Historisch Archief 1877-1940
No. 667
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
der Thomistische wijsbegeerte aanbevolen heeft,
is, bij vernieuwing, de aandacht op den doctor
Angelicus gevestigd. De Italiaansche advocaat
Valentino ivalta schreef eene verheerlijking der
scholastiek en droeg zijn werk aan den Paua
zelf op 1). Julius Costa- Eosetti, achter wiens
naam de welbekende initialen S. J. niet ontbre
ken, trachtte de economische grondbeginselen
van Thomas te ontvouwen 2). Het aangeduide
spoor is door den heer Nolens gevolgd. Het
Nederlandsche publiek, voor zoover belangstellend,
zal thans in staat zijn te oordeelen over een
fragmentarisch deel der reehtsbeschouioing van
Thomas van Aquino.
Waut, bewust of onbewust, de titel van dit
boek is misleidend en valsch. Niet de leer van
den H. Thomas van Aquino over het Recht"
wordt ons medegedeeld, maar een deel dier leer,
en wel het meest toonbare, het minst aanstoot
gevende. Een ander deel, en verreweg het gewich
tigste, als met de katholieke geloofsleer in het in
nigst verband staand, wordt verzwegen. De reden
dier terughouding is voorwaar niet ver te zoeken.
Hoe heet echter het beeld van een middeleeuwsch
kerkleeraar, dien men in algemeenheden bij uit
stek, over theosophie doet redekavelen, zonder
ook maar met n woord te gewagen van de door
hemzelf gemaakte praetisehe gevolgtrekkingen
ayner leer ?
De heer Nolens zegt (162) «Het is hier niet
de plaats om de waarde van Thomas' leer te
verhoogen door de bestrijding van andere sys
temen van rechtsphilosophie." Ik was onnoozel
genoeg om te denken, dat de academische aula
daar EU precies wél de plaats voor geweest ware.
Met welk recht echter verfrommelt en verfom
faait de schrijver den Thomas der geschiedenis,
om ons, door behoedzame verzwijging, een
gemoderniseerden theocratischen wijsgeer in de
plaats te geven? Van de scholastiek te verwach
ten, dat zij constitutionecle vrijheden vestigen
of waarborgen za), zou dwaasheid zijn. Welken
naam echter verdient het bedrijf, waarmede de
voor ons gevoel meest stuitende geestestyrauuie
?wordt pasklaar gemaakt voor hedendaagsch ge
bruik, zonder bijvoeging van ook maar n
waarschuwend woord ?
Hetgeen in het algemeen wetenschappelijke
goede trouw tot plicht maakt, ware hier en iu dit
geval dubbel oorbaar geweest. Het schijnt in
Utrecht dan maar recht gezellig te kunnen toe
gaan. Blijkens het titelblad, is het proefschrift
eeleverd, ter verkrijging van den graad van doctor
in de Staatswetenschap. Welnu, dit proefschrift
heeft twee eigenaardigheden. Van
staafstcetenschap wordt daarin niet met een letter gerept.
En terwijl men over Thomas' rechtsleer schrijft,
gaat ir.en zijne Staatsleer voorbedachte! ij k uit
den weg. Nu weet ik wel, dat het gansche
Proefschrift weelde is (art. 16, K". B. 27 April'77
Stbl. 87), maar dan komt de jeugdige doctor
drie stellingen te kort. Drie stellingen! Laat
ons deze leemte met den mantel der liefde be
dekken. Thomas; komt er meer te kort, om voor
het negentiende-eeuwsch rechtsbewustzijn ook
maar draaglijk te heeten.
Dat dit niet blijkt, is een vergrijp tegen de
historische trouw en mijne hoofdbedenking tegen
de strekking van het Proef-cbrift. Tüomas van
Aquino (geb. 122511274) is, ook blijkens het in
vloedrijk woord van Leo XIII, nog heden ten
dage een der meest gezaghebbende katholieke
theologen en samenstellers van een stelsel, dat
oprechtelijk kerk en leven huwen en verzoenen
wil. Sedert de 13e eeuw deed zoodanige stroo
ming, gelijk de behoefte daaraan, al meer zich
gelden. Men zocht een compromis tusschen de
geloofssfeer met hare onmiskenbare neiging tot
wereldontvluchting, tot ascese, tot comtemplatie,
en den onverbiddelijken eiscli der pracüsehe be
hoefte in hare rijkgeschakeerde vormen. Op dit
standpunt met betrekkelijk ruimen blik zich ge
plaatst te hebben, is de verdienste van Thomas.
Die verdienste mag niet worden verkleind, want
zij waarborgt hem een eereplaats in de bescha
vingsgeschiedenis, weike niets anders is dan de
worstelstrijd tusschen blind gezag en vrije
hanteering der menschelijke rede.
Evenmin echter gaat het aan te verhelen, dat het
ijzeren keurslijf der kerkelijke dogmatiek Tho
mas boven alles en voor alles dierbaar was. Zijn
vroom gemoed zocht naar rechtvaardiging van
het onaantastbare credo en vond die gereedelijk.
Daar slechts liet hij de teugels glippen, waar
een conflict voorkomen of beslecht worden moest,
»om grooter kwaad te keeren" naar luid zijner
formule.
Zóó teekent hem Eucken naar waatheid: De
beweging op de kerkelijke middelliju heeft haar
toppunt in Thomas van Aquino. In hem komt
tot afsluiting het voor de hoogte der middel
eeuwen bijzonder kenmerkend streven, de Aris
totelische gedachtenwereld in den Christelijken
levenskring op te nemen. Sedert geruimeu tijd
toont zich daarmede voor het eer.st wederom
ecne belangstelling in de naaste wereld met ha
ren inhoud en hare taak; de arbeid begint, zij
het ook met sterke beperking, wederom zich te
keeren naar het breede vlak des oumiddellijken
levens. De verevening daarvan met de religie,
welke hare onvoorwaardelijke opperheerschappij
handhaaft, vormt de kern van den
middeleeuwschen gedachtengang, en geeft hem eene zekere
eigenaardigheid ook tegenover het oude Christen
dom. Thomas echter heeft hierin eene historische
stelling van beteekeiiis, dat hij giudsche reeds
door anderen ondernomen verevening niet bij
zondere geestkracht en met buitengewone bedre
venheid heeft volgehouden" 3).
Onwrikbaar vasthouden aau kerkelijke leer
stellingen; eene systematiek, die tot iu bijzon
derheden het geheel doet over/Jen; een zweem
van ruimte voor den ademtocht des
dagelijkschen levens; een vleug van erkenning der scheids
lijn tusschen wereldsche behoeften en den
st«rrcu ge'oofseisch; een bedachtzaam hautec-reu der
tuchtroede, zonder in het allerminst haar weg
te bergen ; dit alles, iu Thomas verecuigd,
maakte reeds dadelijk hem, volgens de uitspraak
van Albertus Mnguu->, zijnen leermeester, tot
»licht der Kerk". Aan bijvalsbetuiginsren ont
brak het hem dan ook niet. Reeds in 15117 werd
hij door Pius V als vijfde lecraar der kerk, doc
tor Ecclesiae, geplaatst naast Augustinus,
Ambrosiug, Hieronymus, Gregorius magnus. Aan
het Concilie van Trente (15-15?150:') lag, onder
meer, zijn Summa ten grondslag, zichtbaar zelfs
opengeslagen op het altaar der Mariakerk.
Francesco Vargas eene familie, aan wie wij, Ne
derlanders, bijzondere verplichting hebben !
ambassadeur van Karel V en Fiüps II naar be
doeld concilie, verklaart geheel zijne
rechtskennis uit Thomas te hebben geput 4). Aan de
Universiteiten van Salamanca, Leuven, Padua,
Douai, Avignon worden leerstoelen voor Thomis
tische wijsbegeerte opgericht. Nog in onze dagen
houden Weruer 5), Stöckl 6), Baumanu 7) met
Thomas zich bezig. Der eere genoeg, naar men
ziet Is het eeue reden om hem een glimp van
moderne gemoedelijkheid te geveu? of noopt niet
juist de eerbied jegens gestalten van die afme
ting tot het onvervalschte trekken harer lijnen ?
De verhouding van Thomas tot Aristoteles was
die van Vergilius tot Dante :
Tu duca, tu Signore e tu maestro 8).
Der gansche scholastiek was de grieksche denker,
zonder nadere aanduiding : phüosophus, de wijs
geer. Er lag dan ook iets ongemeen aantrekke
lijks voor het gemoed, in het stelsel van den
Stagyriet, volgens wien de wereld eindige afme
tingen heeft, terwijl in haar midden de
kogelvormige aarde onbeweeglijk rust. Zij u empirisme
toont, dat zijne wereldbeschouwing voor den
toetssteen der ervaring niet beducht is, terwijl
zijne teleologie, door de noodwendigheid van het
bestaan der godheid aau te nemen, het gebouw
waardiglijk bekroont. Het bewijs voor die
uoodwendigheid vindt Aristoteles in den algemeenen
regel, dat iedere overgang, beweging (xivyiri;)
plaats grijpt van mogelijkheid naar werkelijkheid,
en door iets werkeiijks bewerkstelligd wordt.
Alzoo bestaat er iets, dat steeds bewogen wordt;
iets dat bewogen wordt en zelf beweegt; dus ook
iets, dat steeds beweegt en zelf onbewogen blijft:
het Absolute. Die leer is bevattelijk en
hartverhefFend tevens. Hare wegslepende kracht en
gloed latt-n het best zich afmeten iu den popu
lair-wetenschappelijker! vorm, dien Aristoteles zelf,
naar Cicero's getuigenis, 0) haar gegeven heeft.
Men stelle zich voor, dat rnenschen van oudsher
onder de aarde wonen in goede en lichte be
huizingen, die met beelden en schilderwerken
getooid en ruim voorzien zijn van alles, dat hun
ten dienste staat, die gemeenlijk voor gelukkig
worden gehouden. Zij zijn nooit op de opper
vlakte der aarde gekomen, hebbeu evenwel door
een duistere legende vernomen, dat er eene God
heid en een goddelijk vermogen bestaat. Wan
neer dezen menschen de aarde eens ontsloten
werd, zoodat zij uit hunne verborgene verblijf
plaatsen konden opstijgen tot de door ons be
woonde streken, en zij nu te voorschijn traden,
en plotseling de aarde voor zich zagen, en de
zeeën en den hemel, de wolkengevaarten waar
namen en der winclstroomingen geweld ; wanneer
zij opzagen naar de zou, hare grootte en schoon
heid ontwaarden en ook hare werking, dat zij
het is, die den dag veroorzaakt, terwijl zij haar
licht over gansch den hemel uitstraalt; wanneer
zij dan, nadat de nacht de aarde overschaduwt,
het gelieele firmament met sterreu bezaaid on
getooid zagen, en wanneer zij het afwisselende
maanlicht in zijn wassen en slinken, den op- en
den ondergang van al deze hemellichamen en
hunnen in alle eeuwigheid onveranderlijke!! en
onverbreekbaren loop aanschouwden ; voorwaar,
dan zouden /ij gelooven, dat de goden werkelijk
bestaan en deze geweldige werken het maaksel
van goden zijn."
Deze wereld- en natuurbeschouwing, wier in
nigheid de behoeften van het ontvankelijk ge
moedsleven zoo ten volle bevredigt, ligt aan gansch
de scholastiek ten grondslag. Aan haar
oogverblindenden glans heeft eeuwenlang de menschheid zich
niet ontworsteld. Eerst toen haar steunpunt viel,
<-n het conflict werd aangewezen tusschen do
wetten der zinnelijkheid en de wetten des
verstauds, werd haar de bodem onttrokken. Men be
merkte, dat de tegenstellingen van Aristoteles
aan onzen maatstaf en aan ons standpunt zijn
ontleend, en hij aan bloot lo/ji'dic oplossingen
eene draagkracht en speelruimte gegeven heeft,
die vtel verder reikeu dan haar aard gedoogt.
Die klove t-ussclien iraarnii-nnbaar 011 dcn!;ba«r,
tusschen schijnbaar (iaivj/üEvs'J en trerkelijk
(vooi/it'.'Q'J) heeft Kant niet vaste Imnd aangewe
zen. Na den Koningsberger, heeft ifdere wijsbe
geerte, die wetenschap, niet bloot geloofsbelijdenis
zijn wil, daarmede te rekenen.
Op zonderlinge gewaarwordingen heeft de be
oefenaar der beschavingsgeschiedenis bedacht te
zijn. Van de relativiteit van iedere tegenstelling
gewagend, zegt Natorp 10) : ->Dat is voor ons,
voor wie het kogelvormig afgesloten heelal van
Aristoteles met de aarde als rustend middelpunt
reeds lang tot het rijk der mythen behoort, van
zelf sprekend. Voor hem volgt echter deze
cosmologische beschouwing uit de logische vooron
derstelling van oorspronkelijke tegenstellingen,
uit gansch den logischen toestel zijner natuur
kunde. Men moet bij Galüeïnagaan, hoe van
dit óne punt uit, de algeheele omverwerping
der Aristotelische physica plaats greep ; hoe zij,
als ware het, de eene stelling vóór, ue andere
na, afbrokkelde; hoe de enkele «scherpe
hichtstrooming", die, met het waagstuk v:m
(,V;pernicus, ,,uit de oneindigheid te voorschijn trad"
voldoende was, om het kaartcnliui-j der Aristo
telische wereldbeschouwing omver te blasen."
Maar middelerwijl is ia dit kaartenhuis
veel ongerechtigheid gepleegd. Om van duizen
den en nogmaals duixt-ndeii slachtoffer*; der ker
kelijke ketterjacht niet te gewagen, wie denkt
hier niet onwillekeurig aan den arme:! wijsgeer
van Nola: Giordano J3runo V Hij heeft de on
eindigheid van het heelal, de pluraliteit
deiwerelden gc-leerasrd, en moest daarvoor den brand
stapel bestijgen. Zóó Richl l!): lïruno is vo:>r de
zelfde waaihrid in den dood gegaan, waarvoor
ook Galik'ïlijden zou. Zijn proces bevat lecds
dat van Galiieïin de kiem Onder e ketterijen,
waaraan hij werd erkend schuldig te zijn, staat
de leer van de veelheid der werelden bovenaan.
Dit heeft ook Sclioppins goed gezien. Ni"t de
beweging der aarde de veel beid der werelden,
is met het woordelijk opgevat kerkgeloof vol
strekt onvereenigbaar. Zullen ook de bewoners
der overiffC! werelden van Adam afstammen"
werpt Cacciui triomfantelijk Galileïtegen
zullen ook zij door Christus verlost geworden
zijn ?"
In eene rede, die beter ongebonden en stellig
ongedrukt ware, merkt de Groninger hoogleeraar
Van der Wijck op 12), dat de Kerk tegen Bruno
van haar recht gebruik maakte. Van haar recht?
Wat men zoo al rccltt noemt! Waar dergelijke
vergoelijking voor goede munt wordt uitgegeven,
is het dubbel zaak toe te zien, dat de heilige
naam van het Recht niet misbruikt) worde. De
argelooze lezer mocht eens gaan wanen, dat ook
»het recht" van Thomas er nog zoo kwaad niet
uitziet.
Zoolang wij in de algemeenheid der theorie
blijven, is dit werkelijk het geval. Thomas ont
leent aan Aristoteles den alom vat'enden regel
der doelmatigheid, als sleutel tot natuur- en we
reldbeschouwing: ó S"£3; Kiil -f, <pvyn; oiofj/J.z~-/,'j
TTiuvciv 13). God en natuur doen niets te ver
geefs, ziedaar het uitgangspunt en de onder
laag van Thomas' wijsbegeerte. De eens vastge
stelde finaliteit houdt hij vol op zedekundig en
rechtsgebied. Aan Aristoteles ontleent hij verder
den oppersten zedelijkbeidsmaatstaf, de ieer, dat
de deugd bestaat in het midden tusschen twee
uitersten (Nolens, 67 noot 2). Wat hij aan Aris
toteles toevoegt, is de streng kerkelijke dogma
tiek van den geloovigen Dominicaner; is de
leer, dat bij den Paus de suprematie over vorsten
en volken berust; is de eisch, dat de stellige
wet ondergeschikt aau natuurwet en eeuwige
wet aau de religie moet voldoen. Dit zijn
punten, die de heer Nolens prudenter in medio,
bedachtzaam in de schaduw laat. Voor de «rechts
leer" van Thomas zijn zij evenwel niet geheel
onverschillig, zou ik meeiieu.
Waarom de scholastiek van de Aristotelische
doelmatigheidsleer gretig zich meester maakte,
valt gemakkelijk in te zieu. Volgens den
Griekschen denker is het doel van alle menschelijke
werkzaamheid, dus het hoogste menschelijke goed,
de gelukzaligheid, bij hem : de volle en harmoni
sche bevrediging van aile menschelijke vermo
gens (eudaemonisme). Dit zuirer psychisch uit
gangspunt had men slechts met lichten vingerdruk
anderen inhoud, dus andere gestalte te geven,
en de uitwendige gelijkenis was gereed. »Ue
geheele eudaemonistische en ethische leer van
den H. Th. berust op de theorie van het doel,"
zegt do heer Nolens (17). Ik wil het waarlijk
wel gelooven, maar Thomas weet ons van het
doel" dan ook vrij wat te verlijden. IIij weet,
«dat God de wereld uit vrijen wil (heeft) voort
gebracht, dus met een bepaald doel'' (27). Hij
weet, >>dat het einddoel, waarnaar alles gericht is,
een is, namelijk God zelf" (2'.i). Hij weet, »dat
de mensen het doe! is van alle andere wezens,
in zooverre alle andere wezens hem nuttig zijn"
(31). Hij wf et, «dat het natuurlijke einddoel van
alle ge.-chiipen wezens daarin (bestaat), dat zij
zich door hunne handelingen, aan God gelijk
vormig maken" (42). Hij weet, :--dat het vol
maakte geluk als einddoel van den mensen nitt
in dit leven bereikt (kan) worden" (13). Van
dit alles heeft Aristoteles, wiens diidtnnliijlieid
biiniün erkeubare grenzen zich houdt, niet ge
droomd. Thomas evenwel is daaromtrent met
bewonderenswaanle zekerheid ingelicht.
Eens op dat pad, zijn wij voor ln-t gareel der
dogmatiek volkomen toegerust. Maatstaf van
zedelijkheid in de eerste plaats is 's menschen
rode (53). Daar echter zedelijkheid afhankelijk
is van bet einddoel, is de Openbaring de hoogste
norm (51). Deze eeuwige wet bekleedt de
hoogste piaats in de hiërarchie der wetgeving,
van het wereldbestuur. In baar vinden alle an
dere wetten baren laatsten groudslasr, hare, ver
bindende kracht; met deze moeten alle andere,
om niet alleen den vorm maar ook het wezen
van wet te hebben, ove*-eenkome>i" (üS). Deze
«eeuwige wet is het wezen Gods zelf" (101). Met
haar correspondeert aan de zijde van den menscli,
«deelneming aan die wot, <le natuurwet," (102).
:>Het loon voor liet nakomen der natuurwet (is)
eeuwig, maar dan ook de straf voor de
niot-naleving" (117). De inhoud der j,atuurwet we ierom
is «positief geregeld door da Goddelijke wet : het
Evangelie" (l IS). Daarmede /ijn wij genoegzaam
vóórboren! voor de slotsom : ->He£ doel der
pusitieve wet is het nut iler menschelijke gemeen
schap; de hoogere maatstaf is de goddelijke wet
en de natuurwet" (KW).
Hoe zou die .-inenschelijke gemeenschap" vol
gens Thomas er uit zieu? Daiirorcr '-n'ij'ji de
keer Kolens,
De Staatsleer van Thomas, de concrete toepas
sing zijner wijsgecvige bespiegeling, is vervat in
zijn werk : de, reijiniiiie printipiini. Alleen bet
Ie boek en 4 kapittels van bet 2e boek zijn on
twijfelbaar echt, niet de rest. I u dit werk wordt
de volslagen onderdanigheid van aile wereldlijk
gezag aan de Pauselijke macht verkondigd. Op
dat het geestelijke van het aardsche onderschei
den zij, is het ambt van dit koningschap niet
aan de aardsche koningen, maar aan de priesters
opgedragen, en hoofdzakelijk aan den Opper
priester, den opvolger van Petrus, den plaats
vervanger van Christus, den roomschen Bisschop,
aan wien alle koningen van het christelijk volk
onderdanig moeten zijn. gelijk iinu Jezus Chris
tin zelf." (l, l 1) Vertegenwoordigd worden de god
delijke wetten door de kerk, en have eenheid is de
Paus. In geloofszaken is de Paus het beslissend ge
zag. Verdraagzaamheid tegenover belijders van
an-iere godsdiensten bestaat iu beginsel niet.
Met meer recht dan munivervalscliers verdienen
ketters den. dood. Eerst behandelt de kerk hen
geuadigüjk door vermaning. Baat dit niet, de
kerk /orgt voor het zieleheil der overigen, door
de ketters van alle kerkelijke gemeenschap uit te
sluiten eu aan bet wereldlijk gerecht over te leve
ren, ten einde hen uit te roeien. 1-1)
Het heilig recht op de eigen overtuiging, bet
heerlijk gewrocht der Hervorming, daarvan
heeft Thomas zelfs niet een zweem van vermoe
den. Maar ook het begrip tier uienschelijke waar
digheid is ten cenenmale hem. vreemd. In na
volging van Aristoteles, maar zonder de ver
schooning, die voor dezen geldt, verdedigt Tho
mas de slavernij. Men kent de wereldberoemde
plaats bij den Grieksehen wijsgeer, die de sla
vernij door hare onin.it--/iaai'ltciil vergoelijkt: '-Ja,
wanneer de weefspceleu van zelf weefden cu de
plectra van zelf de snaren bespeelden, dan voor
zeker hadden de werkmeesters niet handlanger
en de heeren niet slaven vannoode." 15)Thoma
ziet in de verhouding van heer tot slaaf eea
natuurlijke ordening, van des eersten verstande
lijk overwicht het regelmatig gevolg en vruch
van den zondenval. Hij vermeit zich dan ook
in de aanbeveling, dat slaven van lichaam sterk,
doch liefst lafhartig zijn moeten, opdat zij tegen
hunne heeren niet iu opstand komen. 16)
Ook het eigendomsrecht is bij Thomas niet
volkomen onaanraudbaar. Wel neemt hij den pri
vaateigendom in bescherming en kunnen de so
cialisten geenszins op zijn gezag zich beroepen.
Maar de vraag, of het geoorloofd zij te stelen,
ten einde in dringenden nood te voorzien , beant
woordt hij aldus, dat dergelijke handeling niet
valt onder het begrip van diefstal of roof 17)
Wagner's speelsche Muze heeft in de
Meistersi n ger von Nüruberg met St, Crispiju deu draak
gesioken :
»Die Armen batten gute Zeit,
Macht' ibnen warme Schub' ;
Und wenu ihm kelner Leder leiht,
So stahl er sich's dazu."
Thomas is goedhartig genoeg om die handeling
in bescherming te nemen.
Thomas eindelijk heeft bijzonderen afkeer van
l den handel. »Houden de burgers zelf met
han| delszaken zich bezig, voor meer dan eene ondeugd
ware de deur wagenwijd geopend. Immers daar
het streven van de kooplieden hoofdzakelijk ge
richt is op winst, wordt door het drijven van
koopmanschap in de harten der burgers de be
geerlijkheid geplant, waarvan het gevolg is, dat
in den Staat alles veil wordt, trouw en geloof
ontwijken, en aan alle soorten van bedrog het
veld opengelaten blijft, het gemeenebest gering
geschat wordt, ieder slechts zijn eigen belang
dient, en aldus alle deugdzaam zich bevlijtigea
ophoudt, dewijl de prijs der deugd, de eer, aan.
allen wordt gegeven. In zoodanigcu Staat moet
noodwendig het eigenlijke staatsleveu te gronde
i gaan Ook ^taat het drijven van koopmanschap
! lijnrecht tegenover oefening in deu
wapeni handel. De kooplieden hebben niet
vermoeie: nissen, zij leven in kamers en gewelven, mijden
den gloed der zon, hebbeu ook veel
levensgeniej tingen, en worden daardoor weekelijk van ge
moed, zwak van lichaam en tot oorlogsafmatüag
ongeschikt. ISj
11 n'cst pas t-endre voor de kooplieden, naar
men ziet.
Al lus, in breeden omtrek de praetisehe staats
ordening van den Middeleeuwschea leeraar, die
naar de alleszins juiste opmerking van Eucken 19)
| geenszins tot de donkers van den eersten rang
behoort". Wat mag dan de aanleiding zijn, dat
nog bedeu ten dage vastgehouden wordt aan
i eene leer, die op vele punten met het rechtsge
voel, ooi; eau de.it i/eluoeiyen Katlioliek, noodwen
dig in botsing komen moet? De tijd, dat men
'. ketters uitroeit, z J wel onherroepelijk voorbij
l zijn. Men zou 'liet handen genoeg hebben
| om van andere be/:\vareu te zwijgen. Dat
slaI veniij, thans nog der Kerk welgevallig zijn zou,
wordt door luid sprekende feiten weerlegd. Ge
ringschatting van den privaateigendom en ver
smading van rechtmatig behaalde handelswinst
zijn allerminst gebleken kenmerken te zijn van
! de katholieke belijdenis. In dit alles kan alzoo
het aanbevelenswaardige der Thomistische
wijsj begeerte niet gelegen zijn.
j Haar kern ligt elders, en wel in de algeheele
l onderwerping des gansenen menschen onder het
l kerkelijk gezag.
In (liervoege beantwoordt Eucken de zoo even
gestelde vraag : wat Thomas maakt tot den
klassieken wijsgeer van een kerkelijk stelsel, dat
door geweldige niacbtsontwikkeling en vaste
organisatio zich kenmerkt, liet is," zegt hij, >het
samcntretien eener denkwijze, die overal, in we
tenschap gelijk in geloof, een hoogcr gezag er
kent, met een \vijdcn kring van belangen en eene
opmerkelijke sy.--tcr.iaii -ehe kracht. Eene rijke
menigvuldigheid wonït uitgebreid, maar
tegelijj ke-tijd vast bijeengehouden, en aan de kerke
ijke k'yens.-jiti'i' oji'.kvg'c-'diikt gemankt. Wat
dia
en macht zich
i bevond, dat verkrijgt door de systematische
j ontvouwing een machtige versterking. De
prini cipieele uitwerking der geloofsleer maakt aan
merkelijke vorderingen, de hoofdgedachten ver
takken zich, maar in ieder onderdeel blijft het
geloof een gc-heel, en wil als geheel aangekomen
zijn. De ordening van het zedelijk-practische le
ven, welke de Kerk van oudsher als hare aange
legenheid aan zich trok, wordt ongemeen nauw
keuriger en scherper, doordien hier voor het eerst
een stelsel van moraaltheologie ontwikkeld is ;
daarmede komt voor het eerst de macht der Kerk
en van hot priestfrdom over de meest innerlijke
gewaarwordingen des nieusc'nen tot vollen bloei,
de Kerk wordt nu geheel en al het geweten der
menschheid. Daarbij blijfc Thomas niet gelijk
Augustinus bij de algemeene idee der Kerk, maar
in haar streeft hij naar eeue vaste inrichting met
ecu ailes behev-r.icheiide >.pits ; in den kamp voor
de Kerk is hij eveneens een voorvechter der
hiërarchie. Verschillende- gedaohtenstroomingen
werken hier tot n doel samen : het aandringen
op vaste eenheid der Kerk als van n enkel
lichaam (unum corpus), do overtuiging nopens
eene algemeene wereldwet van voortgaande
mededeeliug der krachten van boven at'; door
tus! schengdedingen Leen, naar beneden toe (waarbij
Thomas uitdrukkelijk op Diouysius zich be
roept), eindelijk de meening, die bij een
rniddcieeuwsch denkei1 vanzelf zich verstaat, dal
tot volledige werkelijkheid bij ons eene zicht
bare belichaming behoort, dat dienvolgens
eene- levende eenheid zonder de beerschende
i macht eener persoonlijkheid onmogelijk is. Zóó
j wordt Thomas de hoofdvertegenwoordiger der
l concentratie van de kerkelijke macht in ne
j etikele hand, de wijsgeer van het Pausüom :
zonder aarzelen wordt hier den opperpriester de
j -ordening'' van geloofssymbolen (fidei symbolum
ordiuare) toegewezen. Tegelijkertijd doen bij zoo
danige zichtbare concentratie der kerkelijke
macht de aanspraken naar buiten met meer klem
zich gelden. Do Kerk heeft hier liet on
voorwaar