De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 20 april pagina 5

20 april 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 669 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?van Londen. Bovendien bezat Lloyd in Sittingiourne een papiermolen die 200 ton papier in de week fabriceert en hy pachtte in Algiers 100.000 acres land voor de cultuur van het espar'tero-gras, dat in de papierfabricatie gebruikt wordt. Eduard Lloyd bezat een onvermoeide "werkkracht, en eerst toen hij iii Augustus 1889 aan een hartkwaal begon te lijden, trok hij zich uit zijn zaken terug. Hij was een typische krantenman en huldigde liberale ideeën. De schrijver Friedrich Friedrich is 11. Zondag te Dresden gestorven. Hij was den 2 Mei 1828 te Grossmahlberg in Brunswijk geboren, bezocht het gymnasium te Wolffenbüttel en studeerde te ?Göttingen, Halle en Jena in de theologie Hij gevoelde al vroeg voorliefde voor letterkundige studiën. Sinds 1858 leefde hij uitsluitend van de opbrengst zijner pennevruchten, verhuisde van Leipzig naar Berlijn, waar hij een tijd lang de Gerichts-Zeitung" redigeerde, ging in 1872 naar Eiscna h, keerde in 1878 naar Leipzig terug en woonde de laatste jaren te Dresden. Als romanschryver legde hij ee.ie buitengewone vruchtbaar heid aan den dag; het meest bekend zijn : Die Orthodoxen, Des Zweiflers Umkehr, Der Tod des Verraters, Die Frau des Ministers, Fromm und Frei, Die Schlossfrau. Ook verschenen er een aantal vertellingen, humoristische schetsjes enz. van zijne hand. Vrijdagavond droeg Mej Titia van Gelder in Odéon, ten voordeele van de Volksleesbibliotheek, «enige Fransche en Hollandsche gedichten voor. In het byzonder als diseuse (in Les prunes en oh! Monsieur ) toonde Mej. van Gelder veel talent; in de meer gedeclameerde lyrische ge dichten, vooral in de Hollandsche, was hare mu zikale stem bijna al te muzikaal, zoodat men soms van louter galmen en points d'orgue den zin der verzen niet volgen kon. TAALZONDEN. Er zijn gelukkig weinig verkeerdheden waaraan het menschdom zich zoo algemeen schuldig maakt, als aan het zondigen tegen de taal. Een brief j onder taalfouten is zeldzamer dan menige duur betaalde autograaph; het kwaad is zoo algemeen, dat bijna niemand er zich meer aan ergert. Trouwens, de meesten zijn zich wel bewust dat zij op dit punt ook niet geheel zuiver op de graat zijn, en zij gedragen zich dus naar de vermaning: Wie uwer zonder zonden is, die werpe den «ersten steen op n'importe qui." Zelfs in be schaafde kringen wordt tegen den geest der taal gezondigd en men kan gerust zeggen dat de meeste beschaafden, ook de mannen van het vak fouten tegen de taal maken; zelfs de beste schrij vers en dichters slapen wel eens in, even goed als Homerus. Ieder die met taalgevoel begaafd is ?en niet oppervlakkig leest, zal ook in de werken van de beste auteurs op bedenkelijke wendingen «n uitdrukkingen gestuit hebben; maar men is gewoon er vluchtig overheen te loopen en een oogenblik later is de ontvangen indruk reeds «itgewischt. Niet aldus de heer Theodor Sosnosky; hij be schouwt de jacht op taalfouten als eene soort van sport, en zijn buit heeft hij neergelegd in een onderhoudend boekje : Sprachsünden. Eine Blüthenlese aus der modernen deutschen Erz hlungsliteratur." Het zijn geen armzalige stumperds «p wie hij jacht heeft gemaakt, maar de scalpen van de beste Duitsche dichters en schrijvers prij ken aan zijn gordel. De schrijver heeft zijn werk stelselmatig inge deeld en onderscheidt vier hoofdrubrieken: fouten tegen do vormregels, tegen de syntaxis, leelijke stijl en eindelijk foutieve tropen en onzin. Onder de honderden voorbeelden, die hij noemt, zijn er verscheidene al heel vermakelijk; om de' aardig heid niet verloren te laten gaan, geven wij ze hier voor het meerendeel onvertaald weer. Bij Jensen is te lezen: Seine Stirn suchte unbefangen zu vernemen, doch sie schüttelte ebenialls den Kopf." Tamelijk dubbelzinnig klinkt eene opmer king van Wachenhusen: Hare gestalte moest slank en imponeerend zijn, voor zoover dat onder haar mantille te zien was." Jonge dames behooren zich in geen geval onder de mantille te laten kijken. Ebers schrijft in een onbewaakt oogenblik : Taglich trieben sie neue SpieJe, wie anch das Meer an keinem Tage dem andern gleicht." _ Men is van Duitsche auteurs een ingewikkelden zinsbouw gewoon, maar de volgende zin van E. v. Wald-Zedtwitz is al een heel taaie: Die jungej bestimmt wunderschöne, nach dem heutigen Geschmack aber etvas zu leicht bekleidete Groszoder Urgroszrautter, deren allzu aufdringliche Buste verschamt durch den silbernen Pokalunter der gekitteten Glasglocke, einem Ehrengeschenke des seligen Urahnen, dem Schrecken aller dienen den Geister, die verdammt sind, alle vier Wochen einmal dieses zerbrechliche Heiligthum der Familie, an welches die Hausfrau nicht misszuverstehende Anspielungen auf Lohnabzüge im Falle unvorsiehtiger Zertrümmerung knüpft, abzuwischen, nur nothdürftig kachirt, blickt mild aus prunkvollem Rahmen auf die sich mehrende Engigkeit hernieder." Het is een heele opluchting, als men dien stilistischen lintworm kwijt is. Valsche tropen ontstaan gewoonlijk als men het eenvoudige versmaadt en iets zeer mooi wil zeggen, en daardoor wordt het doel juist gemist. Het beeld moet de voorstelling duidelijk maken, maar een onjuist of valsch beeld verzwakt den indruk. Dit is bv. het geval met de edolsteinblauen Augen" waarvan Wilhelm Jensen spreekt. Saphirblau" zou het begrip gedetermineerd en duidelijk gemaakt hebben; naar edelsteinblau" is veel te algemeen en verzwakt het dus. Jen sen schrijft ook: Ihr blonder Kopf liatte sich unwillkürlich zurückgelegt und schliet"; over dit slapen van het hoofd kan men slechts beden kelijk het hoofd schudden. Baron Liliencron: Dor Engel des Hochmuths lag bestimmt in ihren Blieken"; welk een onzin krijgt m«n, als men dit beeld ontleedt. Dezelfde aristocratische schrij ver zegt: Erinnerung, anch die süsseste, ist ein stachlich Hemd, wenn man es berzieht". Steke lige hemden zijn goddank nooit in de mode ge weest. Men merke op, dat de herinnering eerst dan dit ongemakkelijke en zeker ook ongezonde kleedingstuk is, als men het aantrekt; men trekke het dus eenvoudig niet aan. Wie tot nog toe met genot naar het nachtegaalgezang heeft geluisterd, zal medelijden met de arme diertjes krijgen, als hij leest dat Bleibtreu dit gezang noemt den flennenden Geschlechtsschmerz der Nachtigallen"; wie zou zoo iets achter de reine vogelen des velds gezocht hebben! Nog een staaltje van Liliencron: In die grossen braunen Augen senkte sich das Bild hinein und senkte sich langsam auf einem Fahrstuhl, urn dort sitzen zu bleiben und wann? wieder emporzutauchen". Het beeld is aan het mo derne leven ontleend en mag ongetwijfeld ook op nieuwheid bogen. Conradi vraagt: Wo bleiben die Bosinen in dem Stollenteige deines IchsV" Ik weet het waarlijk niet Dezelfde schrijver laat een minnaar in de volgende bewoordingen zijne geliefde vragen, zich aan hem over te geven: Wandle, Weib, im Namen des neues Geistes! Siehe! nur die Ahmtng das Geheiraniss ist Gewissheit und Klarheit Offenbarung und Kraft. Nur das Geheimniss ist Enfhülhmg undErfüllung! Verstehrt du mich, Weib V" Wij vreezon dat de vrouw er geen jota van begrepen heeft. Kosegger spreekt van een knielende ziel" en Jensen van den todtenfinsteren Mondduft der Syringen". Wilbramlt beweert: Ein geheimes Jauchzen schoss mir wie eine Blutwelle ins Gesicht". Vacano en graaf Stadion schrijven: Ein nachtdunklcr Kuss von einem Florhütchen zwangte ihre Locken in's, Gesicht". Sie sah aus wie ein Kuss". Hoeaiet een kus er uit? Een zeer geschikt onderwerp voor een prijsvraag. Hermann Hoiberg haalt zijn vergelijkingen uit den verfpot; Er schweigt mit schwarzgrauer Verachtung berhaupt oder er wirtt einige lilarothgrüne Bemerkungen dazwischen". Met bemerkingen" schermen de Hollanders ook druk, maar gelukkig hebben wij slechts enkele auteurs die zulke ververs-vergelijkingen gebruiken. Walloth schrijft ook: Inin dunkt der Bliek seines Geistes und Auges so zerknittert und unvrebogen". Maar dat is nog niets bij het volgende van den zelfden schrijver: halb verlegen, halb wüthcnd, halb wehmüthig". Herinnert gij u niet. mijnheer Walloth, op school geleerd te hebben, dat een geheel maar twee helften heeft? Jensen schrijft ergens: Aus ihrer Miene sprach etwas Unantastbares, dass es jeden Argwohn versclieucht liatte, selbst wenn sie im Dunkel der Mitternacht ohno Begleitung durch die Strassen gegangon ware". Hoe kan men in een donkeren nacht het onaan tastbare in haar voorkomen bemerken? Men ziet, het is niet onaardig den heer Sos nosky op zijn strooptochten te vergezellen. Hot boekje is echter niet voor de aardigheid, maar met een ernstig dool geschreven. Een pessimist zal zeggen, dat de schrijver tijd en moeite ver spild heeft: de beroemden zullen met een min achtend lachje de schouders ophalen over die aanvallen, en de stumperds zullen denken: als de grooten zulke flaters maken, wie zal dan mij een enkel bokje kwalijk nemen ? Doch gij, lezer, doe gij niet desgelijks. EEN LEXTEM011GEX. Twee Kteitslenaars. 't Is zelfs in de ochtenduren reeds warm genoeg voor een demi-saison. 's Nachts heeft een Hink regciibuitje, schijnt het, de kou -weggespoeld, en nu de zon de straten reeds gedroogd heeft, is er een warme geur in de lacht, die de ademhaling gemakkelijk maakt. Dit doet den bloedsomloop versnellen en de menscheu zien er kleuriger uit dan in de koude, vochtige, voorafgaande dagen. Niet alleen de menscheu; over de nog naakte takken der stadsboomen is een groen waas geko men. De schutblaadjes der knoppen liggen tussclien de groeven der straatsteenen, en het teêre groene loof is uitgeschoten. De takken spreiden zich wij der uit, zij rekken zich in de lentelucht, en groeien de zomerzon te gemoet. De huizen zijn nieuw geschilderd, de regen liad blauwe streepeu op de groene deuren getrokken, nu spiegelt de bakkersknecht zich in het glimmend gelakte oppervlak. Het is een genot nu, 's morgens vroeg, naar mijn bureau te wandelen. Daar komt een tram uit do Utrec'htschestraat de brug oprijden. Er staan een paar heeren voorop, erin zit een oud vrouwtje. De conducteur grijpt naar de schel, en wenkt: of ik mee wil! Ik beduid hem, dat ik niet mcêwil. Is het nu weer om te trammen? Ik slenter dat is Jict juiste woord ik slenter de straat langs, dankbaar dat geen scherpe wind mijn keel prikkelt en aan het hoesten brengt, en blijf op het Rembraudtsplein naar den parkaaulcg staan kijken. Daar is een kunstenaar in zijn vak aan het werk. Reeds voor lang is er nieuwe aarde in de perken gebracht, en zijn de paden opgehoogd en vastgestampt. De heesters zijn nagezien en er zijn nieuwe graszoden op de randen gelegd. Hot groote bekende rozenperk bij de Amstelstraat is reeds in orde, doch de struiken en de stammen vertooiien nog maar enkele groene blaadjes. Aan de zijde van het horbeckepleiu zijn nog perken geheel ledig, maar des tuiumans trots is het perk om Rembrandt, niet de uageltakkcn in vollen bloei en de uitkomende tulpen. In drie kleuren zijn de bloemtrosscu te gelijker tijd uitgekomen eu om de zwaarte zijn zij door de zorgzame hand van den hovenier gestut, door zinken staafjes in den vorm van bladen. Naast elke plant staat zulk een steun; uu kunnen zij ook nog goed blijven. De roode tulpen zijn bijna uit en de gele vol gen weldra. Als zoovele vonken komen de roode bloemkel ken boven liet groen uit. Ik kan mij begrijpen dat de verzorger er trotscli op is. Wij liebben in de Amstelstad ook nog elders kleine parkeu en plantsoenen, doch ik keu er geen zoo goed verzorgd als liet Rembraudtsplem. Geen gras schijnt mij zoo fluweelig, zoo gelijk onderhouden, zoo f ij u van spriet. Doeh de tuinman is ook steeds aan het werk. Van 's morgens vroeg, totdat hij de hekken sluit, vindt zijne hand wat te doen. Het plekje gronds, dat op initiatief van wijlen burgemeester Den Tcx tot plantsoen werd gewijd, is aan zijn zorgen best toevertrouwd. . Geen twijfel, het kost handen vol geld; maar het mag er ook zijn. En vraag het den ouden van dagen, die er een rustplaats zoeken onder het lommer; vraag het den jongen van jaren, die er zonder gevaar voor trams en snorders in het zon netje hun wangen laten kleuren, eens of zij het plekje waardccrcu r1 Ik zelf, die tusschen beiden in sta, en maar buiteu-lid ben van dezen stadstuin, ik troost, mij als ik mijn inkomstenbelasting bel aal met de ge dachte, dat een gedeelte ervan wellicht omgezet wordt in de bloeiende planten, die de tuinman op het llcmbraudtsplein aanbrengt. Deze kunstenaar in de open lucht heeft mijn volle sympathie; ik besef ten volle het gewicht zijner waardigheid, ik heb niets verwonderd gekeken, toen een agent van politie mij eens mededeelde, dat in het plant soen geen politiepost was. De omliggende posten reiken alleen tot het hek. Daarbinnen is de ho venier naast God, de tuinder in zijn tuin!" Zijn macht strekt zich uit over hoornen en planten, zoowel als over kwajongens eu kinderwagens. Als ik uog een kwajongen ware, zou ik het ook niet wagen op de grasrandeu te loopen. De bestraffende schreeuw van den tuinman zou mij doen beven. Maar wel ben ik bereid om hem bij ccnig conflict, te steunen; mijn wandelstok van Spaanscn riet. staat hem ten dienste! Patscli!" klinkt het naast mij op den grond. Daar is een andere kunstenaar aan het werk. Een tweede stadsiiguur, een Iciitcbodc, een straatkiiust.enaar, ecu slaugmcnscii. Ik bedoel niet zulk een afschuwelijk wezen als men ook in de hoofdstad wel eens vertoond heeft. Zulk een man zonder boenen, die zich wringt als ware hij een elastieken pop Noen! ik bodoel een waardig stedelijk beambte, in wit linnen uniform en met een lederen helm op het hoofd. /iet in welk een fiere houding hij daar slaat. 2de Jaargang. Schaakspel. 20 April 1890. EVANS Partij gespeeld den 20 tusschen Olland (Sissa). Wit. l e2 e4 2 gl f3 3 f l c4 4 b2 b4 5 c2 c3 6 d2 d3 7 a2 a4 8 cl e,3 a) 10 c4 X eG 11 dl b3 12 O O c) 13 bl d2 e) 14 e4Xd!ïf) 15 d2 e4 16 d3 X e4 17 al dl 18 e4 X d5 19 e3 e4 20 e4 X d5 21 fl - el GAMBIET. Maart 1890 te Hilversum, de heeren: Terbraak (Philidor). Zwart. e7 e5 b8 cG f8 c5 c5 bG g8 fG d7 d6 a7 a6 bG X e3 c8 eG f7 V' cG dG d5 l) 0 0 d) AS dG eG X do fG; cG e7~ c7 cG c(> X d5 gÖh8 h) h7 h6 i) e7-^g6 22 c3 c4 b7 bG 23 b.'ïc3 f8 e-8 /,:) 24 el e4 1) e8 e7 25 c4 c5 1)6 X c5 m) Stand na den 9den zet van zwart. ZWART 2G M X ff) '21 d5 dG 28 dG d7 n) 29 c3 e4 o) 30 dl fl ?U cf) cG ,'i2 cG X d7 33 c4Xc5 34 fl cl 35 13 X e5 d(5 fG e 7 cG a8 d8 1<> e< 2) f8 x d7 (17 dG r) cG X o1"1 opgegeven. <t\ Gewoonlijk wordt de loopor naar g.) g(..spe< /,) Tl'j.n- de/.en zet vezwakt /.\\'art zijn centrnm, en ^eett zi.i;i tei,r>/n>tan'ler -?cli'^enlieid t(,t (ien aanval, ds - eT iiiucst ye^ehirdrn, waarna /.\vart ininstfiis ev...n^i,ed aib wit c') N.nxlit' wegen.s IV, -- gi. il) Ei'ni.^zins gevaarlijk deor de zwakte der een'mmpl(,nnen. c) Wit drci;;t nn door 1)4 l)-i rten ] ion c5 te veroveren. waardoor z\\-;irt gedwongen wordt ds dt> te spelen. Merk waardig i» liet civi'i-iacMi-,, dat bijna alle nn volgende 7..'!ten van y,\van gedwongen zijn, alles tengevolge van den zwak ken ile zet. f) Bfgin eener ver reikende coibbïnafie, die zwart een pion kost, .'/) Ook e,p andere tegenzetten verliest zwart altijd een pion. ;,) Ka a8 - dS kan geschieden: 20. c4 X d5, c" X d5 21. f l -- el, f s -. i>S: 22. el - e2; es - e7 : 23. e2 - d2 en wit wint ecu stuk. i) Noodig om f3 go te verhinderen, zwart verdedigt zieh z.oo goed mogelijk. Het linkerbeen vooruit, de slang in de handen, de straalpijp gericht. Hoe duidelijk is het, dat hij de meester is, ziju makker, die de standpijp op de Veclitwaterleiding schroeft, zijn schildknaap. Met een bewe ging zijner hand heeft hij de voorbijgangers beduid, dat hij beginnen gaat, hij opent de kraan eu floep! daar stuift de meters lange waterstraal vooruit. En de kunstenaar ziet toe op zijn werk. Door een licht scbudden van de pijp, geeft hij aan den straal ecu golvende beweging; op de straatsteenen en het trottoir teekent hij aldus een geschulpten rand. In een halven cirkel draait hij rond en be strijkt dan de grootst mogelijke oppervlakte. Zand en stof spoelt hij in de goot, ligt er vuil, dan sluit hij den breedeu bek van de pijp, en laat met kracht deu saamgedrongcu straal op het plekje spelen. Achter hem staat een groepje straatslijpers ea jongens. De eersten geven kritiek op zijne hande lingen Zij zouden dien boom wat geven", of die papieren weg doen stuiven". Doch de slaiigmensch luistert niet; n als kunstenaar, u als stedelijk beambte stoort hij zich uiet aan opmerkingen. De straatjongens bewonderen hem. Welk een genot zouden zij liet achten dien waterstraal te mogen belieereu; welke liefhebberij is ook zoo ver lokkend als bet spelen met water? (altijd ua met vuur). Hedenmorgen zag ik nog eenige jeugdige Amsterdammers, op den rand van liet monument op den Dam gezeten, die hunne petten in het water doopten eu er elkaar mede om de ooren sloegen. O! Een vijftal minuten bestuurder van een Vechtwaterleidiugstraal te zijn! Doch op hen let de kunstenaar evenmin. Hij gaat aandachtig met ziju werk voort. Hij maakt geen gebbet.jcs." Hij legt bet niet toe op de enkels der dienstmeisjes, die met bijeen. gehouden rokken over de plassen trippelen. Hij gevoelt iiict deu minsten lust om de glimmend gepoetste schoenen van die daudies te bespatten met het opspringende zand. Dat laat iiij aan ecu andere slooaie" over, hij doet zijn welk kunstvol, en daarmee uit. Als hij gereed is, beveelt hij afschroeven, hij laat liet water dat iiog in de pijp is, uitloopen en slingert de slang dau over ziju schouder. In zijn booge vetlcêreii laarzen stapt hij voort, gevolgd door zijn kameraad met de standpijp. Zooveel me ter verder houdt liij halt, en begint zijn werk daar. Het is een verfrissclicud gezieiit den waterstraal door de ruimte te zien snellen. De zon teekent er een regenboog in. Ik groet dien kunstenaar van den waterstraal, zooals ik liet, dcu kunstenaar van het Rembrandtsplaiitsocn heb gedaan, en dat niet alleen als stede lijke beambten, maar vooral en iu de eerste plaats als voorloopcrs vau zonneschijn cu warmte .... O! Leiitemurgen, wees gegroet! 10 April. JEANS. Z1.1X VAMPYTï,. Kiine Kuitstcuaursf/cschiedeiiis, naar C. SCUOTTER. Zij had tweeërlei blikken, Paula-Maria. Vast en regelrecht wendden zich de groote, grijsae'htig blin kende oogappels op dcngene die zich tot haar richtte, met iel s kiiiderlijk-oiischuldig.s, iets smeekeuds bijna. Zoo helder waren die zonderlinge oogeu, dat meu meende daardoor heen tot diep in een rein jong hart te kunnen zien. Keerde men zich echter af, eu trof de blik van terzijde, dan word hij hard en stekend, hij scheen de menscheu te willen uitkleeden, zich iii hun merg boreu, het beste uit lieu te willen uitzuigen. Maar dien tweeden blik ving zelden iemand op. ,Paula Maria is eeiie buitengewone schoonheid", zeiden allen die haar zagen, haar profiel is klassiek, hare figuur zal zich heerlijk ontwikkelen, want zij is nog jong, nauwelijks twintig." Met een beetje zilver op zak, een voddigeu pclsmantel om clc schouders, een groot rau/.ikaal talent eu een fatsoenlijke opvoeding was zij uit de provincie gekomen, zooals tallooze anderen, om een beurs aan het conservatorium te vragen. Maar zij was 't laatst gekomen, de vrije plaatsen waren al vergeven, eu zij zou hebben moeten terugkeeren of bedelen als Alexander A'itachcfl', de beroemde iXiiachefl', er niet. geweest was. Die had haar h.ooren spelen, en haar hoogbegaafd en schoon gevonden, bijzonder schoon; zijn oud hart vatte, half uit ge woonte, belachelijk snel vuur. Hij had baar bij zijn lessen toegclat.cn, haar ondersteund, en nu reeds sedert tien maanden haar ook privaatlesscu gege ven, voor zijn pleizier natuurlijk. Maar dat zon nu een einde nemen, want Nitaobrff had ziju besluit te kennen gegeven, met het Conservatorium gedaan te maken; het zwervend leven, de knustrcizen waaraan hij sedert veertig jaren gewoon was, trokken hem weder aan. Dat hij liet ooit. had opgegeven, was enkel de schuld van deu specialist te St. Petersburg, die gezegd had: Ge zijl, ongcloofclijk n TVCUS overspannen^ ge kunt de voortdurende agitatie niet \erdragen, en moet uu eindigen." Zoo had hij zich dan een jaav aan het conservatorium laten binden, alleen bij wijze van proef, want hij kende zich zelf en wist, dat hij de lucht van de concertzaal moest inademen, zich de zenuwen door den storm der toejuichingen laten electiiscereii, om te kunnen leven, om niet vau ouderdom en zwakte ineen te zinken. In het kunstenaarslexicon was te lezen, dat hij pas vijftig jaar was, maar hij zag er uit als boven de zestig. Het, kleine, zenuwachtige, trillende mannetje had jnct den tijd geheel het uiterlijk vau een grijsaard gekregen. Yan de golvende kunstenaarsmaneu waren een paar zilverlokkeu over gebleven, die voortdurend angstig over het lage voorhoofd beefden; het kleine gezicht was gerim peld en pcrkamer.tkleurig, gang en beweging wa ren onvast geworden, alleen de handen, de toovervingers, waren jong en sterk gebleven. Zoo k\iam het dat hij zich in de concertzaal nog altoos als een der eerste virtuozen handhaafde. Mochten de nienschcn al geglimlacht, hebben, wanneer het oude heertje met kleine pasjes het, podium beklom, zoodra hij met de vuist van een jongen man in do toetsen begon te woelen, stierf de glimlach weg, bewondering verdreef den spot. Octaven bruischten, aaneenschakelingen van trillers stortten over

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl