Historisch Archief 1877-1940
«r
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 25 Mei.
Abonnement per 3 maanden ..... ?1.125, fr. pV]
Voor Indiëper jaar ,
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
lj> ,,
<*B
I H H O V B t
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE
TON: Een vuurdoop, Daar het Dnitsch van
Detfev Freiherr von Lillencron, I. KUNST EN
LETTEREN: Tooneel te Amsterdam, door Fr.
Une familie. Vjjf dichters. Een droom
van Edward Bellamy, door F. J. v. U. Vijf
regels." VARIA. MILITAIBE ZAKEN:
De Militaire Willemsorde. .SCHAAKSPEL.
Aan het hof van Mandara. Voor Dames, door
E-i?. ALLERLEL - RECLAMES. BE
RSOVERZICHT. ADVERTENTIËN.
Van verre en van naby.
Stanley reist tegenwoordig Engeland af,
overal redevoeringen houdende, waarvan de
eigenlijke inhoud hierop neerkomt, dat de
Engelschen zich in Afrika de beste brokken
voor den neus hebben laten wegkapen. Dit
zal mogelijk menigeen verbazen, die nog in
de laatste maanden de bewijzen heeft gezien
van John Bull's onverzadehjken landhonger,
maar Stanley zegt het, en hij is op dit punt
eene autoriteit. Bitter beklaagt hij zich, dat
men in Engeland niet naar zijn raad had
geluisterd, toen hij op het groote belang van
den Congo had gewezen. Thans hadden de
Belgen zich daarvan meester gemaakt, en
maakten 100 percent rente van hun geld.
Evenzoo was het gegaan met Oost-Afrika.
»Hier in Engeland praatte ik mijjjeesch"
zeide Stanley »en in Duitschland had ik
maar een paar woorden te zeggen; het ge
volg was, dat een half millioen vierkante mijlen
van het voortreffelijkste land, dat de Engel
schen hebben doorvorscht, Duitsch bezit zijn
geworden en voor de Engelschen voor altijd zijn
afgesloten. Indien er van niets anders sprake
was dan van concurrentie tusschen de
Engelsche en de Duitsche Oost-Afrikaansche
maatschappij, dan zou ik op de Engelsche
maatschappij mijn laatste pond sterling
verFeuilleton.
EEN VUURDOOP,
naar het Duitsch van
DETLEV FBETHERR VON LHJENCRON.
Trek my niet zonder oor naak;
doch wanneer ge mij laat flikke
ren, steek mij dan niet eer in de
scheede, voor ik bloed heb ge
dronken.
(Oude degenspreuk).
't Is aangenaam vertellen, bij den haard,
met een glas wijn in de hand; mijn vriend
had het woord.
Als men in mijne kinderjaren me op ker
missen een kijkspel had laten zien, waar
gevechten, in brand geschoten steden, bran
dende bruggen, geheele veldslagen waren
afgebeeld, kon ik van opgewondenheid niet
in slaap komen, 't Maakte zulk een indruk
op mij, dat ik alles er voor vergat. Mijne
ouders verboden me daarom dan ook, jaren
lang, naar zulke spellen te gaan.
Condottieri, een rooverhoofdman, een
zeerooversschip, een strooper, een roofridder,
een strandroover, dat alles bezat voor mijne
opgewonden jongensverbeelding eene eigen
aardige bekoorlijkheid. En wie weet, wat er
van me geworden was, als mijne moeder me
niet aanhoudend afgeleid en me in de
geschiedboeken ingewijd had. De zooeven ge
noemde eerbiedwaardige heeren moesten plaats
maken voor Leonidas, Alexander, Caesar,
den grooten Keurvorst, Frederik den Groote,
Blücher en dergelijke helden meer. Toch kon
ik mijne vreugde niet bedwingen, als ik las
van Dörnberg, Schill en Colomb. Een partij
ganger worden; mijn vaderland, als het
zwaar gewond zou zuchten als een vast
gebonden dier, door stoute waagstukken
trachten te redden, ziedaar de wensch, die
me altijd bijbleef.
Natuurlijk werd ik soldaat; en tot op heden
ben ik het met hart en ziel. Vooral heb ik
altijd veel Van het Zigeunerleven in den
oorlog gehouden. En ik zou me ook geen
enkelen dag, werkelijk geen enkelen, waarop
"we te velde waren kunnen herinneren, dat
wedden. Maar achter de Duitsche maatschappij
steekt de Duitsche regeering en dit veran
dert de zaak geheel. De Duitschers hebben
onlangs op Britsch gebied aan de inboorlin
gen 10.000 stuks hoornvee met geweld ont
nomen, en niemand had den moed om ook
maar »boe" te roepen." Stanley verklaarde,
dat hij gaarne nog meer zou zeggen, maar
dat hij genoodzaakt was, voorzichtig in zijn
uitlatingen te zijn. Men beweerde nu, dat
alweer groote concessiën aan Duitschland
waren gedaan. Bleek dat inderdaad het ge
val te zijn, dan zou hij de eerste zijn om aan
de Britsehe Oost-Afrikaansche maatschappij
den raad te geven, zich geheel terug te trek
ken en hare onderneming als eene mislukte
speculalie op te geven. Want het was niet
der moeite waard, onvruchtbaar land te be
houden, wanneer men de vruchtbaarste en
de beste streken prijs gaf.
Waarschijnlijk zijn het deze verrichtingen
van Stanley geweest, die Donderdagavond
in het Engelsche Lagerhuis aanleiding gaven
tot eene voor de regeering zeer onwelkome
interpellatie over den stand der onderhande
lingen met Duitschland en met Portugal. De
minister verschanste zich achter de gewone
uitvluchten. Het was in de gegeven omstan
digheden niet wenschelijk, nadere
mededeelingen te doen. Dit zou op den verderen
loop der onderhandelingen, die trouwens een
even vriendschappelijk als vertrouwelijk ka
rakter droegen, een nadeeligen invloed kun
nen uitoefenen. Overigens behoefde men
zich niet ongerust te maken: de regeering
zou steeds blijven waken voor de bescher
ming van Engeland's belangen, zij zou
nieuwe débouchés voor den Engelschen han
del openen, enz. Het eenige positieve, wat
de minister kon mededeelen, was, dat in de
Lamoe-quaestie de scheidsrechterlijke beslis
sing ten gunste van Engeland was uitge
vallen. Maar dit was oud nieuws.
De Duitsche Rijksdag heeft vóór het Pink
sterreces de algemeene beraadslagingen over
de legerwet en die over de nieuwe bepalingen
betreffende de arbeidersbescherming
afgehanik naar vrede en rust verlangd heb. De
oude jongensopgewondenheid over de helden
feiten der Condottieri en landsknechten was
nog niet geheel verdwenen.
Maar ge wildet hooren hoe ik mijn vuur
doop ontving.
Ik was juist officier geworden. Wij waren
tegen het einde van Juni 1866 in de heer
lijke provincie Sileziësedert eenige dagen
ingekwartierd in een slot, dat het eigendom
was eener oude adelijke dame. Met een vader
landslievend hart droeg ze den
onaangenamen last der inkwartiering, met de meeste
nauwgezetheid droeg ze er evenveel zorg
voor, dat wij officieren (we waren met ons
zeven-ea-twintigen) het zoo goed mogelijk
hadden, als dat elk fuselier, elk dragonder
niet het minste gebrek had aan datgene
wat na ingespannen dienst hen het leven op,
haar landgoed aangenaam kon maken. Zelve
was ze onvermoeid bezig.
Eens, op een middag toen wij aan tafel
zaten de regimentsmuziek had juist in
den tuin den Hohenfriedeberger marsch, dat
verrukkelijk geestdrift inboezemend stuk ge
speeld, stond zij van haar stoel op en
sloeg den volgenden toast:
»Mijne Heeren!
Elk oogenblik verwachten wij den oorlog.
Gij trekt ten strijde. Ik smeek Gods zegen
niet over u af, want de Heer verhult zijn
aanzicht, of nog liever: Hij kan geen acht
slaan op het nietig getwist der menschen.
En al kon hij dat, duizenden in ons land,
duizenden in dat desvijands, bidden tot hem
om de overwinning. En tot wien dan moet
God zich wenden ? "...
Ze hield een oogenblik op; ik bespeurde
een bitteren trek om h are lippen; wij officie
ren staarden eenigszins verwonderd in ons
glas; anderen zagen elkaar stil vragend aan.
»Ik wensch dat ijzer en staal als in uwe
handen gegoten moge zijn. Moogt gij allen
tot uwe vrouwen en kinderen, moogt gij
tot allen, die u liefhebben, terugkeeren.
Doch zoo dat niet het geval mocht zijn,
welnu, Mijne heeren, dan sterft gij den meest
benijdenswaardigen dood, den dood voor het
vaderland. U allen vooruit trekt de koning
ten strijde. Vol geestdrift zult ge na den slag
deld, en beide ontwerpen gesteld in handen
van commissiën, die daarover praeadvies zul
len uitbrengen en aan welke de regeering,
voor _ zoover zij daartoe vrijheid gevoelt, de
noodige inlichtingen zal verstrekken. De com
missie voor de legerwet heeft haren arbeid
reeds begonnen, en de regeering heeft haar
hierbij eene verrassing bereid, die slechts in
zoover aangenaam kan worden genoemd, als
zij bewijst, dat voor goed gebroken is met het
stelsel, om de thans gevraagde versterking
voor te stellen als het eenige, wat nog aan
de legerorganisatie ontbreekt.
Generaal Von Caprivi, de nieuwe
rijkskanselier, had over den internationalen toestand
in verband met de gevraagde versterkingen
niets bijzonders mede te deelen. Van
regeeringswege was dan ook trouwens nog kort
geleden verzekerd, dat er geen dreigende wol
ken aan den politieken horizont te bespeuren
waren. Doch de minister van oorlog, gene
raal Von Verdy du Vernois was bijzonder
openhartig. Hij verklaarde, dat het der re
geering te doen was om eene werkelijke volks
wapening, dat een eind moet worden gemaakt
aan het stelsel der Ersatvreserve met haar
zeer bekorten diensttijd, in n woord, dat
alle voor den dienst geschikte mannen ook
behoorlijk en gedurende een voldoenden tijd
moesten worden geoefend. Het cijfer der
legersterkte op voet van vrede zou daardoor
eene zeer belangrijke wijziging ondergaan.
>Van de lichting van 1888" schrijft de
freisinnige Zeitung »zijn bij de Ersatzreserve
ingedeeld 86,205 personen, terwijl in den ac
tieven dienst werden opgenomen of vrijwillig
dienst namen 176,077 personen. Wanneer dus
volgens de laatste plannen der regeering alle
personen van de eerste kategorie gedurende
verscheiden jaren zullen worden geoefend,
Jdan zou het voor die oefeningen bestemde
contingent jaarlijks 262,000 man bedragen;
indien men nu zelfs een tweejarigen dienst
tijd aanneemt, dan zou dientengevolge de
vredessterkte met inbegrip van de 90000 on
derofficieren, op 614000 man worden gebracht,
terwijl zij tegenwoordig slechts 4(58000 man
bedraagt. Volgens het plan van den minister
zou die sterkte reeds m het eerste jaar met
55.000 man worden verhoogd."
Tegen het beginsel, dat alle voor den dienst
werkelijk geschikte dienstplichtigen op gelijke
wijze worden opgeleid, kan natuurlijk geen
bezwaar worden ingebracht. Ook de
linKeru om hem scharen; het vaderland houdt
de oogen op u gevestigd!
Leve de koning!"
Zij stond daar als eene profetes. Daarna
hief zij haar glas champagne omhoog en
ledigde het in n teug. Een groote stil
te volgde, en reeds wilden wij naar haar
toe gaan, om met haar te klinken; reeds
wilden wij, staande, het oude, schoone, koning
en vaderland gewijd lied aanheffen, toen een
der vleugeldeuren werd opengedaan. Een
met stof overdekte ulaan traa binnen, zag
even in het rond en trad toen haastig op
den divisiegeneraal toe. Ter.wijl hij in kaars
rechte houding voor hem bleef staan, reikte
hij hem haastig een grooten toegelakten
brief over: «Dezen moest ik onmiddelijk aan
uwe Excellentie eigenhandig geven". De gene
raal maakte eene kleine buiging voor onze
oude gastvrouw, die naast hem zat en brak
den brief open.
Doodsche stilte.
Toen hief hij zijne oogen van het papier
op en zeide: »Mijne heeren, de oorlog is
verklaard!"
En wederom geschiedde het, dat wij offi
cieren niet dadelijk in luid gejuich konden
losbarsten. Het bericht, dat we elk uur had
den verwacht, was toch te overweldigend.
Alleen een jong luitenant van de dra
gonders, die misschien het champagneglas
wel wat al te dikwijls naar zijne lippen
had gebracht, riep luidde: »Nu! denn man
druff, net als Blücher!" Zijn
regimentskommandant wierp hem een strengen blik toe
en zag met ietwat angstige oogen den gene
raal aan. Doch Zijne Excellentie nam dat
woord luchtig op en herhaalde: »Ja, mijne
heeren, denn man druff, evenals Blücher!"
Onze soldatenharten klopten hevig ont
roerd.
Op het voorplein ontmoette ik even daarna
den ouden sergeant Cziczan van mijne
kompagnie. »Zeg! weet ge het al, de oorlog is
verklaard?" »0m u te dienen, lui'nant, ik
ben Blij."
Ik hield veel van den ouden sergeant
Cziczan. Zoo ooit de oudduitsche trouw, het
oudduitsche: »Boven alles gaat de plicht"
in een mensch was belichaamd, dan was dat
zijde van den Eijksdag verzet zich
niet, doch zij stelt den eisch. dat
het aantal jaarlijks in werkelijken
stelde recruten toeneemt, de di
wordt bekort, en wel van een dri
een tweejarigen. Zij geeft daarbij toif
bekorting voorloopie alleen voor d«
rie kan plaats hebben, en dat voor
genaamde speciale wapens een
langertijd behouden blijft. Niettegenstaw
conciliante houding van de opposit
de Repeering tot voor korten tjjd '"
tot verkorting van den diensttijd
beslist mogelijk afgewezen.
In de laatste zitting echter van dél
sie van rapporteurs over het Ie.
heeft generaal Vogel von Falcke
cieus de voorwaarden medegedeeld,
de Begeering, zooal niet dadelijk,
pp den duur tot de invoering van den,*
jarigen diensttijd zou kunnen overgaaa. ^_ ^
voorwaarden zijn lo- de vermeerderiltfïv«n
het met de instructie belaste porsoaeèl
met n tweeden luitenant en 5 onderofficieren
per compagnie; 2o. eene vervroeging vwji eefte
maand van het tijdstip, waarop de recratea
in dienst treden; 3o. eene vermeerderingV»n
het aantal schietoefeningen, zoodat elk nï*tn
in twee jaren evenveel patronen zou moeten
verschieten als thans in drie; 4o- eenft^vep.
leng:n? van den duur der jaarlijksche
manreuvres; 5o. eene menigvuldige oproeping
der reserve; 60. eene aanmerkelijke uitbreiding
van de schietbanen, de exerceerterreinjBn en
de kazernes. De generaal schatte de hiervoor
noodige meerdere uitjraven per jaar op 19
millioen Mark en de uitgaven in eens óp 110
millioen Mark.
De vriizinnige pers acht het volstrekt pi^t
onmogelijk, aan deze_ voorwaarden te voldoen
en oppert alleen eenigen twijfel aan
dejwietheid der door generaal Vogel von
Falckenstein gemaakte berekeningen. Zij schijnt be
reid om zich voor de invoering van een ver
korten diensttijdide door de regeering
noodiggeachte opofferingen te getroosten, en doet reeds
een beroep op de medewerking van het Cen
trum, om de eischen der regeerina; te beant
woorden met den eisch tot invoering van den
tweejarigen dienst. Dat het haar nu reeds
gelukken zal, dit beginsel door te drijven,
komt ons niet zeer waarschijnlijk voor.
bij Cziczan het geval. Met niets dan tw
geweldige bovenvoortanden andere tanden
en kiezen -had hij blijkbaar niet maakte
zijn gelaat steeds den indruk, alsof hij de
tering had in den hoogsten graad en toch was
er geen gezonder, taaier man te vinden daltïhij.
Ik haastte me naar mijne manschappen.
Toen ik in de schuur binnentrad. z&K- ik
even om. Mijn oude sergeant las ijverig in
het handboek voor onderofficieren enf kor
poraals, dat hij steeds in zijn zak droeg.
Ongetwijfeld waren op dit oogenblik zijne
oogen gevestigd op deze plaats:
»In het gevecht blijkt het eerst wie een
echt soldaat is; onder den kogelregen en
vlak vóór de vijandelijke bajonnetten moet
het blijken, of hij de eerste en meest onont
beerlijke eigenschap van den krijgsman, moed
en onverschrokkenheid bezit".
Reeds na verloop van een uur waren wij
op marsch naar de grenzen.
We konden eerst maar niet in de goede
«stemming" komen. De gedachte: »We zijn.
in den oorlog" maakte zich te machtig van
ons allen meester. Maar, toen de volle maan
met kalm bleek licht onze helmen en gewe
ren bescheen, toen wij op de bergen de
wachtvuren zagen branden, begon deze en
gene een zacht gesprek met zijn buurman;.
nu eens hier, dan daar klonk, als uit
droomen ontwakend, een lied. Eindelijk hieven
mijne Westfalers een hunner zwaarmoedige,
als 't ware met somber voorhoofd gezongen
liederen aan. En toen nu, toen wisselden
de oude, kostelijke, vroolijke soldatenliedjes
elkaar af.
Aan het hoofd van den troep reed zwij
gend onze kapitein. Allen, wij officieren niet
het minst, dweepten met hem. Men kon zich
geen flinker krijgshaftig uiterlijk denken.
Wat speelde de wind vroolijk in zijn langen
baard; welk een verstandige oogen had hij I
Hij sprak niet veel; een gelijkmatige, ik zou
haast zeggen stilvergenoegde ernst verliet
hem nooit. Diep doordrongen van de naakte
werkelijkheid van het leven vond hij zijne
rust, zijn geluk in strenge plichtsbetrachting,
in rusteloos zorgen voor het welzijn zijner
medemenschen, in het bijzonder voor dat
zijner kompagnie.