedaan hebt, maar ik gevoel dat ik doodelijk spijt
heb van wat men mij tegen n laat bedrijven, dat
het mij oneindig verdriet zal kosten u te moeten
missen, en dat ik u gaarne zou toebehooren. Mis
schien is het verkeerd, dat te zeggen: maar toch
kan ik niet nalaten het te zeggen, en ik hoop
dat dit kan zonder dat er kwaad in steekt. Men
zegt mij steeds dat alle jonge mannen bedriegers
zijn, en ik niet naar hen luisteren moet, en dat
al wat gij zegt alleen dient om mij te misleiden ;
maar ik verzeker u, dat ik dat nog niet van u
heb kunnen denken, en ik ben zoo getroffen door
uw woorden, dat ik niet kan geloovcn dat gij ze
niot mecnen zotult. Zeg mo dan eerlijk wat er
van is; want daar ik toch zonder boos opzet ben,
zou het heel verkeerd van u wezen, mij te be
driegen, en ik geloof dat ik van verdriet sterven
zou."
Die brief zegt ailes. Hoe kan men nalaten,
daarna met den dichter uit te roepen :
TIn plus beau naturel peut-il se faire voir ?
Et n'cst ce pas vraiment uu crime punissable
De gater a piaisir ce fond d'anie admirulk!
Dat fond d'ei me zal, als een vreemd lichaam
al die kleine listen uitstooten, die alleen verde
digingsmiddelen zijn. Als Molière door llorace
geraadpleegd werd, zou hij antwoorden: Trouw
haar zonder vreezen. De wettige genegenheid zat
het werk van den hartstocht voleindcn. Eenige
jaren zullen van die bloem een heerlijke vrucht
doen rijpen."
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Jules Chéret, de Parijsche afticheteekenaar, heeft
zich, nu men onlangs een afzonderlijke tentoon- i
stelling van zijn werken heeft ingericht, op eens, l
hem den zoolang te min gewaardeerden in alle j
bladen artikelen gewijd gezien, en vooral heeft de
Courrier de Paris een waardig aandeel in dit
eerbetoon gehad, door een geheele volop geïllus
treerde aflevering over den gemalen lithograat
te geven We vinden in dit lustige nummer van
het levendige tijdschrift iets van de aantrekkelijke
en onuitputtelijke variëteit der voorbij zwierende,
welsprekende verschijningen, waarmede Chéret die
griinaceeren.'le Pierrots. die dolle bayadèresuit het
fuivend quartier latin, die potsierlijke chii-ards. die
schclmsche fceërieke kortrokken van het ballet, die
jolige Janklaassens, die modezotte wereldliugcn, en
die buitelende dronken bébés in zijn ongeëvenaarde i
prenten gevat heeft. Met zijn lenigen, weligen [
decoraticven zin, zijn uitgelaten zwier, zijn opge- j
wekte en vaak gratieuze grilligheid, lijkt Chéret
den geest te hebben van Watteau en Tiepolo,
lichtelaai opgevlamd in een kundig tijdgenoot van
Besnard, Forain en Willetto. die in Engeland en
van het Japonisme het begrip van den royalen
kleurendruk heeft geleerd, om met het groote
aanplakbiljet een moderniste, fladderende
frescokunst tot ongekenden bloei op te voeren.
Maar in het met weergalooze handigheid
lithograf'ceren van die losse arlekinades, in het woeste
door elkander gekankaneer der fantastische figuren
van al dat dartele tuig, vindt hij per slot toch
maar een pretekst voor pikante effecten van lange
zwicbelende. lijnen, die hij aanstrijkt met een
verbazende verre, zijn kriante sujetten gebruikt
hij slechts als een voorwendsel tot savante samen
voegingen van schelle kleuren, tot een vuurwerk
van een schitterende en beteckonisvolle opper
vlakkigheid, tet bonte fanfares die hij, jaar in
jaar uit van het papieren plakkaat laat schette
ren aan de drukke straatmuren van het
rusteloozo moderne Babyion.
In de kunstzaal van Pulchri Studio te 's Ilage,
waar Zondag 9 Maart de
Daubigny-tentoonstelling gesloten wordt, zal men, na afloop der
verkooping van Wasscnaer van Catwijck, eon expo
sitie van oude kunst uit bijzondere, deels minder
bekende verzamelingen in Nederland samenbren
gen, die zeer belangrijk kunnen worden. Eerst
daarna zal voor afwisseling is gezorgd eene
Corot-tentoonstelling aan de orde kunnen komen.
Van de Daubigny-tentoousfeliing is het meest
uitmuntende der kleinere schilderijen. Xo. ,'):>:
,,L' aqueduc de Marly", nog hit eigendom ge
worden van een onzer liefhebbers, zoodat
nueenen-twintig schilderijen, die er waren, in
Nederlandsche collecties tehuis behooren.
De Salon des Vingt te Brussel bracht dit jaar
aan entrees f f>..'117 francs op, dat is meer dan
tweemaal zooveel als het bedrag der entrees van
de eerste tentoonstelling der Twintigon in 1881.
Een medewerker vati de P,:ll Muil (rnzetfe
heeft aan James Whistler een bezoek gebracht
in zijn atelier, waar hij hem bezig vond met het
drukken van een serie etsen, die de vrucht zijn
van ziju verblijf in Holland, in de maand Novem
ber van 't verleden jaar. Do artist verklaarde
deze etsen de boste te zijn die hij gemaakt heeft
De scherpe bewerkelijke nauwkeurigheid der etsen
uit zijn cersrc periode en het vluchtig impressieve
van die uit later tijd, beweert hij hierin
saamgevat te hebbeu. Whistler maakte den journalist
deelgenoot van zijn grooto ingenomenheid met
de schoonheden van Amsterdam, maar hij vertelde
dat het hom daar door hot plebs zoo moeielijk
was gemaakt met het buiten werken. Dit schijnt
op den veelervaren artist veel indruk gemaakt
te hebben. De Heer Whistler zeide ons reeds in
November op zijn eigenaardig? sarcastiescb.cn
toon dat de Hollamlsche schilders niet wisten
wat zij verzuimden door niets van hun wondervol
Amsterdam te maken, de stad die bij mooier
dan Venetiëprees. En nu moest een vreemde
ling zeide hij, hier komen doen wat voor Hol
landers 'zoo voor de hand zou liggen, terwijl ter
bclooniiig hij door het volk gcstccnigd'' wordt.
Op de allermerkwaardigste uitgave der
teekeningen van Rembrandt in zeer perfecte licht
drukreproductie, waarvan roeds twee doelen ver
schenen, zijn in ons land slechts zeer enkele per
sonen ingcteekend, zoodat het voor hen. die zoo
gaarne in al zijn uitingen Rembrandts kunst wil
len kenner,, niet gemakkelijk is deze teekeningen
te bcstudceren. Een verlicht verzamelaar te
Dordrecht echter heeft uitvoering gegeven aan
het denkbeeld, om de collectie voor een aan
tal genoodigden niet in een al te gezellige
avondkunstbeschouwing maar gedurende eenige midda
gen ter bezichtiging te stellen, terwijl ecu ge
deelte dezer reproducties later ook nog voor be
zoekers van het Museum zal geëxposeerd zal zijn.
Allereerst in ons Rijksmuseum waar men been
gaat om Rembramlt te zien, moest men heel deze
collectie tentoongesteld vinden. Het nauwlettend
volgen dier studieuzo probeersels en crootsche
ontwerpen on spontane teekeninuen naar de natuur
kan ons zooveel nader brengen tot bet verstaan
van 's meesters etswerk Evenals men immers
ook weder door het ontleden van ziju etsen zich
beter rekenschap zal loeren geven van Rembrandt,
schilderen. En wie iu deze eenvoudige maar veel
zeggende krabbels geen genot kan vinden, dien
zal, geloof ik, toch ook eigenlijk het rechte van
de Sfaalmeesters niet worden geopenbaard.
6 Mrt. '90. V.
Historische bladen, nagelaten door
Dr. Theod. Jorissen, in leven
hoogleeraar te Amsterdam (met portret).
Haarlem, H. D. Tjeenk Willink.
Het was niet alleen piëteit tegenover den ouden
vriend, die professor J. C. Matthes er toe dreef
om de voor ons liggende verzameling van geschied
kundige opstellen in bet licht te geven. De bla
den" tot een lijvig boek gegroeid van meer dan
vierhonderd pagina's, bevatten een tierstal hoofd
stukken, ieder betiteld met den naam van eon
persoon die als bet ware het middenpnnt vormt
van eene verhandeling over een deel onzer staat
kundige geschiedenis. De grootste helft daarvan
brengt ons in kennis, beter dan wij bet uit de
gewone geschiedbocken kunnen, met de
voorouderen van ons Oranjehuis, waarvan Jorissen een
warm aanhanger was, zonder echter een al te par
tijdig beoordeelaar te zijn. Uit de
correspondentiën en mémoires van binnen- en buitenlandsche
mannen van betcekenis heeft de schrijver zooveel
geput als hem noodig was om de ranjevorsten
te teekenen in hun dagelijksch leven, en hen te
schetsen in hunne waarde als mensch en als
staatsman. Jorissen was er menschenkenner
genopg voor om aan zijn oordeel te hechten, al wor
den de gronden waarop het rust niet immer bloot
gelegd en zelfs, waar geciteerd of een
karakteriseerend bon-mot medegedeeld wordt, de bron
niot genoemd. Ougedocumenteerd gingen deze
bladen'1 do wereld in. Dat was Jorissen's ge
woonte iu den regel niet en het is de vraag of
de uitgave op deze wijze hem zou hebben beval
len. Zij dragen thans to veel het kenmerk van
hunne oorspronkelijke bestemming, om namelijk
in een behoorlijk ontwikkeld auditorium te wor
den voorgelezen.
Naast deze beeldengalerij van de Oranjes vra
gen slechts enkele buitenlanders onze aandacht:
Cromwell en Mirabeau, persoonlijkheden, die ze
ker niet gezegd kunnen worden voor onze ge
schiedenis zonder beteekenis te zijn geweest
Van denzelfden duur als de tijdperken waaraan
een Oldenbarncveld, een Willem 111 hunnen naam
gaven, was de periode, die wij als den Franschen
tijd kenmerken en waaraan de hooglceraar bijna een
vierde gedeelte van den omvang van gansch het
werk wijdde. Gelijk ieder historicus eene voor
liefde beeft voor een bepaald tijdvak, zoo was
Jorissen bij uitstek vertrouwd met do gebeurte
nissen, de denkbeelden en de roerselen vau het
revolutie-tijdperk, dat ongeveer ecu eeuw geleden
begon en met de Fransche afhankelijkheid ein
digde. In zijne studie over die blaxlzijde in onze
historie, die men in den regel met eene zwarte
kool aanteekent, stelt Jorissen duidelijk in het
licht van welk onberekenbaar nut de Napoleon
tische overheersching voor ons volk is geweest.
Zij was do kroon gezet op de beginselen der
revolutie, de eenig mogelijke overgang van de
oude staatsvormen ten onzent, di_e afgedaan
hadden en algemeen gehaat waren, tot dis van den
modernen tijd; zij bracht de zegepraal van het
beginsel der centralisatie over dat iler provinciale
en plaatselijke autonomieën. waardoor de krachten
der gcmeenebesten in onderlingcn naijver verlamd
en de macht der regenten iu do hand werd ge
werkt. Hoe wij Hollanders niet bij machte bleken
dfi/.e vrucht der revolutie te oogsten, omdat de
revolutie zelve planloos en zonder
allesbeheerschend hoofd, overal plaatselijk en in bet klein
tot stand kwam, hoe de Fransche legers ons een
schrikbewind spaarden waarvan de heet hoofden
onder de revolutionairen droomden en de orde
handhaafden in een tijd van volslagen anarchie ;
hoe ook wij Napoleon begroetten ah den vrede
vorst, die orde en welvaart zou verzekeren, maar
boe door :le Engelsche politiek aan al deze scboone
verwachtingen de bodem werd ingeslagen ; hoe
zeii's door vaderlanders van onverdacht allooi de
troonsbestijging van den lammen Koning" met
onverdeeldeu bijval werd begroot, dat alles toont
Jorissen overtuigend aan. En waar hij. genaderd
tot de eigenlijke overlieerscbing der Franschen,
ons bewijst met welke gematigdheid de Fransche
hoofdambtcnaren hier te lande optraden, en hoe
veel reden vau dankbaarheid wij hebben, in stede
van ergernis over maatregelen als de conscriptie
en de tiereering, die niet hadden kunnen uitblij
ven ook zonder een Napoleon, daar zal hij menig
een tot beter inzicht hebben gebracht en hebben
j loeren begrijpen de oorzaken der Frausclic sympa
thieën die nog immer bij ons huizen.
Maar in weerwil van dit alles werd het
Fran1 sche bestuur gebaat, omdat het, den handel
tref; fende, de welvaart deed kwijnen. De fortuin had
! den Tiran nauwelijks den rug toegekeerd of de
Oranjepartij stak het hoofd weder up, en, niet wij
zer geworden door de rampen, spiegelde zij
lierstel der regenten, dat was herleving van de omle
misbruiken en een vroolijken dag "an bet gemeen
j voor. Bijkans ware de vrucht vau de nationale
schade cu schande het Nederlandseho volk ont
gaan, bad niet J. M. Kemper, eigenmachtig in
grijpende, do staatseenhüid gered door ilc procla
matie van Oranje tot souvorein vorst van liet vrije
Nederland.
Schooncr, duidelijker en tegelijk kernachtiger
exposévau dit voor onze historie zoo uiterst
merkwaardige tijdperk moet nog geschreven worden.
i Wij weten dat Jorisxen een uitmuntend stylist
was, het lozen van deze zijne nalatenschap is dus
reeds ecu genoegen voor ieder die gaarne zuiver
: en gespierd Hollandsen proza geniet en iu wiens
oor wellicht nog de tonen van 's hoogleeraars
'. metalen stem weerklinken, wanneer hij den
cathe: der beklommen bad. Doch ook zonder do viva
vox maken dozn bladen'' een levcndigen indruk,
on al ziju enkele ervan velen onzer niet onbe
kend, bet is eene gelukkige gedachte geweest ze
verzameld uittegoveii.
(u'cn beter middel om eon man als Jorissen in.
zijn werkzaamheid te waardecren, geen beter grond
om zijn heengaan voor do wetenschap on voorde
; Amstentomsche l'nivcrsiteit te betreuren, dan de
kennismaking met zijn werken in het algemeen
l en deze bladen" in bot bijzonder.
l