De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 8 juni pagina 2

8 juni 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEED-AMMEK, WEEEBLAD VX>f B NEDERLAND. Denkbeeld om zulke stukken voor het voetUdht te brengen, kwam bij den novellist Hermann , wi Schmid reeds in 1866 op, doch destijds had? dtjtt ;d* vertooningen niet veel succes en in 1868 stond het gezelschap voor een failliet. De acteurs, Tèor gezamenlijke rekening den schouwburg aan den, Gartnerplatz te München exploiteerende, iioch de directeuren die het gebouw van de crediteuren buurden, hadden succes, en ware koning Lodewijk II niet te hulp gekomen, dan ware het plan voor alt\jd opgegeven. Aan H. T. Schmid werd nu echter andermaal Sft directie opgedragen ; hjj engageerde nog nieuwe * kunstenaars w. o. ook den heer Max Hofpauer, die na 'aan het hoofd staat; hij deed ook andere ?werken vertoonen en nu kwam de onderneming tot bloei. Evenals bij de Meiningers is het vooral op het samenspel dat gelet wordt, en de acteur met de kleinste rol belast, speelt met evenveel toewijding als de hoofdpersonen. (*) . Omdat nu bij dit gezelschap onderscheideue artisten van veel talent zich verbonden hebben, staan de voorstellingen dikwijls hooger dan bij het zooeven genoemd, in Amsterdam bekende gezel schap, en het is te begrijpen dat overal waar de Muneheners optraden, een beslist succes hun deel WK, De groote aantrekkelijkheid ligt ook in de stuk ken, die zij vertoonen. De toon is daarin soms Tttw als de handelingen van de bewoners aan het /Beiersche Hoogland, maar er ligt ook de frischheid in van de berglucht. Dan hun gejodel, hun sangen en dansen en wat het mooiste is, de natuurlijkheid van hun spel. Het zijn geen koor.cangers die in twee reien opdringen en hun deel ringen om dan weer te verdwijnen. Het zijn boeren en boerinnen, die schertsen en lachen, «He. al is het dagen achtereen bruiloft tieren met dezelfde opgewektheid, of die kwaad wreken en elkaar opzetten, kortom, men ziet Mer een echt stuk leven uit het Beiersche volks bestaan. Het eerste stuk, dat ik heb zien verteonen, was der Herrgottschnitzer von Amjnergau", van Hans Neuert en Ludwig Ganghofer. Dit werd in 1880 het eerst door de Münchener, TOOT wie het bepaaldelijk geschreven is( vertoond. Der Herrgottschnitzer" is een jonge houtsnij der, Pauli, die kruisbeeldjeg vervaardigt, en ver liefd is op Loni. Loni is een vondeling en wel niets tegen Pauli, maar wil hem niet man hebben omdat hij niet flink genoeg is. zon, als zij een jongen was, overal de eerste zijn en alle meisjes het hoofd op hol brenZjj plaagt Pauli en kan niet begrepen dat _zich alles laat welgevallen. tweede aanbidder van Loni is Muckl, die de valsche rol speelt en, als Loni op het gebergte in een hut vertoeft, haar belaagt: Muckl weet door kwaadspreken het zoover te brengen, dat Loni Pauli een slag in het gezicht geeft, maar dan zegt de houtsnijder pok dat het genoeg is, en dat tusschen hen niets is en niets worden zal. Zooals het altijd gaat, gaat het echter nu ook. Als Loni Pauli niet meer krijgen kan, wil zij hem juist hebben en als de jongen met den schil?der aumiller, die talent in hem ziet, naar stad Kal gaan om zijn opleiding te krijgen, krijgt Loni het te benauwd, zij vraagt hem vergiffenis, en het gesprek eindigt met een verloving, Het verhaal is eenvoudig genoeg. Het eerste bedrijf speelt in een herberg, waar de dorpelingen bijeen zijn, omdat de waard tot burgemeester is benoemd. Het tweede bedrijf speelt in het gebergte bij een Sennehüt. In het derde bedrijf komt een bruiloft voor met zang en dans. Het vierde en het v\jfde bedrijf spelen weder in het huis van den ?waard-burgemeester. Eerlijk gezegd viel het decoratief van het tooneel in het gebergte mij niet mee. ,., Eudolf Gottschall schreef, over de voorstellingen yan de Münchener sprekende: Daar waar het verschijnt, waait de Alpenlucht over het tooneel", dien indruk kreeg ik bij de Sennehüt niet. Die indruk werd veel meer teweeg gebracht door b. v. de persoon van mej. Ella Jenke, die voor Loni speelde. Zij was een echte frissche glundere boerin. Wat klonk het goed haar Jesses!" en haar I mog et" (ik wil niet). Hoe fier kon zij tegenover Pauli en den Bothelbachbauer zijn, terwijl zij en zij minder gevaar loopen. Zijn ze hiermee gereed, dan stellen de heeren alle pogingen in net werk om te toonen hoe sterk ze zijn en hoe hoog ze zich door eigen kracht in de lucht kunnen verheffen, een kunststuk dat door hnn respectieve vriendinnen naar waarde geschat en geprezen wordt. In dien tijd wippen de kinderen van de vaders en de moeders met de wip en lachen en gieren en doen hun best om hem of haar, die omhoog gaat, een voet hoog te laten opspringen, door den boom tegen den grond te doen bonzen. Dewijl dit natuurlijk gepaard gaat met veel zenuwachtig gillen, komen weldra eenige moeders vanachter het struikgewas toeschieten, niet anders denkende of hun lievelingen baden in hun bloed. Als ze echter zien, dat dezen nog altijd in Wakenden welstand verkeeren, krijgen de wippers eenige oorvijgen of worden eens flink door elkaar geschud, om vervolgens meegesleurd te worden naar de vaders, die de schuldigen eerst een paar porren geven en dan eens laten drinken. Gedurende onze wandeling in dit aardsch para dijs, in dezen poëtischen tuin, in dit lustoord vol zoete geneugten, dat ons in den geest terug voert naar de stille dreven en bekoorlijke landouwen van het Grieksch Arcadia, zijn de meeste tafeltjes voor de deur der herberg bezet gewor den. Ginds zit nog altijd het gezelschap, dat we straks verlieten. De minnaars schijnen gul te zijn, want een viertal kruiken geeft bewijs van hun vrijgevigheid en van hun gezond verstand. Nu zijn ze bezig een paar groote schollen te koopen van een vrouw, uit Hebreeuwschen stam gesproten, een helder wijf, dat iederen Zondag nier post vat en bij elkeen bekend is onder den naam van Zwarte Saar". De Don Juans willen de harten der Julia's stormenderhand innemen en ze vervolgens barricadeeren, zoodat geen vijand daarin zal doordringen. Zij willen de oude lui voor den roof, aan hun huisgezin te plegen, schadeloos stellen. toch boerin bleef, hoe schalk den beeldsn\jder plagen en hoe goedhartig was zy tegenover Pechlerlehnl. In het tooneeltje met dien ouden man voor de Sennehüt, als z\j hem vraagt of hij denkt dat hare ouders haar te vondeling hebben gelegd, omdat zij haar niet liefhadden, en in het laatste bedrijf haar gesprek met hem als zij ontdekt heeft, dat zij zijn dochter is, waren schitterende blijkefl van haar talent. Zy had ook fraaie gelegenheid om uit te komen, want z\j is hoofdpersoon, niet der Herrgottschnitser. Hans Neuert (Pechlerlehnl), Carl Ernst (Paulf), Max Hofpauer fMuckl) traden naast haar het meest op den voorgrond. Zij spelen allen met toewijding, doch zonder overdrijving. Ieder der medespelenden weet op bewonderswaardige wyze zijn plaats. De regie moet in uitstekende handen zijn. Tot zelfs de personen, die bij de bruiloft op den achtergrond met hun rug naar het publiek aan een tafel zaten, namen een natuurlijke ongedwon gen houding aan. Het geheele tableau past als een bus in elkaar. Lotsel, de geitenjongen die altijd bedelt en in ieders schuppe kijkt of er ook nog wat bier in is, en Besl, de slome dienstmeid, die alleen door een duw in beweging is te bren gen, wekten de lachlust van het publiek op. Bijzonder aardig klonk het gezang van Nandl en ook de Schuhplattltanz had zooveel succes dat het publiek een herhaling vroeg. Ik geloof te mogen verzekeren dat het publiek, ongemeen talrijk opgekomen, de voorstelling met veel genoegen bijwoonde. De Duitschers, hier ter stede aanwezig, namen natuurlijk vele plaatsen in. Begie en mise-en-scène waren uitmuntend. Het stuk heeft weinig dramatische waarde, maar de zuivere natuurlijkheid van het vertoonde en de vertooners geeft er de groote bekoorlijkheid aan. De ongegeneerdheid en daarbij de trouwhartig heid van dat forsche bergvolk werden op ongekend ware wijze weergegeven. Dat hadden wij te verwachten en dat hebben wij genoten. De belangstelling van het publiek kan aan deze Duitsche tooneelisten verzekerd worden. FR. (*) Deze bijzonderheden zijn ontleend aan De Münchener en hun repertoire", van M. Horn; uitgave Nijgh & v. Ditmar te Rotterdam. HET JAAKLIJKSCHE MUZIEKFEEST AAN DEN NE DER-RIJN. Dit jaar was weder de beurt aan Dusseldorf. Het festival droeg n°. 67. In 1818 werd dit voor 't eerst ingericht, volgens eene overeenkomst tusschen Dusseldorp en Elberfeld ; daarop sloot zich in 1820 Keulen en in 1824 Aken bij de onderneming aan, waarvan in 1827 Elberfeld zich, uit gebrek aan een passend lokaal, terugtrok. Sedert dien tijd waren de Pinksterdagen steeds aan de »classische Werke der Tonkunst alterer und neuerer Zeit (gelijk de oude statuten zeggen)" gewijd. In de omwentelingsjaren omtrent 1830 en 1848 werd de opeenvolging gestoord, daarom zijn wij nu eerst aan n». 67. Oorspronkelijk was niet alleen het koor, maar waren ook de zangsolisten, uit Rijnlandsche krachten samengesteld. Het voordeel was het zelfde wat, op auder gebied, thans in OberAmmergau bestaat. Doordat de talenten der Rijnsteden in de overlevering der oratorium- en der gelijke concertmuziek waren opgevoed, troffen zij steeds den rechten toon der voordracht, welker miskenning niet vergoed kan worden door het krachtigste orgaan en het fijnste portamento, wanneer dit het onderscheid niet doet hooren tusschen Hannchen of Simon uit de Jahresx-eiten en Elias of Judas Machabaeus. De smaak van het publiek is bepaald in de laatste 10?12 jaren in dat opzicht achteruitgegaan. Terwijl men van den tooneelspeler, hetzij hij Veltman of Salvini, Mounet-Sully of Possart heete, steeds, met recht, de echte, rechte, hart en verstand bevredigende stembuiging en typische uitdrukking vergt en bewondert, worden de groote talenten" bij ge legenheden als de 'ertivals zonder afbieden met handgeklap overste otnd. Ge wist niet, dat onder deze groene linden diplomaten scholen, volleerd in de kunst om met weinig veel te winnen. Och, Amor droeg ten allen tijde een vossevel. Naast de diplomaten treffen we een ander ge zelschap aan: een ouden heer met zijn eega. De oude beer schijnt tot het talrijke gilde der gepensionneerden te behooren en heeft grooten eer bied voor uniformen en zeer weinig achting voor burgermansjassen, al draagt hij er zelf een ; een karaktertrek waarvan hij blijk geeft door een verachtelijken blik op de scholeters en door een vriendelijk knikje, vergezeld van een wuivend handgebaar, aan het adres van een paar onder officieren. Dezen beantwoorden den groet met het gebruikelijk saluut en een buiging, die be stemd is voor de bejaarde vrouw van den ouden heer. Ongelukkig echter knikt een der Julia's tegen de knappe krijgslieden, in de aieening dat de sierlijke buiging van dezen haar geldt; en als dit door haar galant wordt opgemerkt, neemt hij zijn hoed, staat, zonder een woord te spreken, op en aanvaardt de reis naar de stad tot verba zing van het geheele gezelschap, behalve van de schuldige dame, die betuigt, dat «die vent altijd zukke kure heeft en dat ze nou niks meer van hem wete wil''. Dewijl echter een dergelijke betuiging reeds tienmaal bij verschillende gele genheden uit haar mond vernomen is geworden, mogen we veilig aannemen, dat zij ze nog tien maal bij andere gelegenheden zal herhalen, tot eindelijk van »willen weten" of niets willen weten" geen sprake meer is en ze de »kuren" van haar heer en gemaal geduldig zal verdragen. Met een enkelen trek willen we de andere Zondagvierders nog schetsen. Daar links van de deur zitten drie oudjes met lange pijpen en lange jassen, bezig langwijlige gesprekken te voeren; wat verder twee klerken met groote zegelringen aan lange, magere vingers; dan een jonge man met een zeer kleurige das, waarop een kleurige speld, met een piquévest en bottines met knoopjes; hij schijnt aan bijziendheid In de laatste jaren hebben de neder-rijnsche comité's, met groote inspanning en na lang zoe ken, hier en daar een' kunstenaar en kunstenares opgevischt, welke het karakter der Pinkster-muziek eenigszins beter wist te vatten en uit te drukken; en zoo zij het hier ter eere van de Dusseldorpers gemeld, dat het solo-kwartet, uit de dames Sicherer en Spies, de heeren Litzinger uit Dus seldorp, (die gelukkig den beroemden Parzival Gudenus verving) en Perron, samengesteld (of schoon hier en daar toch nog niet eenvoudig genoeg; nu weer te plechtig, dan weer te zenuw achtig en te hartstochelijk) uitmuntte boven alle solo-kwartetten der laatste jaren. Dit jaar kreeg men wezenlijk genoeg voor zijn geld: den geheelen Elias, drie symphonieën (Mozart (Juplter), Schumann No. 3 in C, Beethovens 7e), vier Ouverturen" van opera's (Leonore No. 3, Anacreon (Oherubini), SommernaeUsfr«MTO(Mendelssohn), Benvenuto Cellini (Berlioz); bovendien nog twee groote concerten met orkest: Goldmark (violist Ch. Rosóe), Beethoven in C Moll (pianist B. Stavenhagen uit Berlijo). Bach en Handel waren slechts met kleinere zaken vertegenwoordigd, want in Dusseldorf is men wat meer modernist dan in Aken en Keu len. In de laatste twintig jaren kwam te Dus seldorf zelden een oratorium van Handel voor, terwijl Mias, enz. aldaar meermalen werd uitge voerd. Ook in Dusseldorf werd Schumann meer gevierd dan elders ; de componist was er dan ook een tijdlang muziekdirecteur. Van Bach werd (zeer gepast) de Pfingstcantate, van Handel slechts het Alleluja uit Esther (so praan-solo) uitgevoerd, wat in 1883 door Lili Lehmann te Keulen werd voorgedragen, doch slechts weinig muzikale waarde bezit een roulade-aria. Van Brahms kwam de zoogenaamde Shapsodie, Alt-solo met mannenkoor, voor, aanvangende met de woorden : »Aber abseits wer ist's ?" uit Göthe's Hanreise een interessante, ofschoon korte compositie. Doch welk een ongelukkige weltsehmenliche tekst: »Erst verachtet, nuu ein Verachter,... in ungenügender Selbstsucht," enz. Wij hebben behoefte aan gezonde, klare, har telijke teksten, op doorzichtige, lyrische herkentquellende muziek. De hedendaagsche Liedermusik is veelal met een en hetzelfde sop van neerslach tigheid overgoten, die de naaste verwante van de verveling, van de werkeloosheid, en de groot moeder van den zelfmoord is. Mej. Spies droeg de solo uitmuntend voor. Zij heeft die voorzeker met den componist gestudeerd, want hare »Lieder" op den derden dag hadden den alledaagschen trant van den hartstocht zonder hart. Wagner was goed bedeeld: Voorspel van het derde bedrijf Die Meistersinger, Wotans Abschied und Feucrzauber (Walküre); het beloofde »Am stillen Heerd" (Meistersinger) bleef met den zan ger (Gudehus) weg; slottooneel van de Meistersinger. 't Is eigenlijk een parodie, dat Wagner op het con cert doordringt. De groote componist heeft juist tot ideaal, ja tot voorschrift gegeven dat zijne tooneelwerken, met alle bijzonderheden en tooneelinrichtingen, kleeding, verlichting, verstopt orkest, don kere zaal, enz. enz. zouden worden uitgevoerd. En nu; op klaarlichten dag, met open en hoogge plaatst orkest, schetteren de trompetten en laat men de piccolo en de klokjes den Fciterzauber nabootsen, zonder doeken, zonder licht en duis ter, mir niehis, dir nichts, en schrijft eenvoudig in het tekstboekje »Hier gespt Wotan aan zijne dochter den helm dicht." Men zou in elkander geval van Ironie das Schicksals spreken. Zij die aan de godin van Wotan den hals willen laten afsnijden met het scheermes van den Barbiere, moeten bij zulke uitvoeringen (waarin het Wagner-stelsel met voeten wordt getreden) in hun vuistje lachen. Ref. dezes is niet tegen Wagner-op-net-concert, als middel van populari seering, maar anders is 't, als gezegd (voor hen die de opera's niet kennen), eene ware parodie, en ook een bederf. Wat nu verder van de voordracht te zeggen ? Hans Richter, de vermaarde Weener Kapellmeister, verstaat vooral Wagner en Beethoven tot in de kleinste bijzonderheden. Hunne werken te laboreeren, want hij bemerkt de twee oudjes niet, een man en een vrouw, op welke laatste hij veel ge lijkt, die aan den overkant van den weg voorbij wandelen en niet tot de haute volée behooren, daar de man schoenen flikt en de vrouw uit werken gaat en ten laatste nog een vader en een moeder met hun dochter, welke laatste voor on derwijzeres studeert en daarom thuis voor orakel geldt; zij geeft blijk van haar taalkennis door den vader te corrigeeren als deze eindelijk" voor «eigenlijk" zegt en van haar fijnen smaak door den neus op te trekken, als Zwarte Saar heur viscbjes en noten aanbiedt, tot groote ver wondering van mama, die thuis van eenige aversie voor scharretjes nooit iets heeft opgemerkt. Waar eenige menschen vergaderd zijn, om zich gezamenlijk of in groepjes te amuseeren, wordt de muziek te hulp geroepen om het ge not te verhoogen ; of wel de muziek dringt zich zelf op en speculeert op de gulheid en het me delijden, die altijd en overal gevonden worden bij lieden, die voor een wijle de zorgen des levens op zij hebben gezet. Zoo ook hier. Een harmonica-virtuoos treedt op en trekt en duwt uit zijn instrument een fantasie, waarvan de componist in levenden lijve voor u staat, en, hoewel deze geen ronscrratoire bezocht, schijnt hij toch met de bijzondere vormen der instru mentale muziek geheel vertrouwd te zijn, want zijn fantasie wil nu eens gelijken op een parap/irase dan weer op een rhapsodic. Na inning der centen met het classieke ftesschenbakje en het algemeen bekende zondaarsgezicht, treden twee zangeressen op, die op het program van een café-chantant zeker met Miss Zus en Friiulein Zoo zouden worden aangeduid, maar die hier in de vrije natuur geen mooiere namen dragen dan Kaatje en Betje. De eerste is bedeeld met een sopraan, de tweede met een alt en, wonderlijk genoeg, weten ze dit zelf niet niet eens. Mooi zijn haar stemmen niet, iet of wat schreeuwerig, maar de meisjes doen hun btst en dit verdient waardeering. kwamen daardoor (zoowel als Mozart) in het volle, heerlijke licht, met alle facetten en einde. looze prisma-stralen. Maar voorzeker in den, slotzin van n». 7 waren, gelijk bij gewone di recteurs, de blaasinstrumenten veel te schette rend en vermorselden het thema, door de Ie violen alleen gespeeld. De fout is gedeeltelijk aan Beethoven zelven toe te schrijven, die in de partituur de balans der krachten niet in de hand heeft genomen. Het concert van den meester, wat juist door groote genialiteit niet uitmunt, werd door Sta venhagen zeer bevredigend, doch zonder verhef fing, gespeeld. De beroemde Cadenz-plaats, waaraan zoovele pianisten (Rietz, Eubinstein, Hummel) hunne krachten beproefden, is altijd misselijk. Dat oponthoud stoort den indruk van het eerste allegro, want steeds blijft de spe ler er te lang bij verwijlen. Er behoort groote kunstenaarstact toe die Cadenz kort te maken, gelijk Beethovens eigen cadenzen in hetzelfde concert. De Weener violist speelde met zwier en fijn heid het niet onbehagelijke toonwerk van Gold mark, dat ongelukkig na den Fetterzauber kivam, en naast dien gloed mat en koel scheen. Daarmede kunnen wij sluiten. Wij maken nog even eene buiging voor den nieuwen Dusseldorfschen directeur Buths, wegens zijne leiding van Elias en de Pfingstcantate, en gaan nu snel eenige bekers Maiwein drinken, want wij ziju geheel verzadigd door een eetmaal waar zoovele groote hoofdschotels werden opgedischt. Dr. A. LA DAMNATION DE FADST, uitgevoerd door de Zangvereeniging Excelsior", op Dinsdag 3 Juni 1.1. in den Parkschouwburg. Excelsior" heeft met de uitvoering van dit werk het muzikale saisoen waardiglijk gesloten; het was eene uitvoering waarop deze vereeniging met recht trotsch kan zijn. Orer het werk zelf behoef ik hier ter plaatse niets te vermelden en slechts- te verwijzen naar het goed geschreven artikel voorkomende in het laatste nummer van het Maandblad voor Muziek, redactie Mr. H. Viotta, De solo-partijen werden vervuld door uitstekende kunstenaars; Marguérite werd gezongen door Mej. Pia von Sicherer; Faust door Ernest van Dijck; Méphistophélès door Emile Blauwaert en Brander door Jolran Schmier. Bovenaan stond voor mij Emile Blauwaert; ik kan mij moeieüjk denken dat deze partij beter zal kunnen worden vervuld. In 1882, bij de zeer goed geslaagde uitvoering van het werk onder Daniel de Lange, hoorde ik deze partij door Lauwers voordragen, doch kreeg toen niet dien geweldigen indruk als Blauwaert nu bij mij teweeg bracht. Het was natuurlijk dat de serenade" moest herhaald worden, (dit nummer is in deze party voor den zanger het glanspunt), maar nog grooter vond ik Blauwaert in den Course a Vabime; zün as tv, peur, het hop hop waren meesterlijk n zullen zeker bij allen die tegenwoordig waren een onvergetelijken indruk achtergelaten hebben. Ernest van Dijck stond waardiglijk naast Blau waert ; de partij van Fawst biedt veel gelegen heid voor den zanger tot schitteren; enkele oogenblikken wilde van Dijck blijkbaar te veel geven, maar alles wat hij gaf bleef toch nog schoon. De Imocation a la nature en het Duo met Marguérite, vooral het slot van dit laatste Au vrai bonheur pres de moi tu vas naitre, Viens!" werden prachtig gezongen! Hoe wei nig zangers verheugen zich in het bezit van zulk een prachtig orgaan! Mejufvrouw Pia von Sicherer sloot zich voldoende bij bovenbesproken zangers aan om een goed geheel te verkrijgen. Hare uitspraak van den Franschen tekst liet wel wat te wenschen over, zoo ook een enkele maal de zuiverheid, doch veel schoons gaf zij toch te genieten; zeer goed beviel mij de voordracht der romance D'amour Vardente flamme en de wyze waarop zij hare partij in het Duo met Faust ten gehoore bracht. Den heer Johan Schmier een woord van dank voor de wijze waarop kij het Chanson de Brander Eerst begint de sopraan en zegt, dat zij zich, wil verkleeden als een »fier jonkman" en dienst wil nemen als matroos, ten einde haar geliefde te zoeken »al in die verre Oos". Zij heeft echter vernomen, dat er te Batavia een schip ligt op de ree", dat nu bevaren zal de woeste, wilde zee." Dan zegt de alt, dat het schip is aangekomen maar zonder den dapperen held", die door de Atjineezen wreedaardig is geveld." Daarop zingen beiden een roerend duo, waarin komt van Atjin, het graf van zoo menig schoon jonkman," die nooit zijn lief meer ziet, dat hij in tranen achterliet," waarom de meisjes dan ook besluiten er nooit of te nimmer heen te gaan. De zon is onder. De oude lui met de lange jassen wandelen langzaam stadwaarts en zetten hun verhaal van de tiendaagsche ruzie voort onder gedurig stilstaan en getik van den spreker op den derden knoop van de jas des hoorders. De vaders en moeders hebben na lang zoeken en schreeuwen hun lievelingen bij elkaar gekregen en sleepen ze nu aan jas en rok naar huis. Zoetjes aan verdwijnen allen, die wij onder de boomen in den tuin of voor de deur der herberg zagen, waar de witte slooven nu bezig zijn de restantjea bier weg te werpen en de enkele centen te tel len, die zij van den een of anderen vrijgezel als fooi mochten ontvangen. In de gelagkamer zien wij bij het ontstoken licht een paar boeren zit ten, die het druk hebben over de aanstaande ver pachting en de varkensziekte. En als ook wij stadwaarts gaan en langs de haag van den tuin wandelen, waar een brandende lantaarn aan een boom bengelt en een rossig licht verspreidt, dan hooren we een zoet gefluister en denken: Indien dit bosge slappen con, Wat melden 't al vryage.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl