De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 11 mei pagina 5

11 mei 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

f t. L re>pM&velijk in de 32ste en 33ste plank zitten. Bg het vierde schot werd het projectiel tus«chen de 33ste en 34ste plank teruggevonden. De kogels hadden oogenschijnlijk hun oorgpronkelijken vorm behouden; de ingangsopenragen (in de eerste plank) waren Volkomen glad «n rond, de uitgangsopeningen evenwel een wei nig gesplinterd. Daarna werd geschoten tegen een smeedijzeren schijf van 9 mM. dikte, welke tegen de planken ?schijf was bevestigd. De kogel drong door de (jzeren plaat en de zich daar achter bevindende ?eerste plank heen; de mantel was gedeeltelijk van de looden kern gescheiden en deze laatste /tot een bal opgestuikt. Verder werd geschoten op drie met hun grond vlak tegen elkander geplaatste en met water ge. vulde blikken cylinders elk 24 cM. lang; de achterste cylinder rustte tegen den voorkant der planken schijf. Bij hét eerste schot drong de kogel door de drie cylinders en de zich daarin bevindende vloeistof heen en bleef in de 9e plank steken. Bij het tweede schot doorboorde Let projectiel behalve deze drie cylinders nog een tegen den bodem van den achtersten cylinder geplaatste flmeedijzeren plaat van 4 mM. dikte en een plank. Op voorstel van een' der aanwezigen werden toen nog enkele schoten gedaan met het belgische geweer Comblain en de reglementaire lading van H gram gewoon buskruit. Zijn wij goed inge licht, dan bezit dit geweer een kaliber van 11 mM. en wordt door bovengenoemde buskruitlading aan het 25 gram zware projectiel eene aanvankelijke snelheid van omstreeks 420 M. ge geven. Bij het eerste schot drong de kogel door 8 planken, bij het tweede door de smeedijzeren plaat van 9 mM. dikte en nog 3 planken. Ons komt de ongelijke indringingskracht van deze twee schoten onderling en met het indringlngsvermogen van den kogel van het nieuwe repeteergeweer vergeleken (welke gemiddeld door 32 planken of door bovengenoemde ijzeren plaat en nog n plank drong) onbegrijpelijk voor, ten zij de kogel van het Comblaingeweer een zeer verzwakt gedeelte van de ijzeren plaat getroffen heeft. Wat den knal der schoten betreft, werd opge merkt, dat die van het rookvrije buskruit min der dof was dau die van het gewone buskruit; terwijl bij het rookvrije buskruit slechts eene kleine blauwachtige rookwolk ontstaat die dade lijk verdwijnt, en wel des te spoediger naar ge lang de lucht droger is. Deze rookwolk kan dus slechts eene zeer vluchtige aanwijzing ach terlaten van de standplaats van den schutter. Het is daarom ook te verwachten, dat in de toekomst, bij het gebruik van rookvrij buskruit, natuurlijke of kunstmatige dekkingen een groot voordeel zullen opleveren aan hem die er zich van bedient; terwijl het groote indringingsvermogen van den kogel der nieuwste geweren van klein kaliber er toe dwingt om de dikte afmetin gen van tirailleur loopgraven en andere tijde lijke versterkingen te vergrooten. Voor Nederland is het feit, dat onze naaste buurman na langdurige proeven een repeteer geweer met klein kaliber (zelfs van 7.65 mM.) en lichte patroon zonder rand sedert een half jaar heeft aangenomen, zeer belangrijk. Daar mede toch kunnen wij ons voordeel doen, en zal die omstandigheid naar wij hopen er toe bijdragen om ons zoo spoedig mogelijk vry te maken van de transformatie onzer geweren klein kaliber, waartoe indertijd overhaast besloten werd, en welke, naar vermeend wordt, tot nog toe niet die voordeelen heeft opgelverd, welke men er zich van voorstelde. Naar onze meening zit het groote geheim om tot een minimum kaliber van geweer, hiermede tot een zoo licht mogelijke patroon, en dus bij hetzelfde gewicht tot een maximum aan tal patronen voor den soldaat te kunnen overgaan, m de goede oplossing der buskruitquaestie. Het meer of minder rookvrije van dit voortdrijvend middel daarlatende, moet het voor een vuurwa pen, van zeer kleine inwendige middellijn (ge middeld 8 m.M.) eigenschappen bezitten, welke het gewone buskruit mist. Dit laatste laat in een wapen van zeer klein kaliber zoo veel overblijfsel <vuil) achter, dat na een betrekkelijk gering aantal schoten de trefkans te veel vermindert «n het behoorlijk schoonmaken van het inwen dige van den loop lastig zoo piet ondoenlijk wordt; terwijl om de vereischte snelheid aan den kogel te geven, de gasdruk waaraan de loop «p den duur moet weerstand bieden te hoog wordt. Mag men uit het door verschillende Eijken, als Frankrijk, Duitschland, Denemarken, Enge land, Zwitserland, Oostenrijk en België, aanne men van een geweer met een kaliber van 7.5 a 8 m.M. tot de gevolgtrekking besluiten dat het vraagstuk eener doelmatige buskruitsoort voor geweren van zeer klein kaliber opgelost schijnt te zijn, dan vertrouwen wij, dat het ook aan Neder land spoedig gelukken moge om een zoodanige buskruitsoort te verkrijgen: eene namelijk, die, zonder voor den schutter schadelijke gassen te verspreiden, den loop niet noemenswaardig vuil maakt, bij eene groote aanvankelijke snelheid van den kogel (minstens 600 M.) geen te grooten maximum gasdruk (bijv. 2000 a 2500 atmosferen) r, tegen atmosferische invloeden (hoofdzakevochtig worden) bestand blijkt en op den duur voldoend goede en gelijkmatige uitkom sten geeft. Wetenschap. DE BEWEGING DER VLIEGENDE VISSCHEN DOUR DE LUCHT. De beweging der vliegende visschen door de lucht is reeds jaren lang een onderwerp van stu die geweest voor den bekenden professor Möbius. De resultaten die hy had verkregen, werden door hem onlangs in eene voordracht in de physiologische Gesellschaft" te Berlijn medegedeeld. Hetgeen volgt is uit de verhandelingen van dat wetenschappelijk genootschap overnemen. De vliegende visschen van de warme, opene zeeën behooren tot de soort Exoevetus. Wanneer zij door schepen of roofvisschen in hunne rust worden gestoord, vliegen zy met groote snelheid uit het water op, breiden hunne groote borst- en buikvinnen uit en schieten in horizontale richting over den waterspiegel heen. Zoowel over als tegen den wind kunnen zij deze beweging + drie scheepslengten volhouden. Tegen het einde van zulk een tochtje neemt de snelheid der be weging af en de richting der beweging wordt dezelfde als de richting van den wind wanneer deze schuinsch of rechthoekig, op een hunner zyden waait. Vliegen zy bij sterken wind tegen den loop der golven in, dan verheifen zy zich by eiken golfberg een weinig. Somwijlen klieven zy' met het onderste gedeelte van hunnen staart, dat onder het bovenste gedeelte uitkomt, den top der golf. Bij dag en by kalm weder komen de vlie gende vissehen zeer zelden op de schepen, maar meestal in stormachtige nachten. De meesten, die de vliegende visschen hebben gade geslagen zijn het er o ver'eens dat de vis schen van de Westzijde op de schepen vallen. De borstvinnen der vliegende visschen, die Prof. Möbius in de Indische oceaan bestudeerde, maakten nooit opwaartsche of nederwaartsche bewegingen zooals de vleugels der vogels, vleermuizen oi vlin ders; wel geraakten hunne uiterste deelen in snelle trifliug, hetgeen door velen voor vliegbe wegingen werd aangezien. De Heer Möbius neemt aan dat de spiereu der borstvinnen niet groot genoeg zijn om het lichaam in de hoogte te heffen want hun gewicht bedraagt slechts V» s der lichaamszwaarte, terwy'l de borstspieren der vogels gemiddeld lje en die der vledermuizen '/is van den lichaamslast bedragen. Die trillingen der uitgespannen borstvinnen ontstaan zoodra de lucht stroom gely'k loopend onder hen henengaat, wijl dan terstond de electriciteit der vinnen en de luchtdruk afwisselend op elkaar werken. Het klapperen van een zeil wanneer het schip bg een stijven bries met den wind zeilt ontstaat op gely'ke wy'ze. De geringe opwaartsche bewegingen welke vliegende visschen boven de golven maken zyn ook geen bewuste vliegbewegingen, maar worden door dynamische luchtstroomingen te voor schijn geroepen, die uit de golldalen opstygen wanneer de wind horizontaal over de zee waait. Men kan dus in den eigenlyken zin van het woord niet van vliegende visschen spreken. Door de tezamentrekking van hunne zeer krachtige spieren aan de zyde van den romp verheffen zij zich met groote snelheid uit het water. De uitgespannen borstvinnen dienen dan als 't ware tot stuur en zweeimachines. B. EEN PAASCHEI. Naar het Franse h. Arme Eveline! Eindelijk kan zij eens uitweenen. Gedurende een uur het scheen wel een eeuw had zij onder de drukkende onbeschei denheid van aller blikken, een onverschillig ge laat moeten toonen, haar tranen inhouden en haar snikken moeten smoren; steeds in angst verkeerende dat men haar inwendig verdriet zou raden. Nu werpt zij zich achterover in haar leuningstoel en geeft zich geheel over aan haar smart. Het blonde hoofdje verbergt zij in de handen, zenuwachtig schokt het teere lichaam en dikke tranen glijden tnsschen de vingers door. Het is als het ware een genot te kunnen uitweenen een verlichting, die wreede, smart te voelen op lossen in een bitteren tranenvloed. Zoo jong, slechts zeventien jaar en reeds zoo'n wanhoop? Max Vom Mase gaat trouwen! bin nen zes weken treedt hij in het huwelijk met de weduwe de Ronceys. Alles is reeds bepaald! En toch kan Eveline het ternauwernood gelooven. Wat zou er van haar worden als het eens waar was! Arm kind! welk een wreede ontgoo cheling, zij heeft hem zoo lief, zoo innig lief. Sinds wanneer? Sinds haar eerste jeugd. Het begon reeds in de kinderkamer, want zoo lang zij zich herinneren kan zag zij Vom Mase om en bij haar. Zoodra zij zich bewust werd een kleine persoonlijkheid te zijn, zoodra zij leerde onderscheiden, waardeeren en vergelijken, kreeg zij hem lief en had zij zich met geheel haar hart aan hem gehecht. Mase! In dien eenen naam lag alles op gesloten, haar kindsheid, volwassen leeftijd, kleine verdrietjes en groot genot, in n woord, haar geheele verleden. In het begin was het slechts kinderlijke dank baarheid voor al de bonbons en lief koozingen, waar mee Vom Mase haar overlaadde. Later was dit ge voel langzamerhand in bewondering overgegaan; het kind dat angstig haar eerste stapjes waagde moest wel opzien tot den knappen jongen of liever man, die haar op zijn schoot paardje liet rijden. »Hop, hop! kleintje!" riep Vom Mase dan,en het spelletje begon telkens weer. Nu kwam de tijd waarop hij haar begon te plagen, gezellig en grappig, zooals kinderen het graag hebben. Ja, dat waren jaren vol heerlijke herinneringen, soms kleinigheden, maar die op zoo'n leeftijd een diepen indruk maken. Nu eens een verrassing, dan een onverwachte liefkoozing. Soms ook bedierf hij haar een weinig, als hij b.v. kwam dineeren moest men haar uit de kinder kamer halen en aan het dessert binuen brengen. Dan vertelde hij haar mooie sprookjes, waarnaar zij met groote oogen luisterde en waarvan zij 's nachts droomde. «Goeden nacht kleintje!" »Goeden nacht Oom Mase!" zij noemde hem Oom ofschoon hij slechts een verre neef van haar moeder was. Zij wilde den familieband nauwer aantrekken om zich hierdoor nader tot hem te brengen. Wat later gebeurde kon zij zich slechts als korte maar zalige oogenblikken herinneren. Zij was toen vijf of zes jaar, en hij droeg toen een schitterend uniform. Zijn bezoeken werden zeldzamer, maar des te genot voller. Dan liep zij hem, zoo snel als haar kleine beenen het toelieten, tegemoet en stak hem het ge zichtje toe om gekust te worden. Als hij ging zitten vlijde zij zich dicht tegen hem aan op een voetbankje gezeten en luisterde dan stil en in aandachtige verrukking naar het geluid van zijn stem, die als muziek in haar ooren klonk. Toen zij grooter en ouder werd, nam ook haar genegenheid voor Oom Mase toe. Het kind was bijna vrouw en nu werd het onbestemde gevoel haar duidelijk. Oogenblikken van weemoed en vroolijke uitgelatenheid volgden elkaar op; da gen van boosheid, ernstige plagerijen, driftige uit vallen, zucht om te behagen, schijnbare onver schilligheid en daarna heimelijke wanhoop; on beschrijfelijke gewaar wordingen, dwaze gedachten, onmogelijke plannen en onwaarschijnlijke droomen, en met dat alles haar groot geheim be warend, in het diepst harer ziel verbergend. Een voor een komen al die herinneringen haar voor den geest, fladderen als kleine blauwe vlin ders voor haar betraande oogen. Er kwamen er steeds meer, haar kamer is er vol van. Daar op den schoorsteenmantel staat zijn portret; in het boekenkastje ziet zij de boe ken door hem uitgezocht, het behangsel, de meubelstoffen, in alles had zij hem geraadpleegd. Dan nog waren er zoovele kleine geschenken, die zij nu als relikwieën zou bewaren. Daar op haar schrijftafel ligt een stukgebeten penhouder, die zij gebruikt had bij haar eerste schrijflessen. Zij morste toen nog met inkt en mocht voor straf niet aan tafel komen. Een vreeselijke straf! want oom Mase kwam dineeren. Maar nau welijks was het diner afgeloopen of hij kwam stil boven op de kinderkamer met zakken vol lekkers en troostte haar met een liefkoozing en met de verzekering dat de pennehouder veel te zwaar, dus de eenige schuldige was. Ik zal 2de Jaargang. Schaakspel. 11 Mei 1890. In het Morphyboek vinden wy de volgende interessante schoone partij, gespeeld in den wed strijd tusschen: Prof. Anderssen Zwart. a6o) c56) c6 X d4 e6 f6 e7 o X c6 _ d5 d7 - f5 l a7 2 c7 3 b8 4 c5 5 e7 6 g8 7 f8 8 o 9 b7 10 d7 11 f6 12 f7 13 g7 14 d7 15 e7 16 a8 17 a7 18 d8 19 c5 20 e3 21 a7 22 c5 c5 X c5 f a7 «5 b6 e3 cöft) en P. Morphy Wit. e2 e4 gl f3c) d2 _ d4 f3 X d4 cl -- e3 f l A3d) o o d4 X c6 f2 f 4 e) e4 e5 fl f3 f3 h3 bl - d2 e3 X gl - hl dl e2 d2 f3 b2 b3 al el f3 - go el bl go f3 23 c6 c5 24 c8 b7 25 b6 c7 c2 c3t) e2 f2 d3 e2 Stand na den 18den zet van wit. ZWART 26 b7 c6 27 f8 a8 28 f5 X g* 29 a5 30 a4 X bl - gl g2 g4 gl X g4 e2 d3 a2 X b3 Voortzetting in ons volgend nummer. a) In deze party heeft zwart den voorzet b) Zwart wil de Siciliaansche opening spelen. c) Waartoe wit ook besluit, maar zwart heeft ten minste den zet a7 a6 voor. d) Wit wil den pion e4 niet prijs geven. e) Nu zoekt wit een centrum te vormen. f) Door dezen zet heeft zwart zijn pionnen meesterlijk geposteerd. g) Dit paard zou te veel in zijn spel kunnen dringen, daarom wil wit dien liever afruilen. h) Hier gaat een tempo voor zwart verloren, wat echter aanstonds teruggewonnen kan worden, daar wit toch zijn kasteel op el niet kan behouden. i) Ook hier verliest wit een tempo, waardoor zwart ge legenheid krijgt zijn c-pion op te schuiven. k) Door den prachtigen stand der pionnen kan zwart, die toch reeds meester van de partij is, zich een mooie opening banen. je een 'anderen geven, kleintje en dan eens zien hoe netjes je kunt schrijvenV zyn voorspelling kwam uit. ? Daar op den muur had dj een ] circusvoorstelling geplakt. Dat was haar eerste nitgang geweest. ?*was zij toen angstig voor al die menadM al dat leven en verblind van het schelle ' >Ik wil liever naar huis terug," riep zy l Maar Mase kwam naast haar zitten en tooÉi _ zij gerust. Op een anderen keer streek hij bmr'" de verwarde lokken uit de oogen en zei: Jebefet niet nuffig genoeg, kleintje. Kijk eens hoe je w uitziet, wel/oei! en toen gaf hij haar dat aakspiegeltje. Op een beerlijken zomermorgen dwaalden beide samen in het park. Bij een kamperfoeliestrolk gekomen, brak hij dit takje af en stak het' in haar haar. Voor haar aanneming schonk hjj haar dien kleinen bijbel met gouden slot; wat heeft zij toen voor hem gebeden, want zelfc dan werd hij nooit vergeten. Zij had zich cao aan het denkbeeld gewend hem geheel toe te behooren, dat zij hem nu ook een weinig als haar eigendom beschouwde. En dan nog dat balkaartje, dat zij eiken dag als leesteeken ge bruikte. Het was op zichzelf reeds een heel hoofdstak uit haar roman. Zij was toen al een jonge dame, droeg lange rokken, werd juffrouw Eveline gtnoemd en door de heeren het hof gemaakt. Het kind werd vrouw; een bloesemknop ia lentetijd. Van dit hoofdstuk ontbrak er geen en kele regel; daar staat het in al zijn jengdigft frischheid neergeschreven in een dagboek, dat * in een verborgen lade bewaart. Met genot v»f- < diept zij zich in die bladzijden, die nu reeds gent geworden, van haar verleden spreken. Er zou iets heerlijks gebeuren. Mama gaf een danspartij, natuurlijk op den middag, maar er zouden toch ook groote menschen komen om te kijken, en een cotillon stond ook op het pro gramma. Papa plaagde haar en zei dat het toch maar een kinderbal was. Als Max nu maar komen wilde! Hij zal er ook mee spotten en het niet de moeite waard vinden om te ko men. Ik zal het hem morgen vragen. Goddank! hij komt! Oom Max is een engel 11 Nu moet ik eens over mijn baljapon denken l Ik zou zoo graag iets nemen, dat in zijn smaak valt. Zou hij rose mooi vinden? Ik denk van ja, en dan met heel veel rose strikken op gemaakt. Als mama het nu maar goed vindt. Ik heb mij u zin, maar het heeft moeite gekost. Mama wilde iets anders kiezen, maar ik hield voet bij stuk en krijg nu een japon zooals ik die verlangde ; wit geborduurd gaas over rose, op het lijfje losse plooien, die in een breederose, ceintuur eindigen; groote pofmouwen met een rose lint toegehaald aan den elleboog, linten om den hals, in het haar en strikken op de schou ders ; verder rose kousen en rose satijnen schoen tjes. Het ziet er beelderig uit en staat mij keu rig; ik ben zeker dat het naar zijn zin zal zijn. Het bal is op Donderdag bepaald, dus nog vijf lange dagen!! Het is afgeloopen en' ik heb toch zoo'n verdriet, maar laat mij alles nog eens nagaan. Om twee uur begon de pret, kwamen er veel groote menschen. Eerst was ik vroolijk en tevre den, maar toen ik hem niet zag werd ik zenuw achtig. Men danste quadrilles, dat niet heel goed ging, omdat mama te veel kleintjes had gevraagd. Eindelijk om vier uur kwam hij binnen. Ik danste een polka en kon hem dus niet tegemoet gaan, hoe zeer ik het ook verlangde. Nauwelijks. was de dans afgeloopen, of ik zocht hem op, om hem goeden dag te zeggen. Hij was in druk ge sprek met mevrouw de Ronceys, een weduwe. Wat een mooie vrouw! zag ik er ook maar zoo uit l Een bleek gelaat met groote zwarte oogen en donkerbruin haar, zeer gedistingeerd en smaak vol gekleed. Ik ging naar hem toe en zei: »Dag oom Max I" Hij had mij niet zien naderen en keerde zich met een verschrikt gebaar tot mij. Welk een vreemde uitdrukking lag er pp zijn gelaat. Zoo, is ons kleintje daar ?" zei hij. Ik zal hem toch zeggen dat nij mij voor de menschen niet meer zoo moet noemen; daarvoor ben ik nu te groot» Hij bekeek mij een oogenblik en riep toen spottend: Kijk eens aan je lijkt sprekend op een rose lampenkapje!" Hoe kwam hij aan zoo'n vergelijking? Ik keerde mij om en ging dansen, maar de pret was er af. Het was een quadrille, en terwijl ik mijn bui gingen maakte, kwam oom Max met mevrouw de Ronceys aan den arm in mijn nabijheid. Ik zag aan hun blikken dat zij over mij spraken en brandde van nieuwsgierigheid. Ik boog mij naar hun kaut en hoorde mevrouw de Ronceys zeggen : »Eveline groeit alleraardigst op." Hij antwoordde niets, en dacht zeker aan de Jampekap. Wacht maar', ik zal mij wreken. Hoe durft hij het te wagen mijn mooie japon bij een lampekap te vergelijken. Ik geloof heusch, dat ik daarom van avond zoo'n behoefte had om te schreien. Toch geloof ik bij nader inzien, dat het mis schien te rose was en er te veel strikjes op waren. Nu komt er een ander hoofdstuk; haastig slaat zij de bladen om, verlangend naar het ver volg en geheel opgaand in het verleden. Nu wordt het toch te erg. Ik heb hem dan ook getoond dat ik boos op hem was; maar hij begint steeds opnieuw. Merkt hij dan niet hoe veel ik van hem houd en hoezeer hij mij grieft met dat eeuwige plagen ? Hij denkt dat ik nog maar een kind ben en bekommert zich niet om mijn boosheid. Vanmorgen schikte ik al de geschenken, die ik voor Paachen had gekregen; de meid kwam binnen en bracht mij een grooten wit houten kist, waarop stond: Breekbaar Rechthouden. Wat zou daarin zijn? Spoedig het deksel er af getimmerd en in mijn ongeduld wierp ik hout en snippers op den grond en vond een el! een groot struisvogel-ei, overtrokken met rosesatijn en in het ei.... een kleine wassen pop als lampenkapje gekleed en vol rose strikjes. Welk een flauwe aardigheid en wie kon het gedaan hebben ? Oom Max! Er lag een kaartje bij, waarop stond: voor 't kleintje van Oom

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl