Historisch Archief 1877-1940
No. 669
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?van Londen. Bovendien bezat Lloyd in
Sittingiourne een papiermolen die 200 ton papier in
de week fabriceert en hy pachtte in Algiers
100.000 acres land voor de cultuur van het
espar'tero-gras, dat in de papierfabricatie gebruikt
wordt. Eduard Lloyd bezat een onvermoeide
"werkkracht, en eerst toen hij iii Augustus 1889
aan een hartkwaal begon te lijden, trok hij zich
uit zijn zaken terug.
Hij was een typische krantenman en huldigde
liberale ideeën.
De schrijver Friedrich Friedrich is 11. Zondag
te Dresden gestorven. Hij was den 2 Mei 1828
te Grossmahlberg in Brunswijk geboren, bezocht
het gymnasium te Wolffenbüttel en studeerde te
?Göttingen, Halle en Jena in de theologie Hij
gevoelde al vroeg voorliefde voor letterkundige
studiën. Sinds 1858 leefde hij uitsluitend van de
opbrengst zijner pennevruchten, verhuisde van
Leipzig naar Berlijn, waar hij een tijd lang de
Gerichts-Zeitung" redigeerde, ging in 1872 naar
Eiscna h, keerde in 1878 naar Leipzig terug en
woonde de laatste jaren te Dresden. Als
romanschryver legde hij ee.ie buitengewone vruchtbaar
heid aan den dag; het meest bekend zijn : Die
Orthodoxen, Des Zweiflers Umkehr, Der Tod des
Verraters, Die Frau des Ministers, Fromm und
Frei, Die Schlossfrau. Ook verschenen er een
aantal vertellingen, humoristische schetsjes enz.
van zijne hand.
Vrijdagavond droeg Mej Titia van Gelder in
Odéon, ten voordeele van de Volksleesbibliotheek,
«enige Fransche en Hollandsche gedichten voor.
In het byzonder als diseuse (in Les prunes en
oh! Monsieur ) toonde Mej. van Gelder veel
talent; in de meer gedeclameerde lyrische ge
dichten, vooral in de Hollandsche, was hare mu
zikale stem bijna al te muzikaal, zoodat men soms
van louter galmen en points d'orgue den zin der
verzen niet volgen kon.
TAALZONDEN.
Er zijn gelukkig weinig verkeerdheden waaraan
het menschdom zich zoo algemeen schuldig maakt,
als aan het zondigen tegen de taal. Een brief
j onder taalfouten is zeldzamer dan menige duur
betaalde autograaph; het kwaad is zoo algemeen,
dat bijna niemand er zich meer aan ergert.
Trouwens, de meesten zijn zich wel bewust dat
zij op dit punt ook niet geheel zuiver op de graat
zijn, en zij gedragen zich dus naar de vermaning:
Wie uwer zonder zonden is, die werpe den
«ersten steen op n'importe qui." Zelfs in be
schaafde kringen wordt tegen den geest der taal
gezondigd en men kan gerust zeggen dat de
meeste beschaafden, ook de mannen van het vak
fouten tegen de taal maken; zelfs de beste schrij
vers en dichters slapen wel eens in, even goed
als Homerus. Ieder die met taalgevoel begaafd is
?en niet oppervlakkig leest, zal ook in de werken
van de beste auteurs op bedenkelijke wendingen
«n uitdrukkingen gestuit hebben; maar men is
gewoon er vluchtig overheen te loopen en een
oogenblik later is de ontvangen indruk reeds
«itgewischt.
Niet aldus de heer Theodor Sosnosky; hij be
schouwt de jacht op taalfouten als eene soort van
sport, en zijn buit heeft hij neergelegd in een
onderhoudend boekje : Sprachsünden. Eine
Blüthenlese aus der modernen deutschen Erz
hlungsliteratur." Het zijn geen armzalige stumperds
«p wie hij jacht heeft gemaakt, maar de scalpen
van de beste Duitsche dichters en schrijvers prij
ken aan zijn gordel.
De schrijver heeft zijn werk stelselmatig inge
deeld en onderscheidt vier hoofdrubrieken: fouten
tegen do vormregels, tegen de syntaxis, leelijke
stijl en eindelijk foutieve tropen en onzin. Onder
de honderden voorbeelden, die hij noemt, zijn er
verscheidene al heel vermakelijk; om de' aardig
heid niet verloren te laten gaan, geven wij ze hier
voor het meerendeel onvertaald weer. Bij Jensen
is te lezen: Seine Stirn suchte unbefangen zu
vernemen, doch sie schüttelte ebenialls den
Kopf." Tamelijk dubbelzinnig klinkt eene opmer
king van Wachenhusen: Hare gestalte moest slank
en imponeerend zijn, voor zoover dat onder haar
mantille te zien was." Jonge dames behooren zich
in geen geval onder de mantille te laten kijken.
Ebers schrijft in een onbewaakt oogenblik :
Taglich trieben sie neue SpieJe, wie anch das Meer
an keinem Tage dem andern gleicht."
_ Men is van Duitsche auteurs een ingewikkelden
zinsbouw gewoon, maar de volgende zin van E. v.
Wald-Zedtwitz is al een heel taaie: Die jungej
bestimmt wunderschöne, nach dem heutigen
Geschmack aber etvas zu leicht bekleidete
Groszoder Urgroszrautter, deren allzu aufdringliche
Buste verschamt durch den silbernen Pokalunter
der gekitteten Glasglocke, einem Ehrengeschenke
des seligen Urahnen, dem Schrecken aller dienen
den Geister, die verdammt sind, alle vier Wochen
einmal dieses zerbrechliche Heiligthum der Familie,
an welches die Hausfrau nicht misszuverstehende
Anspielungen auf Lohnabzüge im Falle
unvorsiehtiger Zertrümmerung knüpft, abzuwischen, nur
nothdürftig kachirt, blickt mild aus prunkvollem
Rahmen auf die sich mehrende Engigkeit
hernieder." Het is een heele opluchting, als men
dien stilistischen lintworm kwijt is.
Valsche tropen ontstaan gewoonlijk als men het
eenvoudige versmaadt en iets zeer mooi wil
zeggen, en daardoor wordt het doel juist gemist.
Het beeld moet de voorstelling duidelijk maken,
maar een onjuist of valsch beeld verzwakt den
indruk. Dit is bv. het geval met de
edolsteinblauen Augen" waarvan Wilhelm Jensen spreekt.
Saphirblau" zou het begrip gedetermineerd en
duidelijk gemaakt hebben; naar edelsteinblau"
is veel te algemeen en verzwakt het dus. Jen
sen schrijft ook: Ihr blonder Kopf liatte sich
unwillkürlich zurückgelegt und schliet"; over
dit slapen van het hoofd kan men slechts beden
kelijk het hoofd schudden. Baron Liliencron:
Dor Engel des Hochmuths lag bestimmt in ihren
Blieken"; welk een onzin krijgt m«n, als men dit
beeld ontleedt. Dezelfde aristocratische schrij
ver zegt: Erinnerung, anch die süsseste, ist ein
stachlich Hemd, wenn man es berzieht". Steke
lige hemden zijn goddank nooit in de mode ge
weest. Men merke op, dat de herinnering eerst
dan dit ongemakkelijke en zeker ook ongezonde
kleedingstuk is, als men het aantrekt; men trekke
het dus eenvoudig niet aan. Wie tot nog toe met
genot naar het nachtegaalgezang heeft geluisterd,
zal medelijden met de arme diertjes krijgen, als
hij leest dat Bleibtreu dit gezang noemt den
flennenden Geschlechtsschmerz der Nachtigallen";
wie zou zoo iets achter de reine vogelen des velds
gezocht hebben! Nog een staaltje van Liliencron:
In die grossen braunen Augen senkte sich das
Bild hinein und senkte sich langsam auf einem
Fahrstuhl, urn dort sitzen zu bleiben und wann?
wieder emporzutauchen". Het beeld is aan het mo
derne leven ontleend en mag ongetwijfeld ook op
nieuwheid bogen. Conradi vraagt: Wo bleiben
die Bosinen in dem Stollenteige deines IchsV" Ik
weet het waarlijk niet Dezelfde schrijver laat
een minnaar in de volgende bewoordingen zijne
geliefde vragen, zich aan hem over te geven:
Wandle, Weib, im Namen des neues Geistes!
Siehe! nur die Ahmtng das Geheiraniss ist
Gewissheit und Klarheit Offenbarung und Kraft.
Nur das Geheimniss ist Enfhülhmg undErfüllung!
Verstehrt du mich, Weib V" Wij vreezon dat de
vrouw er geen jota van begrepen heeft. Kosegger
spreekt van een knielende ziel" en Jensen van
den todtenfinsteren Mondduft der Syringen".
Wilbramlt beweert: Ein geheimes Jauchzen schoss
mir wie eine Blutwelle ins Gesicht". Vacano en
graaf Stadion schrijven: Ein nachtdunklcr Kuss
von einem Florhütchen zwangte ihre Locken in's,
Gesicht". Sie sah aus wie ein Kuss". Hoeaiet
een kus er uit? Een zeer geschikt onderwerp
voor een prijsvraag. Hermann Hoiberg haalt zijn
vergelijkingen uit den verfpot; Er schweigt mit
schwarzgrauer Verachtung berhaupt oder er wirtt
einige lilarothgrüne Bemerkungen dazwischen".
Met bemerkingen" schermen de Hollanders ook
druk, maar gelukkig hebben wij slechts enkele
auteurs die zulke ververs-vergelijkingen gebruiken.
Walloth schrijft ook: Inin dunkt der Bliek seines
Geistes und Auges so zerknittert und unvrebogen".
Maar dat is nog niets bij het volgende van den
zelfden schrijver: halb verlegen, halb wüthcnd,
halb wehmüthig". Herinnert gij u niet. mijnheer
Walloth, op school geleerd te hebben, dat een
geheel maar twee helften heeft? Jensen schrijft
ergens: Aus ihrer Miene sprach etwas
Unantastbares, dass es jeden Argwohn versclieucht liatte,
selbst wenn sie im Dunkel der Mitternacht ohno
Begleitung durch die Strassen gegangon ware".
Hoe kan men in een donkeren nacht het onaan
tastbare in haar voorkomen bemerken?
Men ziet, het is niet onaardig den heer Sos
nosky op zijn strooptochten te vergezellen. Hot
boekje is echter niet voor de aardigheid, maar
met een ernstig dool geschreven. Een pessimist
zal zeggen, dat de schrijver tijd en moeite ver
spild heeft: de beroemden zullen met een min
achtend lachje de schouders ophalen over die
aanvallen, en de stumperds zullen denken: als de
grooten zulke flaters maken, wie zal dan mij een
enkel bokje kwalijk nemen ?
Doch gij, lezer, doe gij niet desgelijks.
EEN LEXTEM011GEX.
Twee Kteitslenaars.
't Is zelfs in de ochtenduren reeds warm genoeg
voor een demi-saison. 's Nachts heeft een Hink
regciibuitje, schijnt het, de kou -weggespoeld, en
nu de zon de straten reeds gedroogd heeft, is er
een warme geur in de lacht, die de ademhaling
gemakkelijk maakt.
Dit doet den bloedsomloop versnellen en de
menscheu zien er kleuriger uit dan in de koude,
vochtige, voorafgaande dagen.
Niet alleen de menscheu; over de nog naakte
takken der stadsboomen is een groen waas geko
men. De schutblaadjes der knoppen liggen tussclien
de groeven der straatsteenen, en het teêre groene
loof is uitgeschoten. De takken spreiden zich wij
der uit, zij rekken zich in de lentelucht, en groeien
de zomerzon te gemoet.
De huizen zijn nieuw geschilderd, de regen liad
blauwe streepeu op de groene deuren getrokken,
nu spiegelt de bakkersknecht zich in het glimmend
gelakte oppervlak.
Het is een genot nu, 's morgens vroeg, naar mijn
bureau te wandelen. Daar komt een tram uit do
Utrec'htschestraat de brug oprijden. Er staan een
paar heeren voorop, erin zit een oud vrouwtje.
De conducteur grijpt naar de schel, en wenkt: of
ik mee wil! Ik beduid hem, dat ik niet mcêwil.
Is het nu weer om te trammen?
Ik slenter dat is Jict juiste woord ik
slenter de straat langs, dankbaar dat geen scherpe
wind mijn keel prikkelt en aan het hoesten brengt,
en blijf op het Rembraudtsplein naar den parkaaulcg
staan kijken.
Daar is een kunstenaar in zijn vak aan het werk.
Reeds voor lang is er nieuwe aarde in de perken
gebracht, en zijn de paden opgehoogd en
vastgestampt. De heesters zijn nagezien en er zijn nieuwe
graszoden op de randen gelegd.
Hot groote bekende rozenperk bij de Amstelstraat
is reeds in orde, doch de struiken en de stammen
vertooiien nog maar enkele groene blaadjes.
Aan de zijde van het horbeckepleiu zijn nog
perken geheel ledig, maar des tuiumans trots is
het perk om Rembrandt, niet de uageltakkcn in
vollen bloei en de uitkomende tulpen.
In drie kleuren zijn de bloemtrosscu te gelijker
tijd uitgekomen eu om de zwaarte zijn zij door
de zorgzame hand van den hovenier gestut, door
zinken staafjes in den vorm van bladen. Naast
elke plant staat zulk een steun; uu kunnen zij
ook nog goed blijven.
De roode tulpen zijn bijna uit en de gele vol
gen weldra.
Als zoovele vonken komen de roode bloemkel
ken boven liet groen uit. Ik kan mij begrijpen
dat de verzorger er trotscli op is.
Wij liebben in de Amstelstad ook nog elders
kleine parkeu en plantsoenen, doch ik keu er geen
zoo goed verzorgd als liet Rembraudtsplem.
Geen gras schijnt mij zoo fluweelig, zoo gelijk
onderhouden, zoo f ij u van spriet.
Doeh de tuinman is ook steeds aan het werk.
Van 's morgens vroeg, totdat hij de hekken sluit,
vindt zijne hand wat te doen. Het plekje gronds,
dat op initiatief van wijlen burgemeester Den Tcx
tot plantsoen werd gewijd, is aan zijn zorgen best
toevertrouwd.
. Geen twijfel, het kost handen vol geld; maar
het mag er ook zijn. En vraag het den ouden van
dagen, die er een rustplaats zoeken onder het
lommer; vraag het den jongen van jaren, die er
zonder gevaar voor trams en snorders in het zon
netje hun wangen laten kleuren, eens of zij het
plekje waardccrcu r1
Ik zelf, die tusschen beiden in sta, en maar
buiteu-lid ben van dezen stadstuin, ik troost, mij
als ik mijn inkomstenbelasting bel aal met de ge
dachte, dat een gedeelte ervan wellicht omgezet
wordt in de bloeiende planten, die de tuinman op
het llcmbraudtsplein aanbrengt. Deze kunstenaar
in de open lucht heeft mijn volle sympathie; ik
besef ten volle het gewicht zijner waardigheid, ik
heb niets verwonderd gekeken, toen een agent
van politie mij eens mededeelde, dat in het plant
soen geen politiepost was. De omliggende posten
reiken alleen tot het hek. Daarbinnen is de ho
venier naast God, de tuinder in zijn tuin!" Zijn
macht strekt zich uit over hoornen en planten,
zoowel als over kwajongens eu kinderwagens. Als
ik uog een kwajongen ware, zou ik het ook niet
wagen op de grasrandeu te loopen.
De bestraffende schreeuw van den tuinman zou
mij doen beven. Maar wel ben ik bereid om hem
bij ccnig conflict, te steunen; mijn wandelstok van
Spaanscn riet. staat hem ten dienste!
Patscli!" klinkt het naast mij op den grond.
Daar is een andere kunstenaar aan het werk.
Een tweede stadsiiguur, een Iciitcbodc, een
straatkiiust.enaar, ecu slaugmcnscii. Ik bedoel niet
zulk een afschuwelijk wezen als men ook in de
hoofdstad wel eens vertoond heeft. Zulk een man
zonder boenen, die zich wringt als ware hij een
elastieken pop
Noen! ik bodoel een waardig stedelijk beambte,
in wit linnen uniform en met een lederen helm
op het hoofd.
/iet in welk een fiere houding hij daar slaat.
2de Jaargang.
Schaakspel.
20 April 1890.
EVANS
Partij gespeeld den 20
tusschen
Olland (Sissa).
Wit.
l e2 e4
2 gl f3
3 f l c4
4 b2 b4
5 c2 c3
6 d2 d3
7 a2 a4
8 cl e,3 a)
10 c4 X eG
11 dl b3
12 O O c)
13 bl d2 e)
14 e4Xd!ïf)
15 d2 e4
16 d3 X e4
17 al dl
18 e4 X d5
19 e3 e4
20 e4 X d5
21 fl - el
GAMBIET.
Maart 1890 te Hilversum,
de heeren:
Terbraak (Philidor).
Zwart.
e7 e5
b8 cG
f8 c5
c5 bG
g8 fG
d7 d6
a7 a6
bG X e3
c8 eG
f7 V' cG
dG d5 l)
0 0 d)
AS dG
eG X do
fG;
cG e7~
c7 cG
c(> X d5
gÖh8 h)
h7 h6 i)
e7-^g6
22 c3 c4 b7 bG
23 b.'ïc3 f8 e-8 /,:)
24 el e4 1) e8 e7
25 c4 c5 1)6 X c5 m)
Stand na den 9den zet van zwart.
ZWART
2G M X ff)
'21 d5 dG
28 dG d7 n)
29 c3 e4 o)
30 dl fl
?U cf) cG
,'i2 cG X d7
33 c4Xc5
34 fl cl
35 13 X e5
d(5 fG
e 7 cG
a8 d8
1<> e< 2)
f8 x d7
(17 dG r)
cG X o1"1
opgegeven.
<t\ Gewoonlijk wordt de loopor naar g.) g(..spe<
/,) Tl'j.n- de/.en zet vezwakt /.\\'art zijn centrnm, en ^eett
zi.i;i tei,r>/n>tan'ler -?cli'^enlieid t(,t (ien aanval, ds - eT iiiucst
ye^ehirdrn, waarna /.\vart ininstfiis ev...n^i,ed aib wit
c') N.nxlit' wegen.s IV, -- gi.
il) Ei'ni.^zins gevaarlijk deor de zwakte der
een'mmpl(,nnen.
c) Wit drci;;t nn door 1)4 l)-i rten ] ion c5 te veroveren.
waardoor z\\-;irt gedwongen wordt ds dt> te spelen. Merk
waardig i» liet civi'i-iacMi-,, dat bijna alle nn volgende 7..'!ten
van y,\van gedwongen zijn, alles tengevolge van den zwak
ken ile zet.
f) Bfgin eener ver reikende coibbïnafie, die zwart een
pion kost,
.'/) Ook e,p andere tegenzetten verliest zwart altijd een
pion.
;,) Ka a8 - dS kan geschieden: 20. c4 X d5, c" X d5
21. f l -- el, f s -. i>S: 22. el - e2; es - e7 : 23. e2 - d2
en wit wint ecu stuk.
i) Noodig om f3 go te verhinderen, zwart verdedigt
zieh z.oo goed mogelijk.
Het linkerbeen vooruit, de slang in de handen, de
straalpijp gericht.
Hoe duidelijk is het, dat hij de meester is,
ziju makker, die de standpijp op de
Veclitwaterleiding schroeft, zijn schildknaap. Met een bewe
ging zijner hand heeft hij de voorbijgangers beduid,
dat hij beginnen gaat, hij opent de kraan eu floep!
daar stuift de meters lange waterstraal vooruit.
En de kunstenaar ziet toe op zijn werk. Door
een licht scbudden van de pijp, geeft hij aan den
straal ecu golvende beweging; op de straatsteenen
en het trottoir teekent hij aldus een geschulpten
rand. In een halven cirkel draait hij rond en be
strijkt dan de grootst mogelijke oppervlakte. Zand
en stof spoelt hij in de goot, ligt er vuil, dan sluit
hij den breedeu bek van de pijp, en laat met
kracht deu saamgedrongcu straal op het plekje
spelen.
Achter hem staat een groepje straatslijpers ea
jongens. De eersten geven kritiek op zijne hande
lingen Zij zouden dien boom wat geven", of die
papieren weg doen stuiven". Doch de slaiigmensch
luistert niet; n als kunstenaar, u als stedelijk
beambte stoort hij zich uiet aan opmerkingen.
De straatjongens bewonderen hem. Welk een
genot zouden zij liet achten dien waterstraal te
mogen belieereu; welke liefhebberij is ook zoo ver
lokkend als bet spelen met water? (altijd ua met
vuur). Hedenmorgen zag ik nog eenige jeugdige
Amsterdammers, op den rand van liet monument
op den Dam gezeten, die hunne petten in het
water doopten eu er elkaar mede om de ooren
sloegen.
O! Een vijftal minuten bestuurder van een
Vechtwaterleidiugstraal te zijn!
Doch op hen let de kunstenaar evenmin. Hij
gaat aandachtig met ziju werk voort.
Hij maakt geen gebbet.jcs." Hij legt bet niet
toe op de enkels der dienstmeisjes, die met bijeen.
gehouden rokken over de plassen trippelen. Hij
gevoelt iiict deu minsten lust om de glimmend
gepoetste schoenen van die daudies te bespatten
met het opspringende zand.
Dat laat iiij aan ecu andere slooaie" over, hij
doet zijn welk kunstvol, en daarmee uit.
Als hij gereed is, beveelt hij afschroeven, hij
laat liet water dat iiog in de pijp is, uitloopen en
slingert de slang dau over ziju schouder. In zijn
booge vetlcêreii laarzen stapt hij voort, gevolgd
door zijn kameraad met de standpijp. Zooveel me
ter verder houdt liij halt, en begint zijn werk daar.
Het is een verfrissclicud gezieiit den waterstraal
door de ruimte te zien snellen. De zon teekent
er een regenboog in.
Ik groet dien kunstenaar van den waterstraal,
zooals ik liet, dcu kunstenaar van het
Rembrandtsplaiitsocn heb gedaan, en dat niet alleen als stede
lijke beambten, maar vooral en iu de eerste plaats
als voorloopcrs vau zonneschijn cu warmte ....
O! Leiitemurgen, wees gegroet!
10 April. JEANS.
Z1.1X VAMPYTï,.
Kiine Kuitstcuaursf/cschiedeiiis,
naar C. SCUOTTER.
Zij had tweeërlei blikken, Paula-Maria. Vast en
regelrecht wendden zich de groote, grijsae'htig blin
kende oogappels op dcngene die zich tot haar
richtte, met iel s kiiiderlijk-oiischuldig.s, iets
smeekeuds bijna. Zoo helder waren die zonderlinge
oogeu, dat meu meende daardoor heen tot diep in
een rein jong hart te kunnen zien. Keerde men
zich echter af, eu trof de blik van terzijde, dan
word hij hard en stekend, hij scheen de menscheu
te willen uitkleeden, zich iii hun merg boreu, het
beste uit lieu te willen uitzuigen. Maar dien
tweeden blik ving zelden iemand op.
,Paula Maria is eeiie buitengewone schoonheid",
zeiden allen die haar zagen, haar profiel is klassiek,
hare figuur zal zich heerlijk ontwikkelen, want zij
is nog jong, nauwelijks twintig."
Met een beetje zilver op zak, een voddigeu
pclsmantel om clc schouders, een groot rau/.ikaal
talent eu een fatsoenlijke opvoeding was zij uit
de provincie gekomen, zooals tallooze anderen, om
een beurs aan het conservatorium te vragen. Maar
zij was 't laatst gekomen, de vrije plaatsen waren
al vergeven, eu zij zou hebben moeten terugkeeren
of bedelen als Alexander A'itachcfl', de beroemde
iXiiachefl', er niet. geweest was. Die had haar h.ooren
spelen, en haar hoogbegaafd en schoon gevonden,
bijzonder schoon; zijn oud hart vatte, half uit ge
woonte, belachelijk snel vuur. Hij had baar bij
zijn lessen toegclat.cn, haar ondersteund, en nu reeds
sedert tien maanden haar ook privaatlesscu gege
ven, voor zijn pleizier natuurlijk.
Maar dat zon nu een einde nemen, want
Nitaobrff had ziju besluit te kennen gegeven, met het
Conservatorium gedaan te maken; het zwervend
leven, de knustrcizen waaraan hij sedert veertig
jaren gewoon was, trokken hem weder aan. Dat
hij liet ooit. had opgegeven, was enkel de schuld
van deu specialist te St. Petersburg, die gezegd
had: Ge zijl, ongcloofclijk n TVCUS overspannen^
ge kunt de voortdurende agitatie niet \erdragen,
en moet uu eindigen." Zoo had hij zich dan een
jaav aan het conservatorium laten binden, alleen
bij wijze van proef, want hij kende zich zelf en
wist, dat hij de lucht van de concertzaal moest
inademen, zich de zenuwen door den storm der
toejuichingen laten electiiscereii, om te kunnen
leven, om niet vau ouderdom en zwakte ineen te
zinken.
In het kunstenaarslexicon was te lezen, dat hij
pas vijftig jaar was, maar hij zag er uit als boven
de zestig. Het, kleine, zenuwachtige, trillende
mannetje had jnct den tijd geheel het uiterlijk vau
een grijsaard gekregen. Yan de golvende
kunstenaarsmaneu waren een paar zilverlokkeu over
gebleven, die voortdurend angstig over het lage
voorhoofd beefden; het kleine gezicht was gerim
peld en pcrkamer.tkleurig, gang en beweging wa
ren onvast geworden, alleen de handen, de
toovervingers, waren jong en sterk gebleven. Zoo k\iam
het dat hij zich in de concertzaal nog altoos als
een der eerste virtuozen handhaafde. Mochten de
nienschcn al geglimlacht, hebben, wanneer het oude
heertje met kleine pasjes het, podium beklom,
zoodra hij met de vuist van een jongen man in
do toetsen begon te woelen, stierf de glimlach weg,
bewondering verdreef den spot. Octaven
bruischten, aaneenschakelingen van trillers stortten over