Historisch Archief 1877-1940
l A '
, g%lvanopl»stiek, boekbindery enz. betrekking
itteft, producten, machinerieën en gereedschappen;
de naam is Exposition internationale du liweet
de toos les arts et procédés qui s'y rattachent."
Als tentoonstellings-lokaal ia het kolossale Palais
de l'Industrie van de zuidzijde der stad gekozen;
?de plaatsruimte zal van 10 tot 20 francs per meter
kosten. Aanmelding tut 31 Mei bij Mr. Hasse,
«?ue Osy 58, Anvers.
POÉSIES VAN MEVK. ZüBLI.
Bij Fischbacher te Pargs is een bundel Poésies
uitgekomen van onze landgenoote mevr. Marie
*Zubli, nee van den Berch van Heemstede. Ook
Helene Swarth begon met een bundel Fransche
.gedichten, de Printanières ; is meer Zubli voor
llollandsche dichteres op gelijken voet met de
dichteres der Rouwviolen" bestemd? De thans
'verschenen bundel bevat zeventien gedichten,
?onder welke eenige uiterst bekoorlijk zijn. Hij
wordt geopend met een gedicht van Alberdingk
Thym, waarin deze, op de wijze der
zeventiendeeeuwsche dichtervrienden, aan de auteur van het
boekje veel liefs zegt. Men weet dat Thijm, evenals
. Hooft en Huyghens, even goede verzen schreef in
iet Fransch als in het Hollandsen. Hij noemt
litteraire vriendin :
Peintre, póète et divine organiste,
Ame de feu, sous un coup d'oeil serein,
En t out pays eloquente linguiste,
Femme du monde, et chrétienne.et artiste,
Jamais, jamais au bout de son Latin !
de verzen van Mevr. Zubli zelve betreft,
over het algemeen doen zij meer aan Lamartine's
discipelen dan aan Victor Hugo, aan Coppée of
aan de modernen denken, toch zijn zij van zeer
verschillende waarde. Met zeer belangrijk is de
?definitie van Aimer".
Aimer, c'est de deux coeurs l'enlacement suprême
Attrait mystérieux qui les fait tressaillir;
D'un bout uu monde a l'autre il sait les réunir,
L'actour, ainsi queDieu, puise tout en lui-même.
Bit schijnt bijna geschikt om als devies uit eene
pistache getrokken te worden. Van geheel ander
gehalte is La religieuze:
Je la voyais passer portant la bure noire,
Le visage serein ornéd'un cadre bla'nc,
bes grands et beaux yeux bleus brillaient comme
la moire,
Et du plus pur clat, Ie ciel s'y réflétant.
Parfois il m'arrivait en passant tout pres d'elle,
De lui dire tout bas : Bénissez-moi;masoeur!"
Elle d'un doux regard et d'une voix tres- belle,
Disait en se signant: Goütez Japaixducoeur."
?
Depuis au cours des jours les chagrins et les doutes
Parfois ont assombri mes pensers et mon coeur,
Mais aussitót sa voix consolaate entre toutes,
Vient ranimer mon ame avide de bonheur.
Ook L'automne en la Ballerine hebben een
paar goede verzen ; het zou ons verwonderen,
indien Mevr. Zubli, aan het Nederlandsen haar
krachten beproevend, geen genoegen van haar werk
beleefde.
v. L.
Militaire Zaken.
DE MILITAIRE WILLEMS ORDE.
Den SOsten April 1890, was het vijf en zeven
tig jaren ge!edeu; dat tot opwakkering en
aankweekiog vau krijgshaftige deugden en als
belooning van uitstekende krijgsdaden van moed,
beleid en trouw door wijlen Onzen ge
erbiedigden Koning Zijne Majesteit Wiliem I de Militaire
AVillems-Orde werd ingesteld.
Die dag is in ons vaderland herdacht en ge
denkwaardig gemaakt op eene wijze waaraan wij
niets behoeven toe te voegen. Welk soldatenhart
klopt niet sneller bij het lezen van de door den
majoor I. F. D. Bruinsma beschreven militaire
loopbaan van Gerrit Jan ter Woord oud sergeant
der artillerie van het Ned. lad. leger, ridder
3de klasse van de militaire Willeins-Orde, drie
maal eervol vermeld. ^
In de zaal van Diligentia te VHage, tot dat
doel feestelijk versierd, werd ter Woord door het
bestuur van de vereenigiog »Het Eereteeken voor
belangrijke Krijgsverrichtiagen" binnengeleid en
door een groot aantal aldaar vergaderde ridders
der Militaire Willetns Orde met daverende toe
juichingen ontvangen.
Ter Woord was bij Z. M. besluit van den
18dtn Februari 1861 bevorderd tot ridder der
M. W. O. 3de klasse, als hebbende zich onder
scheiden bij krijgsverrichtingen in de Z. O. Afd.
van Borneo, en is met den korporaal der infan
terie F. H. W. Schordell, (die den 9den Mei
1889, aan zijne wonden overleed, nog vóór dat
het ridderkruis 3de klasse zijne borst kon ver
sieren zoodat diens nagedachtenis dus alleen kon
geëerd worden door zijn naam in de registers
der Orde in te schrijven), de eenige geweest, die
sedert de instelling der Al. W. O. met het Eere
kruis der 3de klasse beloond zijn geworden.
Majoor Bruinsma schetste de militaire loopbaan
van dien braven, dapperen onderofficier, en door
de verzamelde ridders werd hem, onder eene
vereerende toespraak van den Luitenant-Generaal
Verspyck, een aandenken geschonken (aan hem
zelven een gemakkelijken fauteuil aan zijn vrouw
het portret van haren man); zoodat deze avond
aan ter Woord gedurende zijn verder leven zeker
in aangename herinnering zal blijven.
Wie gloeit niet van geestdrift by de kennis
making met den inhoud vau het boeiend gedenk
schrift als 't ware een feestrede samenge
steld door L F. 'A. Winkel en G. B. Hooyer,
Kapiteins der Inf. van het Ned. Ind. leger, rid
ders 4de klasse der M. W. O. ter viering van
het 75 jarig bestaan der Militaire Willems-Orde.
Volkomen kan een ieder dan ook instemmen met
hetgeen in no. 9 van het Militair Blad in eene
korte aankondiging van dit geschrift gezegd wordt,
namelijk: »Het zijn schoone en niet genoeg te
waardeeren wapenfeiten, die in herinnering ge
bracht worden en waarop gewezen wordt om aan
te toonen hoevele bewijzen van moed, beleid en
trouw in de 75 jaren vau het bestaan der orde
door strijders onder onze driekleur gegeven zijn."
Wie gevoelt zich niet opgewekt en
medegesleept door de schoone en welsprekende taal,
waarmede ook de Luitenant Kolonel F. de Bas
in no. 5 van den Militairen Spectator zooveel
roemrijks (in laatsgenoemd werk behandeld), aan
dien feestèlijken gedenkdag en aan de Militaire
Willems-Orde verbonden, herdenkt.
Beide geschriften, zoowel dat van den majoor
Bruinsma, als dat van de kapiteins Winckeïen
Hooyer, zijn uitgegeven ten voordeele van de
Weduwen- en Weezenkas van de Koninklijke
Vereeuiging *Het Eereteeken voor belangrijke
Krijgsverrichtingen" en verdienen daarom alleen
reeds een buitengewonen aftrek.
Het is wel een scherpe tegenstelling, dat aan
den vooravond van don dag, waarjp geheel Eu
ropa voorbereid moest zijn en in spanning was
omtrent de roekelooze pogingen, die, door zoo
vele, hun eigen belang en dat der maatschappij
vergetende, verblinden, wellicht zouden worden
aangewend om het wettig gezag te ondermijnen
en orde en rust te verstoren ; dst zeggen wij,
juist op 30 April jl. eene feestelijke viering plaats
had van eene 75 jaren geleden ingestelde beloo
ning voor krijgsdaden, die, behalve van moed,
beleid eu trouw, ook nog getuigen van groote
liefde tot den natuurgenoot, van ongekende zelf
verloochening, van edele zelfopoffering, van
ouveizwakte, nauwgezette plichtsbetrachting.
Niet zoo lang geladen nog sneuvelden weder
vier verdienstelijke officieren van het N.-I. leger;
de kapt. bij den Gen. Staf W. F. N. van
Geusau, de 1ste lts. der genie A F. Rudolph en N.
Hageman en de 1ste It. der inf. J. J. Gaade,
welke met ware doodsverachting het bewijs lever
den, dat er voor den mensch nog iets hoogers,
iets edelere bestaat dan alleen de zucht naar
levensbehoud.
Als een rechtmatige vereeriag hunner nage
dachtenis werden zij ingeschreven als ridders der
Militaire Willems-Orde. En ook wij gevoelen ons
onweerstaanbaar aangetrokken om hier een woord
van hoogachting en hulde toe te brengen aan
allen wier borst met het Eerekruis der Militaire
Willems-Orde is versierd, en niet het minst aan
de nagedachtenis van hen, die onverschrokken
heid en trouwe plichtsbetrachting met hun leven
betaalden en niet meer zijn.
Onwillekeurig vragen wij ons af: moest zich,
bij de gedachte aan de heldendaden, zelfopoffe
ring en plichtsbetrachting van zoovele
landgenooten, geen gevoel van schaamte opdringen aan
hen, die geen rekening houdende met Neèrlands
schoon verleden en met de roemrijke daden nog
tegenwoordig in Ned.-Indie verricht, er tegen zijn,
dat ieder Nederlander, die daartoe in staat is,
persoonlijk zijn dienstplicht vervult. Daardoor
tocii wordt hij in de gelegenheid gesteld en ge-:chikt
gemaakt om als het dreigend spook van den oor
log zich ooit mocht vertooneu, plichtmatig het
zijne bij te dragen om de onafhankelijkheid van
Nederland te verdedigen of da eer der
vaderlandsche driekleur op te houden.
Mocht alles, wat ter gelegenheid der herden
king van het 75-jarig bestaan der Militaire Wil
lems-Orde werd gesproken e,n geschreven, de
tegenstanders van den persoonlijken dienstplicht
van meerling doen veranderen, zoodat ook voort
aan hunne leus worde, het Koninklijk devies,
Je Mair\iendrai!
EEN BEZOEK BIJ EEN RECENSENT.
Naar FEITZ KEASTEL.
Het was eenige dagen vóór mijn'eerste op
treden in het Burgtheater. Ik had met den direc
teur Laube nog eens al het noodige besproken
en maakte mij gereed tot eene .eerbiedige
afscheidsbuiging, toen hem nog iets inviel:
»Gij hebt toch reeds bezoeken afgelegd bij de
tooneelverslaggevers ?"
»Neen," antwoordde ik, en met eene onschuld
die mij bepaald allerbekoorlijkst gestaan moet
hebben, ging ik voort: »moet men dat doen ?"
De directeur sprong van zijn stoel op en sloeg
de handen in elkander': «maar ongeluksmenscb,
wat scheelt u ? moet men dat doen! Hebt ge
tot nog toe in een oerwoud gewoond, of daar
ergens? Natuurlijk moet men dat, of men moet
«verscheurd" willen worden. Dan doet men het
natuurlijk niet. Maar dan moet men ook niet
aan het Burgtheater geëngageerd willen worden."
Ik was geheel sprakeloos over het onweer dat
ik daar zoo argeloos had doen losbarsten. Maar
ik begreep de grootte van de misdaad nog altijd
niet. In Kar'sruhe uit welke stad ik juist
versch geïmporteerd was was ook wel een
kritikus, maar die had, sinds menschen heugenis,
niemand verscheurd. Het zou ook volgens
Karlsruher begrippen een ongehoorde ondank
geweest zijn, wanneer iemand, die eene vrijkaart
voor het theater kreeg, op de voorstelling iets
had aan te merken gehad. En den kritikus be
zoeken ? Waarom zou men dat doen ? Men ont
moette elkander immers altijd eenige keeren per
dag in dezelfde bierkneip? En als men naar
zijne particuliere woning was gegaan, zou hij
zeker gedacht hebben, dat men geld van hem
wilde leenen.
Deze gedachten bracht ik onder woorden en
besloot niet zonder eenig dramatisch pathos: Een
van beiden: men speelt goed of men speelt
slecht. Speelt men slecht, dan is het toch zeker
van volstrekt geen nut, om bij den kritikus te
voren zijn kaartje te hebben afgegeven. En speelt
men goed, nu dan moeten zij iemand immers
wel prijzen en kunnen toch daarom geen slechte
kritieken schrijven, omdat men hen niet bezocht
heeft ?"
De lezer weet zeker reeds, dat ik op den tijd
van de hier Vertelde gebeurtenis nog zeer jong
was. Mocht hij het echter tot nog toe niet
eeweten hebben, dan zal hij zeker uit dezen mijn
uitval over de verhouding tusschen tooneelspelers
en recensenten de gevolgtrekking gemaakt hebben,
dat ik van zeer jeugdigen leeftijd was. <,
De «oude van den schouwburg" gaf zich ook
volstrekt geen moeite om in mijn streng logisch
geconstrueerde levensbeschouwing een bres te
argumenteeren.
Hij zeide slechts kortvuee: »Zij gaan er allen
heeu. En als gij er niet heengaat, zal dat een
demonstratie lijkeu." En zonder mijn meening
af te wachten, schelde hij den tooneelknecht.
' «flans," zeide hij tot dezen toen hij binnen
trad, »gij moet voor mijnheer Kraste! dadelijk
een lijstje opmaken van de namen en woon
plaatsen van alle Weener theater-kritici."
Na weinige minuten was het tamelijk lijvige
stuk in mijne handen.
»En nu, marsch! voort!" zeide Laube. »Grj
moet dadelijk van hier er heen gaan, en zorg dat
ge heel vriendelijk tegen de heeren zijt."
Daarmede was de audiëntie teneinde.
Toen ik buiten stond, was het mij niet zeer
plezierig te moede. Dat moeten wel vreeselij ke
menschen zijn, die Weener kritici, dacht ik. En
ik liep eenige malen de straat voor den schouw
burg met vlugge schreden heen en weder, diep
in gedachten verzonken om mij eene prachtige
begroetiügaaanspraak in het hoofd te persen,
waarmede ik het hart van ieder dezer gestrenge
heeren dacht te verieederen.
Eindelijk was het meesterstuk van welspre
kendheid klaar. Ik herinner mij nu niet meer
den woordelijken inhoud, maar dat het een mees
terstuk was, kan ik niet een goed geweten ver
klaren. Voor de eerste maal in mijn leven op
het punt de planken van het eerste
Duitschetooneel te betreden, veroorloof ik mij, mij aan u,
geëerde heer, voor te stellen, en u nederig te
vragen," etc.
Zoo begon het ongeveer, ontwikkelde zich dan
eenige minuten lang in de sierlijkste volzinnen
eu besloot: »en zoo reken ik er dan op, dat ge
uwe toegevendheid niet zult onthouden aan een
jong kunstenaar, wiens willen in ieder geval zoo
goed mogelijk is, mocht ook zijn kunnen nog
veel te weuschen overlaten."
Met veel lichter hart, riep ik een rijtuig aan,
en liet mij naar den kritikus van het
Fremtenblatt brengen.
»Niet thuis'', luidde het antwoord.
Ik gaf trotsch mijn kaartje af, en reed weg.
Mij u moed rees zichtbaar, de zaak was lichter
dan ik mij had voorgesteld. Alieen speet het
mij eenig.szius. dat ik mijn toespraak iiiet had
kunnen aan den nian brengen. Nu, misschien
bij den volgende.
De volgende was, volgens de lijst, de
reeen2de Jaargang.
Sehaaksoel.
25 Mei 1890.
Het zooeven verschenen jaarboekje van den Ned..
Schaakbond biedt ditmaal weinig belangrijks'
zoowel wat getal als inhoud der partijen betreft,
staat het ver bij vroegere kalenders ten achter.
De heeren die met de uitgave belast waren,
hadden hunnen lezers zeker geen ondienst bewe
zen, met inplaats van de parlijon der tweede
klasse, eenige van den internationalen wedstrijd
op te nemen. Wij hopen dat het a.s. Haagsclie
tournooi meer en beter gespeelde partijen zal
opleveren; daartoe is echter in de eerste plaats
do medewerking van al onze sterkste spelers
noodig, met name de heeren Foreest, Loman,
Tresling, Olland en v. d. Berg. Een eerste
vcreischte om den bond voor achteruitgang te be
hoeden is de jaarboekjes het eenige wat de
leden voor hunne contributie ontvangen van
schoone partijen te voorzien. Zoo weinig ambitie
bestaat er zelfs bij onze eerste spelers, dat bij
een gelegenheid als het eerste Ned. Internationale
congres waar het meer dan ooit op aan kwam
de eer der Hollandsche schakers op te houden
slechts twee Nederlanders aan den wedstrijd 1ste
klasse deelnamen. Aan talent ontbreekt het onzo
schakers niet, maar bet is gemis aan ernstige
oefening en theoretische kennis en ... onze helaas
aangeboren onverschilligheid, die maken dat wij
tegon do Duitsclie en Engclscue amateurs het
onderspit moeten delven. Wat volhardende theo
retische studie vermag, daarvan heeft <lr. Tarrasch.
op hot pas gehouden lireslanor congres het bewijs
geleverd. Het eenigo waar hij zich de laatste
jaren mee had bezig gehouden was liet van buiten
leercn van match en tournooispelcn, want in
Neurenberg, waar hij als arts werkzaam is, ont
breekt hem de gelegenheid voor practische oefening
ten eenenmale. Niettegenstaande dit alles versloeg
hij de meest geoefende berocpspelers en won den
eersten prijs zonder een enkele nederlaag! Dit
feit kan alle spelers, die in hunne naaste omge
ving geen sterke tegenstanders bobben, als een
voorbeeld dienen hoc, door geregelde theoretische
studio (vooral de studie der spelopeningen en
eindspelen) ook hen den weg tot vooruitgang
openstaat. Op de jaarlijksche bondscongressen
zouden zijgclegenheidhcbben do opgedane kennis in
praktijk te brengen en onze secretaris zou zich
niet langer te beklagen hebben over dezelfde ge
zichten die hij ieder jaar ontmoet.
Zal onze bond levensvatbaarheid behouden, dan
moeten alle leden trachtten de liefbebberij voor
het edele spel in hunne omgeving te bevorderen
en zoo mogelijk in de plaats hunner inwoning
een aWeeling i/i het leven roepen, die zich en
bloc" bij den bond kan aansluiten. Wij van onzon
kant willen onze beste krachten er aan wijden,
de liefhebberij voor het schaakspel bij onzen lezers
levendig te houden. Wij zijn voortaan in staat
gesteld onze ahonne's met de nieuwste gebeur
tenissen op het schaakgebied in alle deelen
deiwereld, onmiddelijk in kennis te stellen en hopen
zoodoende in een lang gevoelde behoefte te
voorzien.
sent van het Tagblatt, Dr. Schlasinger,7
achtig in de Praterstrasse, numero zoo en i
(het nummer ben ik vergeten.)
Beneden in het huig vroeg ik aan den
tier: woont hier dokter Schlesinger?"
Ja, gaat n maar naar boven, de tweede
dieping links. ,
Op de tweede verdieping was het zeer duist». *,
Ik schelde, bescheiden zooals het een. jo " '""
tooneelspeler betaamt, die >voor de eerste ^ ,,s._
in zijn leven op het punt is, de planken van Mfc +t,ijt
eerste Duitsche tooneel te betreden," etc. , »?;?£&
Men opende: »Is Dr. Schlesinger te spreke* f "" '
Jawel, het is uu juist zijne Ordinationg- ?
stunde". Ordinationsstunde ?",.. hm! hm I Het
onderscheid tusschen Weener en KarLsruher toe-
standen was toch al heel opmerkelijk. "
In Karlsruhe was de kriticus blijde wan'^ow.
hij vau zijn bureau thuis kwam. Eu in Weenen
hield hij zelfs thuis nog «Ordinatio
Bstunden." Blijkbaar ontving hij allen die
het hem niet naar den zin gemaakt hadden
en verordineerde hun hoe zij spel en voordracht
verbeteren moesten. Of kwamen de dames mis
schien bij hem en lieten zich verordineeren hoe
zij hare passies moesten ten toon spreiden?
Waarlijk een grootsteedsche inrichting, alle
duivels!
Terwijl deze gedachten mijn brein doorkruis
ten, had ik met behulp van het kamermeinje
mijn overjas afgedaan. Toen keek ik in den
spiegel, rukte mijn zwarten rok en mijn da»
recht men moet toch ook een beetje door ?
het uiterlijke zoeken te werken bracht mijn
coiffure wat in orde en trok mijne handschoenen '
aan. Toen ik daarmede klaar was, wandelde ik
naar de deur, klopte en trad Wnnen.
In de kamer vond ik reeds twee heeren, die van
mijn allerbeleefdst ,goeden dag" niet de minste
notitie namen. Ook grootsteedscu" dacht ik^
en ging stil in een leuningstoel zitten om te
wachten tot de beurt aan mij kwam. Intusschea
bekeek ik ter sluiks mijn gezelschap.
De een scheen een zeer zenuwachtig man te
zijn. Het eeue oogenblik ging hij zitten, bla
derde in een boek, sloeg het dicht, en sprong
dan weer op, liep met groote stappen de kamer
op en neer, ging voor het raam staan, trommelde
op de ruiten, nam dan weer een boek van de
tafel dat hij haastig doorbladerde, n zoo voort.
Daarbij wreef hij herhaaldelijk met de hand
langs zijn wang. Een tooneelspeler kon het niet
zijn, dat merkte men bij het eerste gezicht. Dan
misschien een dichter. Maar waarom wrijft hij
met de hand door zijn gezicht? Misschien dicht
hij nu? De rneuscnen hebben soms bij het
dichten zulke merkwaardige gewoonten. Schil
ler rook immers altijd aan een rotten appel?
Waarom zou er ook niet een zijn die met «Ie
hand in zijn gezicht wrijft?
Maar de andeie, wie was dat ? In elkaar ge
zonken zat hij daar in een hoek van de soïa,
het levend beeld der wanhoop. Hij kermde au
en dan zacht en zijn gezicht was met een broe
den, zwarten doek omwonden. Zelfs voor, een on
wetendheid als de inijne in dien tijd was het
duidelijk, dat deze ongelukkige noch een dich
ter was, noch zich nu juist met dichten bezig
hield. Maar wat was hij dan? En wat deed
hij hier in de voorkamer van den Recensent?
IK begon mijn wijsgeerigheid en mijn
menscheukennis een beetje ontoereikend te vinden.
Op dat oogeublik klonk er uit de kamer daar
naast, waar de dokter bezig was, een schelle
kreet. Ja, een kreet, een gil, nog daarenbovta
onmiskenbaar eeu vrouwenstem. Maar dat waa
toch haast ongelooflijk. Wat was daar te doen?
Wat ruoest dat voor een vreeselijk mensch zjjn,
dat hij eeu arme hulpelooze vrouw zoo martelde,
dat ze begon te schreeuwen.
De beide anderen namen er geen notitie van.
Zulke verschrikkelijke tooneelen schenen tot net
dagelijksche wtrk m die vertrekken tebehooren.
IE was niet op mijn gemak. Er zijn
oogenblikkeu waarop zelfs eeu j on g helden voorsteller bang
wordt. En toen ik zag dat. het wachten uog lang
duren kon en daar ik dien dag nog de geheele
lijst af te bezoeken had, nam iK eeu kort besluit,
ging weg eu verzocht de aardige dienstmeid den
okter ie vragen mij eer te ontvangen dan de
anderen ; ik liad heel weinig tijd. eu dan kwam
ik met eeue aanbeveling vau en directeur van
het Ringtheater, Laube; zij moest vooral maar
duidelijk zeggen; »van den directeur Laube".
Zij giug binnen, kwam terug en leidde mq
in ten andere kamer: »de dokter zou dadelijk
kornen".
Eu werkelijk, daar kwam hij. Hij zag er in net
geheel niet zoo verschrikkelijk uit ais ik hem
mij had voorgesteld. Een klein mannetje dat mg
nauwelijks lot den schouder reikte eu dat, evea
menscuiierend als levenslustig over zijn gouden
bril heeu, de wereld inkeek.
Ik stelde mij zelf voor; hij boog minzaam,
zeide dat het hem zeer verheugde eu voegde er
tegelijk bij: »En waar voelt ge pijn? Wees zoo
goed plaats te nemen en doe uweu mond eens
open."
Ik was verstomd. De woorden bleven mij in
de keel steken. Dat was dan toch het onver
wachtste en oubegrijpelijkste nog. Dat men een
paard dat men koopen wil in dtn bek ziet, had
ik wel eens gehoord, maar dat een krmcua
een jongen tooueelspeler die zich aan hem voor
stelt iii den mond zien wil, dat was mij tot nog
toe nooit voorgekomen. Ik wilde rnijue veront
waardigde verwondering te kenuen geven. Daar
vielen mij Laube's laatste woorden iu: »Eu zorg
nu dat ja heel vriendelijk tegen de heeren beul!"
Ik drong mijne ergernis terug, als had ik niets
gehoord, en begou :
»Voor de eerste maal m mijn leven op het
puut de planken van het eerste Duitsche tooneel
te betreden ...."
»Ja, ja, dat weet ik wel. Maar wat wilt gij
eigenlijk van mij ?"
» tooneel te betreden," ging ik onver
schrokken voort, " veroorloof ik mij, mij aan u,
geëerde heer, voor te stellen en u te verzoe
ken," etc.
En zoo hakkelde ik mijne goedbestudeerde
rede voort Hoe meer ik sprak, des te duide
lijker werd de vroolijkheid op het gelaat van
den dokter Zelfs de brilleglazen fonkelden vaa