Historisch Archief 1877-1940
»B AMSTERDAMMER, WBEKBLAD TOOft
~Sn, men begrijpt wat een dwaasheden er ver
toond worden, want de heer des Mowchettts heeft
hetzelfde Mee gehad als Lamazon en dus heeft
men twee negers op het tooneel, die allerakeligste
geluiden voortbrengen.
Mevrouw Poolman?Huyzers speelt in dit stuk
yoor een geëmancipeerde oude vrijster, die echter
nog niet zoo'n tegenzin in de mannen heeft, dat
g\j ze haat. Integendeel, zjj zou zelfs een zwarte
wel willen hebben.
Mej. A. Beukers is het begeerde en begeerlyke
jonge vrouwtje.
Danbichon wordt vertoond door den heer Bigot,
Lamazon door H. Poolman, des Mouchettcs door
L. M. Smith, en eindelijk is de heer Pilger nog
iemand, die een ieder in den weg loopt en groot
gevaar loopt van dezen of genen een pak slaag
te krijgen.
Het publiek moet wel lachen, maar het stuk
is op het randje af en de heeren directeuren
mogen wel eens denken om wat de heer Bigot in
naar de Eifteltoren gezongen heeft.
Ik ban verder niet anders zeggen dan dat het
stuk met veel entrain gespeeld wordt, en de in
richting van de zaal tot Zomerschouwburg maakt
dat -niemand meer voor te groote warmte behoeft
te vreezen.
Zoo los als men in den Salon is, zoo ernstig
was jnen Benige dagen in Tivoli. Daar werd ver
toond een tooneelspel in 5 bedrijven of zes tafreelen,
getiteld De Onechte Zoon, als ik wel heb eigenlijk
ook: of de Zoon rechter over zijn Vader".
Het is een stuk uit den tijd toen een vorig
geslacht voor .60 cent, in verteering," li
ensdienhaat en berouw, De rijzweep of twintig jaar later,
De speler of dertig jaar dito, enz. enz. bewonderde
met en benevens De zangziéke behanger, Het
roosje van Saint-Floer, en De twee Savoyaards.
Het is een stuk uit den tijd toen dames door haar
aanbidders verzen uit lieten schrijven, als er geen
borduurpatroontje na te teekenen was, en waarlijk
achter mij zat in Tiroli een dame uit dien tijd,
die aich nog zeer goed herinnerde, dat zij in haar
verzenboek een gedicht had laten overschrijven,
dat de intrige van De Onechte Zoon tot
ouderwerp had.
Van het stuk zal ik alleen maar vertellen, dat
de zoon zijn vader terugvindt, dat op het tooneel
een paar malen hardop door iemand gebeden
wordt, en dat de voorgestelde personen hartroerend
braaf zjjn.
Wat de wijze van vertoonen aangaat, deze was
wel wat ouderwetsch, evenals het stuk, inaar er
werd toch veel goeds te zien gegeven.
Vooral de HH. Ketting en v. d. Heuvel munt
ten uit als Baron van Wildenheim en Graaf
P. d. Mulde.
De heer v. d. Heuvel heeft een keurig type
geleverd, en was zoowel in voordracht als in
costuum zeer correct. Zijn verhaal vaa zijn verloren
potje pommade was uitstekend.
De heer Potharst was wat erg zoet, en mevrouw
Kiehl, hoewel mooi gegrimeerd, niet erg gelukkig
in het uiten harer droefheid.
De geheele voorstelling maakte echter een zeer
gunstigen indruk; maar het heeft niet lang ge
duurd nu is er weder een snccesstuk van het
Théatre du Palais Eoyal voor het voetlicht ge
bracht, getiteld Sébé.
Of D. V. G, de bekende tooneelvereeniging, een
bal masquégeeft of een tooneeluitvoering, dan
wel een soiree variée, het stroomt er altijd heen
van leden en genoodigden.
Toen ik Vrijdagavond dan ook op het
Leidscheplein aankwam om mij ten Huize Stroucken te
begeven, wapperden vóór mij reeds tal van grijze,
rose en blauwe kleedjes, gedragen door jeugdige
ders en een der ulanen. Beiden liggen bijna
met het gelaat op den nek hunner paarden.
En daarna vele honderden engelen: eene
kavalleriebrigade, dicht opeengepakt en sui
zend voortijlend!
De kleine dikke Pruisische generaal is
reeds slaags met de vijanden.
Daarna een schok (twee lokomotieven in
volle vaart kunnen niet zóó op elkaar
stooten"), en dan is het, alsof duizend kron
kelingen eener reuzenslang zich in het rond
draaien. Weldra echter maakt het stof dat
men niets kan onderkennen ...
Een enkele vijandelijke kurassier holt als
een razende op ons toe ... Zijn geschreeuw
is een gebrul. Het is de antichrist... vijftig,
dertig, tien passen .. . bij ons ... Geen wapen
van ons verheft zich tegen hem. Wij zijn
als betooverd... Nu... nu ... De neusgaten
van zijn ros schieten vonken ... Nu .. en
hij houwt met een houw, die bij den hemel
schijnt te beginnen en op aarde neerdaalt. . .
Een fuselier in het eerste gelid is door hem
neergesabeld; hij heeft hem den helm, zijn
hoofd, zijn hals tot op den nek wervel gesple
ten ... Nu eerst komen we tot bezinning
wij... Cziczan is de eerste... Twintig,
dertig geweerloopen worden opgeheven, en
paard en ruiter storten als een slecht uit
gevallen pudding in elkaar...
De strijd is beslist; de cavallerie attaque
heeft den doorslag gegeven de vijand trekt
zich terug al mter en meer wij avan
ceeren langzaam maar zeker. Daar zieii
we den kleinen dikken brigadegeneraal die,
met een verbonden nek, op een affuit zittend,
dat door een buitgemaakt paard wordt ge
trokken, ons tegemoet rijdt. Ik hol vooruit
naar den generaal.
«Generaal!" roep ik hem toe, »uw prachtige
attaque heeft ons gered."
»0ch, wat!" antwoordde de elastieke bal,
die echter op dit oogenblik als aan het affuit
geplakt zit, »och, wat," en het eene
vlammefje van zijne bakkebaarden wrijft hij in
schoenen, die zich ook opmaakten naar de zaal,
waar de gastvrije vereeniging tijdelijk domicilie
had gekozen.
De aankondiging, dat na afloop de voorstelling
gelegenheid tot dansen" bestond, deed de jonge
dames nog wat gezelliger bijeenschuiven, terwyl
zij intusschen eens over hare schouders gluurden
om te schatten op hoeveel dansen zij wel al vast
konden rekenen.
Ik had gelegenheid om hierop te letten, omdat
het een goed half uur na den bepaalden tijd was
toen het scherm
opgingMen heeft wat gewacht op de nakomers,
en men heeft zeker gedacht: wij blijven hier
toch tot morgenochtend, het kan wel een
beetje lijden"; dat meende ik ook aan de spelers
te kunnen bemerken.
Zij hadden hun taak zeer realistisch opgevat.
Dat was duidehjk te zien in het eerste stukje:
Een man van principe, blijspel in een bedrijf,
door C. J. Kolff, toen het gebruiken van het mid
dagmaal moest worden voorgesteld; later bij het
aanbieden van een sigaar enz. enz. Al behoeft
men het voorstellen van een diner niet zoo schets
matig te doen, dat men zich bij houten of bord
papieren spijzen zet om dadelijk weder op te
staan, het is ook niet noodig zoo smakelijk te
gaan zitten schransen, dat men het publiek doet
watertanden. De keuken van Stroucken werkte
zelfs mede. door de bekende etensgeur in de zaal
te doen dringen. Maar het ietwat gerekte van
het spel daargelaten, vertoonden deze diletttanten
zet r veel goeds.
Het was ook een zeer goed denkbeeld een drie
tal minder omvangrijke stukjes te kiezen, waar
door meer gelegenheid werd gegeven aan de ver
schillende krachten om uit te komen.
De voordracht van De Muis, van Armand des
Roseaux, waarmede madame Thénard en Mr. de
Mey altijd zooveel succes hebben, werd met een
aantrekkelijke losheid door den advocaat gespeeld.
Het spel der optredende dames getuigde echter
m. i. over 't algemeen van meer studie dan dat
der heeren of zou het daaraan leggen, dat een
vrouw meestal zooveel fijner van bevatting is en
altyd wel een beetje actrice?
Hoe dit zij, de gerektheid daargelaten
mag de avond van 23 Mei voor D. V. G. welge
slaagd heeten, en voor dit saizoen is het dus:
eird goed, alles goed.
HET THÉATRE LIBRE.
Wij vermeldden de vorige week de plannen
van Antoiue, door hem in een brochure, Le
thédtre Libre, uiteengezet: een nieuwe schouw
burg van 900 plaatsen in het midden van Parijs,
elke veertien dagen een nieuw stuk, anonieme
acteurs en nog eenige andere voordeelen. Jules
Lemaitre steekt er half den gek mee in zijn
feuilleton in de Débats, maar doet toch uitkomen,
hoeveel goeds er in Antoine's plannen is. Daar
zijne opmerkingen zoowel op Nederlandsche ak
op Fraosche tooneeltoestanden voor een deel
toepasselijk zijn, nemen wij een groot stuk van
zijn artikel over.
»Dus : er zal het volgend jaar te Parijs,
tusschen de opera en de Madeleine, een schouw
burg van 900 plaatsen zijn, waar iedereen de
acteurs zal kunnen verstaan, en waar de minst
bevoorrechte der toeschouwers nog in zulk een
positie zal zijn, dat zijn gezichtsveld het geheele
tooneel omvatten zal."
Er zullen geen ouvreuses meer zijn. Ik spreek
van dat achtenswaardige gilde geen kwaad.
Ik ken in de Coméiie Frangaise, in het Odéon,
en in het Théatre Beaumarchais
ouvreuses die werkelijk goede menschen zijn, ordelijk
van karakter en verzoenend van natuur. Maar
de hoogte, »vandaag heeft ieder zijn plicht
gedaan ... maar die onbeschaamde lummels
schijnen geen Pruisisch generaal te kennen . ..
Ik houw er daar lustig op los met een
officier van den vijand, en daar geeft
een van mijn eigen kurassiers me een
klap in mijn nek, dat mijn helm bijna
omrolt. Ik roep den kaereïtoe: ken je dan
geen Pruisisch generaal... Maar de vent
buigt zich naar me over en..." De kleine
dikke heer verliest plotseling het bewustzijn.
Rechts van hem gaat Graaf Glashand
zitten, links mijn vriend Karel, en zoo
rijdt de kranige generaal, dien ik bewon
derend nastaar, heen om verbonden te
worden.
Juist brengt een adjudant op een
huzarenpaard, welks schabrak geheel over den eenen
kant hangt, den kapitein het bevel, de
kompagnie halt te laten houden en, terwijl hij
naar een klein meertje wijst, zich daar later
met het regiment te vereenigen als een
laatste matte kogel, die heel uit de verte
komt, den ouden Cziczan in het hart treft;
zij heeft nog juist zooveel kracht om hem
op de plaats te dooden.
En zoo sterft Cziczan den heldendood.
We hebben geen tijd om hem te begraven.
Morgen vroeg wordt hij met de overigen
(zij aan zij worden ze op elkaar gestapeld)
in het gemeenschappelijk graf ter ruste
gelegd.
En bataillon na bataillon, allen nog versch,
marcheert ons voorbij; in de verte hooren
we het rommelen der batterijen, die den
vijand vervolgen. Wij echter trekken naar
de waterkom, waar we ons met het regiment
vereenigen.
De godin der overwinning heeft de
oude, heilige vaandels van ons regiment
gekust.
andere theaters ken ik ook, waar de ouvreuses
dat afstootende van nurksche bureaucraten heb
ben, wier innig genot het is, het publkk te laten
stampvoeten, waar men een kwartier moet wach
ten, en te midden van het gebrom, zelf onder
de opgestapelde jassen en paraplu's moet gaan
graven om zijn goed terug te krijgen. In den
schouwburg van Antoine nu »zal de fauteuil zelf,
daartoe ingericht, tot vestiaire dienen. Men zal
zich in de zaal kunnen uit- en aankkeden, zon
der de dames in groot toilet aan het vertoeven
in de gangen bloot te stellen." (De zin zit niet
netjes in elkaar, maar de bedoeling is prijselijk).
Dat is alles nog niet. Men zal niet meer ge
dwongen zijn, gedurende de entr'actes, uit het
dampbad komend, de ijzel te trotseeren, in
zwarten rok den boulevard over te steken, en
zijn leven te wagen voor een cigarette en een
glas bier. Rechts en links van de zaal en achter
de rij loges in het midden, zullen er ruime
promem'irs zijn. Men zal er koffiekamers vinden,
goed geventileerde root kamers, een correspon
dentiezaal, een leeszaal voor de avondbladen.
Men zal, zouder den schouwburg te
verlater, een woordje kunnen schrijven,
ververschingen gebruiken, telegrafeeren, telephoneeren ... ."
»Een afzonderlijk lokaal zal ter beschikking van
de pers gesteld worden. Daar zullen een vol
doend aantal toestellen zijn, opdat, zoo noodig,
een courriériste zonder tijdverlies aan zijn blad
een nieuwtje of zelfs zijn avondverslag kan
overseinen.'
Het geheele tooneel zal van ijzer zijn; het
decorafef bestaat in bekleeding en vulsel van
plateelwerk, terra-cotta, mozaïek, enz., dus alles
onontvlambaar.
De actrices evenzoo. Zij zullen uitsluitend
priesteressen van de hooge kunst zijn. Op de
avonden van premières, zullen zij niet verward
raken in haar al te nieuwe, al te rijke japonnen,
de opbrengst van haar slecht gedrag. De vrije
zeden zullen van het vrije theater zijn gebannen.
Veile galanterie en vrouwententoonstellingen,
tot nog toe met zorg in stand gehouden in de
vertooningstheaters," zullen bij Autoine onbe
kend zijn ; want »eene actrice kan niet behoor
lijk werken als zij zich daarom bekommert."
(Waarom lijkt het, alsof ik er den spot mee drijf?
Ik weet het werkelijk niet. Hij heeft gelijk,
Antoine, volkomen gelijk).
Maar ik ga u nog wat vcrbazenders vertellen.
De acteurs zullen in voordracht en spel natuur
lijk zijn. Zij zullen geen gebaar of toonval van
het Conservatoire hebben. Zij zullen niet brullen,
niet vibreeren, niet door den neus praten, En,
dank zij de wonderbare acoustiek van de zaal,
zal men hen kunnen hooren ook!
En mijnheer Antoine verzekert ons, dat zij
niet alle woorden zullen verbinden, en bij voor
beeld niet, als in de Comédie Francaise, zullen
uitspreken: »vers-z un but". Ge ziet wel, dat dit
alles een wonderverhaal is.
Nog meer. Het Théatre Libre zal een theater
zonder «sterren" zijn. De tooneelspelers zullen
gedwee, volgzaam en bescheiden zijn. »Zij zullen
alle emplooien spelen" (speelt men een emplooi?)
die de directie hun zal aanwijzen. De belang
rijkste rollen zulleu in hetzelfde stuk beurtelings
door verschillende artisten worden gespeeld. Zij
zullen moeten erkennen, dat de schrijver, zelfs
in een goed stuk, ook eenig recht van spreken
heeft. Hunne bescheidenheid zal tot zelfverloo
chening gaan; de namen der tooneelspelers ko
men niet op de affiche; deze bevat enkel den naam
van het stuk, dien van den schrijver en het uur
van aanvang.
ledere veertien dagen zal er een nieuw stuk
zijn, hetzij het vertoonde succes heeft of niet;
want »op een succes blijven hangen dat zou een
vertragen van de productie zijn." Er zullen dan
zestien nieuwe programma's gedurende het sai
zoen zijn, alle uiterst litterair. En dit alles, too
neel van ijzer en aardewerk, fauteuils-vestiaires
om te zien en te hooren, deugdzame comédieniies,
bescheiden acteurs, salon, fumoir, telephoon, zes
tien nieuwe stukken per winter, dat alles zal men
hebben voor de helft van wat anders gemiddeld
de goede plaatsen kosten.
En nog zullen de directeur en zijn troep er
hun kost uit verdienen, dit is wonderbaar.
Om dit tooverachtig programma uit te voeren
acht ik Antoine wel in staat. Hij is actief en
intelligent. Hij schijnt onbaatzuchtig. Eindelijk,
hij heeft geluk op wat hij doet. Ik hoop dat dit
hem zal blijven vergezellen en ik geef aan de on
derneming mijn beste wenschen mede.
Iets waarin ik niet altoos met Autoine kan mee
gaan, zijn de overwegingen waarvan hij zijn ver
nuftig en stout plan doet voorafgaan. Hij toont
zich daarin al heel streng voor de overige direc
teuren, en mij dunkt hij houdt het tooneel voor
iets anders dan het in de maatschappij van onze
dagen is.
Zien wij de zaken eens zooals zij zijn. De
Comédie Fracc.aise en het Odéon zijn gesubsi
dieerde theaters en hebben dus plichten jegens
onze litteratuur; de directeuren der andere schouw
burgen hebben er geen.
En, is nu al de plicht van de HH. Claretie
en Porel iets dat vaststaat, de wijze om dien
plicht op te vatten en in praktijk te brengen is
zoo onzeker mogelijk, geheel voor discussie vat
baar. Ik meen intusschen, dat, oprecht gespro
ken, Claretie en zijn comiténiet geheel onaan
tastbaar zijn. Maar Porel? Wat zoudt ge hem
verwijten ? Al speelt hij misschien wat veel
Göthe en Shakespeare, men kan toch niet zeggen
dat, wanneer hij die stukken door jonge auteurs
laat vertalen of geschikt maken, hij zijn roeping
als directeur van het Odéon miskent ? Gij zegt
dat hij »de opdracht heeft, de jongeren op te
voeren ?" Nu, dat doet hij; hij voert zelfs niet
veel anders op. 't Is waar, dat hij weer andere
jongeren opvoert dan gij. Maar dat zou alleen
bewijzen, dat gij beiden riiet denzelfden letterkun
digen smaak hebt, een groot geluk voor het
afwisselen onzer vermaken. En nog: Porel beeft
bijna al uw lievelingsauteurs opgevoerd. Wat kan
men in ernst ten laste leggen aan een man, die
ons Jacquets Damour gegeven heeft, Henriette
Maréthal, Renée Maupcrin, Germinie
Lacertcux, Numa Roumestan, Grand'Mère, Amour,
en die iedere maagd een
L'' Arlésienne?
Niemand laat meer dan ik, het Théatr*
recht wedervaren. Ik verklaar dat ik er ^
nooit verveeld heb, en er ia die drie j;
van mijn beste avonden heb doorgebiachC
is ocomstootelijk dat ik meer kunst, DMa
meer oprechtheid, meer waarneming, teear
lectueele inspanning heb gevonden w E .y
Brandès, Roland*, Les résignés,, Le eomte WS * J
Le Maïtre of L'éeole des veufs, dan in au !
vaudeville die tweehonderd opvoeringen béfó
Maar ook is het glashelder, dat geen enke '
zestig stukken, welke in die drie jaren gesp
zijn (behalve misschien Tante Lêóntine) htt ?
bliek zou getrokken hebben. Waarom dus v«
wijten doen aan onze waardige scljouwburgo
dernemers, die deze stukken hebben afgeweae
of ze niet wisten te ontdekken ? Zeer zek<
verdienen deze slimme en omzichtige industr
eelen onze litteraire hoogachting niet; maar dL
maken ze ook geen aanspraak op. Het is Wf
kelijk overdreven, verontwaardigd tegen b
te zijn.
Met edelaardige naïveteit beschouwt de ht.
Antoine het beroep van tooneeldirecteurals een<
litteraire en maatschappelijke zending. Hg schijn
te gelooven, dat alle stukken die men hetFra'
sche volk aanbiedt, litteratuur moeten zijn; d
men het recht niet heeft, het iets anders op texli
disschen. Hij vergeet vooreerst, dat het uiten
moeielijk is, te zeggen, waar de litteratuur begii
of eindigt, en ten tweede, dat het tooneel (evei
als de roman en de kunst in 't algemeen) v<x
de menigte slechts een vermaak is, en met au
ders zijn kan, en dat zij haar eigen vermaal
kiest. Laat me er bij voegen dat ik mij ooi
dikwijls plebejisch gevoel; dat het mij wel.voor
komt een nederig maar levendig genot te vinder
in ellendige café-chantantdeuuen, in tentoonstel
lingen van aangenaam uitziende wezens, in be
scheiden vaudevilles met vergissingen, in banale,
goed in elkaar zittende stukken, volgens oudji
manier aan elkaar gelijmd en met oud zont
bestrooid. Men kan toch niet altoog doen
aan hooge kunst, zelfs aan naturalistische. Als
de heer Autoine zijn wenschen vervuld zag,
werd het theater iets erg sombers en streng»;
men gaf dan op alle tooneelen enkel litteraire
stukken, vreeselijk litterair en dan nog maai
van n soort litteratuur. En wat bleef er dan
over voor de goede lieden, eenvoudig, en
niet geleerd, die alleen geamuseerd willen wor
den, die niet vragen of al die beelden juist zijn
of diep gezien, maar voor wie de oudste, domste
conventiën eeuwig verlokkend schijnen. Evenalf
aan godsdienst is er ook behoefte aan Feu
Tottpinel's en AbbéConstantin's. En het is niet h
werk van den eerste den beste een Feu Toupi
nel of AbbéConstantin te maken. Ik zet hei
mijzelf in duizend keer !
In plaats dus van de les te lezen aan die in
dustrieelen in tooneelkunst, aan hen die dit suc
ces zoeken, moest Antoine hen liever danken;
want alleen hun zorgeloosheid omtrent kunst
geeft hem een kansje op succes. Hij had veelee:
aldus moeten spreken :
Het is onvermijdelijk, het ligt in den aarc
der dingen, dat een tooneelstuk voor een tooneel.
directeur bovenal een handelswaar is. Gij hebt
dus gelijk, waarde confrères, dat gij allereerst
stukken zoekt, die geld maken. Overigens
verlangt gij niets liever, dan dat die stukken,
op den koop toe, eenige litteraire verdienste
hebben. Maar het is nu eenmaal onmogelijk, dat
in een democratie van 36 millioen menschen de
meerderheid der burgers artisten zouden zijn;
Parijs is, wat men ook zegge, Athene niet, en
onze eeuw lijkt niet op die van Perikles. Hier
uit volgt, dat de stukken die aan de menigte
behagen, al zijn ze niet noodzakelijk de aller
slechtste die er gemaakt worden, ook de aller
beste niet zijn. Het is slechts door een zeer
toevalligen en zeldzamen samenloop, dat schoone
werken in onzen tijd tegelijk het plebs en de
kenners hebben kunnen voldoen (zooals de
drama's van Dumas fils, de romans van Zolaen
Daudet). En het is niet minder waar, dat de
werken die tot nog toe verreweg de meeste lezers
en kijkers hebbeu gehad, een feuilleton uit het
Pe.tit Journal, een melodrama en een operette
waren, en dat daarentegen de krachtigste, origi
neelste werken welke in onze eeuw geschreven
zijn, slechts aan een zeer beperkt aantal konden
behagen.
Het zou kinderachtig zijn zich daar over te
verwonderen of boos te maken. Hoe grover de
kunst aan de onderrand wordt, des te fijner
wordt zij van boven, alleen uit minachting voor
de menigte. Aan den eenen kant wordt zij ge
heel koopwaar, aan den anderen kant Sint-Graai [
De kunstvormen worden steeds gezochter, geheim
zinniger, pretentieuser, minder bereikbaar voor de
menigte, aristocratischer als men wil, sedert de
democratie bij ons steeds vaster voet gekregea
heeft... Gij hebt gelijk, vernuftige barnums, u
af te wenden van die mysteriën en aan de me
nigte het voeder te geven waar zij lust in heeft.
Want dank aan u, zal ik iets anders kunnen doen.
Er zijn beminnelijke jongelieden die genie heb
ben. Gij wijst hun stukken af. Sarcey zegt dat
het is omdat zij slecht gemaakt en onbegrijpelijk
zijn, ik, omdat zij te oprecht zijn en te kras voor
den bourgeois. Hoe het ook zij, gij doet er wel
aan, ze af te wijzen. Het is toch nw zending niet,
de jonge litteratoren te voeden, of de dramatische
kunst te hervormen. Die zending neem ik op mij.
Die stukken overmeester ik. Ik zal
vertoonmgen geven, geschikt om door de werkelijk in
telligente en weetgierige personen gezien te
worden, dat wil zeggen door het vierdepart van
een zaalvol (ik maak mij geen illusies). Maar bij
dat kleine troepje zal ik weten te krijgen, door
verschillende kunstgrepen vooral door op hun
eigenliefde te werken, en hen te doen gelooven
dat zij een keurbende zijn, drie of vierduizend
Parijzenaars en Parisiennes, die »dans Ie mouve
ment" zijn, en er aan hechten, in smaak en
opinie »chic'' te heeten. En ik ben overtuigd dat
zij zich niet zullen vervelen, voor een deel omdat
zij meenen zich te moeten amuseeren, voor een
deel omdat zij zich waarlijk zullen amuseeren."
Mij dunkt dat is Antoine's ware meening. Zal
hij nu in een saizoen zestien programma's
kun