De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 11 mei pagina 2

11 mei 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEXDAMMEB, VEEKBLAD VOOR NED&RLAND. l aangevuurd door den geest van V B nur origineelen, daartoe Sarïngar Ie Leeuwarden % ;k ; 3n ad r «»en beide afbeeldsels van den 21jariw goed beeiet, zal mee aanstonds be/ dat man in e dagen niet altijd rekening gehouden met de juistheid der gelijkenis, aert -wanneer het groote portret goed is en kunnen we veilig aannemen is het kleine r of meer een caricatunr van den jongen held. ht hebban we bier te doen met een neoiionistisch product uit die dagen en is alleen i geestvan Van Spejjk die eenigszins op de van de tegenwoordige vexirplaatjes is aant de meeste zorg besteed. Op het eerste jad men van Spey'k's geest niet ontdek, maar by nauwkeurig zien zal het p har toom lelijk verschijnen. Als kunstroortbrengsel uit 1831 heeft het plaatje in 't minst geen, als ateit daarentegen ongetwijfeld wél eenige ie. Voor hen die den geest niet aanstonds Itltekken, diene dat hij zich tusschen de boomen at: niet in het gebruikelijke lang golvende ngewaad maar non of meer in ochtendtoilet Uit het Haagje. ditdc ea vroolijk «Is het 's winters toegaat t OuderwetBcbe, maar nog steeds gewilde i-pension", Lange Voorhout No. 5, genaamd ?"~t zoo doodsch en verlaten wordt dieinU het naderen van den zomer. iweUjks zien de fiere dochters van Jupiter mor h*re ramen het groen der boomen en blauw der sciuttemmiformen om het hardst ), of met maagdelijken schroom laten zij vallen «i hare kort geleden nog zoo woning voor iedereen sluiten. Het luide dat ome brave schutters in het ntt bun langen winterslaap tot een nieuw en exerceer-leven opwekt, is voor de nmder brave pensionnaires van Düigentia Min om bare kofterg te pakken en eenige i" in directe verbinding met den té'bespreken. Zelfe in breeder zin opgevat, de dames nooit me* stille trom; alty'd g een gexelKg afecheidspartijtje aan magen leen, opgeluisterd door bal, concert, voori, een comedievertooning, een soupeetje of Mi dergelijk*. Jto muzikale Polyhymnia besluit bare overwinin óe residentie altijd met een fraai conn de danslustige Terpsiehore met een schitbal, tenryl haar stemmiger zusters Calliope, . -_^t Eaterpe, Tbalia en Melpomene meestal te «??men n groot festijn aanrichten, onder het pavan burgemeester en wethouders der letidige gemeente Oefening. ? r jpjjjf "Bit jaarlijks wederfceerende feest nu heeft den ?"?*"? April 11. begunstigd door een niet al te temperatuur in de gestucadoorde converttl van Diligentia plaats gegrepen. De orde gelukkig niets te wenneten over, aangezien tot voetspoor van bijna alle kleine gemeenten, , «mbt van veldwachter, hier ceremoniemeester in plaats van aan verscheid«ne jonge mannen, bij voorkeur aan n enkelen der den opgedragen wordt. Dank zy een loterij-systeem en een streng verbod samenscholingen van meer dan vier personen n bespreek bil jet. bekomt iedereen, naarmate ___ «en gelukkiger of ongelukkiger nommer trekt, 'S-:'*vi> «j»! heter of een slechter plaatsje De hoogste n, vlak vooraan, kan men echter nooit trek"aar <tie vooruit klaar gemaakt zijn voor het r, de «ereburgers en andere uitverkorenen, den den aanzienlijken vrouwenstoet, dien satrapen altijd in hun gevolg hebben. De n voor de gewone leden zijn, om maar ruimte r ?winnen, zoodanig met gesloten gelederen op"t, dat men om ey'ne plaats te bereiken, algevaarlyke loopgraven passeeren moet, die ' met knieën gepalissadeerd zy'n. Is men geceteh, dan bevindt men zich als in een fis, gevormd door de schouders em ellebovan ey'ne neventnenschen; de kraag van de heidekruid en kunstbloemen. Daartusii lag een enkele natuurlijke ruiker, want was m dezen tijd van het jaar zoo moeiomfrissche bloemen te krijgen. "Omniddenijk achter de dragers gingen JBïuvold en de predikant. De laatste nam ajjn toga hoog op, toen hij over het gr as moes t ' «aan om bij het graf te komen. De hooge ?fcoeden werden afgenomen, en allen hielden ,»«en oogenblik voor het gelaat, maar slaak? «tem een zucht van verlichting, toen zij ze -H«êr konden opzetten want er woei een koude Tfind, en de meesten hadden weinig haar aeer op het hoofd. Toen werd er pp gedempten toon een psalm gezongen ; het ging niet van harte, want nieinend gevoelde of dacht er bij, maar het bede nu eenmaal zoo- De wind deed af en zijn best de tonen van het gezang mede te voeren, omhoog, tot in de wiegelende kruiW» der naakte boomen ; maar zij waren te traag, te slepend, en hielden zich angstvallig kinnen het kleine kringetje, dat daar dicht «imeengesloten om de geopende groeve stond. Torn trad de predikant naar voren; hij was Van de goede oude school, en hield van beeld?mreken en fraaie zinwendingen. Bij deze ' fdegenheid deed hij vooral uitkomen hoe wél »et der zwakke vrouw is, zich te kunnen zich veilig te mogen weten in den van de beschuttende, lommerlijke -dee mans. Een samenleven in heide, het thema waarop hij telkens terugkwam, waarover hij zeer schoon wist uit te weiden ; NE was zjjn geliefkoosd onderwerp, en hij 3fa»B.%et veelal ;bij gelegenheden als deze, ?l»ar %et zoo goed te pas kwam. Maar de ?>wbd woei zoo scherp, en hij had er zich niet twafloenfle op gekleed; hij meende al een «teek m de zijde te voelen. »Dat zou wat anoois geven," zuchtte hij bij zichzelven. g -maakte 'het dus slechts kort ; ten -slotte 'flen enkel, -welgemeend woord yan lof tot edbtgenoot, den goeden, waarlijk mannejas of het kapsel van zy'n voorbuur zou bepaald bedwelmend dicht op de oogen drukken, als men niet den verkoetenden adem van zijn achterbuur ge zellig ia den nek voelde spelen. Boor toevallige openingen in den uitgestrekten bergketen van hooge en lage, van meer en minder begroeide toppen, rijkelijk afgewisseld door maje stueuze Jonkvrouwen en kale gletschers, ziet men den gouden morgenglans doorschemeren van het nanking gordijn, dat het tooneel van de zaal af scheidt. Muziek is geen regeeringszaak in oefening. Der halve wordt de plechtige stilte, die alom heerscht, alleen onderbroken door het gemurmel van aller lei fluisterend gevoerde gesprekken en een geheim zinnig belgeklingel, dat af en toe van achter het gele uitspansel hoorbaar wordt. De gevaarlijke Alpenjagers toestand, waarin men verkeert, maakt dat men zich niet de minste beweging kan gun nen, zonder de kans te loopen van ongelukken te veroorzaken. Men geeft daarom zijn oogen maar den kost. Bg' afwisseling vergast men zich nu eens op het bewonderen van eene schoone Jonkvrouw, dan weder op het waarnemen van een gletscher, die wegens de toenemende warmte het grootsche schouwspel aanbiedt van te ontdooien. Eindelijk, als men op het punt is zich gruwelijk te gaan vervelen, verschijnen door eene opening terzijde, de .oude vertrouwe gidsen, die gedurende langer van eene halve eeuw het genootschap langs diepe afgronden en over kwaadaardige klippen heen ge voerd hebben, en die met iedereen goed overweg kunnen, behalve natuurlijk met de nieuwe gidsen. Nauwelijks hebben de stoere mannen zich aan het hoofd van het gezelschap geplaatst, of het nan king gordijn komt in hevige beroering, om zich weldra in twee helften te splitsen of hetgeen ook wel gebeurt halverwege te blijven haken. Het tooneel wordt echter goed of kwaadschiks zichtbaar gemaakt, en een fijn dramatisch maal voorgediend, by die gelegenheid meestal door eigen koks gereed gemaakt, dit verdient op zich .zelf reeds de grootste waardeering, omdat in Oe fening wel verbazend veel bestuurs-, werkende en eereleden rondhuppelen, die lange messen dragen, maar slechts weinigen in staat zijn een smake lijke en letterkundigen schotel toe te bereiden of nieuwe taalkundige gerechten uit te denken. Op de gewone leesavonden wordt bijna alles netjes bezorgd door bekwame koks van buiten de stad, terwijl men zich bovendien dikwijls behelpt met het entameeren van verduurzaamde poëten, die de versche in malschheid soms verre overtreffen, maar toch altijd een beetje naar het blik smaken. Het gewicht van de sluitingsavond des genootschaps laat zich daaruit gemakkelijk verklaren. Dat feest doet namelyk precies hetzelfde wat de Nijl in Egypte verricht, door jaarlijks buiten zyn eentonige oevers te treden om het land voor algeheele uitdroging te behoeden. Dezen keer werd het nieuwe blijspel van den heer Lodewijk Malder vertoond door de vereenigde Botterdamsche tooneelisten. Mejuffrouw Marie Vink en Willem van Zuijlen om kortheidshalve de andere acteurs en. actri ces niet te noemen hebben echter een Ge vaarlijken vriendendienst" aan den acteur bewe zen door diens werk zoo onberispelijk uit te voe ren, dat men om strijd hulde bracht aan hun meesterlijk spel, terwijl men voor den opzet en inhoud van het stuk zelf slechts op- en aanmer kingen over had. Algemeen vond men de hande ling te gezocht en den dialoog te onbeduidend, om voortdurend van de vertooning te kunnen ge nieten. Veel wordt tegenwoordig gepraat over acht uren ontspanning daags. Ook in ons veendistrict, ongeveer ter plaatse waar Spui-, Vlaming- en Wa genstraten te zamen vloeien, zijn voor deze her senschim op den In Mei slagen gevallen en zelfs bebloede koppen gehaald. Men kan er zeker van zyn dat onder de vechtersbazen geen enkel lid van Oefening gescholen heeft, want zij welen by ondervinding hoe ontzettend moeilijk het soms is, om slechts een paar uurtjes in ledigheid aange naam door te brengen. Z. lijken vriend, dien zij tot steun had gehad in den strijd des levens; en een woord van dank tot hem van de afgestorvene, uit wier naam hij zich overtuigd hield te mogen spreken, voor al de warme, beschermende, koesterende liefde, welke hij op haar levenspad had uit gestrooid. _ Zij was een van de stillen, van de zwakken in den lande geweest, voegde hij er nog bij, en had aan zulk een liefde dus te meer behoefte gevoeld. Bruvold had al dien tijd zijn zwartbehandschoende handen gevouwen gehouden, en er zedig op neérgezien. Het was hem zoo ge rustgesteld, zoo wél voldaan te moede; hij nam zich zoo veel goeds voor; zóó braaf als op dit oogenblik had hij zich nog nooit te voren gevoeld, en in het vervolg bleef hij altijd dit half uurtje aan het graf zijner vrouw, als het beste oogenblik zijns levens rekenen. Hjj had van haar gehouden, ja zeker, veel van haar gehouden, en zij, zij had het goed bij hem gehad, en had als een rechte vrouw gedaan wat haar taak was. Wel is waar, in den laatsten tijd kon zij zoo best n iet meer voort, maar toen had onze lieve Heer haar tot zich genomen; ja, het was toch maar het beste, zooals het gegaan was. De buren en kennissen gingen huiswaarts, blijde dat het afgeloopen was; maar ze hadden toch ook moeilijk thuis kunnen blijven. De wind zette zij u spel voort met de dorre bladeren; zij dwarrelden en huppelden de lange laan af, maar aan het einde bij de schutting, waar de wind geen vat op hen had. stapelden zij zich op. Gedurende den nacht begon het te vriezen en te sneeuwen, en eer het morgen wae lag er een dik, zacht sneeuwkleed over het graf van juffrouw Bruvold. ?De wind stak op, en loeide en gierde door de struiken en over de graven; maar de kleine juffrouw Bruvold lag veilig bewaard voor al de ruwe stormen dezer wereld. SIGNALEMENTEN UIT DEN TJTRECHTSCHEN GEMEENTERAAD, door JAN VAK 'T STICHT. Wethouder mr. J. J. Uytw-erf Sterling, In de achterste, tevens meest verheven ry' zetels van de twee rijen, die zich in onze raadszaal als in elkaar passende hoefijzers bevinden, is de heer Uytwerf Sterling gezeten tnsschen de b«ide rustende en rustige doctoren Templeman van der Hoeven en Van Eeten. En de kalmte dier beide buren is ongetwijfeld de oorzaak, dat des wet houders onrust, om niet te zoggen zennwachtiglaeid, nog meer in het oog springt dan anders het geval zou zyn. Stilzitten behoort zoo min in letterlijken als in figuurlyken zin tot de gewoonten van den heer U. S. Ik zou er op durven wedden, dat hy het bekleedsel van zynen stoel zeker in het tiende gedeelte van den tyd verslyt, dien de burgemeester daarvoor aan den zynen besteedt. Nu draait hij links, dan rechts, en ook als hij schijnbaar kalm de cou rant zit te lezen, terwijl zijne medeleden bezig zijn fraaie redevoeringen af te steken, is hy onophou delijk in beweging. Met een plotselingen, haast zou men zeggen, onwillekeurigen schok, werpt hy' de courant neer en grijpt met de hand in den Unnenzak van zyn jas, waaruit die weder te voorschijn komt met een kleine portefeuille, tegen welks buitenkant door een elastiekje een stukje papier gekneld gehouden wordt. Met den nagel van den duim tusschen de tanden leest hy dan peinzend de notitiën na,'die hy op dat papiertje gemaakt heeft, legt de porte feuille eensklaps voor zich neer, neemt eene pen op, krast er iets op door, dat vermoedehjk reeds afgedaan is, of schrijft er iets by, dat hem juist weer te binnen schoot. Dan verdwijnt de porte feuille weer met bliksemsnelheid want al zy'ne bewegingen zijn gejaagd in den jaszak en een paar lange brieven komen daaruit te voorschyn. Weer gaat de duim dan tnsschen de tanden en met ernstig nadenkend gelaat worden ook die epistels nagelezen' en telkens van een haastige kantteekening voorzien. Nu eens grypt hy een strookje papier, bukt zich dicht over de tafel en schrijft er snel eenige regels op, die hy aan eenen bode ter bezorging geeft; dan weer nygt hy zich rechts of links om een der beide heeren, die hem be grenzen, met een glimlachend gelaat iets toe te luisteren, of hy' springt met een geheel onverwachten wip overeind, schuift met beide handen den stoel een eindje achteruit en loopt metvluggen tred naar een der raadsleden met wien hy een gesprek begint. Alles doet hij even snel! Tien verschillende dingen doet hij in ne minuut, men zou bijna zeggen op hetzelfde oogenblik; hij denkt, hy spreekt, hy noteert, hij schrijft en als hij ge dacht, gesproken, genoteerd en geschreven heeft, dan denkt, spreekt, noteert en schryft hij opnieuw, maar dan weer over wat anders. Zoo kan men hem ook zien op de straat, waar hy', die zoo vele betrekkingen bekleedt, onophoudelijk menschen ontmoet, die in eenigerlei relatie tot hem staan. A propos, meneer A., hoe staat het hiermee ?" En nauwelijks heeft meneer A. de noodige in lichtingen gegeven of tjip, tjip, tjip, daar snelt de heer Sterling weer voort om vijftig passen verder meneer B. de vraag te doen, hoe het toch eigen lijk daarmee staat. Zoo gaat hij op nen enkelen tour door de stad een geheel Abc van meneeren langs. Niemand is zijn leven een oogenblik zeker als bij zich op hetzelfde uur als de heer Uytwerf Sterling op de straat bevindt en toch komt deze nooit te laat aan den trein, wat een geheim is tusschen hem en de stationchefs, die gewoonlijk vooraf zijn ingelicht met welken trein Z E.A. zal gelieven te reizen. Maar laten we hem in den Eaad beschouwen. De deur der antichambre gaat open, de heer Sterling treedt binnen, niet alsof zijn stoel zooaJs in werkelijkheid het geval is slechts op twee passen afstand van die deur staat, maar of hy nog wel een kwartier te loopen heeft om er te komen. In minder tijd dan men een, twee kan zeggen heeft hij de leuning van den stoel gegrepen, dezen een eind ter zijde gerukt en zich, ook al haastig, daarop laten nederzakken. Een paar vlugge wendingen van het hoofd naar alle zijden en men kan er zeker van zijn dat niemand en niets van hetgeen er in de zaal aanwezig is, aan zijn aan dacht is ontsnapt. Is er iets wat zijne bijzondere belangstelling gaande maakt, men kan het onmiddellyk op zyn gelaat lezen. Want, ig de gebeele persoon van dezen wethouder beweeglijk, zijn gelaatstrekken zijn het zeker allermeest. Er ligt een zekere ironie over dat gezicht, eene ironie, die zich niet laat terugdringen, maar telkens in scherpe lijnen en blikken te voorschijn springt, zelfs onder het ernstig peinzen of schrijven, wanneer er iets gezegd of gedaan wordt, wat zijne goedkeuring niet wegdraagt want ook onder andere bezigheden ontgaat hem het gesprokene niet. Dan heft hij eensklaps het gebogen hoofd op en staart met zoo'n oaverholen spot naar den spreker, dat men wel zou wenschen dat de wethouder, hetgeen er op die oogenblikken in zyn gemoed omgaat, wat meer onder woorden bracht ..., men kon dan eens met hem meelachen, zooals hy dan waar schijnlijk inwendig van ganscher harte doet. Vooral is hij iu dit opzicht merkwaardig om gade te slaan, wanneer de burgemeester, als voor zitter, zich zóó stipt aan de reglementen poogt te houden, dat hij haast al wat reglement heet met voeten dreigt te treden. Dan zet U. S. zyn lorgnet natuurlijk weer haastig op den neus en kijkt met zoo'n vermakelyken glimlach zijn twee-en-dertig kameraads rond, alsof hij hun vragen wilde: hoe vin je dat? laat jelui je dat nu maar zoo welgevallen V" Lange redevoeringen tot zijnen lof kan ik het verklaren houdt de heer U. S. niet. Helder van geest, vlug van opvatting, begaafd met een zeldzame werkkracht, weet hy zich spoedig in alle zaken intewerken en behoeft hij geen grooten omhaal van woorden om zijne denkbeelden uit te spreken. Van hem zou men kunnen Beggen, wat eens de heer M. C. van Hall in 1853 als levensbeschrijver van zg'nen in dat jaar overleden vader (procuiaur-generaal aan het gerechtshof in Noord-Holland) ver* klaarde: Anéere* raegea hen in eoogooaanüa mterlyke welsprekendheid overtreffen; onopge smukt en even krachtig als taüelyk isKynvtaal^ in welke hg zich alt|d zuiver en met gepaste klem weet nit te irukien." Zeker, onopgesmukt en zonder eenige pretentie, zooals de geheele persoon; maar ook, zich zelva voelende, zich bewust van de macht en invloed, die zijne talenten en de positie, welke hy zich daardoor wist te verwerven, hem verzekeren. Het schrander gelaat door oen zwaren donkeren baard omzoomd, die zich slechts net («gewon, en als het ware, door van tyd tot tyd een klein grijzend vlokje te vertoonen, onder protest, laat dwingen om zoo donker te blyven; steeds een tlimlach om de lippen; de kaarsrechte gestalte er overeind mét de borst vooruit, staat hij daar en zegt op de meest eenvoudige wijze wat hy' te vertellen heeft, zonder naar mooie woorden te zoeken (of die vooraf gezocht te hebben), zonder met zijn potlood te draaien of papiertjes te ver schuiven, of in vervelende herhalingen te treden, of dergelijke rethorische verstrooidheden en aanwendsels meer. Dat men den heer Uytwerf Sterling tot wet houder verkoos is een z«er verstandige daad van onzen raad geweest. En om zynen leeftgd, a om zyne werkkracht en begaafrtheden behoort fcg volkomen bij zijne collega's, die met iem hst dagelijksch bestunr vormen; en als hy' straks l^j het te verwachten nederleggen ey'raer betrekking als directeur van den Rijnspoorweg zflne kracatea meer geheel aan de gemeente kan wijden, ówn zal ongetwijfeld blijken dat de stad onzer inwo ning in den heer Uytwerf Sterling ee» «er be langrijke aanwinst toeft gedaan. Maar hij moet in den Raad s. v. p. een beetje stil zitten, want die stoelen Kunst en Letteren. HET TOONEEL (TE AMSTERDAM. Kon. Vereeniging Het Ned. Tooneel: Het sohilSery van Siynorclli. Het applicatietooneel: Meneer gaat naar buiten! Tot sluiting vaa het winterseizoen werd doer de Kon. Vereeniging Het Nederlandseh Tooneel vertoond Bet schüdery van Signorelli, een too neel spel, dat in Duitschland een groot suoose verwierf. Of dit het geval was omdat het ?een eersteling van een laadsman, den beer Eiehaïd Jaffe, was, dan wel om de uitmuntende be zetting en monteering, zal ik niet beslissen, doch wel moet ik verklaren, dat ik niet den indruk kreeg van «en succeastuk te Kien, toea ik , de vertaling in den Plantage-schouwburg vertoonen zag. Het stuk doet mij denken aan «en jongen, die zijn zak vol met knikkers had en telkens u knikker verloor, totdat hij tehuis gekomen bemerkte, dat er maar twee of drie over waren gebleven. Zoo is het met (ie personen, optredende ia Bet schilderij van Signorelli; sofa mist op faet einde verscheidene personen van wie men ge dacht had, dat zij iets zouden doen of beweren. Het ia als een zooveeldraads touw, dat uit geplozen wordt, en als er eenige draden ver loren zijn gegaan, zegt men: hé, is dat zoo dna geworden ? Na de première ia Duitschland gaven wij een overzicht van het stuk en brengen dus nu aQeea bel hoofdmotief in herinnering. Professor Woede is een kunstkenner; dooreen leven van studie en onderzoek heeft hij zich «en wereldberoemden naam verworven van kunde en eerlijkheid; al* men dus met een pas ontdekt oud, schilderij bij kern komt en hij zegt: »het is echt", dan is het een kapitaal waard, en verklaart hij het voor een copie van een meesterstuk, dan kijkt niemand het meer aan. Nu beeft de hoogkeraar, behalve een lief dochtertje, twee zonen. De een Is schilder, een ernstig talentvol man, wiens richting hem echter van zijn vader vervreemdde; de ander is vroolqk en lichtzinnig, officier en speler. De officier heeft speelschulden, de kleinigheid van 30.000 mark, en bad zich voorgesteld die te leenen bij den heer Pfeiffer, kunsthandelaar. Pfeiffer heeft zijn vermogen gestoken m een oud doek, toegeschreven ?an den meester Sig~ norelli en dit hoopt hij te verkoopeu aan den landsvorst. Alleen is daartoe noodig dat Profes~ sor Waede het voor echt verklaart, en deze ia juist van meening, dat het niet echt kan zijn, omdat hij overtuigd is, dat het origineel zich bevindt in zekere kerk. Maar als het niet echt is, kan Pfeiffer den officier het geld niet leenen. en deze, zijn speelschuld niet kunnende betalen, is onteerd «n cal zich een kogel door het hoofd moeten jagen. Wat doet het er echter toe of Professor Waede overtuigd is dat het schilderstuk een oopie is ? Iedereen houdt het voor echt, laat Waede zwijgen, en niemand zal er iets bij verliezen. Integendeel, de kunsthandelaar heeft een mooi zaakje gemaakt, de officier is geholpen en de landsvorst heeft een kostbaar stuk in zijn galerij. Waede redt dan de eer van zijn zoon tegenover de buitenwereld, alleen heeft bij met aijn eigen «er, met zijn geweten een beetje te smoezen. Dat redmiddel, het transigeeren wordt hem door Pfeiffer aangeraden, maar de zuivere verhouding wordt hem door zija zoon, den schilder, voorge houden. Zoo komt de strijd. Aan den eenen kant staat het schrikbeeld, zijn zoon de officier onteerd, dood misschien! aan de and-ere zijde, de strenge, eerlijke oogen van den schilder, die hem verwijtend en medelijdend aanzien. De schilder biedt Pfeiffer zelfs aan de schuld VAB 30,000 Mark op zich te nemen,, en door zijn werkaftebetale», maar daarmede is de kunsthandelaar niet ge holpen -en eindelijk stemt Prof. Woede toe; Mj verklaart aan een afgezant van zijn vorst, dat de schildeiij echt is, ontvangt het geld om de speelschuld te betalen «n helpt eqjn jongeten. zoon. Maar data komt ook de vergeldfflg. Prof.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl