Historisch Archief 1877-1940
st n Letteren.
TE AMSTERDAM.
j-, t, Schouwburg Frascati: De Gon
deliers.
Grand Théatre: De Rotterdamsche
T-P . Tooneelisten.
in ons vorig nummer in het kort
oning van De Gondeliers vermeld,
mij gerechtigd om er nog eens op
en. Deze operette toch is bestemd
_ leven dan van een paar weken,
btte mijne lezers op enkele grappen
te wijzen. «
van de Gondeliers en van den
l, 'Plaxa Toro steekt meer dan een
Dg of een aardig deuntje.
i. ervan wordt een vrij scherpe kritiek
op eigenaardigheden van de bewoners
i-Engeland.
lijf.: »De bnrgerlui pleizier te doen,
nün smaak te voegen,
? een deftig edelman een taak van groot
rar!" enz.
orden kruideniers c. s. aldaar doen
1 dan pronken met een kennis met een
naam, en er wordt door hen heel wat
l, om eeu echten markies of een
heu_ in hun salon te kunnen vertoonen.
? ;utak daar reeds jaren lang den draak
best geslaagde plaat over dit zwak
' Oen salon van de bekende Mevrouw
ifet Tomkms, die er in geslaagd was
t» veroveren voor haar feest, al was
ook een zwarte, want het was de
Zoedfe destijds in Engeland vertoefde.
:.&»d zijne vrouwen meegebracht en
terfcbtoke en blonde Engelsche dames met
kladjes en zwarte handschoenen prijkten,
dte zwartje» in het wit met hooge witte
snee.
bode Gondeliers, die samen tijdelijk de
Barataria dragen, bezingen de lui die
out te ver willen drijven. Zij stellen
niet voor, hooggeplaatsten omlaag te
, otek de minderen te verheffen. Zij zingen
een «irwtoeraat, die bekers leegt; een
arissniker weegt; een aristocraat, die
veegt';" van een »jonker, die het land
bnrt; een jonker, die costnums verhuurt;
ii.'-ltodle^ «j;e <je trappen schuurt" enz.
«jten er echter op, dat als men voor
een mooi postje en mooie Weeren heeft,
r gwooe zaken iets bijzonders- worden. Gaat
.fifir in hek finweel geklw}, dan wordt katoen
ertr* fijn», en »in 't laud. waar iedereen
B'ia, fcar is geen mensch meer iemand.'"
Jjfe gondeliers hebben snedige opmerkingen, en
l,hertogin van Plaxa Toro kan vertellen hoe
f ee» huislijken tiran temt.
»kt het in de liedjes dus niet aan geest,
? Muziek vertoont WB! wat erg veel
overeenBst met De Mikado, zoo b. v. in het liedje:
p stal den prins en 'k bracht hem hier," en
\$p£ «Bundels politirice stukken," enz.
/, M» d« bh. Brot een nienwe operette
vertoo>?*?» sparen zij geen moeite en zorg. Dat ziet
dadelijk. De operettetekst is vertaald door
h Bell» Efeve, de cos'turnes zijn geteekend
den heer A. Beijding en de heer Prot Jr.
»r Londen geweest om daar de
vooratellinbij te wwren ; bij leverde een paar decors,
Wsenil uitmunten door den fraaien toon,
zij geschilderd zijn.
^Stt vróolijk schreden we, na de eerste
voort door den duisteren nacht, 't Was
<>r we vlugger marcheerden. Was het door
tC gedachte bij de soldaten van den
tften officier tot den minsten tamboer
vijand te naderen ?
, Jk Was in druk gesprek met Cziczam Wij
en aan het eind van de kompagnie. Hij
evenals ik dien nacht voor het eerst
zenden glimwormpjes in het kreupelhout.
de schittering van dien nacht wilden deze
.niet achterblijven.
'Plotseling werd er »halt'' gekommandeerd.
~^!ïe kompagnieën' moesten opmarcheeren.
'ir' ;8fchildwacnten en posten werden uitgezet.
;?' Patrouilles en voorposten in het terrein
i t voor ons uitgezonden. Het bataillon
1 Kvakkeerde. Hout en stroo was niet ge
Bracht. We lagen, met onze mantels
toege- dekt, in een bosch. Het was warm. Spoedig
i werd ik wakker: ik zag, hoe mijn kapitein,
^*-j8gen een boom geleund, naar de maan
' staarde. Zijne oogen stonden zwaarmoedig
en treurig. Nooit had ik hem zoo gezien.
'- Spoedig sloot ik de oogleden weer, om ze
""" tSgen middernacht nog eenmaal te openen.
Ik bespeurde dat er iemand bij de geweren
die aan rotten stonden, heen en weer liep;
de schildwacht scheen het niet te zijn. Het was
? Cziczan, die, met zijn boekje in de hand, zachtjes
;? vloekend en met verbeten woede op het ge
laat, een paar niet scherp genoeg opgezette
geweren behoorlijk plaatste. Soms viel het
maanlicht op zijn beide witte voortanden.
Weldra was ik weer vast in slaap....
Den volgenden morgen in de vroegte
waren we reeds weer op weg. 't Werd
on?verdraaglijk warm. Cziczan liep als een her
dershond langs de beide kanten der
kompagnie, nu hier, dan daar. Onophoudelijk
. ? weerklonk zijne heesche, snerpende stem:
opbeurend, scheldend, goede en kwade woor
den gevend, al naar het noodig was. 't Werd
. al warmer en warmer. De dorst, die
vree«elijkste vijand van soldaten, kwelde ons.
f We zagen er uit als schoorsteenvegers. Door
de dikke laag stof op onze gezichten baande
Bet zweet zich gleuven en voren; het drop
pelde ons op schouders, nek en borst. Onze
Kragen waren reeds doornat. Geweer en
In de operette treden de bekende leden van
het gezelschap van dezen schouwburg op en een
.jong mcifje, raej. Bareibérg, debuteert er in. Mej.
Bamberg is een allerliefst persoontje met veel
aanleg. Zij ngt beter alleen dan ia samenspel;
hieraan moet zij nog wennen.
De Rotterdamsche tooneelisten hebben, na
veertien dagen een volle zaal te hebben gehad
bij de voorstellingen van Multatuli'a Vorstenschool,
een drietal voorstel ngen gegeven van l*.va,
tooneèlspel in 5 bedrijven, naar het Duitsch van
Eichard Voss, vroeger in het Grand Théatre
reeds vertoond.
Het stuk kan mij maarniet bevallen; er wordt
te veel in vertoond.
De stemming moet te veelvuldig wisselen;
nauwelijks kent men Eva als jong meisje, of
men ziet haar terug als echtgenoote eu moeder;
aan het pinde van het tweede bediijf is zij reeds
gereed om haar man te verlaten; in het vierde
bedrijf heeft zij ook al ongenoegen rnet haar
minnaar, en doodt zij hem, omdat hij weigert
haar te huwen, en in het vijfde sterft zij, juist
als haar gevangenisstraf ten einde is. Twee malen
springt men een tijdsverloop van ongeveer vier
jaren orer.
Frou-Frou, waarmede dit stuk in schema een
groote gelijkenis vertoont, is handiger in elkaar
gezet, en omdat er daarin niet zooveel menschen
om. de hooflpersoon zich bewegen, verplaatst men
zich gemakkelijker in een volgenden toestand.
In Eva bemoeien te veel menschen zich met
de zaak.
De oude moeder Hartwig is ook misteekend.
Eerst schimpt zij op Eva om haar dan met een
schijn van strenge eerJijkheid te beschermen.
Haar vergelijking van de grauwe musch en het
kanarievogeltje in n kooi was goed, maar als
zij het kanarievogeltje niet zoo bevit had, zou
het waarschijnlijk niet zoo'n zfn hebben gekregen
om wes; te vliegen.
De Rotterdamsche artisten hebben in dit stuk
echter weder geschitterd door hun spel. Vooral
mevrouw Jonkers, die in de titelrol optrad,
boeide het publiek.
In het bedrijf in de gevangenis, als zij schuw
van haar mau wegdeinst, speelde zij ongemeen
fijn. Haar wegkruipen naar het venster, en die
poging om zich te wikkelen in het gordijn, ten
einde onzichtbaar te worden, drukten juist uit,
wat de arme vrouw moest gevoelen toen zij den
man terugzag, dien zij zoo beleed i gd en verraden
had.
Ook haar sterven was mooi. Zoo sterft een
vrouw, die uit een groot leed plotseling overgaat
tot een ongewachte vreugde. Haar arm hart,
dat zoo veel geleden heeft, is er niet tegen be
stand. Zij grijpt naar haar borst eu haar adem
stokt, en 'dan is het uit. Goddank, gten gerekt
gewurm, tot het publiek maar blij is dat het
uit is.
Mevr. Beersmans speelde met een zeer fraaie
grime voor Moeder Hartwig.
Vreemd kwam het mij echter voor dat een
actrice als mevr. Jonkers zich nog zoo vergissen
kan, dat - zij haar hand door de vensterruiten
steekt en hare vingers om de sponningen slaat.
Er wordt toch verondersteld, dat er glas ia het
venster is.
Wanneer zal men toch ook eens eindigen rnet
het publiek in een donker gat te laten kijken
en ous d.in wijs te willen maken d«t daar oen
lentezon schijnt? Een lichtbak is toch de
geheele wereld uiet!
ransel drukten ons zwaar; gezang en gesprek
waren reeds lang verstomd. Ieder staarde
zwijgend en strak op de hielen van zijn
voorman.
Eenigen tijd marcheerden we door zulk
een uitgestrekte zandvlakte, dat het er veel
van had of we door een woestijn trokken.
Plotseling werd de stilte verbroken door de
opmerking van een Berlijner, die in mijn
compagnie diende: »'t Zal me toch eens be
nieuwen, wanneer we den eersten kameel
zullen tegenkomen." Allen lachten, maar
vervolgden terstond weer zuchtend hun weg
door het mulle zand.
Daar glinstert in het zonnelicht een dorp!
Even halt gehouden. Sommige manschappen
worden vooruitgezonden om te maken dat
de boeren met water voor de deur staan.
Daarop volgen wij. Terwijl we langzaam
voorttrekken, drinkt de heele kompagnie
links en rechts. Grijsaards, kinderen, man
nen, vrouwen : alles staat met potten, vaten,
schotels en emmers voor de huizen.
Wat is in ons menschen de zucht naar zelf
behoud toch groot! Dat heb ik bij het stillen
van dorst menigmaal opgemerkt. Ieder ijlt op
het water dat het dichtst bij de hand is toe,
en grijpt haastig voor zich zelf het kopje,
het glas, het tobbetje. Als bij drinkend vee,
wanneer het den kop uit den kuip opheft,
loopt hun het water langs de lippen, op
hals en borst. De oogen staren strak,
begeerig, dierlijk naar de kleine hoeveelheid
water; het gezicht is vertrokken.
Wat had dat ons goed gedaan!
En weer ging het verder. Adjudanten en
ordonnansen holden ons bijwijlen voorbij
naar voren, of kwamen ons tegemoet. Eene
vliegende batterij haalde ons in. De loopen
der kanonnen lieten hun eigenaardig, trillend
feluid hooren. De officieren wisselden een
orten groet ze is ons reeds vooruit. De
secties, die zich gedurende het voorbijrijden
aan den eenen kant van den weg dicht op
een hadden gedrongen, gaan weer meer uit
elkaar. De pijpen dampen er lustig op los.
Een zuurachtige tabakslucht vergezelt ons.
Eindelijk slaan we een langen nollen weg
in. Rechts en links bedreigen ons steile
rotswand.cn.
In Alphons'. van Dnm as fils, dat Dinsdagavond
ging, trad mej. Vink op als Rnymonde.
Deze actrice was hier in Amsterdam dezen
keer nog niet aan de beurt geweest Zij werd
in Alphonse overschaduwd door mevr. Beersman»,
die van jvffr. Ouiehard een type maakte, dat
in geen enkel opzicht te verbeteren zou zijn. De
wijze waarop zij telkens uit humoristische be
schouwen van den toestand tot haar eigen leed
overging was onvergelijkelijk goed.
De heer Haspels was waardig, maar wat te
oud; hij zegt wel vijftien jaren ouder te zijn
dan zijne vrouw, maar als Oetave pas drie en
dertig is, kan Bayrnonde niet ouder zijn, en
dan is de commandant nog geen vijftig. Aan
den toestand schaadde dit ouderzijn echier niet,
integendeel bet verbeterde hem.
Bijzonder heeft de heer de Vries in de onaan
gename rol van Oetave voldaan. Hij was juist
de laaghartige schelm, die hij wezen moest.
De jonge juffrouw Agtersoon die voor het
jonge mei»je speelde, deed dat waarlijk heel
aardig.
Het is jammer, dat de warmte het publiek
Maandag eu Dinsdag belette trouwer op te
komen.
FR.
UNE FAMILLE.
E.en blijspel van een nieuw auteur.
De heer Henri Lavedan heeft zich niet over
het lot te beklagen. Terwijl oude dramaturgen,
na twintig successen in kleinere thoaters, un
stukken nog door de Comédie Franyaise zien
uitstellen ot' weigeren, of eeu kleiuighud in n
bedrijf bij gratie zien opvoeren, heeft hij, nog
geen dertig jaar oud, terstond een blijspel m vier
aeten zien aannemen en met de uiterste zorg
opvoeren. Hij had als antecedenten niet» dan
eenige novellen, Les inconsolables, la Haute, Sire,
een bundel Nocturnes, een. acte Les qtearts
d'heure in het Théatre Libre, en zijn kromrk in
het blad La vie Parisienne, onder bet pseudo
niem Mancaecourt. Maar de directeur der
Comédie Francaise, J ules Claretie, heeft een goeden
neus, waar het geest en moderniteit betreft; in
den kroniekschrijver heeft hij den Parisieu en
den satiricus ontdekt, en hij zelf hteft aan La
vedan, toen deze het stuk, in n acte vervat,
wilde doen opvoeren, gezegd: Hie kunt er wel
vier acten van maken en dan gaat het veel ge
makkelijker, het te doen spelen." De acteurs
Got, Worms, Le Bargy, Le Féraudy, de dames
Pierson, Mar»y, Barreita, Bar tot hebben terstond
pleizier gehaa in het stuk, eu het is met de
meeste animo gespeeld. Het zou eerst geheeten
hebben Deux betles-fUtes, toen Une familie
parisiennc; eindelijk heeft, men besloten tot Une
familie. Het stuk is vol geest en ironie, inaar
ook de tooneelen waar het opaan komt, zijn met
kracht eu smaak geschreveu ; het eenig verwijt
is eenige onevenredigheid in de constructie,
zoodat het eerste bedrijf iets anders schijnt te belo
ven, dan het stuk geeft.
Het eerste bedrijf en de twee volgende, spelen
in het huis van den kommandaiit, Chalus, een
beroemd ontdekkingsreiziger, die op zijn lauwe
ren rust. Hij is vroeger getrouwu geweest en
heeft uit zijn eerste huwelijk eene dochter, Jeaune,
die getrouwd is met een baron Le Brisaard. Le
Brissard is een losbol, een dwaas, een lichtzin
nige, in het inoreele bijna ontoerekeubaar, niet
slecht met bedoeling, maar geheel zonder zedelijk
bewustzijn. JTa Jeannes huwelijk is de
comrnau
Plotseling word ik door een huivering
overvallen. Als we hier eens van uit de
hoogte werden beschoten ? »Wat zoudt
ge doen, Cziczan, als er hier van alle kan
ten schoten vielen ?" De sergeant wil
naar zijn boekje grijpen, maar plotseling,
alsof hij zich schaamt., bezint hij zich een
oosenblik, trekt zijne hand terug en ant
woordt: »Rechts en links uit de flank, naar
boven, jongens, flink de hoogte op. Koeraasje,
kaerels, koeraasje!" Bravo! Cziczan, dat
zou wezenlijk wel de eenige goede manier
wezen. Maar 't zou de vraag zijn of we wel
boven zouden komen.
Nadat wij nog een groot half uur, altijd
in denzelfden pas, zijn voortgetrokken, zien
we aan het eind van den hollen weg den
kommandeerenden generaal halt houden met
zijn staf. Hij laat bataillon na bataillou,
batterij na batterij, eskadron na eskadron
hem voorbijtrekken. Zijn oogen boren
ons als ijzer in het binnenste. Van
tijd tot tijd wendt zijn karakteristieke kop
zich eensklaps kort en bliksemsnel orn;
streng en hard zijn zijne trekken. Hij en
de chef van den staf die zich naast hem
bevindt mochten wel vroolijker kijken: bijna
het geheele legerkorps is den pas doorge
trokken.
Wij waren den vijand vóór geweest.
Nadat ik bekennen moet ik het wel
ietwat schuw den generaal voorbij ben ge
gaan, denk ik: die laat :iiet los, wat hij
vast heeft. Cziczan is, terwijl hij zijne beide
voortanden op de onderlip vast drukt, stijf
en strak met de oogen rechts Zijne Excel
lentie voorbij gemarcheerd. »Die is niet bang,
die lacht wat om den vijand," denk ik, als
ik den braven sergeant, die zich later toch
wel een beetje verlicht voelde, in zijn
ijzervretersgelaat kijk.
Tegen den avond houden wij halt op een
bergplateau. Het uitzicht is verrukkelijk.
En vóór ons zien we duidelijk Bohemen.
Daarna een druk bivaldeven. Stroo en
hout is nog niet gekomen; het was onmo
gelijk ons zoo spoedig te kunnen volgen.
Wij moeten ons weer met onze mantels be
helpen. Ik word met eene afdeeling uit
gezonden, om kleine boompjes en takken uit
dant zelf ook hertrouwd, met een knappe wedaw^
die ook een dochter had, Marie. l>it uuwelijk
door JeaffiBe sser Jcwai^jk genomen; zij b««chtnnit
de tweede mevrouw Cfialiïs en Marie
aWin(hing»ier», en toont aaa beiden een openlijk
v^jaiidscimp. Alles draagt er toe bij, baar ie ergbren;
haar vader houdt veel vau zijne stiefdochter
zoodat zy jaloersch wordt; haar ruan is koel
tegen haar eu zij weet niet waarom. Eindelijk, naar
aanleiding van kanten van haar overleden
moeder, die zij Marie ziet dragen, komt het tot een
uitbarsting; haar zenuwachtige drift wordt heftig,
en de acte sluit met eeue suèae, waarna de
beide stiefzusters zich voornemen elkander niet
meer toetespreken.
De Brissard is, bij zijn losbandigheid ook zeer
onbescheiden; hij vertelt aan zijii vriend
d'Egrigeut, een aanbidder van Marie, en ook een
Alrikareiziger, evenals Cüalus, dat bij sedert lang de
amaiit is vau een der vriendinnen . van zijn
vrouw, Mad. Jauzelle. (Veuve? Separée?
Pire: divoicé. Ah! mie veuve laïque). Mad.
Jauzelle is een vermoeieniie maitresse, met haar
steeds wisselende grillen, haar zenuwachtige ge
jaagdheid, haar tyranuieke coquetterie, die aaa
een der patiënten vau prof. Chareot doet denken.
(Une peuseuse de aiut-liuy, mou cher! Et
jolie? Davantage; elle fait Ie maximum!)
Le Brissard wil aan een eiüd iu«Ren aan de
verhouding tot Mad. Jauzelle; er komt bij, dat
hij meent verlief i te zgii op zijn stief- schoon
moeder, de tweede mevrouw Cüaius. De vriend
houdt hem voor, dat hij bij al die dwaasheden
zijn eigen goede vrouw, Jeaune, vergeet; Le
Brissard ziet het logische van die reaeneering
niet in. Hij heeft eeu onderhoud met Mad.
Jauzelie, tot afscheid. Ook zy tieefc genoeg van
de Iwison, maar wil niet atgescaeepi watden;
zij laat hem dus nog eene zatnenkoinst beloven,
waarin zij zien voorneemt em zijn afscüeid te
geven. Dit te meer omdat zij wel vermoedt, dat
haar plaats in Le Brissard's nart aan eeu ander zal
worden aangeboden euzij wil weten wie.Zij bespiedt
hem, en hoort toevallig juist hoe Le Brissard
aan Mad. Onalus een zeer onbeschaamde decla
ratie doet eu haar een kus op den schouder
drukt. Mad. Chaius is zeer verwonderd en zou
gaarne Le Jirissard eens flink uitlachen, en hem
de waarheid zeggen, maar men wacht haar; zij
is iu baltoitet; om toeh de gelegenheid te heb
ben de zaak eens goed af te audelen, zegt zij
Le Brissard dat zij iieiu den volgenden dag ont
moeten zal iu een nieuw huis dat de
koiuuiaudani: laat inrichten. Le Brissard is overgelukkig;
Mad. Jauzelie is verontwaardigd.
Om zich te wreken schrijft «ij een anoniemen
brief aan den koruraandaut, orn hem mee te
deelen waar hij morgen ziju vrouw kan vinden.
Ais de brief geschreven is, komt Jeamie binnen;
Iviad. Jauzelle vertelt haar van het reudez-vtms
eu den brief, en Jeaane steekt dezen zelf in het
brieven kistje van den generaal. Mad. Jauzelle.
vertrekt: onmiddellijk heefl Jeanne berouw, Ma
rie treedt binnen, zij valt dsze in de armen,
beide verzoenen zich en nemen zich voor, Mad.
Chalus te redden. Een aardige scène is nu, als
de kominaiidant thuiskomt, zvju brieveakistje
opent, en terwijl hem het vreeselijk nieuws dui
delijk wordt, zich bedwingt ea met het he«le
geziu over koetjes en kalfjes doorpraat.
Het laatste oedrijf speelt ia het nieuwe huis
van den kommaudant. Iu plaats vaa Mad.
Chalus te waarschuwen, is Jeaune er toch heen
gegaan, en ook de ommaudant. /ij wonen er onge
zien het gespret tutscheii LcBrissard en Mad.Chalua
bij, en deze doet wat zij had voorgeuomeD, en
het naastbijzijnde kreupelhout te halen. Spoe
dig zijn we weer terug. De vuren knetteren,
branden, de manschappen zijn aaii ;t koken
en braden. De maan schijnt vol, de sterren
fonkelen: een heerlijke nacht om te
bivakkeeren! We zitten rond orn de vlammende
takkenbossen. Zoo nu en dan waait ons de
rook in het gezicht. We dririken warmen wijn.
Wij officieren zitten veel bij elkaar. We
spreken over niets anders dan over morgen:
er is ongetwijfeld een slag op handen. En
dan weer komt er eeji adjudant aanrennen,
hier stijgt er een te paard, daar komt onze
brigade-generaal stapvoets aanrijden. De
reuzengestalte houdt bijwijlen bij de
wachtvuren even stil. Hij iaat eenige officieren
bij zich komen. Hij deelt ons mee, wat hij
mag vertellen. Onophoudelijk gaan er sterke
patrouilles in het land daar vóór ons uit,
tot de grens, over de grens. Cziczan leest,
nadat hij wel meer dan een uur lang met
verkropte woede bezig is geweest de rotten
der geweren in orde te brengen, in zijn
boekje: hij leest het hoofdstuk over den
dienst in het kamp.
O vróolijk bivak! Met al uw gegons, met
al uw geuren van brandend hout. Daar
klinkt iu de verte de kreet van een schild
wacht, hier hinnikt een paard, weldra hoo
ren we ergens een zooveel mogelijk inge
houden uitbarsting van toorn van een kapi
tein, die zijne onderofficieren om zich heeft
verzameld. Daartusschen het roepen van
enkele namen; bevelen en vragen, als:
»korporaals van de derde aantreden": »is er
al water gehaald?' een gezang in de verte;
plotseling een luid gelach; men legt het
hoofd ter ruste op een gedeelte van het gras
perk en hoort eensklaps een zacht ellenlang,
gesprek van twee vrienden uit hetzelfde
dorp en stiller... stiller wordt het, slechts
van tijd tot tijd komt er nog een vloek, als
een man bij rte beenen van het vuur wordt
getrokken, die op schildwacht moet staan.
Gesnurk ... Het kletteren en sissen van
een omvallenden en leegloopenden ketel.. .
En stiller wordt het... stil...
(Wordt vervolgd).