De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 1 juni pagina 1

1 juni 1890 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLAD VOOB NEDERLAND ! Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecllt voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitteren Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 1 Juni. Abonnement per 3 maanden ? 1.125, fr. p. post f 1.27' Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . , 0.10 Advertenün van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O V Dl VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE TON: Een Yuurdoop, naar het Duitsch van Detev Freiherr von Liliencron, (Slot). UIT HET HAAGJE, doorZ. KUNST EN LETTEREN: Tooneel te Amsterdam, door Fr. Het The. »tre Libre. Alma Tadema thuis. Zola's plannen. Een nieuw Limhurgsch novellist, door Dr. Jan ten Brink. VARIA. SCHAAK SPEL. WETENSCHAP: Ripolin. De won derdokter van Cucugnan, een proven^aalsch FaMiau. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. BECLAMES. BEURSOVERZICHT. ADVERTENTIEN. Van verre en van naby. De keizerlijke -wagenmenner, wiens ongeval het onderwerp van onze plaat vormt, heeft eene week lang kunnen nadenken over eene onvoorzichtigheid, die wel is waar van zeer alledaagschen aard is en gelukkig geenerlei ernstige gevolgen zal hebben, maar die toch onder de gegeven omstandigheden een bijna symbolische beteekenis verkrijgt. "Der Kaiser kutschirte selbst", kon men in de Duitsche bladen lezen. En toen »de klui zenaar van het Sachsenwald" die woorden las, zal hij er met een bitteren glimlach bij hebben gedacht: »zoo gaat het, als men alles zelf wil doen !" Aan ijver en goeden wil ont breekt het den jongen keizer allerminst. Hij heeft een hoogen dunk van zijne roeping, maar tevens een overdreven vertrouwen pp zijne kracht en zijne macht. Dit toon t hij niet slechts in de wijze, waarop hij in zijn persoon het règner et gouverner wil vereenigen, maar in alle phasen zijner rustelpoze, verterende werkzaamheid. Aan den garnizpensdienst, de manoeuvres, de militaire oefeningen van al lerlei aard neemt hij een zóó groot aandeel, dat de beproefde legerhoofden op bedenkelijke wijze het hoofd schudden, en dat ten slotte de troepen zich zullen afvragen, of het nu juist de taak des keizers is, aan de spits van net eene of andere regiment door de straten van Berlijn of Potsdam te trekken. Zijn be zoeken aan Duitsche en buitenlandsche vorBten vermenigvuldigen zich op onrustbarende wijze en maken hem tot het perpetuum, mobile onder de vorsten van Europa. Zijne redevoeFeuilleton. EEN VUURDOOP, naar het Duitsch van DETLEV FKEIHEEK VON LILIENCRON. Trek mij niet zonder oorzaak; doch wanneer ge mij laat flikke ren, steek mij dan niet eer in de scheede, voor ik Hoed heb ge dronken. (Oude degenspreuk). (Slot.) Ik kon niet slapen. Nu eens lag ik in de voren van een aardappelveld, dan weer er boven op, geen enkele houding beviel me; het dauwde sterk, ik werd koud. Ik stond op, hulde me dicht in mijn mantel en ging naar het dichtstbijzijnde wachtvuur. Er om heen geschaard lagen de snurkende manschappen. Dicht bij het verglimmend hout, van tijd tot tijd er een nieuwen takkenbos op werpend, zoodat de vonken ten hemel vlogen, stond mijn oude sergeant Cziczan. Ik bekeek hem oplettend. Terwijl hij om zich te warmen de rechterhand naar het vuur uitstak, hield hij in de linker zijn handboekje. Hij las halfluid: Onder sluippatrouilles verstaat men pa trouilles, die door de voorposten op verdere afstanden, d. w. z. tot ongeveer V* mij], tegen den vijand worden uitgezonden, om het mogelijke oprukken van dezen zoo spoe dig mogelijk te ontdekken, maar vooral ook, om op de hoogte te komen van diens stel ling en bewegingen ..." »Cziczan", zoo stoorde ik hem. »Tot uwe orders, lui'nant." Hij had mijne stem dade lijk herkend. »Morgen zullen we in het vuur komen." >Tot uwe orders, lui'nant." »Ik ben blij, dat je bij mijne kompagnie staat." »Tot uwe orders, lui'nant." Ik trad op hem toe. »Hebt ge er aan gedacht, dat wij gedood kunnen worden?" «Tot uwe orders, lui'nant, neen." >Nu, dit is ook maar goed, soldaten kunnen daar ook niet ringen en toasten'zouden reeds ettelijke boekdeelen vullen en getuigen van eene opgewon denheid, die sommigen een feu saffré, maar den meesten eene onmiskenbare overspanning zal toeschijnen. Er zijn vorsten, die zich met meerdere 01 mindere gelatenheid hebben geschikt in de gedachte, dat het hun land en hun volk niet minder goed zal gaan, wanneer zij hun bemoei ingen met de staatszaken tot een minimum be perken, en zelfs dan, wanneer de constitutie van hen eene ingrijpende daad eischt, zich voorzichtiglijk bepalen tot het volgen der adviezen, hun door den staatsman gegeven, die het vertrouwen der meerderheid van het volk blijkt te bezitten. Lijnrecht tegenover hen staat keizer Wilhelm, die geen gelegen heid laat voorbij gaan om te herinneren, dat hij een monarch is bij de gratie Gods en dat het zijn wil, zijne bedoelingen, zijn streven zijn, waaraan de regeering uitvoering tracht te geven. Hoe hij daarbij volkomen breekt met alle traditiën is weder onlangs gebleken, toen de minister van oorlog de commissie van rapporteurs over de legerwet verraste met de mededeeling, dat de regeering voor nemens was,hetniet bij de thans aangevraagde uitbreiding der vredessterkte met 18,000 man te laten, maar te breken met het tegenwoor dige stelsel der Ersatxreserye, waardoor slechts een deel van de militieplichtigen geheel ge oefend werd. Volgens den minister Von Verdy du Vernois zou hierdoor alleen de legersterkte op voet van vrede met 55,000 man worden vermeerderd; volgens de berekeningder oppositie zouden de militaire lasten in nog veel sterker mate toenemen. Was het reeds iets ongehoords dat de regeering hare plannen voorde toekomst met zooveel openhartigheid bloot legde, nog vreemder zag men pp, toen het bleek, dat den Bondraad, officieel althans, nog niets bekend was van dit plan, dat het werk schijnt te zijn van den keizer en den Pruisischen minister van oorlog. Waarschijn lijk zullen de bondsvorsten niet zeer gesticht zijn over de wijze, waarop maatregelen van zóó ingrijpenden aard, voor welke hunne toe stemming onvoorwaardelijk noodzakelijk is, als aanstaande worden voorgesteld, zonder dat hunne vertegenwoordigers zijn geraad pleegd. De kluizenaar van het Sachsenwald, over wien wij boven spraken, tracht zich in zijne eenzaamheid den tijd te verdrijven door cou rantenartikelen te inspireeren en buitenland sche journalisten ten gehoore te ontvangen. De Ilamburgisclte Nachrkhten zijn het lijforveel over denken.'' »Tot uwe orders, lui'nant." Daar viel een schot, op niet al te verren afstand: het eerste! Onmiddellijk knetter den er meer. Cziczan's oogen glinsterden als de lichtende oogen van een roofdier en met een neusklank klonk het luide uit zijn mond: »Ha!« De geheele kompagnie kende dezen neusklank, dien hij liet hooren, als hij zeer opgewonden was. In het bivak ontstond er eene beweging als in een ge stoorden mierenhoop. »Te wapen " Een fuselier van eene pa trouille naderde ijlings, buiten adem : »Waar is de majoor? waar is ..." »Hier!" riep hem reeds de basstem van den bataillonskommandant tegemoet. De man bracht ons de eerste oorlogs tijding. Nog eenmaal werden de geweren aan rotten gezet; als het eenigszins kon zou er nog koffie gekookt worden. Eerst waschten wij ons in het kookgerei, vervol gens dronken wij daaruit het sterk met stroohalmen en gras vermengde mokkavocht, maar na dien kouden nacht smaakte dat ons voortreffelijk. De morgen was geheel en al aangebro ken. Vele fuseliers lagen nog bij de kookElaats en schreven eenige woorden aan hunne imilie. Menigeen voor de laatste maal. Vervolgens klonk het: »Geeft acht!'' en met verdubbelde rotten aan beide zijden van den weg ging het den straatweg op. Rechts en links van den weg lagen uitgedoofde wachtvuren, eenzaam en onbe haaglijk. Zonder gezang marcheerden wij verder. Om zeven uur trokken we met een don derend hoera over de grens. We waren nu in het land van den vijand. Vlak bij de grens lag een gesneuvelde Oostenrijker. Hij was geheel met zijn mantel bedekt. 't Was de eerste doode. Daarna trokken we een Boheemsch stadje door en hielden even halt in een korenveld. 't Is een eigenaardig gevoel; zoo het rijpende gaan van den heer Von Bismarck geworden, maar daar dit blad, tengevolge van de toe standen, die de gewezen rijkskanselier zelf in het leven heeft geroepen, slechts eene be perkte vrijheid van spreken heeft, wordt de buitenlandsche pers ter hulp geroepen, die buiten het bereik der Duitsche autoriteiten ligt. Zoo hebben achtereenvolgens een Fransch en een Russisch blad de e_er genoten, een hunner redacteurs op Friedrichsruhe te zien ontvangen, om daar vorst Bismarck's ge dachten over het verleden, het heden en de toekomst, over alles en nog wat te vernemen. En weinige dagen geleden viel een redacteur van het meest verspreide volksblad in Frank rijk. Le Peiit Journal, de onderscheiding ten deel, van den vorst het antwoord pp eenige dozijnen vragen te ontvangen. Het Petit Journal heeft zijn succes voornamelijk te danken gehad aan de vrijgevigheid waarmede het_ zijnen lezers dagelijks drie of vier ver schillende oorspronkelijke feuilletons (en dik wijls zeer goede) voorzet, doch in het nummer van 29 Mei wint de reporter het bepaald van zijn collega's van het feuilleton. Wij laten hier eenige staaltjes volgen van hetgeen de groote Duitsche staatsman voor mededeeling aan het groote publiek in Frankrijk geschikt achtte. »Ik heb" zoo begon de heer Von Bis marck ^sedert mijn vertrek uit Berlijn gee nerlei politieke correspondentie meer gevoerd. AVandelingen in het bosch zijn voor mij het eenige middel, om «mijn tijd dood te slaan". Geërgerd of gegriefd, zooals men heeft be weerd, ben ik niet. De keizer, wiens dorst naar groote daden onleschbaar is, wil de vol keren gelukkig maken; ik geloof niet, dat de mogelijkheid van slagen in dit opzicht bij zonder groot is. Ik heb hem dan ook gezegd, dat bet mij niet bevreemdde, zijn misnoegen te hebben opgewekt. Een oud werkpaard en een jong renpaard kunnen moeielijk met elk ander in een gareel worden gespannen. Slechts door politiek, en niet door hersenschimmige cpmbinatiën kan men bij demenschen iets uitrichten. Ik hoop, dat de poginfen van den keizer goede resultaten zullen ebben. Hij was veel op reis en ik kon hem niet begeleiden; dientengevolge wonnen an dere personen zijn vertrouwen. Men had kun nen zeggen, dat ik mij eene schoone slot scène had bereid; ik troost mij met het be wustzijn, dat de Duitsche kroon sterk is. »Ik ben volstrekt geen tegenstander van eene door het parlement en de pers uit te oefenen controle; integendeel, zonder deze koren te vertrappen. Maar er was anders geen geschikte plaats te vinden. En van sparen kan geen sprake meer zijn. Wat dui vel, nu spant het er ook! Gij of ik met de uiterste inspanning van alle krachten. Het land van den vrede met zijne wetten en instellingen is daar ergens verre, verre achter ons in den schemer gehuld. En weer vooruit! De zon brandde als in het hartje van Afrika. Een schroeiend heete dag stond ons te wachten. Nauwelijks waren we drie of vier minuten op marsch, toen de reuzengestalte van den brigadegeneraal ons op zijn gelen Vlaamschen hengst tegemoet snelde. Zijn adjudant kon hem ternauwernood volgen. Van uit de verte riep hij ons reeds toe: »Links uit de flank, diiar zijn de Oostenrijkers!" En kort voor het bataillon bracht hij met een geweldigen ruk, terwijl hij zich ver in het zadel achter over boog, zijn paard tot staan, om het oogenblikkelijk weer te doen omkeeren. en, terwijl hij zijn ros de sporen in de zijden drukte, in de richting van den vijand ons vooruit te stuiven. Nog zie ik de vliegende kwasten van zijne sjerp. >Links uit de flank!" wij klommen »in gesloten colonne", den heuvel op. De scherpschutters gingen vooruit. Kranig mar cheerden ze. De kapitein reed bij hen. Ik voerde de achterhoede aan. Wij officieren trokken onze sabels (ik niet zonder een zekeren theatralen zwaai) en lieten ze glin steren en blinken in het schelle zonnelicht. Spoedig kwam de kapitein bij ons terug. Niets was er te hooren, niets te zien. Daar op eens . . . bssssssst boem! de eerste granaat. Ze vloog ver over onze hoofden heen. Maar wij allen, zonder uitzondering, hadden ons diep gebukt. Zelfs de kapitein scheen een oogenblik de manen van Eijn paard mefc de lippen te willen aanroeren. De tweede granaat vloog over ons heen. We bukten reeds minder diep. De kapitein keek ons lachend aan, terwijl hij zijn Tuiet, waarin hij de sabel geklemd zouden misgrepen onvermijdelijk zijn. De buitenlandscne pers was na mijn aftreden voor mij een minder streng rechter dan de Duitsche- Bij ons slaakten de vijanden des vaderlands ik bedoel de partijen een zucht van verlichting, toen ik heenging. «Mijn opvolger Caprivi schat ik zeer hoog; bij is een uitmuntend generaal._ Het is voor hem jammer dat hij in de politiek is verzeild feraakt. Maar mijne buitenlandsche politiek an hij niet veranderen. De Europeesche toe stand is afgesloten, geen wolkje verduistert den horizont, de vrede is verzekerd Men weet, dat de moderne natiën over oorlog en vrede een woord hebben mede te spreken. Niemand zal den aanval willen beginnen, daar de ge volgen al te verschrikkelijk zouden zijn Maar soldaten zijn en blijven de beste waarborg voor den vrede. »In het jaar 1875 heb ik een oorlog ver hinderd. Moltke had zich tegen dien oorlog niet verzet en de Fransche gezant was zeer verontrust. Daarvan trok GortschakofF partij om de rol van redder te spelen. Sedert het aftreden van Gortschakoff lag eene toenade ring tusschen Frankrijk en Rusland yppr de hand. Belangen en geen gevoelsneigingen vormen het richtsnoer der politiek. Duitschland heeft de Schnaebele-zaak niet uitgelokt en het heeft de gevoeligheid van uwe natie niet willen kwetsen. Ookl de verovering van Sleeswijk is ons opgedrongen ; wij zelven hadden daar geen plan op. «Het zou ongerijmd zijn, te beproeven Duitschland en Oostenrijk te vereenigen tot n keizerrijk met twee hoofdsteden. DeBalkanpolitiek gaat slechts Oostenrijk, Rusland, Italiëen Engeland aan. In het conflict over de Carolinen heb ik de scheidsrechterlijke uitspraak van den Paus ingeroepen, omdat ik met Spanje op goeden voet wilde blijven. Dezelfde gedragslijn heb ik in de Samoaquaestie gevolgd. »Wat de sociale quaestie betreft ik houd het er voor, dat het onmogelijk is de menschheid gelukkig te maken. Eenige socialisti sche leiders zijn mannen van groot talent. Het avontuurlijke systeem van Liebknecht en de maatschappelijke exploitatie van den grond en van de nijverheid zijn dwaasheden. Concessiën op dit punt vermeerderen slechts het aantal der sociaal-democratische partij gangers. »Ik acht de Franschen; zij zijn in politieke zaken ernstige compagnons. Het Fransche leger heeft zich sedert 1S70 verviervoudigd. Ik hoop en verwacht, dat de twisten tusschen hield, op het kruis van zijn paard liet rus ten. Uit zijne oogen straalde zulk eene kalmte, dat 't ons was alsof we op het exercitieveld marcheerden. Nu knalden de eerste geweerschoten. Spoedig hadden we een boschje bereikt en verspreid den ons achter de hoornen. Tak, tak, tak, klonk het: tak, tak, tak tak tak taktak taktaktaktak tak taktaktak .... Het was alsof we ons in een groot telegraafkantoor bevonden. Dat waren de vijandige ko gels, die met dit geluid in de boomen dron gen, waarachter wij stonden. We konden niets van den vijand zien. Wat duivel, waar komen die schoten vandaan ? O zoo, jawel, ja, ja ! Van den muur van het kerkhof daar tegen over ons. De eerste kogel treft. Dicht bij me zinkt een mijner fuseliers, midden in de borst getroffen, neer. Ik zie het nog voor me: het geweer valt hem uit de hand, zijn mond opent zich wijd met een krijschend geluid zijn oogen worden groot, heel groot en daarna valt hij, terwijl hij met de handen om zich grijpt, neer. Er bleef me werkelijk niet veel tijd over om me met dooden en gewonden te be moeien. De kapitein en ik zagen van ach ter een dikken beuk met onze kijkers naar het gevecht. Wat een geschitter, wat een geglinster, wat een gefonkel ! 't Eene witte regiment voor, het andere na, trok tegen ons op. Duidelijk hoorden we, hier, daar, rechts, links, in de verte, dichtbij, de muziek der verschillende regimenten spelen. Allen speelden ze den Radetzky-marsch. We stonden bij de uiterste voorhoede. »Hier blijven wij !'?' zei de kapitein tot me. »Tot uwe orders, kapitein," antwoordde ik ietwat haastig. Glimlachend lei hij zijn hand op mijn schouder en xei: »Kalmte!« Plotseling, met groote sprongen komen, tusschen ons en den kerkhofsmuur twee paarden naar ons toehollen. De brigadegene raal die een schot in zijn buik heeft gekre gen, ligt in de armen van zijn adjudant.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl