Historisch Archief 1877-1940
f
t.
L
re>pM&velijk in de 32ste en 33ste plank zitten.
Bg het vierde schot werd het projectiel
tus«chen de 33ste en 34ste plank teruggevonden.
De kogels hadden oogenschijnlijk hun
oorgpronkelijken vorm behouden; de
ingangsopenragen (in de eerste plank) waren Volkomen glad
«n rond, de uitgangsopeningen evenwel een wei
nig gesplinterd.
Daarna werd geschoten tegen een smeedijzeren
schijf van 9 mM. dikte, welke tegen de planken
?schijf was bevestigd. De kogel drong door de
(jzeren plaat en de zich daar achter bevindende
?eerste plank heen; de mantel was gedeeltelijk
van de looden kern gescheiden en deze laatste
/tot een bal opgestuikt.
Verder werd geschoten op drie met hun grond
vlak tegen elkander geplaatste en met water
ge. vulde blikken cylinders elk 24 cM. lang; de
achterste cylinder rustte tegen den voorkant der
planken schijf.
Bij hét eerste schot drong de kogel door de
drie cylinders en de zich daarin bevindende
vloeistof heen en bleef in de 9e plank steken.
Bij het tweede schot doorboorde Let projectiel
behalve deze drie cylinders nog een tegen den
bodem van den achtersten cylinder geplaatste
flmeedijzeren plaat van 4 mM. dikte en een
plank.
Op voorstel van een' der aanwezigen werden
toen nog enkele schoten gedaan met het belgische
geweer Comblain en de reglementaire lading van
H gram gewoon buskruit. Zijn wij goed inge
licht, dan bezit dit geweer een kaliber van 11
mM. en wordt door bovengenoemde
buskruitlading aan het 25 gram zware projectiel eene
aanvankelijke snelheid van omstreeks 420 M. ge
geven.
Bij het eerste schot drong de kogel door 8
planken, bij het tweede door de smeedijzeren
plaat van 9 mM. dikte en nog 3 planken.
Ons komt de ongelijke indringingskracht van
deze twee schoten onderling en met het
indringlngsvermogen van den kogel van het nieuwe
repeteergeweer vergeleken (welke gemiddeld door
32 planken of door bovengenoemde ijzeren plaat
en nog n plank drong) onbegrijpelijk voor, ten
zij de kogel van het Comblaingeweer een zeer
verzwakt gedeelte van de ijzeren plaat getroffen
heeft.
Wat den knal der schoten betreft, werd opge
merkt, dat die van het rookvrije buskruit min
der dof was dau die van het gewone buskruit;
terwijl bij het rookvrije buskruit slechts eene
kleine blauwachtige rookwolk ontstaat die dade
lijk verdwijnt, en wel des te spoediger naar ge
lang de lucht droger is. Deze rookwolk kan
dus slechts eene zeer vluchtige aanwijzing ach
terlaten van de standplaats van den schutter.
Het is daarom ook te verwachten, dat in de
toekomst, bij het gebruik van rookvrij buskruit,
natuurlijke of kunstmatige dekkingen een groot
voordeel zullen opleveren aan hem die er zich
van bedient; terwijl het groote
indringingsvermogen van den kogel der nieuwste geweren van
klein kaliber er toe dwingt om de dikte afmetin
gen van tirailleur loopgraven en andere tijde
lijke versterkingen te vergrooten.
Voor Nederland is het feit, dat onze naaste
buurman na langdurige proeven een repeteer
geweer met klein kaliber (zelfs van 7.65 mM.)
en lichte patroon zonder rand sedert een half
jaar heeft aangenomen, zeer belangrijk. Daar
mede toch kunnen wij ons voordeel doen, en
zal die omstandigheid naar wij hopen er toe
bijdragen om ons zoo spoedig mogelijk vry te
maken van de transformatie onzer geweren klein
kaliber, waartoe indertijd overhaast besloten
werd, en welke, naar vermeend wordt, tot nog
toe niet die voordeelen heeft opgelverd, welke
men er zich van voorstelde.
Naar onze meening zit het groote geheim om
tot een minimum kaliber van geweer, hiermede
tot een zoo licht mogelijke patroon, en dus
bij hetzelfde gewicht tot een maximum aan
tal patronen voor den soldaat te kunnen overgaan,
m de goede oplossing der buskruitquaestie. Het
meer of minder rookvrije van dit voortdrijvend
middel daarlatende, moet het voor een vuurwa
pen, van zeer kleine inwendige middellijn (ge
middeld 8 m.M.) eigenschappen bezitten, welke
het gewone buskruit mist. Dit laatste laat in een
wapen van zeer klein kaliber zoo veel overblijfsel
<vuil) achter, dat na een betrekkelijk gering
aantal schoten de trefkans te veel vermindert
«n het behoorlijk schoonmaken van het inwen
dige van den loop lastig zoo piet ondoenlijk
wordt; terwijl om de vereischte snelheid aan
den kogel te geven, de gasdruk waaraan de loop
«p den duur moet weerstand bieden te hoog
wordt.
Mag men uit het door verschillende Eijken,
als Frankrijk, Duitschland, Denemarken, Enge
land, Zwitserland, Oostenrijk en België, aanne
men van een geweer met een kaliber van 7.5 a
8 m.M. tot de gevolgtrekking besluiten dat het
vraagstuk eener doelmatige buskruitsoort voor
geweren van zeer klein kaliber opgelost schijnt te
zijn, dan vertrouwen wij, dat het ook aan Neder
land spoedig gelukken moge om een zoodanige
buskruitsoort te verkrijgen: eene namelijk, die,
zonder voor den schutter schadelijke gassen te
verspreiden, den loop niet noemenswaardig vuil
maakt, bij eene groote aanvankelijke snelheid
van den kogel (minstens 600 M.) geen te grooten
maximum gasdruk (bijv. 2000 a 2500 atmosferen)
r, tegen atmosferische invloeden
(hoofdzakevochtig worden) bestand blijkt en op den
duur voldoend goede en gelijkmatige uitkom
sten geeft.
Wetenschap.
DE BEWEGING DER VLIEGENDE VISSCHEN
DOUR DE LUCHT.
De beweging der vliegende visschen door de
lucht is reeds jaren lang een onderwerp van stu
die geweest voor den bekenden professor Möbius.
De resultaten die hy had verkregen, werden door
hem onlangs in eene voordracht in de
physiologische Gesellschaft" te Berlijn medegedeeld.
Hetgeen volgt is uit de verhandelingen van dat
wetenschappelijk genootschap overnemen.
De vliegende visschen van de warme, opene
zeeën behooren tot de soort Exoevetus. Wanneer
zij door schepen of roofvisschen in hunne rust
worden gestoord, vliegen zy met groote snelheid
uit het water op, breiden hunne groote borst- en
buikvinnen uit en schieten in horizontale richting
over den waterspiegel heen. Zoowel over als
tegen den wind kunnen zij deze beweging +
drie scheepslengten volhouden. Tegen het einde
van zulk een tochtje neemt de snelheid der be
weging af en de richting der beweging wordt
dezelfde als de richting van den wind wanneer
deze schuinsch of rechthoekig, op een hunner
zyden waait. Vliegen zy bij sterken wind tegen
den loop der golven in, dan verheifen zy zich by
eiken golfberg een weinig. Somwijlen klieven zy'
met het onderste gedeelte van hunnen staart, dat
onder het bovenste gedeelte uitkomt, den top der
golf. Bij dag en by kalm weder komen de vlie
gende vissehen zeer zelden op de schepen,
maar meestal in stormachtige nachten. De
meesten, die de vliegende visschen hebben
gade geslagen zijn het er o ver'eens dat de vis
schen van de Westzijde op de schepen vallen.
De borstvinnen der vliegende visschen, die Prof.
Möbius in de Indische oceaan bestudeerde, maakten
nooit opwaartsche of nederwaartsche bewegingen
zooals de vleugels der vogels, vleermuizen oi vlin
ders; wel geraakten hunne uiterste deelen in
snelle trifliug, hetgeen door velen voor vliegbe
wegingen werd aangezien. De Heer Möbius neemt
aan dat de spiereu der borstvinnen niet groot
genoeg zijn om het lichaam in de hoogte te
heffen want hun gewicht bedraagt slechts V» s
der lichaamszwaarte, terwy'l de borstspieren der
vogels gemiddeld lje en die der vledermuizen '/is
van den lichaamslast bedragen. Die trillingen der
uitgespannen borstvinnen ontstaan zoodra de lucht
stroom gely'k loopend onder hen henengaat, wijl
dan terstond de electriciteit der vinnen en de
luchtdruk afwisselend op elkaar werken. Het
klapperen van een zeil wanneer het schip bg
een stijven bries met den wind zeilt ontstaat op
gely'ke wy'ze. De geringe opwaartsche bewegingen
welke vliegende visschen boven de golven maken
zyn ook geen bewuste vliegbewegingen, maar
worden door dynamische luchtstroomingen te voor
schijn geroepen, die uit de golldalen opstygen
wanneer de wind horizontaal over de zee waait.
Men kan dus in den eigenlyken zin van het woord
niet van vliegende visschen spreken. Door de
tezamentrekking van hunne zeer krachtige spieren
aan de zyde van den romp verheffen zij zich met
groote snelheid uit het water. De uitgespannen
borstvinnen dienen dan als 't ware tot stuur en
zweeimachines. B.
EEN PAASCHEI.
Naar het Franse h.
Arme Eveline! Eindelijk kan zij eens
uitweenen. Gedurende een uur het scheen wel een
eeuw had zij onder de drukkende onbeschei
denheid van aller blikken, een onverschillig ge
laat moeten toonen, haar tranen inhouden en
haar snikken moeten smoren; steeds in angst
verkeerende dat men haar inwendig verdriet zou
raden.
Nu werpt zij zich achterover in haar
leuningstoel en geeft zich geheel over aan haar smart.
Het blonde hoofdje verbergt zij in de handen,
zenuwachtig schokt het teere lichaam en dikke
tranen glijden tnsschen de vingers door. Het is
als het ware een genot te kunnen uitweenen
een verlichting, die wreede, smart te voelen op
lossen in een bitteren tranenvloed.
Zoo jong, slechts zeventien jaar en reeds zoo'n
wanhoop? Max Vom Mase gaat trouwen! bin
nen zes weken treedt hij in het huwelijk met de
weduwe de Ronceys. Alles is reeds bepaald!
En toch kan Eveline het ternauwernood
gelooven.
Wat zou er van haar worden als het eens
waar was! Arm kind! welk een wreede ontgoo
cheling, zij heeft hem zoo lief, zoo innig lief.
Sinds wanneer? Sinds haar eerste jeugd.
Het begon reeds in de kinderkamer, want zoo
lang zij zich herinneren kan zag zij Vom Mase
om en bij haar. Zoodra zij zich bewust werd
een kleine persoonlijkheid te zijn, zoodra zij
leerde onderscheiden, waardeeren en vergelijken,
kreeg zij hem lief en had zij zich met geheel
haar hart aan hem gehecht.
Mase! In dien eenen naam lag alles op
gesloten, haar kindsheid, volwassen leeftijd, kleine
verdrietjes en groot genot, in n woord, haar
geheele verleden.
In het begin was het slechts kinderlijke dank
baarheid voor al de bonbons en lief koozingen, waar
mee Vom Mase haar overlaadde. Later was dit ge
voel langzamerhand in bewondering overgegaan; het
kind dat angstig haar eerste stapjes waagde
moest wel opzien tot den knappen jongen of
liever man, die haar op zijn schoot paardje liet
rijden.
»Hop, hop! kleintje!" riep Vom Mase dan,en
het spelletje begon telkens weer.
Nu kwam de tijd waarop hij haar begon te
plagen, gezellig en grappig, zooals kinderen het
graag hebben. Ja, dat waren jaren vol heerlijke
herinneringen, soms kleinigheden, maar die op
zoo'n leeftijd een diepen indruk maken. Nu eens
een verrassing, dan een onverwachte liefkoozing.
Soms ook bedierf hij haar een weinig, als hij b.v.
kwam dineeren moest men haar uit de kinder
kamer halen en aan het dessert binuen brengen.
Dan vertelde hij haar mooie sprookjes, waarnaar
zij met groote oogen luisterde en waarvan zij
's nachts droomde.
«Goeden nacht kleintje!" »Goeden nacht Oom
Mase!" zij noemde hem Oom ofschoon hij
slechts een verre neef van haar moeder was. Zij
wilde den familieband nauwer aantrekken om
zich hierdoor nader tot hem te brengen.
Wat later gebeurde kon zij zich slechts als
korte maar zalige oogenblikken herinneren. Zij
was toen vijf of zes jaar, en hij droeg toen een
schitterend uniform.
Zijn bezoeken werden zeldzamer, maar des te
genot voller.
Dan liep zij hem, zoo snel als haar kleine
beenen het toelieten, tegemoet en stak hem het ge
zichtje toe om gekust te worden. Als hij ging
zitten vlijde zij zich dicht tegen hem aan op een
voetbankje gezeten en luisterde dan stil en in
aandachtige verrukking naar het geluid van zijn
stem, die als muziek in haar ooren klonk.
Toen zij grooter en ouder werd, nam ook haar
genegenheid voor Oom Mase toe. Het kind was
bijna vrouw en nu werd het onbestemde gevoel
haar duidelijk. Oogenblikken van weemoed en
vroolijke uitgelatenheid volgden elkaar op; da
gen van boosheid, ernstige plagerijen, driftige uit
vallen, zucht om te behagen, schijnbare onver
schilligheid en daarna heimelijke wanhoop; on
beschrijfelijke gewaar wordingen, dwaze gedachten,
onmogelijke plannen en onwaarschijnlijke
droomen, en met dat alles haar groot geheim be
warend, in het diepst harer ziel verbergend.
Een voor een komen al die herinneringen haar
voor den geest, fladderen als kleine blauwe vlin
ders voor haar betraande oogen.
Er kwamen er steeds meer, haar kamer is er
vol van. Daar op den schoorsteenmantel staat
zijn portret; in het boekenkastje ziet zij de boe
ken door hem uitgezocht, het behangsel, de
meubelstoffen, in alles had zij hem geraadpleegd.
Dan nog waren er zoovele kleine geschenken, die
zij nu als relikwieën zou bewaren. Daar op haar
schrijftafel ligt een stukgebeten penhouder, die
zij gebruikt had bij haar eerste schrijflessen.
Zij morste toen nog met inkt en mocht voor
straf niet aan tafel komen. Een vreeselijke straf!
want oom Mase kwam dineeren. Maar nau
welijks was het diner afgeloopen of hij kwam
stil boven op de kinderkamer met zakken vol
lekkers en troostte haar met een liefkoozing en
met de verzekering dat de pennehouder veel te
zwaar, dus de eenige schuldige was. Ik zal
2de Jaargang.
Schaakspel.
11 Mei 1890.
In het Morphyboek vinden wy de volgende
interessante schoone partij, gespeeld in den wed
strijd tusschen:
Prof. Anderssen
Zwart.
a6o)
c56)
c6
X d4
e6
f6
e7
o
X c6
_ d5
d7
- f5
l a7
2 c7
3 b8
4 c5
5 e7
6 g8
7 f8
8 o
9 b7
10 d7
11 f6
12 f7
13 g7
14 d7
15 e7
16 a8
17 a7
18 d8
19 c5
20 e3
21 a7
22 c5
c5
X c5 f
a7
«5
b6
e3
cöft)
en P. Morphy
Wit.
e2 e4
gl f3c)
d2 _ d4
f3 X d4
cl -- e3
f l A3d)
o o
d4 X c6
f2 f 4 e)
e4 e5
fl f3
f3 h3
bl - d2
e3 X
gl - hl
dl e2
d2 f3
b2 b3
al el
f3 - go
el bl
go f3
23 c6 c5
24 c8 b7
25 b6 c7
c2 c3t)
e2 f2
d3 e2
Stand na den 18den zet van wit.
ZWART
26 b7 c6
27 f8 a8
28 f5 X g*
29 a5
30 a4 X
bl - gl
g2 g4
gl X g4
e2 d3
a2 X b3
Voortzetting in ons volgend nummer.
a) In deze party heeft zwart den voorzet
b) Zwart wil de Siciliaansche opening spelen.
c) Waartoe wit ook besluit, maar zwart heeft ten minste
den zet a7 a6 voor.
d) Wit wil den pion e4 niet prijs geven.
e) Nu zoekt wit een centrum te vormen.
f) Door dezen zet heeft zwart zijn pionnen meesterlijk
geposteerd.
g) Dit paard zou te veel in zijn spel kunnen dringen,
daarom wil wit dien liever afruilen.
h) Hier gaat een tempo voor zwart verloren, wat echter
aanstonds teruggewonnen kan worden, daar wit toch zijn
kasteel op el niet kan behouden.
i) Ook hier verliest wit een tempo, waardoor zwart ge
legenheid krijgt zijn c-pion op te schuiven.
k) Door den prachtigen stand der pionnen kan zwart,
die toch reeds meester van de partij is, zich een mooie
opening banen.
je een 'anderen geven, kleintje en dan
eens zien hoe netjes je kunt schrijvenV
zyn voorspelling kwam uit. ?
Daar op den muur had dj een ]
circusvoorstelling geplakt.
Dat was haar eerste nitgang geweest.
?*was zij toen angstig voor al die menadM
al dat leven en verblind van het schelle '
>Ik wil liever naar huis terug," riep zy l
Maar Mase kwam naast haar zitten en tooÉi _
zij gerust. Op een anderen keer streek hij bmr'"
de verwarde lokken uit de oogen en zei: Jebefet
niet nuffig genoeg, kleintje. Kijk eens hoe je w
uitziet, wel/oei! en toen gaf hij haar dat
aakspiegeltje.
Op een beerlijken zomermorgen dwaalden beide
samen in het park. Bij een kamperfoeliestrolk
gekomen, brak hij dit takje af en stak het' in
haar haar. Voor haar aanneming schonk hjj
haar dien kleinen bijbel met gouden slot; wat
heeft zij toen voor hem gebeden, want zelfc
dan werd hij nooit vergeten. Zij had zich cao
aan het denkbeeld gewend hem geheel toe te
behooren, dat zij hem nu ook een weinig als haar
eigendom beschouwde. En dan nog dat
balkaartje, dat zij eiken dag als leesteeken ge
bruikte.
Het was op zichzelf reeds een heel hoofdstak
uit haar roman. Zij was toen al een jonge dame,
droeg lange rokken, werd juffrouw Eveline
gtnoemd en door de heeren het hof gemaakt.
Het kind werd vrouw; een bloesemknop ia
lentetijd. Van dit hoofdstuk ontbrak er geen en
kele regel; daar staat het in al zijn jengdigft
frischheid neergeschreven in een dagboek, dat *
in een verborgen lade bewaart. Met genot v»f- <
diept zij zich in die bladzijden, die nu reeds gent
geworden, van haar verleden spreken.
Er zou iets heerlijks gebeuren. Mama gaf een
danspartij, natuurlijk op den middag, maar er
zouden toch ook groote menschen komen om te
kijken, en een cotillon stond ook op het pro
gramma. Papa plaagde haar en zei dat het toch
maar een kinderbal was. Als Max nu maar
komen wilde! Hij zal er ook mee spotten
en het niet de moeite waard vinden om te ko
men. Ik zal het hem morgen vragen.
Goddank! hij komt! Oom Max is een engel 11
Nu moet ik eens over mijn baljapon denken l
Ik zou zoo graag iets nemen, dat in zijn smaak
valt. Zou hij rose mooi vinden? Ik denk
van ja, en dan met heel veel rose strikken op
gemaakt. Als mama het nu maar goed vindt.
Ik heb mij u zin, maar het heeft moeite gekost.
Mama wilde iets anders kiezen, maar ik hield
voet bij stuk en krijg nu een japon zooals ik
die verlangde ; wit geborduurd gaas over rose,
op het lijfje losse plooien, die in een breederose,
ceintuur eindigen; groote pofmouwen met een
rose lint toegehaald aan den elleboog, linten om
den hals, in het haar en strikken op de schou
ders ; verder rose kousen en rose satijnen schoen
tjes. Het ziet er beelderig uit en staat mij keu
rig; ik ben zeker dat het naar zijn zin zal
zijn. Het bal is op Donderdag bepaald, dus nog
vijf lange dagen!!
Het is afgeloopen en' ik heb toch zoo'n
verdriet, maar laat mij alles nog eens nagaan.
Om twee uur begon de pret, kwamen er veel
groote menschen. Eerst was ik vroolijk en tevre
den, maar toen ik hem niet zag werd ik zenuw
achtig. Men danste quadrilles, dat niet heel goed
ging, omdat mama te veel kleintjes had gevraagd.
Eindelijk om vier uur kwam hij binnen. Ik
danste een polka en kon hem dus niet tegemoet
gaan, hoe zeer ik het ook verlangde. Nauwelijks.
was de dans afgeloopen, of ik zocht hem op, om
hem goeden dag te zeggen. Hij was in druk ge
sprek met mevrouw de Ronceys, een weduwe.
Wat een mooie vrouw! zag ik er ook maar zoo
uit l Een bleek gelaat met groote zwarte oogen
en donkerbruin haar, zeer gedistingeerd en smaak
vol gekleed. Ik ging naar hem toe en zei: »Dag
oom Max I"
Hij had mij niet zien naderen en keerde zich
met een verschrikt gebaar tot mij. Welk een
vreemde uitdrukking lag er pp zijn gelaat. Zoo,
is ons kleintje daar ?" zei hij. Ik zal hem toch
zeggen dat nij mij voor de menschen niet meer
zoo moet noemen; daarvoor ben ik nu te groot»
Hij bekeek mij een oogenblik en riep toen
spottend:
Kijk eens aan je lijkt sprekend op een
rose lampenkapje!" Hoe kwam hij aan zoo'n
vergelijking? Ik keerde mij om en ging dansen,
maar de pret was er af.
Het was een quadrille, en terwijl ik mijn bui
gingen maakte, kwam oom Max met mevrouw
de Ronceys aan den arm in mijn nabijheid. Ik
zag aan hun blikken dat zij over mij spraken
en brandde van nieuwsgierigheid. Ik boog mij naar
hun kaut en hoorde mevrouw de Ronceys zeggen :
»Eveline groeit alleraardigst op." Hij antwoordde
niets, en dacht zeker aan de Jampekap. Wacht
maar', ik zal mij wreken. Hoe durft hij het
te wagen mijn mooie japon bij een lampekap
te vergelijken. Ik geloof heusch, dat ik daarom
van avond zoo'n behoefte had om te schreien.
Toch geloof ik bij nader inzien, dat het mis
schien te rose was en er te veel strikjes op
waren.
Nu komt er een ander hoofdstuk; haastig
slaat zij de bladen om, verlangend naar het ver
volg en geheel opgaand in het verleden.
Nu wordt het toch te erg. Ik heb hem dan
ook getoond dat ik boos op hem was; maar hij
begint steeds opnieuw. Merkt hij dan niet hoe
veel ik van hem houd en hoezeer hij mij grieft
met dat eeuwige plagen ? Hij denkt dat ik nog
maar een kind ben en bekommert zich niet om
mijn boosheid.
Vanmorgen schikte ik al de geschenken, die
ik voor Paachen had gekregen; de meid kwam
binnen en bracht mij een grooten wit houten
kist, waarop stond: Breekbaar Rechthouden.
Wat zou daarin zijn? Spoedig het deksel er af
getimmerd en in mijn ongeduld wierp ik hout
en snippers op den grond en vond een el!
een groot struisvogel-ei, overtrokken met
rosesatijn en in het ei.... een kleine wassen pop
als lampenkapje gekleed en vol rose strikjes.
Welk een flauwe aardigheid en wie kon het
gedaan hebben ? Oom Max! Er lag een kaartje
bij, waarop stond: voor 't kleintje van Oom