De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 18 mei pagina 5

18 mei 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

i ?'""?' .' $&'??''? '"'"'?' $ ?''?"'? '' "' ''"''^'v "''" '?'? men echter niet aflees in het genoemde gebied, -want Brfldraer heeft-In het jaar 1887 aangetoond, idat die wisselingen in de regenmassa bjjna algevtaeen in alle landen van het noordelijk halfrond plaats vinden; dit laat zich niet enkel door het volume water bewijzen, dat in den regenmeter is -opgevangen, maar ook door de wisselingen van langen duur, die men in den waterstand van ri vieren en zeeën heeft waargenomen. Doch ook ;het zniHelük halfrond heeft, voorzoover men dit ^uit op zichzelre staande waarnemingen mag af leiden, deel aan deze veranderingen. De onder zoekingen van Siegers in Weenen over de wisse- ? lingen van zeeën en meren, hebben opnieuw bewezen, dat dit verschil in de hoeveelheid regen .zich over de gehoele aardoppervlakte uitbreidt. De temperatuur der lucht is aan dezelfde wisse lingen onderhevig. Men bezit inotereologisch ma?teriaal van 500 stations, die te zamon 25000 waarnemingsjaren omvatten. Op grond daarvan kan men zeggen, dat het klimaat van alle landen, te gelijkertijd aan veranderingen onderworpen is, ?«n dat men de streken, d e hiervan uitgezonderd zijn zeer gering in aantal aan de kusten vindt. De wisselingen worden grooter naarmate ?de landen verder van de ze'e zijn verwijderd. In ??de tegenwoordige eeuw, vormon do jaren 181.r>, 1350 en 1884 ongeveer het midden van relatief' vochtige" en de jaren 1830 en 1860 die van relatief droge" perioden. Het zou nu van belang zijn, te weten, of deze wisselingen van het kli?-Tn'aat absoluut periodiek zijn, of dat de duur dier verandering van periode tot periode varieert. Een -lange ry van notitie'», sedert 1400 gedaan, in den tjjd van het inzamelen der druiven, alsmede de metingen van den waterstand in meren en zeeën sedert 1700, veroorloven den gemiddelden duur van eene wisseling te bepalen. De oorzaken ?van het verschil in de hoeveelheid gevallen regen, moeten in analoge veranderingen van windrichting -en van den luchtdruk gezocht worden. Nauwkeu rige waarnemingen welke gedurende tal vanjaren J n Europa en Noord Aziëwerden gedaan, heeft hot maken van de gevoltrekking: erzynseculaire veranderingen van den barometerstand," veroorJ<iofd. Uit waarnemingen, die van het jaar 1826 ?dateeren, blijkt, dat in de gematigde luchtstreek van Let oude continent, iedere regenperiode 1841?1855 en 1866?1855 gepaard ging -aan een geringer verschil in luchtdruk, en iedere | ?droge periode van 1826?1840 en 1858?1865 van een grooter verschil vergezeld ging. Dit vers-chil in luchtdruk kan op zijne beurt geen andere ?oorzaik hebben als het verschil in de door de aarde ontvangen regenmassa. Eene vermeerdering van deze laatste kan alleen eene verscherping van ?contrast tusschen het vasteland en den oceaan gedurende eene droge periode veroorzaken. De tcmperatuur-veranderingen zyn ook eenbewysvan <le wisseling der door de aarde ontvangen warmte. De door Brückner bewezen wisselingen van het Mimaat, zyn tot hiertoe nog niet grondig bestu deerd. Toch is de studie er van onloochenbaar van practisch nut, want die wisselingen z\jn van invloed op het niveau van de rivieren en op den ?duur der vorst, bijgevolg op de scheepvaart. Ook zijn ze, in de continentale landen, van groot ge wicht voor den landbouw. Als bewys kan men eene kolossale toename van bebouwing der droge streken in het Westen van Noord-Amerika aan voeren, die met eene vermeerdering van regen in de laatste droge periode, omstreeks het jaar 1860, is samengevallon. De kennis van de klimatische wisselingen verklaart ons, waardoor talrijke hypothesen van tegenovergesteldcn aard, konden opgeworpen worden; want het k'iraaat verandert inderdaad gedurende eene lange rij van jaren in ?«éne richting, om dan in eene tweede periode te veranderen in tegenovergestelden zin. B. Militaire Zaken. DE MANOEUVRES BIJ CHAMPIGNY. Ben laten April 1890 hebben bij Champigny ?(niet ver van Parijs) onder leiding van den ge neraal Poilloue de Saint Mars gecombineerde manoeuvres plaats gevonden, waarbij zoowel door ?de infanterie als artillerie van zoogenaamd rook vrij buskruit werd gebruik gemaakt. Deze oefeningen hadden ten doel eenige tac tische vraagpunten, waartoe het gebruik van 'bovengenoemde buskruitsooit aanleiding geeft, .practisch te bestudeeren. De berichtgever in het Fransche dagblad Le Tempt van 2 April 1890 deelt daaromtrent in hoofdzaak het volgende mede: De troepen welke aan deze oefening deelna men bestonden uit 2 regimenten infanterie en l bataillou jagers. Aan elk regiment waren 2 batterijen veld-artillerie, aan het bataljon jagers l batterij veldartillerie toegevoegd. Bij ieder re giment werd de veiligheids- en verkenningsdienst poor een detachement dragonders verricht. De generaal Saussier, gouverneur van Parijs, verscheidene andere generaals en een talrijke staf officieren van verschillende wapens woon den deze manoeuvres bij. Het oefeningster rein bevond zich tasschen Chennevières en het dorp la Queue-en-Brie. Een der regimenten infantetie, het bataillon jagers en 3 batterijen veldartillerie waren met de verdediging van laatst genoemd dorp belast. Het overige gedeelte der troepen trad als aanvaller op, en had als operatiebaia gekozen de pachthoeve in het bosch des Bordes, gelegen op een afstand vau omstreeks 1200 M. van den verdediger. Het weder was helder en dus zeer geschikt voor waarnemingen. De manoeuvre begonn om 8 uur des morgens en werd om 10K uur geëindigd. De berichtgever op een zijwaarts, gunstig gelegen standplaats zich bevindende, was in de gelegenheid om al de bijzonderheden van deze oefening waar te nemen. De infanterie was bewapend met het nieuwe repeteergeweer model 1886 (fusil Lebel) en voor zien van losse patronen met rookvrij buskruit, waarbij de gewone kogel (met looden kern en mantel van nikkel) vervangen wordt door een van karton, die op een grooteren afstand dan 25 M. onschadelijk is, maar binnen genoemden afstand toch soms ernstig letsel kan veroorzaken. Intusschen werd zorg gedragen, dat de twee partijen nooit zoo dicht bij elkander kwamen. De artillerie vuurde met losse kardoezen van rookvrij buskruit. De aanblik van dit schijngevecht was treffend want noch de snelheid, noch de hevigheid van het vuur was op eenigen afstand noemens waard waarneembaar, terwijl de standplaats van een troep, aldus vurende en gedekt opgesteld, niet meer, zooals vroeger, door den rook verraden wordt. Daarentegen is door dezelfde oorzaak het ontbreken van genoegzaman rook . de ongedekt optredende aanvaller steeds geheel zicht baar en worden pp korte afstanden al zijne be wegingen duidelijk waargenomen. Vooral de roode kleur van verschillende uaiformdeelen stak bijzonder zichtbaar tegen de andere kleuren af. Door photographieën heeft, men het verschil in rookgehalte van het gewone buskruit en van het zoogenaamde rookvrij buskruit aanschouwelijk voorgesteld. Zoo komen o. a. in l'Illustralion van 12 April 1890 twee platen voor, reproductiën van twee photograpbiee instantanées, ver vaardigd door den heer Paul Gers bij eene schiet oefening in het kamp van Satory. De eene plaat stelt voor eene afdeeling vurende met het ge wone achterlaadgeweer model Gras van 1874, kaliber 11 mM. en gewoon buskruit; op de an dere wordt met het nieuwe repeteergeweer model 1886, kaliber 8 mM. en rookvrij buskruit ge vuurd. In het eerste geval ziet men op de photographie instantanée (waarvan ^gemeld wordt dat de opneming slechts 0,025 seconde duurt) eene betrekkelijk dikke, ondoorschijnende, witte rookkolom, die de frontlijn der schutters bedekt. Bij het gebruik van rookvrij buskruit vertoont zich slechts een zwakke rookwolk als een lich ten, doorzichtige cluier, die dadelijk optrekt, op 100 M. zelfs niet zichtbaar was en wairdoor de schutters als het ware geheel ongedekt staan te vuren. Een groot nadeel hiervan is ook, dat de af standen beter dan anders te schatten zijn, en daardoor nog meer uitwerking van het vuur ver kregen wordt. Alhoewel nu de ondervinding ge leerd heeft, dat, afgescheiden van allerlei andere omstandigheden, die op het bepalen van den afstand invloed uitoefenen, in het werkelijke ge vecht de afstanden meestal te kort worden ge schat, zoo heeft men toch voor gewone goede oogen eu normale verlichting waargenomen en bepaald, hoe, bij het veranderen van den af stand, de zichtbaarheid der verschillende lichaamsdeelen en de bewegingen daarvan zich verhouden. Hieromtrent kwam bijv. kort geleden eene mededeeling voor in het «Nieuws van dan Dag", die wij ter wille van het nuttige hieronder laten volgen: Op 100 M. ziet men zeer goed de oogen. Op 150 M. kan men nog de knoopen tellen, (natuurlijk alleen als zij blinken). Op 200 M. vormen de knoopen een streep, maar men ziet nog de handen, den neus en deh mond. Op 300 M. ziet men nog het aangezicht, doch de (blinkende) knoopen bijna niet meer. Op 400 M. is het aangezicht nog slechts een lichte plek, doch de beweging van armen en beenen is nog goed te zien. Op 500 M. ziet men het hoofd niet meer af zonderlijk; de beweging der beenen kan men tamelijk goed, die der armen evenwel bijna niet meer waarnemen. Op 600 M. is de beweging der beenen nauwe lijks zichtbaar. Op 800 M. ziet men nog slechts een donkere massa. Op 1000 M. neemt men slechts bet verschil waar tusschen een ruiter en voetganger. Hetgeen omtrent de kleeding en uitrusting, dekking en bewegingen van troepen bij het ge bruik van rookvrij buskruit reeds in No. 664 van dit blad (16 Maart 1890) onder de rubriek «Militaire Zaken" werd opgemerkt, is door boven besproken manoeuvres practisch bevestigd ge worden. In Frankrijk schijnt men dan ook wijselijk het voornemen te hebben om in de uniform te velde althans zoodanige veranderingen te brengen, dat deze den troep niet reeds op zulke groote afstanden zichtbaar en herkenbaar maakt. Volgens Le Temps zou de Minister van Oorlog in Frankrijk reeds een concours hebben geopend voor een nieuw hoofddeksel, ter vervanging van de zoo vér zichtbare roode kdpi, en wordt de wensen uitgedrukt om ook aan déroode panta lons eene grijsblauwe kleur te geven. Door laatstgenoemd blad wordt o. a. zuinigheidshalve voorgesteld om aan den soldaat als oorlogsuit rusting te geven een grijslinnen pantalon, die, naar gelang van de weersgesteldheid, enkel of over de roode gedragen wordt, alsmede een grijs foedraal voor den képi, welk denkbeeld ons wer kelijk zeer practisch en eenvoudig voorkomt. Om de noodzakelijkheid eener verandering van kleur voor de uniformen te betoogen, wordt in het dagblad Le Temps van 23 April 1890 mededeeling gedaan van hoogst belangrijke proeven, die reeds indertijd in Frankrijk genomen zijn en waarvan zij den hoofdinhoud en de strekking in het kort hieronder willen vermelden. Men nani 4 eemnanssch^jvei); de eerste was geheel grijs; de tweede wit; de derde voor de onderste helft rood en voor de bovenste helft grijs; de vierde (de reglementaire) half wit en zwart. Dpze 4 schijven werden op een kleinen afstand (met ruim 2 M. tusschecruimte) van elkander geplaatst en daarop door 4 goede schut ters geschoten. Hierbij werd de uitkomst ver kregen, dat de schijf met gelijkmatig donkere kleur de minste treffers bekwam, terwijl de meeste treffers zich bevonden in de schijf waarvan tus schen de kleuren het grootste verschil bestond. (Men mag, bij de doelmatigste kleur beginnende, de schijven volgens hare kwetsbaarheid dus rangschikken als volgt: grijs wit rood en wit zwart en wit.) ' "Natuurlijk is het percentsgewijze verschil in treffers op de 4 schijven afhankelijk van den afstand. Het aantal percenten treffers in de eerste (grijze) en in de derde (half roode en half grijze) schijf wisselde naar gelang van den afstand tusechen 10 pet. en 20 pet. af. Hij mistig weder was het aantal treffers in de grijze schijf zelfs tot 33 pet minder dan in de schijven met twee kleuren. Door het aannemen vau een grijze uni form voor den troep mag men dus gerust aan nemen, dat de kwetsbaarheid van den infanterist met minstens 10 pet. zal verminderen. Bovendien wordt in genoemd blad gezegd, is deze quaestie niet nieuw, en maakte zij reeds in 1872 bij de scbietcommissie te Viuceunes een punt van on derzoek uit. In. 1881 kwam de kapitein La Haye door zijne schietproeven omtrent deze aangelegenheid tot de volgende resultaten : a. de juistheid van het schot hangt af van den graad van zichtbaarheid van het doel ; b. de graad van zichtbaarheid van een bepaald voorwerp is bij gelijke verlichting afhan kelijk ; l", van de kleur (of kleuren) die het bezit. 2°. van de kleur van den achtergrond, waar tegen het zich afteekent. Hij kwam verder tot het besluit, dat de kleur 2de Jaargang. Schaakspel. 18 Mei 1890. Voortzetting van de partij tusschen de heeren Anderssen en Morphy Zwart. Wit. 31 a8 al f g4 gl 32 c7 a5 gl X al 33 aó X al t * f 2 el Stand na den 33sten zet van wit. ZWABT ede WIT 34 al x el f 35 c5 c4 36 e7 c5 m 37 c4 x b3 38 g7 b7 g f3 X el d3 c2 hl g2 n c2 X b3 b3 c2 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 f>6 57 58 f>9 CO 61 62 f>3 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 b7 b2 c6 b5 bó fl g8 f7 r go X hó b5 h4 h4 h3 s 17 f8 c5 18 g8 f7 18 c5 c5 gl fl X b2 b3 d2 e2 e3 X 17 e7 c3 d5 e6 X c2 e2 X d8 c7 d7 X e7 f6 e f4 f5 f4 d3 d2 h2 e2 e3 c3 e7 d8 c2 d4 f5 e2 e7 c7 d7 e7 f6 e5 f4 e3 e4 f4 f3 g8h3 h2 h4 g5_ h5 X h7 h6 g6 go c2 el x d3 f3 el d3 c5 hf> d7 84 f4 e.r> 06 h7 f6 d5 X g3 h8 d8 e8 d8 d5 d8 g2 X 13 o S3 P h4 q h5 g* h5 h7 f h6 go t g-r' h5 d3 d3 el g-i d3 c5 d7 h7 f f6 f5 e6 e7 f h8 t dB t e7 d8 e8 t d8 d5 d8 h8 h2 Stand na den 59sten zet van wit. ZWART a g bede WIT 74 e4 d3 h8 a8 75 d3 e2 a8 a2 f 76 e3 d2 opgegeven. I. Tot hiertoe heeft zwart met energie gespeeld, maar schijnt nu te verzwakken, in plaats van op al büde attaque voort te zetten, waarbij hy een pion had kunnen winnen, ruilt hij liever zijn koningin af, waardoor de ge drukte stelling van wit, werkelijk verbeterd wordt. m. Zwart heeft al de vorige zetten gedaan om zijn loopers deze stelling te geven, waarvan hij zich echter wat al te veel voorstelt. welke het maart met die van dm eenkomt en door de natuur aan die schonken is, welke trachten moeten om mogelijk ongezien Of verborgen te leven de rosachtige (la couleur fauve) het minsti Daar en daarom het doelmatigst ia. Een verandering van de kleur der ^ en voorzoover noodig van verdere unifor alhoewel destijds in Frankrijk door generaals van naam aanbevolen, stuitte op de groote onkosten welke daaraan verb ,T_ waren. De berichtgever lost dit bezwaar cetb uit het economische oogpunt zeer aardig op, zegt: door aan de uniform de doelmatig»*» tleur te geven, worden in een oorlog bijv. op 200,000 man 20,000 minder verwond of gedood. Aannemende dat elke Franschman per jaar on* ;eveer 100 franken belasting betaalt, zoo worden, oor het behouden van 20,000 man, na den oor log jaarlijks 2 miilioen franken meer inkomsten. verkregen; eene vergoeding veel grooter dan de onkosten verbonden aan het verven der panta lons. Ook uit een moreel en humaan oogpunt voor het leger wordt het aannemen van een uni form met eene gelijke en onzijdige kleur met recht bepleit. Alleen vermeenen wij te moeten opmerken, dat, het niet voldoende zou zijn om alleen de panta lons te verven; de oorfofl'skleeding en uitrusting zou eene gelijkmatige tint dienen te verkrijgen. De blinkende knoopen en verdere glinsterende deelen der bewapening en kleeding zouden door doffe kleuren vervangen en de overbodige weg gelaten dienen te worden ten einde daardoor den soldaat zoo weinig mogelijk zichtbaar te maken. Verder spreekt het van zelf, dat hetgeen hierboven omtrent de kleur der kleeding enz. ge zegd werd, ook voor den officier geldt. Bij het in den oorlog gebruiken van rookvrjj buskruit, is de keuze der minst zichtbare kleur van kleeding en uitrusting in de naaste toekomst voor elk legerbestuur, en dus ook vermoedelijk voor dat van ons vaderland, eeue zaak niet van ondergeschikt maar van het hoogste behing. Het is ons dan ook eene voldoening om alhoewel dit misschien overbodig moge schijnen hierop ook in Nederland, naar aanleiding van het bo venstaande, en naar wij ons vleien niet te ver geeft, de aandacht te hebben kunnen vestigen. DROOMEN EN WAKKER WORDEN. door C. NOLEN. Het was een man, die ongetwijfeld voor roman schrijver in de wieg was gelegd, die nieuwe tuinknecht van Baron Van der Zande. Verhalen kon hij opdisschen, zóó boeiend, dat jong en oud hem met alle aandacht aanhoorde; wonderlijke verhalen uit zijn jeugd, waarvan ieder wist, dat ze geen greintje waarheid behelsden, doch die hij reeds zoo dikwijls en met zoo velerlei varia ties had verteld, dat hijzelf op het laatst waa gaan gelooven, dat ze werkelijk gebeurd waren. Eene kleine, oubeteekenende gebeurtenis uit zijn leven wist hij zoo sierlijk met leugens te omkleeden, dat niemand het hem kwalijk nam en elk met het meeste genoegen naar hem luisterde. En in al die verhalen was hijzelf de hoofdper soon. »Ik" had kinderen met levensgevaar uit het water gered; »Ik" had leeuwen en beren' gedood, desnoods zonder wapenen, als het zoo in 't verhaal te pas kwam; »Ik" was zoo ge erd en geziun geweekt bij al de «sjieke families" waar sik" gediend had, dat zelfs zijn laatste patroon, toen hij vertrok om eene kleine oneenigheid met mevrouw had gezegd: »Janus", zei-i, «Janus, je hebt het verbruid bij me vrouw en ik mot je laten gaan, want me vrouw der zenewe, zie je, maar anders, zoo'n puik van een tuinknecht krijg ik nooit weerom." En als hij dan vertelde, hoe bij dat afscheid, kijk l de waterlanders over mijnheer ds B'ron zijn baard rolden," dan kreeg hijzelf van aandoening tranen in de oogen. Had hij geen levende ziel in de nabijheid, waarin hij zijue fantasiën kon overstorten, dan zette hij in zijne gedachten heele romans op touw, waarin hijzelf de hoofdrol ver vulde. Vooral terwijl hij des Zaterdagsmiddags op zijn geraak bezig was de paden aan te harken en het prieel op te ruimeij, hield hij in zijne verbte'ding lange gesprekken met »m'neer de B'roii" en kon daarin zoo verdiept raken, dat bij, met de hark in de hand, zich even moest neerzetten op een der tuinstoeltjes. Reeds sedert jaren weduwnaar, bestond zijn huisgezin, waarmede hij sinds eenigen tijd het kleine huis achter dat van den baron bewoonde, uit drie dochters van acht tien, twintig, en twee en twintig jaar; korte, gezette figuurtjes met lichtblond baar, wipneusjes en groote monden, die alle drie sprekend op vader geleken en haar kost verdienden met naaiwerk. Romantisch van na tuur als bij steeds geweest was, droegen die meisjes de weidsche namen van Aurora, Amanda en Uertrude, die echter voor 't gemak werden afgekort tot Ro, Mautje en Truus. Hoewel ze door moeder Natuur heel karig met schoonheid waren bedeeld, waren ze in do optimistische oogen van haar vader wonderen van bevalligheid en deugd; en in vaders fanta sieën vielen haar dan ook wonderlijke lotgevallen ten deel, waarvan een rijk huwelijk een der meest gewone was. Baron Van der Zande, in wiens dienst Janus sinds eenige maanden was, stond bekend als een lastig man. In de laatste twee jaren had hy niet minder dan vijf tuinknechts gehad en alten waren plotseling om de eene of andere kleinig heid uit zijn dienst ontslagen. Mijnheer was driftig en hield van een stevig glas wijn na den maaltijd. Als dan zijne arme onderhoorigen niet spoedig genoeg vlogen op zijn wenken, stoof hij onder den invloed van 't edel nat, op en verklaarde, dat hij zulke ezels niet gebrui ken kon. Janus echtei had mijnheer Van der Zande wel aangedurfd: »Ik heb bij zooveel sjieke fa milies gediend, ik zal dat wel klaarspelen; de lui weten met zoo'n heer niet om te gaan; ik zal 't met m'neer de B'ron best vinden, geen kwestie van!" De eerste drie maanden ging het werkelijk goed. Janus deed zijn werk netjes, steeds schoone

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl