Historisch Archief 1877-1940
DE A M S TËHD AM ME R, "W E EK BÏAÖtÖR NË) fcL A N D.
'de beide natiën geëindigd zijn en dat de
groote massa der Fransche bevolking vrede
lievend gezind is.
' »Keizer Wilhelm I was zeer dapper: het
gevaar had voor hem eene groote
aantrekkeIqkheid. De uiterst beminlijke en hooghartige
keizer Friedrich was het met mij in de Bat
ten berger-quaestie volkomen eens.
»Ik zal mij candidaat stellen voor den Rijks
dag, niet om mijn opvolgers in verlegenheid
te brengen maar om mijn standpunt te ver
dedigen.
Hoe de heer Von Bismarck, blijkens het
bovenstaande, over het verleden denkt of voor
geeft te denken, doet voor het oogenblik
min. der ter zake. Uit zijne beschouwingen over
het heden blijkt ten duidelijkste een
antago.nisme tusschen hem en den keizer, waaraan
hij op de meest verschillende wijze, maar tel
kens met onmiskenbare duidelijkheid, uit
drukking tracht te geven. Zoolang den keizer,
gelijk tot nu toe, het succes getrouw blijft,
is de toorn van den gewezen rijkskanselier
? niet dadelijk gevaarlijk. Maar hoe zal het
zijn, wanneer de wagen van Staat eens op
een steen des aanstoots stuit, evenals des keizers
Engelsche gig op den hoek van de
Jaegerallee te Potsdam ? Zal men dan den keizer
van zijn selbst kutschiren op politiek gebied
geen ernstig verwijt maken?
Uit het Haagje.
Om tegenwoordig geheel met zijn tijd te kun
nen meegaan, moet men niet zwaartillend, zenuw
achtig of duizelig van aard wezen. De luchtbal
lon Vooruitgang vervolgt in pijlsnelle vaart zijn
weg, hoog boven de nutsgebouwtjes, kunsttem
pels en kathedralen, waartegen onze eenvoudige
. vaderen in stomme bewondering met eerbied en
ontzag opkeken.
Eenmaal in het schuitje van den vooruitgang
gezeten, moet men om vlug te stijgen allen bal
last, ook de zaken die ons tot nog toe het dier
baarst en het heiligst waren, flinkwegover boord
werpen. Als belooning voor deze geringe opof
fering bereikt men dan het ware standpunt,
zijnde een geest en lichaam verslappende grijze
Dflrél, waarin geen rood van groen, geen mooi
lam leelijk, geen goed van kwaad, geen
zotteMap van verstandige taal en geen meiisch meer
van een beest duidelijk te onderscheiden zijn.
Dat bij eene koude van tien graden onder nul
de gemiddelde temperatuur in die hoogere
sferen teveus alle gevoel voor scherts en luim
bevriest, is waarlijk geen wonder. Vandaar dat
men in die ijsachtige omgeving met vermaak als
gezellige tooneelwerken slikt, wat op de keper
. beschouwd slechts schandaalprocessen zijn, die
W>eger. met gesloten deuren alleen door het hof
behandeld werden, terwijl men voor onderhou
dende romans verslijt wat in den grond niets
anders zijn dan vermomde verslagen van het
geneeskundig staatstoezicht, die van oudsher als
ongenietbaar bekend staan.
Wegens dezelfde oorzaak worden de koddigste
en grappigste dingen met den meesten ernst op
gevat. M*n doormijmert gansche dagen over de
quaeetie of generaal Boum of wil men liever
den Engelsehen naam : Booth een waarachtige
idigieheld en of de muziek van Jacques
Ofienbach niet de vorm bij uitnemendheid is om
psalmen en gezangen geheel tot hun recht te
doen komen.
De groote manoeuvres van het heilsleger, on
langs bij gRslicht in ons gebouw gehouden,
werden met gespannen aandacht, door sommigen
zelfs op de knieën, gevolgd, hoewel de bonte
groep op het tooneel inderdaad een niet minder
De vijandelijke jagers schieten als dollen op
die twee. Zij bereiken gelukkig ons
boschjen. De generaal wordt bewusteloos
verder gedragen. Die flinke, prachtige gene
raal ! Een kwartier geleden nog een heer
lijke Achilles, vol moed en strijdlust J en nu
een armzalig hoopje mensch.
De vijand komt! Alle donders! Westaan
daar heel alleen. Reeds een uur lang houden
wij het bosclije bezet. De kapitein gaat met
een hoornblazer den rechterkant op om den
toestand in oogenschouw te nemen. Vooreen
oogenblik neem ik het commando over. Daar
hooren wij geluiden bij den rnuur vlak tegen
over ons en rechts en links van dezen ruk
ken dichte kolonnes op ons aan. In den
looppas laat ik de reserve zich aan den zoom
van het boschjo verzamelen. Daarop schreeuw
ik met eene faussetstem :
«Rechts en links opmarcheeren ! Marsch !
Marsch!' En dan eeii langgerekt:
»Sneivuur!"
En de hel opent zich bij ons. Met
bewonderenswaardigen moed stormt men vooruit,
de officieren voorop eu als zij vallen, treden
er onmiddellijk anderen in hunne plaats,
men dringt hevig op ons aan. Doch de
vijand kan het tegen ons bliksemsnel ge
weervuur niet uithouden. Hij moet terug.
Tal van gewonden wankelen naar ons toe.
Daar komt de kapitein weer terug. Hij
drukt me de hand. En zijn blik doet mijn
hart gloeien. Ik weet, wat hij wil! «Voor
waarts !'' roept hij, en voorwaarts gaat het,
hij vol geestdrift vooraan, in snellen marsch
den vijand tegemoet. \Ye zijn bij den muur.
Er op! er af! Mau tegen mau ! Een lange
Oostenrijksche jager grijpt me bij mijn kraag
en wil me als een konijn in de hoogte tillen.
Maar »Ha!" klinkt het met een scherpen
neusklank, en Cziczan steekt hem zijn sabel
door de ribben. Een oogenblik zie ik om : do
oude sergeant staat naast mij. »Ha!'' klinkt
het nog eens snuivend door zijn neus terwijl
zijne oogen rollen. Hij is de eenige, die op dit
oogenblik nog geen knoop los heeft gemaakt
en zijn kraag niet heeft neergeslagen.
koddig aanzien had, dan bij vele scènes van
eene echte opera-bouffe het geval is. Men zag
toch denzelfden ounoozelen Fritz, maar in een
Garibaldi hemd en met een bestellerspet op het
hoofd, dezelfde springerige, grappige en vroolijke
Duchesse, maar halt' verscholen jin een
tunnelachtigen halleluja-hoed. Het soldatenkoor,
aangtheven bij het opkomen van den drootr-komie
ken generaal Booth, overtrof echter Offenbachs
stoutste schepping. Het orkest werd vertegen
woordigd door een dansmeester met een viool, bijge
staan door twee noodhulpen op den klephoren,
die zich niet verwaardigden om kunstig te pre
ludeeren of mooie stelletjes te maken, maar in's
Blows hinein wanneer het in hua geniaal brein
opkwam, er op los toeterden dat het een lust
was. Het koor toonde rol- en maatvast te zijn,
daar ondanks al de dissonanties en vreemde
horen-intervallen, met hard geschreeuw de woor
den van het koraal van Lutupr over te brengen
in het nieuve spoor van: »Voici Ie sabre, Ie
ssbre, Ie sabre; voici Ie sabre, Ie sabre de inon
père." Orkest en koor samen gaven vrij wel
den indruk van eene oneenigheid op de groote
markt tu.fschen stadsomroepers, afslagers,
botboereu, scharesüepen eu vischvruuwen. welke
telkens onderbroken wordt door het trompetje
van een ivielrijder.
Nauwelijks was het oproer gedempt of
pifpaf-poef et ta-ra-pa-pa- poem sprong de
Engelsche generaal, als een eekhorenti^ zoo vlug,
naar voren. Bij wijze van het nemen van een
snuifje, deed hij »a bout portarit" een eerste
schot uit het Oude Testament, dat hij, evenals
collega Boum zijn geladen pistool, altijd io den
zijzak van zijn uniformjas bij zich draagt, en
begon hij een komiek-ernstige toespraak tot het
publiek te richten, geheel in den beweeglijken
trant vau zijne rappe landslieden, de clowns in
het paardenspel. Een v lak naast hem stiande
heilsergeant van de week vertolkte zijn huppe
lende Engelsche zinnetjes, zoo goed en kwaad
als het ging, in het Nederlandsch, maar gaf te
vens al de buitensporige buigingen van des ge
neraals hoofd en bovenlijf, alsmede diens hevig
gezwaai met armen en beenen, natuurgetrouw
terug. Na deze komieke voordracht begon er
een halleluja lied als een horen van overvloed
zoodanig van lof en dank over te loopen, dat
allen op de knieën vielen om te grabbelen. De
generaal bleef daarbij in zijn rol van clown, door
handig een zakdoekje op den grond te spreiden
en met een vasten sprong precies met zijn knieën
er op te land te komen. Vervolgens werd er
een solo gezongen door een jongrnerisch, die als
zoovelen wellicht beter gedaan had om het moei
lijk pad der toonkunst nosit te betreden en bij
zij o kalkbak te blijven. Daarop volgden eenige
nieuwe oproertjes, solo's, gebelen en toespraken
en was de revue afgeloopen.
Is het niet opmerkelijk dat de groote
openbariügen van spiksplinter nieuwe begrippen en toe
standen hier uitsluitend van den Boschkant, en
wel in den vorm van militaire parades tyt o;is
komen? Het bekende: »Wij zijn gegaan, heel
netjes aangedaan, al naar de Maliebaan voor
alle standen." schijnt minder een straatdeuutje,
dan wel eeue profetie. Immers in de
Teekeuakademie, op geen boogscheuts afstand van het
Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen en
schuin tegenover ons »Cjamp de Mars", staan
weer in breede gelederen de moderne schilder
stukken met hunne vonkelende en schitterende
uitrustingen, in slagorde langs de muren opge
steld, gereed om zich door iedereen die maar
lust heeft, te laten inspecteeren. Zelfs is eene
aan de buitendeur geplaatste vlag er bijzonder
op uit om door fladderende gebaren en wenken,
gereimziimig fluisteren en ia de handen klappen,
de goegemeent met een zoet lijntje in te lokken.
Stoot volgt op stoot slag op slag. Eeu
vijandelijk officier mikt met zijn revolver op
me. Ik spring met mijn degen op hem toe.
Bom! daar lig ik. Die val redt mijn leven
ik sta weer op terwijl hoor ik Cziczan
»Ha!" roepen en de officier beeft van
hem een schot door het voorhoofd ont
vangen. Ik ben al weer op de been. Daar
zie ik mijn kapitein door drie, vier jagers
aangevallen. Den oenen wurgt hij, tegen
den tweeden, die verwoed met zijn geweer
kolf op hem losslaat, heft hij zijn sabel op.
«Cziczan, Cziczan," roep ik mot beesche stem,
»Cziczan ! Cziczan ! De kapitein, de kapitein !''
»Ha!'' en als wilde katten springen we op
onzen buit. Het was hoog tijd.
Op het kerkhof gaat het vreeselijk toe.
De vijand, die telkens weer nieuwe verster
kingen ontvangt, weert zich wanhopig. Ook
wij bobben hulp gekregen. Weer wordt met
vertwijfeling om liet kerkhof gestreden.
Uit de open deur der kapel walmt een
dikke zwarte rook; hij slaat naar buiten en
stijgt in de hoogte naar den toren. Deze staat
in vlammen. Daarbinnen is bet een ver
schrikkelijk tooneeL Er wordt hier tot het
uiterste gestreden, bijna om eiken stoel. Een
Oosten rij ksch infantcrist heeft in zijn dood
strijd de half naar beneden geslingerde Ma
donna omvat. Krampachtig ornknellen zijn
reeds verstijfde vingers liet beeld der Moeder
Gods, beiden zijn gansch en al niet bloed be
vlekt.Cziczan is heigelukt den preekstoelte be
klimmen. Van bier lost hij met zekere hand
schot op schot inden verwarden hoop.Kleed en
versierselen zijn van het altaar gerukt; ze rollen
heen en weer tusschen de strijdenden. De
orgelpijpen, het beeld van den Verlosser, de
vensters, alles is doorboord met kogels. Te ver
geefs beproef ik in de brandende kerk te komen ;
ze moet eindelijk ons worden. Daar gelukt
het me bijna, maar reeds beu ik weer onder
de woelende massa daar buiten. Met ijzeren
greep pakte me iemand van achteren bij
mijn schouder. Ik draai het hoofd om. Een
officier van den staf, met grijzen baard en
met bloed beloopen oogen, wil me op den
Bianen getreden staat men op het eerste ge
zicht verstomd over al het goud, al de orde en
regelmaat en al die onbeweeglijke houdingen van
presenteer 't geweer", even kranig als van d«
grenadiers; maar gaat men langs de gelederen
en ziet men wat scherper toe, dan valt het op
dat onder menigen blinkenden hslm slechts een
onbeteekeneud, flauw recruten-gezicht te voor
schijn komt en dat ook hier het ras van vak
soldaten met teekenachtige koppen, voorzien van
zware baarden en knevels, hoe langer hoe meer
van het aardrijk schijnt te verdwijnen.
Vooral geeft deze tentoonstelling blijk van
eene groote voorliefde voor het schilderen met
enkele lijnolie, hoogstens vermengd metwatasch
en tuinaarde, en het opgeven van raadseltjes en
rebus, gelijk in den allerlaatsten tijd op de
sigaren-zakjes meer en meer gebruikelijk wordt.
Uit de sobere gegevens, bestaande uit eenige
vuile vegen op den achtergrond, is het dikwijls
niet gemakkelijk om een oud vrouwtje, een water
molen, een tram of een mandje fruit te onder
kennen. Ook zal de bewondering over het
conterfeitsel van zekeren dokter, dat als model van
nieuwere penseeluiting ge'.dt, door leeken niet
druk gedeeld worden, tenzij hun vermoeden
waarheid bleek te zij a, dat het stuk geheel uit
middelen van 's mnun eigen huisapotheek ver
vaardigd is; dat het blauw der oogsn afkomstig
is uit den likkepot, het haar van drop, de ge
laatskleur van tamarinde en de kamerjapon vau
diapalm.
Het doel van eene tentoonstelling is, iedereen
gelegenheid te geven om met t-igen oogen te
zien. Men kan derhalve niet beter doen, dan er
zelf heengaan en met eigen gaweten uitmaken of
men al of niet instemt rnefc de leus: van den
Boschkant begint de victorie!
Z.
Kunst en Letteren,
TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand théatre: Hen afscheid.
Kon. Vereeniging Het Ked Tooneel: Een
welkomstgroet.
Salon des Variétés: Koning Koko.
ivoli: De onechte zoon.
Maison Stroueken: D. V. G.
Voor de laatste maal traden Woensdagavond
de Kotterdainsche toonoelisten bij dit bezoek
voor het Arasterdamsche voetlicht.
Zij vertoonden weder Vorstenschool en evenals
de vorige avonden was het Grand Théatre eivol.
Mevrouw Beersmans, die aan eene lichte on
gesteldheid had geleden, waardoor de reprise van
Multatuli's werk was uitgesteld moeten worden,
verrukte het publiek weder door haar vorstelijk
spel.
Mevrouw Jonkers en de heer de Vries wonnen
toejuichingen als ilanna en haar broeder; aan
mevrouw Burlage-Verwoert werd voor de waar
dige vervulling van haar moeilijke rol als
Koninginmoeder een mand met bloemen gebracht.
De HH. Haspels, Ctirispijn, Faassen en al de
anderen zullen wel overtuigd zvju dat het Araster
damsche pu'iliek niet uit ondankbare toeschouwers
bestaat, cu hen naar waarde weet te schatten, al
heeft het geon kransen of bloemruikers geregend.
Waarheid is, dat het publiek zelf wel wat ver
wonderd was dat er in de hoofdstad geen enkel
bloempje voor mevrouw Beersmans, geen enkele
lauwer voor Koning George. te vinden was
gewoest, maar ieder scheen zoo iets vau zija buur
man verwacht te hebben. De buurman nu, die
er aan gedacht bad, was de Amsterdamsche
afdceliug van het Tooneelverbond.
Toen het scherm aan het slot van Vorstenschool
grond werpen Ik verzamel al mijne krach
ten, ruk me los en druk hem op een klein
scheef kruis. Hij trekt een gezicht als een
afschuwelijk masker .... Pannen vliegen van
bet dak. En in den kruiddamp, in den nevel,
in den walm kan men niets, niets meer
onderscheiden.
Een mijner rekruten van den vorigcn winter
is steeds bij me gebleven. Ik zag hem zoo even
nog. En nu .... waar .... waar , . . ? Alles
rook, vlammen, schuim, woecle.... Daar
hoor ik boven al het gejoel zijne gillende
stem: »Lui'nant, lui'naiit! .... Waar....
waar ben je .... Mehrkens, Mehrkens, waar
ben je .. . ? Iemand grijpt mijn linkerhand,
on omklemt ze als een schroef. Ik buig me
naar hem toe. 't Is mijn kleine rekruut, die
me vasthoudt. Een schot van ter zijde heeft
hem zijn beide oogen weggenomen. Ma:uv
reeds laten zijne handen los. De vingers
worden stijf, blijven gekromd.... en hij
zinkt neer in cle ze,o van bloed.
Het kerkhof is ons! Hoera'. Hoera!
Den kapitein ontmoet ik op den muur.
Bijna de geheele linkerkant van zijn rok is weg.
/ijn hemd is van voren opengescheurd. Zijn
breede borst gaat hijgend op en neer. J k
spring bij hem. Terwijl hij zich met cle
rechterhand op zijn sabel steunt, grijpt hij
met de linker mijne handen. Zoo staan we
een minuut lang, zwijgend hoog boven
op den muur. En vóór ons om ons en overal
rookwolken. Vonken, die van de kerk over
waaien, (lansen als gouden muggen om ons
heen. Mijn linkervoet rust op den nek
vau een jager, die bij het ovcrklimmen van
den muur is doodgeschoten ea blijven hangen.
En zoo staan we.... Zwijgend .... een
minuut lang .... en de glans der overwin
ning straalt vau ons gelaat, dat gloeit in
den°brandenden zonneschijn.
>Nog niet vrij-af," zegt de kapitein met een
glimlach, en niet een «voorwaarts! voor
waarts!" springt hij naar beneden; ik hem
na. Cziczan volgt; en achter hem alles wat
nog armen en beenen heeft.
En altijd weer verder. De geweerloopen
na een daverend applaus weder opgehaald werd
traden de hh. v. Hamel, van Groningen, Van der
Mandele en v. d. Horst op het tooneel om den
heer Haspels voor het geheele gezelschap een.
fraaien lauwerkrans te overhandigen. Wij heb
bon niet voor elk der leden een krans zoo
sprak ongeveer de heer v. Hamel omdat g\j
allen een geheel uitmaakt. Want juist daarin ligt
uw groote kracht, uw groote aantrekkelijkheid,
dat ieder uwer zijn rol, al is die klein, met al
zijn talent speelt. Er zijn geen kleine en geen
groote rollen bij u, maar ieder werkt mee om
een uitstekend geheel te vormen."
De hoer v. Hamel bedankte mevrouw
Beersmans en de heeren Haspels in het bijzonder voor
het genot, dat zij den Amsterdammers geschonken
hadden en zeide te hopen, dat zij aan onze stad
een aangename herinnering zouden medenemen.
Zijne woorden worden door de toejuichingen
van het publiek onderstreept en men was den hee
ren dankbaar, dat zij aan het afscheid deze kleine
plechtigheid hadden toegevoegd.
Mevrouw do, Vries is Dinsdag voor het eerst
na hare ziekte weder bij de Kon. Vereeniging r
Het Xed. Tooneel. die fhaar zomercampagne in
den Piautage-scuouwburg-v. Lier heuft begonnen,
opgetreden.
Toen de geachte actrice in De Strijd om het
"bestaan opkwam, barstte het publiek in de luidste
toejuichingen los. Behalve de afgevaardigden van
de Maatschappij rot Nut van 7 Algemeen, die
ter gelegenheid van hun samenkomst op de
algemeene vergadering de voorstelling bijwoonden,
waren tal van belangstellenden en vrienden opge
komen, en velen daarvan hadden bloemoffers voor
haar bestemd.
De geurige kinderen van Flora waren in de
meeste verscheidenheid saamgevoegd tot ruikers,
harpen, waaiers en wat niet al; op de linten las
men de opdrachten o. a. van de pleegzusters uit
de inrichting, waar zij ziek lag, van de HH. Le
Gras en Haspels, van de Gebr. V. Lier, van de
leden vau liet Ned. Tooneel, van de dames
Albregt-Engolman, Lorjé, Kössing-Sablairolles, F.
Spoor, van de HII. Mulherbe en Kooyaards, van
haar kinderen enz. enz. Het tooneel geleek ten
laatste een bleemhof en in het midden stond me
vrouw de Vries bleek en ontroerd, maar onge
twijfeld dankbaar dat zij haar taak weder kon
aanvaarden, en dankbaar, dat haar getoond werd,
hoe aangenaam dit het publiek is.
Ik stel mij voor dat de directies van den Salon
en Ttr-oli een paar dagen stuivertje wisselen met
elkaar gespeeld hebben, en toen op eikaars plaats
zijn gaan staan, want in <ien Salon wordt een
stuk vertoond, waaraan een sterk luchtje is, en
Ticoli heeft de narrekap ten minste gedurende
een paar dagen ? afgezet.
Koning Koko, de zotternij, die in den Salon
gespeeld wordt is het nieuwste blijspel van
Alexanrtre Bisson, vertaald door den heer Bigot
en het jongste successtuk van. het Théatre, de la
Renaissance,
Do grap, waar alles om draait, is een bezoek
dat de lieer Daubiehon eens bracht aan Vorst
Kokokikerainbo (of zoo iemand), die hem
allerhartehjksc ontving, en zijn hut, zijn pijp en zija
vrouw aan hem aistond.
Daiwiclwn trouwt later een aardige jonge
modiste, waarop zijn vriend Lamazon en de burg
graat Den Moucliettes ook wel een oogje hadden.
Lamason komt, om de jonge vrouw nog eens
te kunnen spreken eu om JJuuoichon wat in den
weg te ziiten, op het denkbeeld zich als neger
te grimeeren en zich voor Koning Koko uit te
geven.
Uaubichon ontvangt hem, wil hem wel zijn hut
afstaan, zijn pijp ook ? maar verder....
springen bijna van de hitte. De tamboer slaat
onophoudelijk rata-plan, rata-plan, rata-plan,
rata-plan, steeds na den eersten dubbelea
j slag den volgenden enkelen. Ik ga met den
kapitein aan het hoofd der kompagnie. Plot
seling bespeuren we in het veld een put.
Er heen! er heen! Ze is omringd door
doodeu en gekwetsten; reeds lang is de
emmer verdwenen. Allen omsingelen haar in
ecu oogen blik. Daar slaat eensklaps (ver
vloekt iling) een granaat, midden tusschen
mijne manschappen. De halve rand der put
wordt meegenomen; eenige, mannen tuimelen
niet steciien en al in de diepte.
Elf, twaalf fuseliers heeft ze gedood, de
ingewanden naar buiten gesleurd, armen,
beenen, hoofden, groote stukken vieesch heeft
ze losgerukt.
De kapitein laat het sein tot vooruitrukken
geven en roept: »Niet omkijken! niet omkijken!'1
De tamboer slaat weer: rata-plan,
rataplari, rata-plan.
«?Voorwaarts! voorwaarts !''
Wat is dat ? De kapitein blijft staan. Zijn
sabel steekt hij recht in de hoogte.
! «Formeert carré! marsch! marsch!" En in
! een oogenwcnk zijn we in een vierkant om
hem geschaard.
Twee vijandelijke regimenten hadden waar
schijnlijk reeds van uit eene hinderlaag op
ons geloerd.
j Reeds stormen zij onder schetterende
fan! farcs op ons los daar komen de reddende
j engelen.
i De eerste reddende engel fdie als een
voortreffelijk kavallerie-generaal ook goed
had uitgekeken; misschien is het wel de
moeilijkste kunst om groote ruitermassaas iii
een gevecht behoorlijk te laten
inanoeuvreeren j \vag een kleine dikke Pruisische
generaal, die als een. elastieke bal kwam.
aanrollen, zijn sabel, dien hij als een slin
ger boven zijn hoofd zwaait, glinstert; zijn
roode bakkebaardjes schitteren als twee spits
uitloopende vlammetjes. Achter hem ? de
beide volgende engelen ver achter elkaar
in dezelfde lijn: eeu overste der drago11