Historisch Archief 1877-1940
No. 664
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
«n door ieder boek, dat zij lezen, bekeerd
wor<le i, den eenen dag in dezen zin, den anderen
dag in een anderen. Op deze tegenstelling
tussohen herinnering en zinnelijke waarneming be
rust de macht eener overwinnende persoonlijk
heid, tegenover welke geen voornemen van weer
stand steek houdt, berusten alle successen van
persoonlijke innemendheid. Op deze tegenstel
ling berust ook de macht van goede predikanten
en profeten, colporteurs en verdienstelijke
wijnreizigers, electriseerende generaals, enz. Aan
eenige historische personen heeft het bezit van
dezen talisman werkelijke triomfen verschaft.
Zoo verstond keizer Napoleon I voortreffelijk
de diplomaten en gezanten van vreemde mogend
heden, als hij met hen alleen was, aan zich te
onderwerj en. In 1806 leed het koninkrijk Prui
sen er belangrijke schade door, dat de heer Von
Haugwitz, de Pruisische gezant bij Napoleon I,
zoo vatbaar was voor suggestie. Nu nog wordt
aan sommige diplomaten het volstrekt bevel ge
geven, met de personen, die den naam hebben
van de macht der suggestie te bezitten, alleen
schriftelijk te onderhandelen.
Hetzelfde verschijnsel doet zich in vergaderingen
voor en bij examens, waar de candidaten door
de suggestie van het oogenblik van hunne opge
stapelde herinneringen afgescheiden worden.
$-? ?;;
*
De verklaring van dit verschijnsel, zegt de
heer Kubinstein, volgt deels uit de tegenstelling
tusschen onmiddellijke zinnelijke waarneming en
geheugenreproductie, deels uit het mechanisme
van het geheugen op zich zelf.
Het denkvermogen van den mensch beschikt
over twee met elkander nauw verbonden krachten,
die hem, ieder afzonderlijk en te zamen werkend,
de uitstekendste diensten bewijzen. Een van deze
twee kan als het actieve of productieve denk
vermogen worden aangeduid, waardoor wij in
staat zijn, nieuwe begrippen uit de oude af te
leiden of volkomen nieuwe voort te brengen Naar
het schijnt, kan dit vermogen, ook voor het af
leiden uk, reeds voorhanden begrippen, ook on
bewust werken. De tweede kracht is de repro
ductieve werkzaamheid, geheugen, herinnering.
De eerste kan men vergelijken met den
steenboor, die steeds voortdringend, nieuwe
rotsmassa's losmaakt, de tweede is de machine die
de steenen uit den weg ruimt en wegbergt. Al
wat wij Jeeren kennen, verkrijgen wij door het
actieve denkvermogen. Langzamerhand wordt
dan het verworvene in de schatkamer geborgen
en aan de herinnering overgeleverd. Zoo moeten
wij bij het eerste schrijfonderricht voor ieder
streepje of puntje, daarna voor iedere letter,
letlergreep, woord, volzin het actieve denkvermogen
te hulp roepen, terwijl later hetzelfde resultaat
door de copieën uit ons geheugen wordt opgele
verd ; werktuiglijk, onwillekeurig, zooals wij terecht
zeggen.
Alle werkzaamheid der actieve denkkracht
heeft iets moeilijks in zich ; zij gaat slechts stap
voor stap vooruit. De reproductie daarentegen
gaat gemakkelijk, ongedwongen, elegant. Op deze
wijze leeren wij de zeer gecompliceerde spierbe
wegingen, die ons doen loopen, dansen,
schaatsenrijden, spreken, zingen en pianospelen. Bestond
deze schikking niet, moesten wij voor iedere han
deling en beweging de actieve denkkracht gebrui
ken, hoe zouden wij nog tijd en kracht overhou
den om iets nieuws te denken?
Gelijk het met ieder mensch geschiedt, zoo
gaat het ook met het gansche menschelijk ge
slacht, de eeuwen door. Wat de actieve denk
kracht van vroeger geslachten heeft noodig gehad,
is thans voor ons enkel herinnering geworden;
vandaar dat wij nieuwe krachten voor nieuwe
vraagstukken overhouden. Beide krachten kun
nen nu tot op zekeren graad naast elkander,
onafhankelijk werkzaam zijn ; iemand kan tege
lijk reciteeren en over iets anders nadenken; ter
wijl de lippen gebeden prevelen, kan de actieve
kracht over de meest profane dingen denken, en
zoo meer. Maar op den duur is zulk een gelijk
tijdige en toch gescheiden bezigheid van beide
krachten onmogelijk; tot de reproductie is een
deel der actieve denkkracht noodig, opdat zij
productie en geheugen in verband brengt en te
samen controleert. Zoo maken wij schrijiibuten,
laten woorden of letters uit, of schrijven iets
tweemaal, als wij onder het opschrijven van den
eeneu zin over den ander denken, of naar een
gesprek luisteren. De actieve denkkracht verzuimt
dan de reproductie onder toezicht te houden.
Zoo verklaren zich ook de vergissingen van
redenaars.
Het is dus duidelijk, dat de reproductie niet
nuttig kan plaats grijpen, als de actieve denk
kracht geheel in beslag genomen wordt; is dit
het geval, dan wordt de mensch van zijn geheu
gen afgesneden, en dit is noodig tot het tot
stand komen der suggestie. Niets echter absor
beert krachtiger de actieve denkkracht dan een
levendige zinnelijke indruk. Zal een zinne
lijke waarneming blijven hangen, dan is er gelijk
tijdig inspanning der actieve kracht noodig (die
hier met zelfbewust werken, oplettendheid, iden
tiek is). Wie door een lange straat met veel
huizen, winkels, menschen gaat, ontvangt
tallooze indrukken, hoe meer echter, hoe zwakker,
omdat zijn actieve denkkracht er zich niet op
vestigt. Zoo kan men bij iemand, die ingespan
nen leest of speelt of denkt, alles zeggen, zonder
dat hij zelfs iets ervan hoort.
Hiermede is het bewijs geleverd ; wij onder
gaan de snggestie van die personen en omstan
digheden, die het verstaan, onze oplettendheid
volkomen in besïag te nemen.
* *
Wanneer nu het gevaar zoo groot is, door
suggestie onbewust het spoor bijster te raken,
op den weg van een vreemden wil gedrongen te
worden en meegesleept waarheen deze ons leidt,
is het zeker dringend noodzakelijk, middelen te
beramen, om ons tegen kwaadgemeende suggesties
te verdedigen. Voor personen in verantwoorde
lijke positie, die spoedig en zeker hun gewich
tige besluiten moeten nemen, is vrijheid van deze
invloeden van het allergrootste belang, en Fr.
Kubinstein beproeft dan ook vooral, de aandacht
te vestigen op het afweren van suggestiën. Het
soevereine middel is oefening, en dit is dan ook
steeds de school voor vorsten, diplomaten, groote
kooplieden, enz. geweest. Het is niet voldoende
een rijken schat van voorstellingen en herinne
ringsbeelden te bezitten, zelfs aan eenige van
deze een buitengewone frischheid en levendigheid
te geven; men moet ze op beslissende
oogenblikken naar willekeur kunnen oproepen, om
vreemde suggesties te weerstaan. Daartoe dient
het onder de menschen" te gaan, met personen
te spreken, vaak In het vuur te zijn, te reizen,
te disputeeren, te speechen, steeds slagvaar
dig te blijven, zoo dikwijls mogelijk in toestan
den te komen, waarin men alles wat men weet,
kan en durft, te hulp moet roepen, om op het
beslissende oogenblik het juiste middel te treifen.
Dit is het eenige middel, en tegenover de won
derbare kracht welke «enigen bezitten, is het nog
somtijds vruchteloos gebleken.
DE
J'OESJENELLENKELDERS"
T OUD BRUSSEL.
Eene der eigenaardigste en best bewaarde bij
zonderheden der Belgische hoofdstad, of liever
dier dichtbevolkte buurten der stad, waar het
houweel der vervorming de oude Vlaamsche
huisjes nog niet omverhaalde, zijn de
Poesjenellenkeiders". Poesjeuel , (Itet verbas
terde Fransche Poiichiuelle), is voor den
geringen Brusselaar een figuur van gehalte, dat hem
moer dan (?(??a genoeglijken avond herinnert, en
op al zijne bewondering en eerbied aanspraak
schijnt te hebben Verstout u niet zijn gelief
koosd »tooueel" minachtend te bespreken, want
minstens zijn achting zou.lt ge er bij ver
liezen.
PoesjeDellt-nkelders zijn voor het «ogenblik
legio te Brussel. Men vindt er overal, waar de
werkersstand huist, en voor eiken smaak. Men
heeft er thans ook waar het hoogsldravende
Fransch do gebruikelijke spraak is, m;mr juist
düiirom bezitten die meer beschaafde gezelschap
pen het eigenaardige niet van den irmu-ui-htiijcn
poesjenellenkelder, zooals die van valer tot zoon
overgeleverd werd.
In dezen hoort ge nog het onverbasterd
Maioohclt, eene alleszins aardige mengeling van
gebroken Fransch en dito Vlaamseh, wat de
taal uitmaakt van het dappere ^lar/illrnkti-artier.
Kom ! laten we dergelijken schouwburg event
jes bezoeken. Volg maar stout, doch niet
in habyt noch met de kachelbuis tot hoofd
deksel, dan Jiept ge ferm gevaar er niet onge
havend van 't huis te komen, want de Marool
is dai/okraa/, en durft zijne beginselen wel eens
met de vuist onderlijnen. Neem deze pet, gooi
die licht op het hoofd, een weinig op /ij, strijk
de haren wat naar voren, trek dit vest en een
kiel aan, steek beide handen losweg in de broek
zakken, en dan maar met groote stappen voor
uit. Nu waaut men in u eeii kind der Marollen
te zien.
Wij xijn er: Hoogstraat, bij Toone. Een lanae
reeks donkere gangjes brengen ons naar eene
achterplaats, waar de deuren der tooneelzaal
uitgang hebben, Stoor u niet aan het geschreeuw
en de soms grove scherts van het lokaal publiek,
neem uwe plaats en dan maar den stellen trap
naar den kelder af.
Wij bevinden ons in eene dompige \nn.l. zoo
goed mogelijk door een vijftal rockende
petroleumlampen verlicht, Ruwe banken vormen de zit
plaatsen. Orde of tucht eerbiedigt meii hier niet
te veel; elkeen roept luidop den makker tegen
dien hij in het opgekomen publiek herkent; meer
dan eens wordt er ferm geborsteld voor het be
zit eener goede plaats, doch al dit lau-ijd stoort
den bestuurder hoegenaamd niet, die maar schijnt
te denken, dat het zoo tot het programma be
hoort. Nemen wij plaats, doch niet te ver naar
achter, anders loopen wij gevaar met het hoofd
aan het lage plafond te raken ; de banken vor
men amphitheater.
Een langgerekt A-a-a-h ! van de toeschouwers
meldt ons dat het gordijn omhoog getrokken is,
doch een vlechtwerk van licht ijzerdraad blijft
voor het tooneel hangen om te voorkomen, dat
een al te groote bijval, (bestaande in het werpen
naar 't toaneel met appelen, gekookte aardappe
len, koppen van haringen en andere levensmid
delen), spelers of decors mocht beschadigen.
Gewoonlijk bestaat eiken avond het pro
gramma uit een opera, een opera-comique en een
lichteke (dat is zooveel als : -op den koop toe").
Opmerkelijk is het dat alles zonder muziek of
zmig gebeurt. Terwijl in de zaal lazzis, scherts
en geroep zich kruisen, speelt Toone helder
voort, verheven als hij is boven al die miserie.
Jan de Zot, een onmisbaar personnage, ver
telt allerlei kluchten, waarop het publiek
de gepaste antwoorden weet te geven: de
prins en prinses houden deftige samenspra
ken, een jonge dochter wordt ontvoerd, de
vervolgde onschuld behaalt de zegepraal over het
heimelijke kwaad, dit alles tot groot genoegen
van het luidruchtig publiek. Moest het Toone
ooit gebeuren een stuk op te voeren waarin de
onschuld niet zegepraalt en het kwaad niet voor
beeldig gestraft wordt, stellig gaf ik geene pijp
tabak voor 's mans leven meer. Is dit niet een
bewijs dat de Marool het hart op de rechte plaats
draagt ? In de tusschenbedrijven worden in de
zaal haringen, harde eieren, gekookte aardappe
len en meer andere versnapering rondgeveut,
eetwaren die al dadelijk van hunne ware
bestemming afgekeerd worden om, tot staving
der algemeene opgetogeuheid naar het tooneel te
vliegen. Nooit eindigt een stuk zonder apotheose
met bengaalsch vuur, bij welke gelegenheid
Toone zelden nalaat al zijne houten personagies
op de planken te voeren, ten einde het vulgum
pecus door de rijke verscheidenheid van zijn ge
zelschap te verbazen.
Wanneer het voorvalt dat een speler met de
voeten niet aan den grond raakt, doordien de
koord wat te hoog wordt gehouden, dan verwit
tigen de aanschouwers Toone door een
oorverdoovend geroep van :
»Hij hangt! Hij hangt!"
Soms gebeurt het wel dat Toone onwillens
eene historische misgreep begaat, bijv. deze: de
prins moet op een gegeven oogenblik de prinses
doorsteken. Gebeurt dit echter te vroeg (dwaling
is menschelijk), dan roept een l/'ib/i/c'".
»0p en nief, Toone, da's mis, man ! Ara, 't is
te vreug, da's t' hcrpakke !''
En Toone laat zich gaarne verbeteren.
Gedurende het spel is de pjlitie der zaal op
gedragen aan een kalm, mager, stilzwijgend man,
die met eeue lang riet eventjes de hoofden der
rustverstoorders aanraakt, wanneer het er al te
bont toegaat.
Na afloop der vertooning gaat de vergadering
in de grootst mogelijke wanorde, uit een : schreeu
wend, huilend, drommend, zich in de enge steegjes
verdringend ; de meesten gaan in de naburige
stnniin&s den avond bij een pot faro eindigen,
anderen komen weer bijeen op eene of andere
stoep, om er het stuk van dien avond grondig te
bespreken, en rendez-vous wordt gegeven voor de
volgende rcprem'/ttnr:/i/f.
Toone is ook een man van de wereld, en ont
vangt beleefd zijn hirilt'-s d/1 >iia>'<//ie. Toen onze
betreurde Conscience eens den kelder bezocht
met een zijner vrienden, kwam Toone. onder het
toejuichen zijner getrouwen, den schrijver een
buitengewoon groote bloem . . . kool aanbieden.
Het gezelschap geeft ook privaatvertüoningen.
De keus der stukken heeft de bespreker vrij. Hij
geeft alleen den titel aan, voor het overige kan
hij zich gerust op den vindingrijkeu geest van
den bestuurder betrouwen.
On Ie gebruiken en vermaken zijn tot vergaan
gedoemd : ook de poesjenellenkelder zal op zijne
beurt verdwijnen. Maar is liet niet opmerkelijk
dat, onder de poorten eener stad ais Brussel, die
edele K'H'ii.il zich zoo onveranderd heeft
rechtgehouden eu blijft- bloeien ?
Brussel,
HKKMAX BIHIAAKDT LIIPRCAXCK.
..KOIU'SSIE SLAAP-OS".
door ,lo VAN SLOTKX.
Daar glijden ons soms op straat van die figu
ren voorbij die we in onze jeugd reeds kenden,
2de Jaargang.
Schaakspel.
16 Maart 1890.
VOOR MINDER GI
Wit.
l e2 e4
'i g l - f.3
3 f l
4 (12
r, fs )<
f2 _
O
f4 X
IEI'EXDEN.
Zwart.
C,
7
8
9
10
11
12
1: i
14
15
i G
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
cl
f l X
hl _
dl
al
g2
c4
a2
c3
c2
b3
(15
c3 X
d2
cG X
e3
c4
(14
(14
f 4
O c
e5
e.'i
dl
c3e
(12
dl
b3
a l h
a2
c3
d5
a2
X. c5
X c5
cl
h,8
18 .
c5
cG
(17
(14
dG
(18
g8
c7
o .
c7
b7
a7
1)5
f8
(?G
aS
e8
a5
1,8
cG
f 7
f8
cGa
c5
(14
(14
cG
e5
dhZ
c7
a.y/
1)4'
C.8
C.r) i
1,7
b7
c5
f G
a8
27 cl 1,3
28 a4 a5
29 c.5 1)5
30 b.") X h4
31 dl -~- al
32 1)1 1)5
:;:; b:s y dl
;H 1)2 h4
35 al el
3G 1)5 (15
37 (15 X <i4
38 g l f 2
39 i 2 t' 3
?10 f.3 f4
41 el X e4
/<; V/ir v;)l; d-n 7 ?,'/;>;?!<?)] ]l)nj'i'">
zwart ],r«'.'h"nn.] v..r,il.
/? /v.arl Val! HU dril Tl'.iulVllJji'f
\VillC k"nill;_< ^.-Valirlilk y.uU xlaall.
aan rlcn /cl ie Idi.iv'.n.
<?) r.<>i<lr ]!ar: ij''ii t rufliK'M ]mn
-\>-/') /\V;TI wil iliiMt raail-'hci r ;(ai]\a
?/! 7w:irl yi.rvitl-'t M<-<>(1*; drn liiu]H
/M (.,1:1 lirt vrrd'T vt .u rt i! )'i n-'c n i
l.inl) ,,],.
/) /.\var! hrolt tin ^OIM! vrrhnii'lcn
il \Ut val l 1111 h"! ka-K-"l van y.n
f) Mn w., rilt hef tw.Tdu kasleel na
ft/l Wit zoekt nii {Jie verbunde.'i l/
t 8
cG
(18
cG
e5
a 7
g7
e7
a S
l' G
e8
e5
aban
a7
(8
eG
(18
cG
(14
d4
e7
<;G
('5
08
j Voor minder geoefenden van Sanmel (iold
ZWART
ert.
W
?Si
b c (l e t g
WIT
Wit geeft in 3 zetten mat.
die onveranderd zijn gebleven terwijl wij op
groeiden tot mannen en vrouwen en die eindelijk
van het straattooneel verdwijnen, terwijl dat
nauwelijks wordt opgemerkt.
Kobussie Slaap-os" was n van die figuren.
Kobussie was zijn verkorte doopnaam, »Slaap-os"
was een van, waaronder hij niet geboekt was in
den burgerl. stand, maar die eenmaal uitgevonden
werd door een vernuftigen straatjongen, die in
Kobus droomerige physionomie veel overeenkomst
had meenen te ontdekken met het gelaat van
een »os" terwijl het voorafgaande »slaap" betrek
king had op zijn eigenaardige sukkeldraf, die
aan een oud huurpaard deed denken dat gersgeld
in den dut is.
De klank van dezen bijnaam had evenwel
jnist de eigenaardigheid dat hij Kobus tot een
bijzoudere levendigheid wist op te wekken.
Wanneer de een of andere jongen ik versta
daar ook jongeheeren" onder met de krom
me rechterhand tegen zijn opengesperdeu mond
luidkeels schreeuwde: O, Kobussie Slaap-os!"
dan stond de kleine, gebogen man met een rukje
stil, greep met beide handen nijdig het
zwartleeren omhulsel vast hij was krantenman
dat hij gewoonlijk onder zijn rechterarm hield
geklemd en terwijl zijn schelvischoogen iets van
hun levenloosheid verloren, schudde hij dreigend
z'jn rood, dik hoofd in de richting der knapen,
de wel zorgden op een eerbiedigen afstand te
blijven.
Wij, als jongejuffrouweu, durfden ons natuur
lijk zóó «gemeen" niet aan te stellen, maar toch
was de verzoeking te groot om, als we op een
rij van drie of vier, gearmd hem voorbijgingen,
niet eventjes al was 't een beetje bevend
te zeggen »Dag meneer Slaapos!" En we scha
terden het uit, als hij daarna stotterend van ver
ontwaardiging met een minachtenden hoofdknik
naar ons, tot een voorbijganger sprak :
»Dat binne uou jongejuffrouwen, zoo'n
krengetuig !"
Dan sukkcldranfde hij weer verder, in de knieën
een beetje doorgezakt, terwijl hoofd en lichaam
regelmatig op neer schokten en zijn schaperig,
hoogblozend gezicht weer onverschillig over de
groene cache-nez heenkeek, die alleen bij zeer
warm weder werd afgelaten.
Ik denk, dal we het noeit geloofd zouden heb
ben als iemand ons iu dien tijd verteld had, dat
er ook nog een kleine »slaapos" bestond en toch
was dat zoo. De heer »Slaapos" zijn rechte
naam doet er niet toe was behalve kranten
man een eerzaam echtgenoot on vader, benevens
koomenijsbaas-titulair; de koomenij stond namelijk
wel op zijn naam. maar hij had er niets in te
zeggen.
Volgens eigen proclamatie was zijn vrouw in
huis onbeperkte meesteres, buitenshuis mocht hij
den baas spelen over zijn kranten: en Kobus
bad zich onder haar streng, doch moederlijk be
stuur neergelegd en er zich kinderlijk wel bij
bevonden.
Het gerucht wilde, dat Kobus eens in een
vlaag van fluisterende vertrouwelijkheid, goed
moedig tegen een buurman had gezegd : -Santje
is 'n bijdehandje", en deze wèlgerijmde gees
tigheid de eenige die men hem kon toe
dichten lokte de eervolle veronderstelling uit:
»dat ie toch bepaald nog zoo mal uiet was, als ?
ie er uitzag "
Hoewel niet ..langs den meer en meer
gebruikelijkeu weg" waren Kobus en Santje toch door
de krant" aan elkander gekomen. De vrouw van
Kobus had hel volgens haar eigen zeggen altijd
graag »gemagd" om behoorlijk de kranten te
lezen, maar daar ze dikwijls geen tijd had, trad
ze meestal een paar keeren per week in onder
handeling niet Kobus om het nieuwsblad van
den vorigen dag voor twee centen in bezit te
houden.
Toen de eerste toenadering had plaats gehad,
was het overige van zelf gekomen ; Kantje had
als keukenmeid niet voor niets bijna twintig jaar
voor hecte vuren gestaan. »Zij was bijna veertig
en hij was ook geen achttien meer, mooi was ie
niet »naar heel veel aanstoot" had zij eigenlijk
ook nooit gehad : nu ze een paar «spaarcentjes"
had wilde ze toch ook wel eens eigen baas wor
den, icn Kobus was bepaald een lobbes", zóó
ongeveer was haar overdenking geweest eer
Kobus het zelf goed begreep, was er over trou
wen gesproken.
Nu volgde er een erg verwarde tijd in Kobus'
herinnering: zijn kamertje opgezegd, zwart pak,
het stadhuis, een iiooge hoed, de kerk, veel men
schen, een benauwend, schaamachtig angstig ge
voel en dan de veilige haven in liet achter
kamertje achter de kleine koomenijswinkel."
Xijn leven was eigenlijk hetzelfde gebleven, be
halve dut hij niet meer alleen at en dronk en
's nachts zich neervlijde aan de zijde van zijn
pijnboomachtige oga.
Na ruim anderhalf jaar, werd het eenige pand
hunner geoorloofde maar droge liefde geboien,
waarvoor Kobus in de eerste maanden wel
eenigszins schnkkoiiir was.
Achter den platten boezem van Sant.je echter
die toen ze nog onder de menschen'' was
altijd een afschuw van kinderen had getoond
zou niemand zooveel moederlijk gevoel hebben
gezocht, als zij bleek te bezitten.
Er kwam zachter glans in de koude oogen,
\ vrouwelijker uitdrukking in het strakke gezicht,
als ze zich boo;; over haar kind, dat langzamer
hand een alleraardigst, levendig kereltje werd, in
niets gelijkend op zijn stijve, dorbeenige m ieder
of (ij) zij'i donimoligon vader.
Naarmate kleine Kobussie1' opgroeide, begon
groote Kobus'' zich meer aan hem te hechten
en hoewel hij nooit die alles overheer-chende
liefde en teod'-rlicid voor hem kreeg, welke zijn
vrouw voor hot eenigo kind koesterde, was hij
toch even gewillig als zij. om zich naar zijn kin
derlijke luimen te schikken, 't \\*as werkelijk niet
zeldzaam die twee bejaarde, stemmige menschen
als kinderen over den vloer te zien kruipen in
het kleine achterkamertje, terwijl het hooge kin
derstemmetje, van hun jeugdigen tyran bevelend
riep oprapen, oprapen'1 om het speelgoed, zoo
dra hij het terugkreeg, mot mocdwiUigen lach
weer naar den grond te werpen.
..Kleine Kobu-sic'1 werd nooit groot : toen hij
vijfjaar was, stierf hij ann de croup. Vier dagen
l lang bleef de winkel gesloten en zat zijnmoeJer