De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 1 juni pagina 3

1 juni 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

»B AMSTERDAMMER, WBEKBLAD TOOft ~Sn, men begrijpt wat een dwaasheden er ver toond worden, want de heer des Mowchettts heeft hetzelfde Mee gehad als Lamazon en dus heeft men twee negers op het tooneel, die allerakeligste geluiden voortbrengen. Mevrouw Poolman?Huyzers speelt in dit stuk yoor een geëmancipeerde oude vrijster, die echter nog niet zoo'n tegenzin in de mannen heeft, dat g\j ze haat. Integendeel, zjj zou zelfs een zwarte wel willen hebben. Mej. A. Beukers is het begeerde en begeerlyke jonge vrouwtje. Danbichon wordt vertoond door den heer Bigot, Lamazon door H. Poolman, des Mouchettcs door L. M. Smith, en eindelijk is de heer Pilger nog iemand, die een ieder in den weg loopt en groot gevaar loopt van dezen of genen een pak slaag te krijgen. Het publiek moet wel lachen, maar het stuk is op het randje af en de heeren directeuren mogen wel eens denken om wat de heer Bigot in naar de Eifteltoren gezongen heeft. Ik ban verder niet anders zeggen dan dat het stuk met veel entrain gespeeld wordt, en de in richting van de zaal tot Zomerschouwburg maakt dat -niemand meer voor te groote warmte behoeft te vreezen. Zoo los als men in den Salon is, zoo ernstig was jnen Benige dagen in Tivoli. Daar werd ver toond een tooneelspel in 5 bedrijven of zes tafreelen, getiteld De Onechte Zoon, als ik wel heb eigenlijk ook: of de Zoon rechter over zijn Vader". Het is een stuk uit den tijd toen een vorig geslacht voor .60 cent, in verteering," li ensdienhaat en berouw, De rijzweep of twintig jaar later, De speler of dertig jaar dito, enz. enz. bewonderde met en benevens De zangziéke behanger, Het roosje van Saint-Floer, en De twee Savoyaards. Het is een stuk uit den tijd toen dames door haar aanbidders verzen uit lieten schrijven, als er geen borduurpatroontje na te teekenen was, en waarlijk achter mij zat in Tiroli een dame uit dien tijd, die aich nog zeer goed herinnerde, dat zij in haar verzenboek een gedicht had laten overschrijven, dat de intrige van De Onechte Zoon tot ouderwerp had. Van het stuk zal ik alleen maar vertellen, dat de zoon zijn vader terugvindt, dat op het tooneel een paar malen hardop door iemand gebeden wordt, en dat de voorgestelde personen hartroerend braaf zjjn. Wat de wijze van vertoonen aangaat, deze was wel wat ouderwetsch, evenals het stuk, inaar er werd toch veel goeds te zien gegeven. Vooral de HH. Ketting en v. d. Heuvel munt ten uit als Baron van Wildenheim en Graaf P. d. Mulde. De heer v. d. Heuvel heeft een keurig type geleverd, en was zoowel in voordracht als in costuum zeer correct. Zijn verhaal vaa zijn verloren potje pommade was uitstekend. De heer Potharst was wat erg zoet, en mevrouw Kiehl, hoewel mooi gegrimeerd, niet erg gelukkig in het uiten harer droefheid. De geheele voorstelling maakte echter een zeer gunstigen indruk; maar het heeft niet lang ge duurd nu is er weder een snccesstuk van het Théatre du Palais Eoyal voor het voetlicht ge bracht, getiteld Sébé. Of D. V. G, de bekende tooneelvereeniging, een bal masquégeeft of een tooneeluitvoering, dan wel een soiree variée, het stroomt er altijd heen van leden en genoodigden. Toen ik Vrijdagavond dan ook op het Leidscheplein aankwam om mij ten Huize Stroucken te begeven, wapperden vóór mij reeds tal van grijze, rose en blauwe kleedjes, gedragen door jeugdige ders en een der ulanen. Beiden liggen bijna met het gelaat op den nek hunner paarden. En daarna vele honderden engelen: eene kavalleriebrigade, dicht opeengepakt en sui zend voortijlend! De kleine dikke Pruisische generaal is reeds slaags met de vijanden. Daarna een schok (twee lokomotieven in volle vaart kunnen niet zóó op elkaar stooten"), en dan is het, alsof duizend kron kelingen eener reuzenslang zich in het rond draaien. Weldra echter maakt het stof dat men niets kan onderkennen ... Een enkele vijandelijke kurassier holt als een razende op ons toe ... Zijn geschreeuw is een gebrul. Het is de antichrist... vijftig, dertig, tien passen .. . bij ons ... Geen wapen van ons verheft zich tegen hem. Wij zijn als betooverd... Nu... nu ... De neusgaten van zijn ros schieten vonken ... Nu .. en hij houwt met een houw, die bij den hemel schijnt te beginnen en op aarde neerdaalt. . . Een fuselier in het eerste gelid is door hem neergesabeld; hij heeft hem den helm, zijn hoofd, zijn hals tot op den nek wervel gesple ten ... Nu eerst komen we tot bezinning wij... Cziczan is de eerste... Twintig, dertig geweerloopen worden opgeheven, en paard en ruiter storten als een slecht uit gevallen pudding in elkaar... De strijd is beslist; de cavallerie attaque heeft den doorslag gegeven de vijand trekt zich terug al mter en meer wij avan ceeren langzaam maar zeker. Daar zieii we den kleinen dikken brigadegeneraal die, met een verbonden nek, op een affuit zittend, dat door een buitgemaakt paard wordt ge trokken, ons tegemoet rijdt. Ik hol vooruit naar den generaal. «Generaal!" roep ik hem toe, »uw prachtige attaque heeft ons gered." »0ch, wat!" antwoordde de elastieke bal, die echter op dit oogenblik als aan het affuit geplakt zit, »och, wat," en het eene vlammefje van zijne bakkebaarden wrijft hij in schoenen, die zich ook opmaakten naar de zaal, waar de gastvrije vereeniging tijdelijk domicilie had gekozen. De aankondiging, dat na afloop de voorstelling gelegenheid tot dansen" bestond, deed de jonge dames nog wat gezelliger bijeenschuiven, terwyl zij intusschen eens over hare schouders gluurden om te schatten op hoeveel dansen zij wel al vast konden rekenen. Ik had gelegenheid om hierop te letten, omdat het een goed half uur na den bepaalden tijd was toen het scherm opgingMen heeft wat gewacht op de nakomers, en men heeft zeker gedacht: wij blijven hier toch tot morgenochtend, het kan wel een beetje lijden"; dat meende ik ook aan de spelers te kunnen bemerken. Zij hadden hun taak zeer realistisch opgevat. Dat was duidehjk te zien in het eerste stukje: Een man van principe, blijspel in een bedrijf, door C. J. Kolff, toen het gebruiken van het mid dagmaal moest worden voorgesteld; later bij het aanbieden van een sigaar enz. enz. Al behoeft men het voorstellen van een diner niet zoo schets matig te doen, dat men zich bij houten of bord papieren spijzen zet om dadelijk weder op te staan, het is ook niet noodig zoo smakelijk te gaan zitten schransen, dat men het publiek doet watertanden. De keuken van Stroucken werkte zelfs mede. door de bekende etensgeur in de zaal te doen dringen. Maar het ietwat gerekte van het spel daargelaten, vertoonden deze diletttanten zet r veel goeds. Het was ook een zeer goed denkbeeld een drie tal minder omvangrijke stukjes te kiezen, waar door meer gelegenheid werd gegeven aan de ver schillende krachten om uit te komen. De voordracht van De Muis, van Armand des Roseaux, waarmede madame Thénard en Mr. de Mey altijd zooveel succes hebben, werd met een aantrekkelijke losheid door den advocaat gespeeld. Het spel der optredende dames getuigde echter m. i. over 't algemeen van meer studie dan dat der heeren of zou het daaraan leggen, dat een vrouw meestal zooveel fijner van bevatting is en altyd wel een beetje actrice? Hoe dit zij, de gerektheid daargelaten mag de avond van 23 Mei voor D. V. G. welge slaagd heeten, en voor dit saizoen is het dus: eird goed, alles goed. HET THÉATRE LIBRE. Wij vermeldden de vorige week de plannen van Antoiue, door hem in een brochure, Le thédtre Libre, uiteengezet: een nieuwe schouw burg van 900 plaatsen in het midden van Parijs, elke veertien dagen een nieuw stuk, anonieme acteurs en nog eenige andere voordeelen. Jules Lemaitre steekt er half den gek mee in zijn feuilleton in de Débats, maar doet toch uitkomen, hoeveel goeds er in Antoine's plannen is. Daar zijne opmerkingen zoowel op Nederlandsche ak op Fraosche tooneeltoestanden voor een deel toepasselijk zijn, nemen wij een groot stuk van zijn artikel over. »Dus : er zal het volgend jaar te Parijs, tusschen de opera en de Madeleine, een schouw burg van 900 plaatsen zijn, waar iedereen de acteurs zal kunnen verstaan, en waar de minst bevoorrechte der toeschouwers nog in zulk een positie zal zijn, dat zijn gezichtsveld het geheele tooneel omvatten zal." Er zullen geen ouvreuses meer zijn. Ik spreek van dat achtenswaardige gilde geen kwaad. Ik ken in de Coméiie Frangaise, in het Odéon, en in het Théatre Beaumarchais ouvreuses die werkelijk goede menschen zijn, ordelijk van karakter en verzoenend van natuur. Maar de hoogte, »vandaag heeft ieder zijn plicht gedaan ... maar die onbeschaamde lummels schijnen geen Pruisisch generaal te kennen . .. Ik houw er daar lustig op los met een officier van den vijand, en daar geeft een van mijn eigen kurassiers me een klap in mijn nek, dat mijn helm bijna omrolt. Ik roep den kaereïtoe: ken je dan geen Pruisisch generaal... Maar de vent buigt zich naar me over en..." De kleine dikke heer verliest plotseling het bewustzijn. Rechts van hem gaat Graaf Glashand zitten, links mijn vriend Karel, en zoo rijdt de kranige generaal, dien ik bewon derend nastaar, heen om verbonden te worden. Juist brengt een adjudant op een huzarenpaard, welks schabrak geheel over den eenen kant hangt, den kapitein het bevel, de kompagnie halt te laten houden en, terwijl hij naar een klein meertje wijst, zich daar later met het regiment te vereenigen als een laatste matte kogel, die heel uit de verte komt, den ouden Cziczan in het hart treft; zij heeft nog juist zooveel kracht om hem op de plaats te dooden. En zoo sterft Cziczan den heldendood. We hebben geen tijd om hem te begraven. Morgen vroeg wordt hij met de overigen (zij aan zij worden ze op elkaar gestapeld) in het gemeenschappelijk graf ter ruste gelegd. En bataillon na bataillon, allen nog versch, marcheert ons voorbij; in de verte hooren we het rommelen der batterijen, die den vijand vervolgen. Wij echter trekken naar de waterkom, waar we ons met het regiment vereenigen. De godin der overwinning heeft de oude, heilige vaandels van ons regiment gekust. andere theaters ken ik ook, waar de ouvreuses dat afstootende van nurksche bureaucraten heb ben, wier innig genot het is, het publkk te laten stampvoeten, waar men een kwartier moet wach ten, en te midden van het gebrom, zelf onder de opgestapelde jassen en paraplu's moet gaan graven om zijn goed terug te krijgen. In den schouwburg van Antoine nu »zal de fauteuil zelf, daartoe ingericht, tot vestiaire dienen. Men zal zich in de zaal kunnen uit- en aankkeden, zon der de dames in groot toilet aan het vertoeven in de gangen bloot te stellen." (De zin zit niet netjes in elkaar, maar de bedoeling is prijselijk). Dat is alles nog niet. Men zal niet meer ge dwongen zijn, gedurende de entr'actes, uit het dampbad komend, de ijzel te trotseeren, in zwarten rok den boulevard over te steken, en zijn leven te wagen voor een cigarette en een glas bier. Rechts en links van de zaal en achter de rij loges in het midden, zullen er ruime promem'irs zijn. Men zal er koffiekamers vinden, goed geventileerde root kamers, een correspon dentiezaal, een leeszaal voor de avondbladen. Men zal, zouder den schouwburg te verlater, een woordje kunnen schrijven, ververschingen gebruiken, telegrafeeren, telephoneeren ... ." »Een afzonderlijk lokaal zal ter beschikking van de pers gesteld worden. Daar zullen een vol doend aantal toestellen zijn, opdat, zoo noodig, een courriériste zonder tijdverlies aan zijn blad een nieuwtje of zelfs zijn avondverslag kan overseinen.' Het geheele tooneel zal van ijzer zijn; het decorafef bestaat in bekleeding en vulsel van plateelwerk, terra-cotta, mozaïek, enz., dus alles onontvlambaar. De actrices evenzoo. Zij zullen uitsluitend priesteressen van de hooge kunst zijn. Op de avonden van premières, zullen zij niet verward raken in haar al te nieuwe, al te rijke japonnen, de opbrengst van haar slecht gedrag. De vrije zeden zullen van het vrije theater zijn gebannen. Veile galanterie en vrouwententoonstellingen, tot nog toe met zorg in stand gehouden in de vertooningstheaters," zullen bij Autoine onbe kend zijn ; want »eene actrice kan niet behoor lijk werken als zij zich daarom bekommert." (Waarom lijkt het, alsof ik er den spot mee drijf? Ik weet het werkelijk niet. Hij heeft gelijk, Antoine, volkomen gelijk). Maar ik ga u nog wat vcrbazenders vertellen. De acteurs zullen in voordracht en spel natuur lijk zijn. Zij zullen geen gebaar of toonval van het Conservatoire hebben. Zij zullen niet brullen, niet vibreeren, niet door den neus praten, En, dank zij de wonderbare acoustiek van de zaal, zal men hen kunnen hooren ook! En mijnheer Antoine verzekert ons, dat zij niet alle woorden zullen verbinden, en bij voor beeld niet, als in de Comédie Francaise, zullen uitspreken: »vers-z un but". Ge ziet wel, dat dit alles een wonderverhaal is. Nog meer. Het Théatre Libre zal een theater zonder «sterren" zijn. De tooneelspelers zullen gedwee, volgzaam en bescheiden zijn. »Zij zullen alle emplooien spelen" (speelt men een emplooi?) die de directie hun zal aanwijzen. De belang rijkste rollen zulleu in hetzelfde stuk beurtelings door verschillende artisten worden gespeeld. Zij zullen moeten erkennen, dat de schrijver, zelfs in een goed stuk, ook eenig recht van spreken heeft. Hunne bescheidenheid zal tot zelfverloo chening gaan; de namen der tooneelspelers ko men niet op de affiche; deze bevat enkel den naam van het stuk, dien van den schrijver en het uur van aanvang. ledere veertien dagen zal er een nieuw stuk zijn, hetzij het vertoonde succes heeft of niet; want »op een succes blijven hangen dat zou een vertragen van de productie zijn." Er zullen dan zestien nieuwe programma's gedurende het sai zoen zijn, alle uiterst litterair. En dit alles, too neel van ijzer en aardewerk, fauteuils-vestiaires om te zien en te hooren, deugdzame comédieniies, bescheiden acteurs, salon, fumoir, telephoon, zes tien nieuwe stukken per winter, dat alles zal men hebben voor de helft van wat anders gemiddeld de goede plaatsen kosten. En nog zullen de directeur en zijn troep er hun kost uit verdienen, dit is wonderbaar. Om dit tooverachtig programma uit te voeren acht ik Antoine wel in staat. Hij is actief en intelligent. Hij schijnt onbaatzuchtig. Eindelijk, hij heeft geluk op wat hij doet. Ik hoop dat dit hem zal blijven vergezellen en ik geef aan de on derneming mijn beste wenschen mede. Iets waarin ik niet altoos met Autoine kan mee gaan, zijn de overwegingen waarvan hij zijn ver nuftig en stout plan doet voorafgaan. Hij toont zich daarin al heel streng voor de overige direc teuren, en mij dunkt hij houdt het tooneel voor iets anders dan het in de maatschappij van onze dagen is. Zien wij de zaken eens zooals zij zijn. De Comédie Fracc.aise en het Odéon zijn gesubsi dieerde theaters en hebben dus plichten jegens onze litteratuur; de directeuren der andere schouw burgen hebben er geen. En, is nu al de plicht van de HH. Claretie en Porel iets dat vaststaat, de wijze om dien plicht op te vatten en in praktijk te brengen is zoo onzeker mogelijk, geheel voor discussie vat baar. Ik meen intusschen, dat, oprecht gespro ken, Claretie en zijn comiténiet geheel onaan tastbaar zijn. Maar Porel? Wat zoudt ge hem verwijten ? Al speelt hij misschien wat veel Göthe en Shakespeare, men kan toch niet zeggen dat, wanneer hij die stukken door jonge auteurs laat vertalen of geschikt maken, hij zijn roeping als directeur van het Odéon miskent ? Gij zegt dat hij »de opdracht heeft, de jongeren op te voeren ?" Nu, dat doet hij; hij voert zelfs niet veel anders op. 't Is waar, dat hij weer andere jongeren opvoert dan gij. Maar dat zou alleen bewijzen, dat gij beiden riiet denzelfden letterkun digen smaak hebt, een groot geluk voor het afwisselen onzer vermaken. En nog: Porel beeft bijna al uw lievelingsauteurs opgevoerd. Wat kan men in ernst ten laste leggen aan een man, die ons Jacquets Damour gegeven heeft, Henriette Maréthal, Renée Maupcrin, Germinie Lacertcux, Numa Roumestan, Grand'Mère, Amour, en die iedere maagd een L'' Arlésienne? Niemand laat meer dan ik, het Théatr* recht wedervaren. Ik verklaar dat ik er ^ nooit verveeld heb, en er ia die drie j; van mijn beste avonden heb doorgebiachC is ocomstootelijk dat ik meer kunst, DMa meer oprechtheid, meer waarneming, teear lectueele inspanning heb gevonden w E .y Brandès, Roland*, Les résignés,, Le eomte WS * J Le Maïtre of L'éeole des veufs, dan in au ! vaudeville die tweehonderd opvoeringen béfó Maar ook is het glashelder, dat geen enke ' zestig stukken, welke in die drie jaren gesp zijn (behalve misschien Tante Lêóntine) htt ? bliek zou getrokken hebben. Waarom dus v« wijten doen aan onze waardige scljouwburgo dernemers, die deze stukken hebben afgeweae of ze niet wisten te ontdekken ? Zeer zek< verdienen deze slimme en omzichtige industr eelen onze litteraire hoogachting niet; maar dL maken ze ook geen aanspraak op. Het is Wf kelijk overdreven, verontwaardigd tegen b te zijn. Met edelaardige naïveteit beschouwt de ht. Antoine het beroep van tooneeldirecteurals een< litteraire en maatschappelijke zending. Hg schijn te gelooven, dat alle stukken die men hetFra' sche volk aanbiedt, litteratuur moeten zijn; d men het recht niet heeft, het iets anders op texli disschen. Hij vergeet vooreerst, dat het uiten moeielijk is, te zeggen, waar de litteratuur begii of eindigt, en ten tweede, dat het tooneel (evei als de roman en de kunst in 't algemeen) v<x de menigte slechts een vermaak is, en met au ders zijn kan, en dat zij haar eigen vermaal kiest. Laat me er bij voegen dat ik mij ooi dikwijls plebejisch gevoel; dat het mij wel.voor komt een nederig maar levendig genot te vinder in ellendige café-chantantdeuuen, in tentoonstel lingen van aangenaam uitziende wezens, in be scheiden vaudevilles met vergissingen, in banale, goed in elkaar zittende stukken, volgens oudji manier aan elkaar gelijmd en met oud zont bestrooid. Men kan toch niet altoog doen aan hooge kunst, zelfs aan naturalistische. Als de heer Autoine zijn wenschen vervuld zag, werd het theater iets erg sombers en streng»; men gaf dan op alle tooneelen enkel litteraire stukken, vreeselijk litterair en dan nog maai van n soort litteratuur. En wat bleef er dan over voor de goede lieden, eenvoudig, en niet geleerd, die alleen geamuseerd willen wor den, die niet vragen of al die beelden juist zijn of diep gezien, maar voor wie de oudste, domste conventiën eeuwig verlokkend schijnen. Evenalf aan godsdienst is er ook behoefte aan Feu Tottpinel's en AbbéConstantin's. En het is niet h werk van den eerste den beste een Feu Toupi nel of AbbéConstantin te maken. Ik zet hei mijzelf in duizend keer ! In plaats dus van de les te lezen aan die in dustrieelen in tooneelkunst, aan hen die dit suc ces zoeken, moest Antoine hen liever danken; want alleen hun zorgeloosheid omtrent kunst geeft hem een kansje op succes. Hij had veelee: aldus moeten spreken : Het is onvermijdelijk, het ligt in den aarc der dingen, dat een tooneelstuk voor een tooneel. directeur bovenal een handelswaar is. Gij hebt dus gelijk, waarde confrères, dat gij allereerst stukken zoekt, die geld maken. Overigens verlangt gij niets liever, dan dat die stukken, op den koop toe, eenige litteraire verdienste hebben. Maar het is nu eenmaal onmogelijk, dat in een democratie van 36 millioen menschen de meerderheid der burgers artisten zouden zijn; Parijs is, wat men ook zegge, Athene niet, en onze eeuw lijkt niet op die van Perikles. Hier uit volgt, dat de stukken die aan de menigte behagen, al zijn ze niet noodzakelijk de aller slechtste die er gemaakt worden, ook de aller beste niet zijn. Het is slechts door een zeer toevalligen en zeldzamen samenloop, dat schoone werken in onzen tijd tegelijk het plebs en de kenners hebben kunnen voldoen (zooals de drama's van Dumas fils, de romans van Zolaen Daudet). En het is niet minder waar, dat de werken die tot nog toe verreweg de meeste lezers en kijkers hebbeu gehad, een feuilleton uit het Pe.tit Journal, een melodrama en een operette waren, en dat daarentegen de krachtigste, origi neelste werken welke in onze eeuw geschreven zijn, slechts aan een zeer beperkt aantal konden behagen. Het zou kinderachtig zijn zich daar over te verwonderen of boos te maken. Hoe grover de kunst aan de onderrand wordt, des te fijner wordt zij van boven, alleen uit minachting voor de menigte. Aan den eenen kant wordt zij ge heel koopwaar, aan den anderen kant Sint-Graai [ De kunstvormen worden steeds gezochter, geheim zinniger, pretentieuser, minder bereikbaar voor de menigte, aristocratischer als men wil, sedert de democratie bij ons steeds vaster voet gekregea heeft... Gij hebt gelijk, vernuftige barnums, u af te wenden van die mysteriën en aan de me nigte het voeder te geven waar zij lust in heeft. Want dank aan u, zal ik iets anders kunnen doen. Er zijn beminnelijke jongelieden die genie heb ben. Gij wijst hun stukken af. Sarcey zegt dat het is omdat zij slecht gemaakt en onbegrijpelijk zijn, ik, omdat zij te oprecht zijn en te kras voor den bourgeois. Hoe het ook zij, gij doet er wel aan, ze af te wijzen. Het is toch nw zending niet, de jonge litteratoren te voeden, of de dramatische kunst te hervormen. Die zending neem ik op mij. Die stukken overmeester ik. Ik zal vertoonmgen geven, geschikt om door de werkelijk in telligente en weetgierige personen gezien te worden, dat wil zeggen door het vierdepart van een zaalvol (ik maak mij geen illusies). Maar bij dat kleine troepje zal ik weten te krijgen, door verschillende kunstgrepen vooral door op hun eigenliefde te werken, en hen te doen gelooven dat zij een keurbende zijn, drie of vierduizend Parijzenaars en Parisiennes, die »dans Ie mouve ment" zijn, en er aan hechten, in smaak en opinie »chic'' te heeten. En ik ben overtuigd dat zij zich niet zullen vervelen, voor een deel omdat zij meenen zich te moeten amuseeren, voor een deel omdat zij zich waarlijk zullen amuseeren." Mij dunkt dat is Antoine's ware meening. Zal hij nu in een saizoen zestien programma's kun

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl