De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 1 juni pagina 2

1 juni 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M S TËHD AM ME R, "W E EK BÏAÖtÖR NË) fcL A N D. 'de beide natiën geëindigd zijn en dat de groote massa der Fransche bevolking vrede lievend gezind is. ' »Keizer Wilhelm I was zeer dapper: het gevaar had voor hem eene groote aantrekkeIqkheid. De uiterst beminlijke en hooghartige keizer Friedrich was het met mij in de Bat ten berger-quaestie volkomen eens. »Ik zal mij candidaat stellen voor den Rijks dag, niet om mijn opvolgers in verlegenheid te brengen maar om mijn standpunt te ver dedigen. Hoe de heer Von Bismarck, blijkens het bovenstaande, over het verleden denkt of voor geeft te denken, doet voor het oogenblik min. der ter zake. Uit zijne beschouwingen over het heden blijkt ten duidelijkste een antago.nisme tusschen hem en den keizer, waaraan hij op de meest verschillende wijze, maar tel kens met onmiskenbare duidelijkheid, uit drukking tracht te geven. Zoolang den keizer, gelijk tot nu toe, het succes getrouw blijft, is de toorn van den gewezen rijkskanselier ? niet dadelijk gevaarlijk. Maar hoe zal het zijn, wanneer de wagen van Staat eens op een steen des aanstoots stuit, evenals des keizers Engelsche gig op den hoek van de Jaegerallee te Potsdam ? Zal men dan den keizer van zijn selbst kutschiren op politiek gebied geen ernstig verwijt maken? Uit het Haagje. Om tegenwoordig geheel met zijn tijd te kun nen meegaan, moet men niet zwaartillend, zenuw achtig of duizelig van aard wezen. De luchtbal lon Vooruitgang vervolgt in pijlsnelle vaart zijn weg, hoog boven de nutsgebouwtjes, kunsttem pels en kathedralen, waartegen onze eenvoudige . vaderen in stomme bewondering met eerbied en ontzag opkeken. Eenmaal in het schuitje van den vooruitgang gezeten, moet men om vlug te stijgen allen bal last, ook de zaken die ons tot nog toe het dier baarst en het heiligst waren, flinkwegover boord werpen. Als belooning voor deze geringe opof fering bereikt men dan het ware standpunt, zijnde een geest en lichaam verslappende grijze Dflrél, waarin geen rood van groen, geen mooi lam leelijk, geen goed van kwaad, geen zotteMap van verstandige taal en geen meiisch meer van een beest duidelijk te onderscheiden zijn. Dat bij eene koude van tien graden onder nul de gemiddelde temperatuur in die hoogere sferen teveus alle gevoel voor scherts en luim bevriest, is waarlijk geen wonder. Vandaar dat men in die ijsachtige omgeving met vermaak als gezellige tooneelwerken slikt, wat op de keper . beschouwd slechts schandaalprocessen zijn, die W>eger. met gesloten deuren alleen door het hof behandeld werden, terwijl men voor onderhou dende romans verslijt wat in den grond niets anders zijn dan vermomde verslagen van het geneeskundig staatstoezicht, die van oudsher als ongenietbaar bekend staan. Wegens dezelfde oorzaak worden de koddigste en grappigste dingen met den meesten ernst op gevat. M*n doormijmert gansche dagen over de quaeetie of generaal Boum of wil men liever den Engelsehen naam : Booth een waarachtige idigieheld en of de muziek van Jacques Ofienbach niet de vorm bij uitnemendheid is om psalmen en gezangen geheel tot hun recht te doen komen. De groote manoeuvres van het heilsleger, on langs bij gRslicht in ons gebouw gehouden, werden met gespannen aandacht, door sommigen zelfs op de knieën, gevolgd, hoewel de bonte groep op het tooneel inderdaad een niet minder De vijandelijke jagers schieten als dollen op die twee. Zij bereiken gelukkig ons boschjen. De generaal wordt bewusteloos verder gedragen. Die flinke, prachtige gene raal ! Een kwartier geleden nog een heer lijke Achilles, vol moed en strijdlust J en nu een armzalig hoopje mensch. De vijand komt! Alle donders! Westaan daar heel alleen. Reeds een uur lang houden wij het bosclije bezet. De kapitein gaat met een hoornblazer den rechterkant op om den toestand in oogenschouw te nemen. Vooreen oogenblik neem ik het commando over. Daar hooren wij geluiden bij den rnuur vlak tegen over ons en rechts en links van dezen ruk ken dichte kolonnes op ons aan. In den looppas laat ik de reserve zich aan den zoom van het boschjo verzamelen. Daarop schreeuw ik met eene faussetstem : «Rechts en links opmarcheeren ! Marsch ! Marsch!' En dan eeii langgerekt: »Sneivuur!" En de hel opent zich bij ons. Met bewonderenswaardigen moed stormt men vooruit, de officieren voorop eu als zij vallen, treden er onmiddellijk anderen in hunne plaats, men dringt hevig op ons aan. Doch de vijand kan het tegen ons bliksemsnel ge weervuur niet uithouden. Hij moet terug. Tal van gewonden wankelen naar ons toe. Daar komt de kapitein weer terug. Hij drukt me de hand. En zijn blik doet mijn hart gloeien. Ik weet, wat hij wil! «Voor waarts !'' roept hij, en voorwaarts gaat het, hij vol geestdrift vooraan, in snellen marsch den vijand tegemoet. \Ye zijn bij den muur. Er op! er af! Mau tegen mau ! Een lange Oostenrijksche jager grijpt me bij mijn kraag en wil me als een konijn in de hoogte tillen. Maar »Ha!" klinkt het met een scherpen neusklank, en Cziczan steekt hem zijn sabel door de ribben. Een oogenblik zie ik om : do oude sergeant staat naast mij. »Ha!'' klinkt het nog eens snuivend door zijn neus terwijl zijne oogen rollen. Hij is de eenige, die op dit oogenblik nog geen knoop los heeft gemaakt en zijn kraag niet heeft neergeslagen. koddig aanzien had, dan bij vele scènes van eene echte opera-bouffe het geval is. Men zag toch denzelfden ounoozelen Fritz, maar in een Garibaldi hemd en met een bestellerspet op het hoofd, dezelfde springerige, grappige en vroolijke Duchesse, maar halt' verscholen jin een tunnelachtigen halleluja-hoed. Het soldatenkoor, aangtheven bij het opkomen van den drootr-komie ken generaal Booth, overtrof echter Offenbachs stoutste schepping. Het orkest werd vertegen woordigd door een dansmeester met een viool, bijge staan door twee noodhulpen op den klephoren, die zich niet verwaardigden om kunstig te pre ludeeren of mooie stelletjes te maken, maar in's Blows hinein wanneer het in hua geniaal brein opkwam, er op los toeterden dat het een lust was. Het koor toonde rol- en maatvast te zijn, daar ondanks al de dissonanties en vreemde horen-intervallen, met hard geschreeuw de woor den van het koraal van Lutupr over te brengen in het nieuve spoor van: »Voici Ie sabre, Ie ssbre, Ie sabre; voici Ie sabre, Ie sabre de inon père." Orkest en koor samen gaven vrij wel den indruk van eene oneenigheid op de groote markt tu.fschen stadsomroepers, afslagers, botboereu, scharesüepen eu vischvruuwen. welke telkens onderbroken wordt door het trompetje van een ivielrijder. Nauwelijks was het oproer gedempt of pifpaf-poef et ta-ra-pa-pa- poem sprong de Engelsche generaal, als een eekhorenti^ zoo vlug, naar voren. Bij wijze van het nemen van een snuifje, deed hij »a bout portarit" een eerste schot uit het Oude Testament, dat hij, evenals collega Boum zijn geladen pistool, altijd io den zijzak van zijn uniformjas bij zich draagt, en begon hij een komiek-ernstige toespraak tot het publiek te richten, geheel in den beweeglijken trant vau zijne rappe landslieden, de clowns in het paardenspel. Een v lak naast hem stiande heilsergeant van de week vertolkte zijn huppe lende Engelsche zinnetjes, zoo goed en kwaad als het ging, in het Nederlandsch, maar gaf te vens al de buitensporige buigingen van des ge neraals hoofd en bovenlijf, alsmede diens hevig gezwaai met armen en beenen, natuurgetrouw terug. Na deze komieke voordracht begon er een halleluja lied als een horen van overvloed zoodanig van lof en dank over te loopen, dat allen op de knieën vielen om te grabbelen. De generaal bleef daarbij in zijn rol van clown, door handig een zakdoekje op den grond te spreiden en met een vasten sprong precies met zijn knieën er op te land te komen. Vervolgens werd er een solo gezongen door een jongrnerisch, die als zoovelen wellicht beter gedaan had om het moei lijk pad der toonkunst nosit te betreden en bij zij o kalkbak te blijven. Daarop volgden eenige nieuwe oproertjes, solo's, gebelen en toespraken en was de revue afgeloopen. Is het niet opmerkelijk dat de groote openbariügen van spiksplinter nieuwe begrippen en toe standen hier uitsluitend van den Boschkant, en wel in den vorm van militaire parades tyt o;is komen? Het bekende: »Wij zijn gegaan, heel netjes aangedaan, al naar de Maliebaan voor alle standen." schijnt minder een straatdeuutje, dan wel eeue profetie. Immers in de Teekeuakademie, op geen boogscheuts afstand van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen en schuin tegenover ons »Cjamp de Mars", staan weer in breede gelederen de moderne schilder stukken met hunne vonkelende en schitterende uitrustingen, in slagorde langs de muren opge steld, gereed om zich door iedereen die maar lust heeft, te laten inspecteeren. Zelfs is eene aan de buitendeur geplaatste vlag er bijzonder op uit om door fladderende gebaren en wenken, gereimziimig fluisteren en ia de handen klappen, de goegemeent met een zoet lijntje in te lokken. Stoot volgt op stoot slag op slag. Eeu vijandelijk officier mikt met zijn revolver op me. Ik spring met mijn degen op hem toe. Bom! daar lig ik. Die val redt mijn leven ik sta weer op terwijl hoor ik Cziczan »Ha!" roepen en de officier beeft van hem een schot door het voorhoofd ont vangen. Ik ben al weer op de been. Daar zie ik mijn kapitein door drie, vier jagers aangevallen. Den oenen wurgt hij, tegen den tweeden, die verwoed met zijn geweer kolf op hem losslaat, heft hij zijn sabel op. «Cziczan, Cziczan," roep ik mot beesche stem, »Cziczan ! Cziczan ! De kapitein, de kapitein !'' »Ha!'' en als wilde katten springen we op onzen buit. Het was hoog tijd. Op het kerkhof gaat het vreeselijk toe. De vijand, die telkens weer nieuwe verster kingen ontvangt, weert zich wanhopig. Ook wij bobben hulp gekregen. Weer wordt met vertwijfeling om liet kerkhof gestreden. Uit de open deur der kapel walmt een dikke zwarte rook; hij slaat naar buiten en stijgt in de hoogte naar den toren. Deze staat in vlammen. Daarbinnen is bet een ver schrikkelijk tooneeL Er wordt hier tot het uiterste gestreden, bijna om eiken stoel. Een Oosten rij ksch infantcrist heeft in zijn dood strijd de half naar beneden geslingerde Ma donna omvat. Krampachtig ornknellen zijn reeds verstijfde vingers liet beeld der Moeder Gods, beiden zijn gansch en al niet bloed be vlekt.Cziczan is heigelukt den preekstoelte be klimmen. Van bier lost hij met zekere hand schot op schot inden verwarden hoop.Kleed en versierselen zijn van het altaar gerukt; ze rollen heen en weer tusschen de strijdenden. De orgelpijpen, het beeld van den Verlosser, de vensters, alles is doorboord met kogels. Te ver geefs beproef ik in de brandende kerk te komen ; ze moet eindelijk ons worden. Daar gelukt het me bijna, maar reeds beu ik weer onder de woelende massa daar buiten. Met ijzeren greep pakte me iemand van achteren bij mijn schouder. Ik draai het hoofd om. Een officier van den staf, met grijzen baard en met bloed beloopen oogen, wil me op den Bianen getreden staat men op het eerste ge zicht verstomd over al het goud, al de orde en regelmaat en al die onbeweeglijke houdingen van presenteer 't geweer", even kranig als van d« grenadiers; maar gaat men langs de gelederen en ziet men wat scherper toe, dan valt het op dat onder menigen blinkenden hslm slechts een onbeteekeneud, flauw recruten-gezicht te voor schijn komt en dat ook hier het ras van vak soldaten met teekenachtige koppen, voorzien van zware baarden en knevels, hoe langer hoe meer van het aardrijk schijnt te verdwijnen. Vooral geeft deze tentoonstelling blijk van eene groote voorliefde voor het schilderen met enkele lijnolie, hoogstens vermengd metwatasch en tuinaarde, en het opgeven van raadseltjes en rebus, gelijk in den allerlaatsten tijd op de sigaren-zakjes meer en meer gebruikelijk wordt. Uit de sobere gegevens, bestaande uit eenige vuile vegen op den achtergrond, is het dikwijls niet gemakkelijk om een oud vrouwtje, een water molen, een tram of een mandje fruit te onder kennen. Ook zal de bewondering over het conterfeitsel van zekeren dokter, dat als model van nieuwere penseeluiting ge'.dt, door leeken niet druk gedeeld worden, tenzij hun vermoeden waarheid bleek te zij a, dat het stuk geheel uit middelen van 's mnun eigen huisapotheek ver vaardigd is; dat het blauw der oogsn afkomstig is uit den likkepot, het haar van drop, de ge laatskleur van tamarinde en de kamerjapon vau diapalm. Het doel van eene tentoonstelling is, iedereen gelegenheid te geven om met t-igen oogen te zien. Men kan derhalve niet beter doen, dan er zelf heengaan en met eigen gaweten uitmaken of men al of niet instemt rnefc de leus: van den Boschkant begint de victorie! Z. Kunst en Letteren, TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand théatre: Hen afscheid. Kon. Vereeniging Het Ked Tooneel: Een welkomstgroet. Salon des Variétés: Koning Koko. ivoli: De onechte zoon. Maison Stroueken: D. V. G. Voor de laatste maal traden Woensdagavond de Kotterdainsche toonoelisten bij dit bezoek voor het Arasterdamsche voetlicht. Zij vertoonden weder Vorstenschool en evenals de vorige avonden was het Grand Théatre eivol. Mevrouw Beersmans, die aan eene lichte on gesteldheid had geleden, waardoor de reprise van Multatuli's werk was uitgesteld moeten worden, verrukte het publiek weder door haar vorstelijk spel. Mevrouw Jonkers en de heer de Vries wonnen toejuichingen als ilanna en haar broeder; aan mevrouw Burlage-Verwoert werd voor de waar dige vervulling van haar moeilijke rol als Koninginmoeder een mand met bloemen gebracht. De HH. Haspels, Ctirispijn, Faassen en al de anderen zullen wel overtuigd zvju dat het Araster damsche pu'iliek niet uit ondankbare toeschouwers bestaat, cu hen naar waarde weet te schatten, al heeft het geon kransen of bloemruikers geregend. Waarheid is, dat het publiek zelf wel wat ver wonderd was dat er in de hoofdstad geen enkel bloempje voor mevrouw Beersmans, geen enkele lauwer voor Koning George. te vinden was gewoest, maar ieder scheen zoo iets vau zija buur man verwacht te hebben. De buurman nu, die er aan gedacht bad, was de Amsterdamsche afdceliug van het Tooneelverbond. Toen het scherm aan het slot van Vorstenschool grond werpen Ik verzamel al mijne krach ten, ruk me los en druk hem op een klein scheef kruis. Hij trekt een gezicht als een afschuwelijk masker .... Pannen vliegen van bet dak. En in den kruiddamp, in den nevel, in den walm kan men niets, niets meer onderscheiden. Een mijner rekruten van den vorigcn winter is steeds bij me gebleven. Ik zag hem zoo even nog. En nu .... waar .... waar , . . ? Alles rook, vlammen, schuim, woecle.... Daar hoor ik boven al het gejoel zijne gillende stem: »Lui'nant, lui'naiit! .... Waar.... waar ben je .... Mehrkens, Mehrkens, waar ben je .. . ? Iemand grijpt mijn linkerhand, on omklemt ze als een schroef. Ik buig me naar hem toe. 't Is mijn kleine rekruut, die me vasthoudt. Een schot van ter zijde heeft hem zijn beide oogen weggenomen. Ma:uv reeds laten zijne handen los. De vingers worden stijf, blijven gekromd.... en hij zinkt neer in cle ze,o van bloed. Het kerkhof is ons! Hoera'. Hoera! Den kapitein ontmoet ik op den muur. Bijna de geheele linkerkant van zijn rok is weg. /ijn hemd is van voren opengescheurd. Zijn breede borst gaat hijgend op en neer. J k spring bij hem. Terwijl hij zich met cle rechterhand op zijn sabel steunt, grijpt hij met de linker mijne handen. Zoo staan we een minuut lang, zwijgend hoog boven op den muur. En vóór ons om ons en overal rookwolken. Vonken, die van de kerk over waaien, (lansen als gouden muggen om ons heen. Mijn linkervoet rust op den nek vau een jager, die bij het ovcrklimmen van den muur is doodgeschoten ea blijven hangen. En zoo staan we.... Zwijgend .... een minuut lang .... en de glans der overwin ning straalt vau ons gelaat, dat gloeit in den°brandenden zonneschijn. >Nog niet vrij-af," zegt de kapitein met een glimlach, en niet een «voorwaarts! voor waarts!" springt hij naar beneden; ik hem na. Cziczan volgt; en achter hem alles wat nog armen en beenen heeft. En altijd weer verder. De geweerloopen na een daverend applaus weder opgehaald werd traden de hh. v. Hamel, van Groningen, Van der Mandele en v. d. Horst op het tooneel om den heer Haspels voor het geheele gezelschap een. fraaien lauwerkrans te overhandigen. Wij heb bon niet voor elk der leden een krans zoo sprak ongeveer de heer v. Hamel omdat g\j allen een geheel uitmaakt. Want juist daarin ligt uw groote kracht, uw groote aantrekkelijkheid, dat ieder uwer zijn rol, al is die klein, met al zijn talent speelt. Er zijn geen kleine en geen groote rollen bij u, maar ieder werkt mee om een uitstekend geheel te vormen." De hoer v. Hamel bedankte mevrouw Beersmans en de heeren Haspels in het bijzonder voor het genot, dat zij den Amsterdammers geschonken hadden en zeide te hopen, dat zij aan onze stad een aangename herinnering zouden medenemen. Zijne woorden worden door de toejuichingen van het publiek onderstreept en men was den hee ren dankbaar, dat zij aan het afscheid deze kleine plechtigheid hadden toegevoegd. Mevrouw do, Vries is Dinsdag voor het eerst na hare ziekte weder bij de Kon. Vereeniging r Het Xed. Tooneel. die fhaar zomercampagne in den Piautage-scuouwburg-v. Lier heuft begonnen, opgetreden. Toen de geachte actrice in De Strijd om het "bestaan opkwam, barstte het publiek in de luidste toejuichingen los. Behalve de afgevaardigden van de Maatschappij rot Nut van 7 Algemeen, die ter gelegenheid van hun samenkomst op de algemeene vergadering de voorstelling bijwoonden, waren tal van belangstellenden en vrienden opge komen, en velen daarvan hadden bloemoffers voor haar bestemd. De geurige kinderen van Flora waren in de meeste verscheidenheid saamgevoegd tot ruikers, harpen, waaiers en wat niet al; op de linten las men de opdrachten o. a. van de pleegzusters uit de inrichting, waar zij ziek lag, van de HH. Le Gras en Haspels, van de Gebr. V. Lier, van de leden vau liet Ned. Tooneel, van de dames Albregt-Engolman, Lorjé, Kössing-Sablairolles, F. Spoor, van de HII. Mulherbe en Kooyaards, van haar kinderen enz. enz. Het tooneel geleek ten laatste een bleemhof en in het midden stond me vrouw de Vries bleek en ontroerd, maar onge twijfeld dankbaar dat zij haar taak weder kon aanvaarden, en dankbaar, dat haar getoond werd, hoe aangenaam dit het publiek is. Ik stel mij voor dat de directies van den Salon en Ttr-oli een paar dagen stuivertje wisselen met elkaar gespeeld hebben, en toen op eikaars plaats zijn gaan staan, want in <ien Salon wordt een stuk vertoond, waaraan een sterk luchtje is, en Ticoli heeft de narrekap ten minste gedurende een paar dagen ? afgezet. Koning Koko, de zotternij, die in den Salon gespeeld wordt is het nieuwste blijspel van Alexanrtre Bisson, vertaald door den heer Bigot en het jongste successtuk van. het Théatre, de la Renaissance, Do grap, waar alles om draait, is een bezoek dat de lieer Daubiehon eens bracht aan Vorst Kokokikerainbo (of zoo iemand), die hem allerhartehjksc ontving, en zijn hut, zijn pijp en zija vrouw aan hem aistond. Daiwiclwn trouwt later een aardige jonge modiste, waarop zijn vriend Lamazon en de burg graat Den Moucliettes ook wel een oogje hadden. Lamason komt, om de jonge vrouw nog eens te kunnen spreken eu om JJuuoichon wat in den weg te ziiten, op het denkbeeld zich als neger te grimeeren en zich voor Koning Koko uit te geven. Uaubichon ontvangt hem, wil hem wel zijn hut afstaan, zijn pijp ook ? maar verder.... springen bijna van de hitte. De tamboer slaat onophoudelijk rata-plan, rata-plan, rata-plan, rata-plan, steeds na den eersten dubbelea j slag den volgenden enkelen. Ik ga met den kapitein aan het hoofd der kompagnie. Plot seling bespeuren we in het veld een put. Er heen! er heen! Ze is omringd door doodeu en gekwetsten; reeds lang is de emmer verdwenen. Allen omsingelen haar in ecu oogen blik. Daar slaat eensklaps (ver vloekt iling) een granaat, midden tusschen mijne manschappen. De halve rand der put wordt meegenomen; eenige, mannen tuimelen niet steciien en al in de diepte. Elf, twaalf fuseliers heeft ze gedood, de ingewanden naar buiten gesleurd, armen, beenen, hoofden, groote stukken vieesch heeft ze losgerukt. De kapitein laat het sein tot vooruitrukken geven en roept: »Niet omkijken! niet omkijken!'1 De tamboer slaat weer: rata-plan, rataplari, rata-plan. «?Voorwaarts! voorwaarts !'' Wat is dat ? De kapitein blijft staan. Zijn sabel steekt hij recht in de hoogte. ! «Formeert carré! marsch! marsch!" En in ! een oogenwcnk zijn we in een vierkant om hem geschaard. Twee vijandelijke regimenten hadden waar schijnlijk reeds van uit eene hinderlaag op ons geloerd. j Reeds stormen zij onder schetterende fan! farcs op ons los daar komen de reddende j engelen. i De eerste reddende engel fdie als een voortreffelijk kavallerie-generaal ook goed had uitgekeken; misschien is het wel de moeilijkste kunst om groote ruitermassaas iii een gevecht behoorlijk te laten inanoeuvreeren j \vag een kleine dikke Pruisische generaal, die als een. elastieke bal kwam. aanrollen, zijn sabel, dien hij als een slin ger boven zijn hoofd zwaait, glinstert; zijn roode bakkebaardjes schitteren als twee spits uitloopende vlammetjes. Achter hem ? de beide volgende engelen ver achter elkaar in dezelfde lijn: eeu overste der drago11

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl