De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 25 mei pagina 5

25 mei 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l A ' , g%lvanopl»stiek, boekbindery enz. betrekking itteft, producten, machinerieën en gereedschappen; de naam is Exposition internationale du liweet de toos les arts et procédés qui s'y rattachent." Als tentoonstellings-lokaal ia het kolossale Palais de l'Industrie van de zuidzijde der stad gekozen; ?de plaatsruimte zal van 10 tot 20 francs per meter kosten. Aanmelding tut 31 Mei bij Mr. Hasse, «?ue Osy 58, Anvers. POÉSIES VAN MEVK. ZüBLI. Bij Fischbacher te Pargs is een bundel Poésies uitgekomen van onze landgenoote mevr. Marie *Zubli, nee van den Berch van Heemstede. Ook Helene Swarth begon met een bundel Fransche .gedichten, de Printanières ; is meer Zubli voor llollandsche dichteres op gelijken voet met de dichteres der Rouwviolen" bestemd? De thans 'verschenen bundel bevat zeventien gedichten, ?onder welke eenige uiterst bekoorlijk zijn. Hij wordt geopend met een gedicht van Alberdingk Thym, waarin deze, op de wijze der zeventiendeeeuwsche dichtervrienden, aan de auteur van het boekje veel liefs zegt. Men weet dat Thijm, evenals . Hooft en Huyghens, even goede verzen schreef in iet Fransch als in het Hollandsen. Hij noemt litteraire vriendin : Peintre, póète et divine organiste, Ame de feu, sous un coup d'oeil serein, En t out pays eloquente linguiste, Femme du monde, et chrétienne.et artiste, Jamais, jamais au bout de son Latin ! de verzen van Mevr. Zubli zelve betreft, over het algemeen doen zij meer aan Lamartine's discipelen dan aan Victor Hugo, aan Coppée of aan de modernen denken, toch zijn zij van zeer verschillende waarde. Met zeer belangrijk is de ?definitie van Aimer". Aimer, c'est de deux coeurs l'enlacement suprême Attrait mystérieux qui les fait tressaillir; D'un bout uu monde a l'autre il sait les réunir, L'actour, ainsi queDieu, puise tout en lui-même. Bit schijnt bijna geschikt om als devies uit eene pistache getrokken te worden. Van geheel ander gehalte is La religieuze: Je la voyais passer portant la bure noire, Le visage serein ornéd'un cadre bla'nc, bes grands et beaux yeux bleus brillaient comme la moire, Et du plus pur clat, Ie ciel s'y réflétant. Parfois il m'arrivait en passant tout pres d'elle, De lui dire tout bas : Bénissez-moi;masoeur!" Elle d'un doux regard et d'une voix tres- belle, Disait en se signant: Goütez Japaixducoeur." ? Depuis au cours des jours les chagrins et les doutes Parfois ont assombri mes pensers et mon coeur, Mais aussitót sa voix consolaate entre toutes, Vient ranimer mon ame avide de bonheur. Ook L'automne en la Ballerine hebben een paar goede verzen ; het zou ons verwonderen, indien Mevr. Zubli, aan het Nederlandsen haar krachten beproevend, geen genoegen van haar werk beleefde. v. L. Militaire Zaken. DE MILITAIRE WILLEMS ORDE. Den SOsten April 1890, was het vijf en zeven tig jaren ge!edeu; dat tot opwakkering en aankweekiog vau krijgshaftige deugden en als belooning van uitstekende krijgsdaden van moed, beleid en trouw door wijlen Onzen ge erbiedigden Koning Zijne Majesteit Wiliem I de Militaire AVillems-Orde werd ingesteld. Die dag is in ons vaderland herdacht en ge denkwaardig gemaakt op eene wijze waaraan wij niets behoeven toe te voegen. Welk soldatenhart klopt niet sneller bij het lezen van de door den majoor I. F. D. Bruinsma beschreven militaire loopbaan van Gerrit Jan ter Woord oud sergeant der artillerie van het Ned. lad. leger, ridder 3de klasse van de militaire Willeins-Orde, drie maal eervol vermeld. ^ In de zaal van Diligentia te VHage, tot dat doel feestelijk versierd, werd ter Woord door het bestuur van de vereenigiog »Het Eereteeken voor belangrijke Krijgsverrichtiagen" binnengeleid en door een groot aantal aldaar vergaderde ridders der Militaire Willetns Orde met daverende toe juichingen ontvangen. Ter Woord was bij Z. M. besluit van den 18dtn Februari 1861 bevorderd tot ridder der M. W. O. 3de klasse, als hebbende zich onder scheiden bij krijgsverrichtingen in de Z. O. Afd. van Borneo, en is met den korporaal der infan terie F. H. W. Schordell, (die den 9den Mei 1889, aan zijne wonden overleed, nog vóór dat het ridderkruis 3de klasse zijne borst kon ver sieren zoodat diens nagedachtenis dus alleen kon geëerd worden door zijn naam in de registers der Orde in te schrijven), de eenige geweest, die sedert de instelling der Al. W. O. met het Eere kruis der 3de klasse beloond zijn geworden. Majoor Bruinsma schetste de militaire loopbaan van dien braven, dapperen onderofficier, en door de verzamelde ridders werd hem, onder eene vereerende toespraak van den Luitenant-Generaal Verspyck, een aandenken geschonken (aan hem zelven een gemakkelijken fauteuil aan zijn vrouw het portret van haren man); zoodat deze avond aan ter Woord gedurende zijn verder leven zeker in aangename herinnering zal blijven. Wie gloeit niet van geestdrift by de kennis making met den inhoud vau het boeiend gedenk schrift als 't ware een feestrede samenge steld door L F. 'A. Winkel en G. B. Hooyer, Kapiteins der Inf. van het Ned. Ind. leger, rid ders 4de klasse der M. W. O. ter viering van het 75 jarig bestaan der Militaire Willems-Orde. Volkomen kan een ieder dan ook instemmen met hetgeen in no. 9 van het Militair Blad in eene korte aankondiging van dit geschrift gezegd wordt, namelijk: »Het zijn schoone en niet genoeg te waardeeren wapenfeiten, die in herinnering ge bracht worden en waarop gewezen wordt om aan te toonen hoevele bewijzen van moed, beleid en trouw in de 75 jaren vau het bestaan der orde door strijders onder onze driekleur gegeven zijn." Wie gevoelt zich niet opgewekt en medegesleept door de schoone en welsprekende taal, waarmede ook de Luitenant Kolonel F. de Bas in no. 5 van den Militairen Spectator zooveel roemrijks (in laatsgenoemd werk behandeld), aan dien feestèlijken gedenkdag en aan de Militaire Willems-Orde verbonden, herdenkt. Beide geschriften, zoowel dat van den majoor Bruinsma, als dat van de kapiteins Winckeïen Hooyer, zijn uitgegeven ten voordeele van de Weduwen- en Weezenkas van de Koninklijke Vereeuiging *Het Eereteeken voor belangrijke Krijgsverrichtingen" en verdienen daarom alleen reeds een buitengewonen aftrek. Het is wel een scherpe tegenstelling, dat aan den vooravond van don dag, waarjp geheel Eu ropa voorbereid moest zijn en in spanning was omtrent de roekelooze pogingen, die, door zoo vele, hun eigen belang en dat der maatschappij vergetende, verblinden, wellicht zouden worden aangewend om het wettig gezag te ondermijnen en orde en rust te verstoren ; dst zeggen wij, juist op 30 April jl. eene feestelijke viering plaats had van eene 75 jaren geleden ingestelde beloo ning voor krijgsdaden, die, behalve van moed, beleid eu trouw, ook nog getuigen van groote liefde tot den natuurgenoot, van ongekende zelf verloochening, van edele zelfopoffering, van ouveizwakte, nauwgezette plichtsbetrachting. Niet zoo lang geladen nog sneuvelden weder vier verdienstelijke officieren van het N.-I. leger; de kapt. bij den Gen. Staf W. F. N. van Geusau, de 1ste lts. der genie A F. Rudolph en N. Hageman en de 1ste It. der inf. J. J. Gaade, welke met ware doodsverachting het bewijs lever den, dat er voor den mensch nog iets hoogers, iets edelere bestaat dan alleen de zucht naar levensbehoud. Als een rechtmatige vereeriag hunner nage dachtenis werden zij ingeschreven als ridders der Militaire Willems-Orde. En ook wij gevoelen ons onweerstaanbaar aangetrokken om hier een woord van hoogachting en hulde toe te brengen aan allen wier borst met het Eerekruis der Militaire Willems-Orde is versierd, en niet het minst aan de nagedachtenis van hen, die onverschrokken heid en trouwe plichtsbetrachting met hun leven betaalden en niet meer zijn. Onwillekeurig vragen wij ons af: moest zich, bij de gedachte aan de heldendaden, zelfopoffe ring en plichtsbetrachting van zoovele landgenooten, geen gevoel van schaamte opdringen aan hen, die geen rekening houdende met Neèrlands schoon verleden en met de roemrijke daden nog tegenwoordig in Ned.-Indie verricht, er tegen zijn, dat ieder Nederlander, die daartoe in staat is, persoonlijk zijn dienstplicht vervult. Daardoor tocii wordt hij in de gelegenheid gesteld en ge-:chikt gemaakt om als het dreigend spook van den oor log zich ooit mocht vertooneu, plichtmatig het zijne bij te dragen om de onafhankelijkheid van Nederland te verdedigen of da eer der vaderlandsche driekleur op te houden. Mocht alles, wat ter gelegenheid der herden king van het 75-jarig bestaan der Militaire Wil lems-Orde werd gesproken e,n geschreven, de tegenstanders van den persoonlijken dienstplicht van meerling doen veranderen, zoodat ook voort aan hunne leus worde, het Koninklijk devies, Je Mair\iendrai! EEN BEZOEK BIJ EEN RECENSENT. Naar FEITZ KEASTEL. Het was eenige dagen vóór mijn'eerste op treden in het Burgtheater. Ik had met den direc teur Laube nog eens al het noodige besproken en maakte mij gereed tot eene .eerbiedige afscheidsbuiging, toen hem nog iets inviel: »Gij hebt toch reeds bezoeken afgelegd bij de tooneelverslaggevers ?" »Neen," antwoordde ik, en met eene onschuld die mij bepaald allerbekoorlijkst gestaan moet hebben, ging ik voort: »moet men dat doen ?" De directeur sprong van zijn stoel op en sloeg de handen in elkander': «maar ongeluksmenscb, wat scheelt u ? moet men dat doen! Hebt ge tot nog toe in een oerwoud gewoond, of daar ergens? Natuurlijk moet men dat, of men moet «verscheurd" willen worden. Dan doet men het natuurlijk niet. Maar dan moet men ook niet aan het Burgtheater geëngageerd willen worden." Ik was geheel sprakeloos over het onweer dat ik daar zoo argeloos had doen losbarsten. Maar ik begreep de grootte van de misdaad nog altijd niet. In Kar'sruhe uit welke stad ik juist versch geïmporteerd was was ook wel een kritikus, maar die had, sinds menschen heugenis, niemand verscheurd. Het zou ook volgens Karlsruher begrippen een ongehoorde ondank geweest zijn, wanneer iemand, die eene vrijkaart voor het theater kreeg, op de voorstelling iets had aan te merken gehad. En den kritikus be zoeken ? Waarom zou men dat doen ? Men ont moette elkander immers altijd eenige keeren per dag in dezelfde bierkneip? En als men naar zijne particuliere woning was gegaan, zou hij zeker gedacht hebben, dat men geld van hem wilde leenen. Deze gedachten bracht ik onder woorden en besloot niet zonder eenig dramatisch pathos: Een van beiden: men speelt goed of men speelt slecht. Speelt men slecht, dan is het toch zeker van volstrekt geen nut, om bij den kritikus te voren zijn kaartje te hebben afgegeven. En speelt men goed, nu dan moeten zij iemand immers wel prijzen en kunnen toch daarom geen slechte kritieken schrijven, omdat men hen niet bezocht heeft ?" De lezer weet zeker reeds, dat ik op den tijd van de hier Vertelde gebeurtenis nog zeer jong was. Mocht hij het echter tot nog toe niet eeweten hebben, dan zal hij zeker uit dezen mijn uitval over de verhouding tusschen tooneelspelers en recensenten de gevolgtrekking gemaakt hebben, dat ik van zeer jeugdigen leeftijd was. <, De «oude van den schouwburg" gaf zich ook volstrekt geen moeite om in mijn streng logisch geconstrueerde levensbeschouwing een bres te argumenteeren. Hij zeide slechts kortvuee: »Zij gaan er allen heeu. En als gij er niet heengaat, zal dat een demonstratie lijkeu." En zonder mijn meening af te wachten, schelde hij den tooneelknecht. ' «flans," zeide hij tot dezen toen hij binnen trad, »gij moet voor mijnheer Kraste! dadelijk een lijstje opmaken van de namen en woon plaatsen van alle Weener theater-kritici." Na weinige minuten was het tamelijk lijvige stuk in mijne handen. »En nu, marsch! voort!" zeide Laube. »Grj moet dadelijk van hier er heen gaan, en zorg dat ge heel vriendelijk tegen de heeren zijt." Daarmede was de audiëntie teneinde. Toen ik buiten stond, was het mij niet zeer plezierig te moede. Dat moeten wel vreeselij ke menschen zijn, die Weener kritici, dacht ik. En ik liep eenige malen de straat voor den schouw burg met vlugge schreden heen en weder, diep in gedachten verzonken om mij eene prachtige begroetiügaaanspraak in het hoofd te persen, waarmede ik het hart van ieder dezer gestrenge heeren dacht te verieederen. Eindelijk was het meesterstuk van welspre kendheid klaar. Ik herinner mij nu niet meer den woordelijken inhoud, maar dat het een mees terstuk was, kan ik niet een goed geweten ver klaren. Voor de eerste maal in mijn leven op het punt de planken van het eerste Duitschetooneel te betreden, veroorloof ik mij, mij aan u, geëerde heer, voor te stellen, en u nederig te vragen," etc. Zoo begon het ongeveer, ontwikkelde zich dan eenige minuten lang in de sierlijkste volzinnen eu besloot: »en zoo reken ik er dan op, dat ge uwe toegevendheid niet zult onthouden aan een jong kunstenaar, wiens willen in ieder geval zoo goed mogelijk is, mocht ook zijn kunnen nog veel te weuschen overlaten." Met veel lichter hart, riep ik een rijtuig aan, en liet mij naar den kritikus van het Fremtenblatt brengen. »Niet thuis'', luidde het antwoord. Ik gaf trotsch mijn kaartje af, en reed weg. Mij u moed rees zichtbaar, de zaak was lichter dan ik mij had voorgesteld. Alieen speet het mij eenig.szius. dat ik mijn toespraak iiiet had kunnen aan den nian brengen. Nu, misschien bij den volgende. De volgende was, volgens de lijst, de reeen2de Jaargang. Sehaaksoel. 25 Mei 1890. Het zooeven verschenen jaarboekje van den Ned.. Schaakbond biedt ditmaal weinig belangrijks' zoowel wat getal als inhoud der partijen betreft, staat het ver bij vroegere kalenders ten achter. De heeren die met de uitgave belast waren, hadden hunnen lezers zeker geen ondienst bewe zen, met inplaats van de parlijon der tweede klasse, eenige van den internationalen wedstrijd op te nemen. Wij hopen dat het a.s. Haagsclie tournooi meer en beter gespeelde partijen zal opleveren; daartoe is echter in de eerste plaats do medewerking van al onze sterkste spelers noodig, met name de heeren Foreest, Loman, Tresling, Olland en v. d. Berg. Een eerste vcreischte om den bond voor achteruitgang te be hoeden is de jaarboekjes het eenige wat de leden voor hunne contributie ontvangen van schoone partijen te voorzien. Zoo weinig ambitie bestaat er zelfs bij onze eerste spelers, dat bij een gelegenheid als het eerste Ned. Internationale congres waar het meer dan ooit op aan kwam de eer der Hollandsche schakers op te houden slechts twee Nederlanders aan den wedstrijd 1ste klasse deelnamen. Aan talent ontbreekt het onzo schakers niet, maar bet is gemis aan ernstige oefening en theoretische kennis en ... onze helaas aangeboren onverschilligheid, die maken dat wij tegon do Duitsclie en Engclscue amateurs het onderspit moeten delven. Wat volhardende theo retische studie vermag, daarvan heeft <lr. Tarrasch. op hot pas gehouden lireslanor congres het bewijs geleverd. Het eenigo waar hij zich de laatste jaren mee had bezig gehouden was liet van buiten leercn van match en tournooispelcn, want in Neurenberg, waar hij als arts werkzaam is, ont breekt hem de gelegenheid voor practische oefening ten eenenmale. Niettegenstaande dit alles versloeg hij de meest geoefende berocpspelers en won den eersten prijs zonder een enkele nederlaag! Dit feit kan alle spelers, die in hunne naaste omge ving geen sterke tegenstanders bobben, als een voorbeeld dienen hoc, door geregelde theoretische studio (vooral de studie der spelopeningen en eindspelen) ook hen den weg tot vooruitgang openstaat. Op de jaarlijksche bondscongressen zouden zijgclegenheidhcbben do opgedane kennis in praktijk te brengen en onze secretaris zou zich niet langer te beklagen hebben over dezelfde ge zichten die hij ieder jaar ontmoet. Zal onze bond levensvatbaarheid behouden, dan moeten alle leden trachtten de liefbebberij voor het edele spel in hunne omgeving te bevorderen en zoo mogelijk in de plaats hunner inwoning een aWeeling i/i het leven roepen, die zich en bloc" bij den bond kan aansluiten. Wij van onzon kant willen onze beste krachten er aan wijden, de liefhebberij voor het schaakspel bij onzen lezers levendig te houden. Wij zijn voortaan in staat gesteld onze ahonne's met de nieuwste gebeur tenissen op het schaakgebied in alle deelen deiwereld, onmiddelijk in kennis te stellen en hopen zoodoende in een lang gevoelde behoefte te voorzien. sent van het Tagblatt, Dr. Schlasinger,7 achtig in de Praterstrasse, numero zoo en i (het nummer ben ik vergeten.) Beneden in het huig vroeg ik aan den tier: woont hier dokter Schlesinger?" Ja, gaat n maar naar boven, de tweede dieping links. , Op de tweede verdieping was het zeer duist». *, Ik schelde, bescheiden zooals het een. jo " '"" tooneelspeler betaamt, die >voor de eerste ^ ,,s._ in zijn leven op het punt is, de planken van Mfc +t,ijt eerste Duitsche tooneel te betreden," etc. , »?;?£& Men opende: »Is Dr. Schlesinger te spreke* f "" ' Jawel, het is uu juist zijne Ordinationg- ? stunde". Ordinationsstunde ?",.. hm! hm I Het onderscheid tusschen Weener en KarLsruher toe- standen was toch al heel opmerkelijk. " In Karlsruhe was de kriticus blijde wan'^ow. hij vau zijn bureau thuis kwam. Eu in Weenen hield hij zelfs thuis nog «Ordinatio Bstunden." Blijkbaar ontving hij allen die het hem niet naar den zin gemaakt hadden en verordineerde hun hoe zij spel en voordracht verbeteren moesten. Of kwamen de dames mis schien bij hem en lieten zich verordineeren hoe zij hare passies moesten ten toon spreiden? Waarlijk een grootsteedsche inrichting, alle duivels! Terwijl deze gedachten mijn brein doorkruis ten, had ik met behulp van het kamermeinje mijn overjas afgedaan. Toen keek ik in den spiegel, rukte mijn zwarten rok en mijn da» recht men moet toch ook een beetje door ? het uiterlijke zoeken te werken bracht mijn coiffure wat in orde en trok mijne handschoenen ' aan. Toen ik daarmede klaar was, wandelde ik naar de deur, klopte en trad Wnnen. In de kamer vond ik reeds twee heeren, die van mijn allerbeleefdst ,goeden dag" niet de minste notitie namen. Ook grootsteedscu" dacht ik^ en ging stil in een leuningstoel zitten om te wachten tot de beurt aan mij kwam. Intusschea bekeek ik ter sluiks mijn gezelschap. De een scheen een zeer zenuwachtig man te zijn. Het eeue oogenblik ging hij zitten, bla derde in een boek, sloeg het dicht, en sprong dan weer op, liep met groote stappen de kamer op en neer, ging voor het raam staan, trommelde op de ruiten, nam dan weer een boek van de tafel dat hij haastig doorbladerde, n zoo voort. Daarbij wreef hij herhaaldelijk met de hand langs zijn wang. Een tooneelspeler kon het niet zijn, dat merkte men bij het eerste gezicht. Dan misschien een dichter. Maar waarom wrijft hij met de hand door zijn gezicht? Misschien dicht hij nu? De rneuscnen hebben soms bij het dichten zulke merkwaardige gewoonten. Schil ler rook immers altijd aan een rotten appel? Waarom zou er ook niet een zijn die met «Ie hand in zijn gezicht wrijft? Maar de andeie, wie was dat ? In elkaar ge zonken zat hij daar in een hoek van de soïa, het levend beeld der wanhoop. Hij kermde au en dan zacht en zijn gezicht was met een broe den, zwarten doek omwonden. Zelfs voor, een on wetendheid als de inijne in dien tijd was het duidelijk, dat deze ongelukkige noch een dich ter was, noch zich nu juist met dichten bezig hield. Maar wat was hij dan? En wat deed hij hier in de voorkamer van den Recensent? IK begon mijn wijsgeerigheid en mijn menscheukennis een beetje ontoereikend te vinden. Op dat oogeublik klonk er uit de kamer daar naast, waar de dokter bezig was, een schelle kreet. Ja, een kreet, een gil, nog daarenbovta onmiskenbaar eeu vrouwenstem. Maar dat waa toch haast ongelooflijk. Wat was daar te doen? Wat ruoest dat voor een vreeselijk mensch zjjn, dat hij eeu arme hulpelooze vrouw zoo martelde, dat ze begon te schreeuwen. De beide anderen namen er geen notitie van. Zulke verschrikkelijke tooneelen schenen tot net dagelijksche wtrk m die vertrekken tebehooren. IE was niet op mijn gemak. Er zijn oogenblikkeu waarop zelfs eeu j on g helden voorsteller bang wordt. En toen ik zag dat. het wachten uog lang duren kon en daar ik dien dag nog de geheele lijst af te bezoeken had, nam iK eeu kort besluit, ging weg eu verzocht de aardige dienstmeid den okter ie vragen mij eer te ontvangen dan de anderen ; ik liad heel weinig tijd. eu dan kwam ik met eeue aanbeveling vau en directeur van het Ringtheater, Laube; zij moest vooral maar duidelijk zeggen; »van den directeur Laube". Zij giug binnen, kwam terug en leidde mq in ten andere kamer: »de dokter zou dadelijk kornen". Eu werkelijk, daar kwam hij. Hij zag er in net geheel niet zoo verschrikkelijk uit ais ik hem mij had voorgesteld. Een klein mannetje dat mg nauwelijks lot den schouder reikte eu dat, evea menscuiierend als levenslustig over zijn gouden bril heeu, de wereld inkeek. Ik stelde mij zelf voor; hij boog minzaam, zeide dat het hem zeer verheugde eu voegde er tegelijk bij: »En waar voelt ge pijn? Wees zoo goed plaats te nemen en doe uweu mond eens open." Ik was verstomd. De woorden bleven mij in de keel steken. Dat was dan toch het onver wachtste en oubegrijpelijkste nog. Dat men een paard dat men koopen wil in dtn bek ziet, had ik wel eens gehoord, maar dat een krmcua een jongen tooueelspeler die zich aan hem voor stelt iii den mond zien wil, dat was mij tot nog toe nooit voorgekomen. Ik wilde rnijue veront waardigde verwondering te kenuen geven. Daar vielen mij Laube's laatste woorden iu: »Eu zorg nu dat ja heel vriendelijk tegen de heeren beul!" Ik drong mijne ergernis terug, als had ik niets gehoord, en begou : »Voor de eerste maal m mijn leven op het puut de planken van het eerste Duitsche tooneel te betreden ...." »Ja, ja, dat weet ik wel. Maar wat wilt gij eigenlijk van mij ?" » tooneel te betreden," ging ik onver schrokken voort, " veroorloof ik mij, mij aan u, geëerde heer, voor te stellen en u te verzoe ken," etc. En zoo hakkelde ik mijne goedbestudeerde rede voort Hoe meer ik sprak, des te duide lijker werd de vroolijkheid op het gelaat van den dokter Zelfs de brilleglazen fonkelden vaa

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl