Historisch Archief 1877-1940
D
VOOR
trir DE HERINNERINGEN VAN
EEN GENEESHEER.
'j . door ENNIUB.
?_ L ? Lorsque f enfant para/ït f
K 'Wanneer men ziet onder welke hygiënisch
" , ongunstige verhoudingen de groote massa van
"" iet volk leeft; hoe juist zij, die het meest en
,<|«BL zwaarsten arbeid moeten verrichten het
xainst en de slechtste kwaliteit van voedsel
er? langen, hoe zij het minst worden beschut tegen
de'ongunstige invloeden van weer
enjaargefrjde en in de slechtste woningen zijn
geJiuisvest, dan voelt men iets als wrevel bij
de angstvallige zorg voor leven en
gezond'J»«d,die wordt aangeraden in geschriften of
door geneesheeren en niet zelden wordt toege
past ten bate van het overig deel der burgerij.
, En ziende hoe het deel van het volk,
dat door den allesverdringenden eisch naar
' *t dagelijksch brood genoopt wordt afstand
te doen van alle gezondheidsmaatregelen en
voorzorgen, nochtans in 't leven blijft en zich
lichamelijk voldoende ontwikkelt, leert men
de cynische uitspraak begrijpen, dat ge
neeekunst en hygiëne, al zij zijn heilzaam
Topr den individueelen mensch, verderfelijk
moeten worden geacht voor 't menschelijk
geslacht. In plaats toch dat de lichamelijk
«wakkeren te gronde gaan, zoo luidt het
? verder, worden zij met behulp dezer
weten«chappen kunstmatig in 't leven behouden
en krijgen de gelegenheid zich voort te
planJen en door de wet der overerving den aan
leg tot zwakte en ziekelijkheid te bestendigen
»iet alleen, maar op den duur tot type te
.Vormen en als een vast kenmerk te doen
toortbestaan.
Het groote publiek, de lezers van soort
gelijke geschriften hebben er geen flauw
Begrip van hoe dat minbedeelde volk zich
ia engeren kring beweegt, wat het huiselijk
leven is van daglooners en arbeiders, van
d^e nijvere werkbijen in werkplaatsen, fa
brieken en op het veld, uit wier handen ten
slotte bijna alles te voorschijn komt, hetgeen
de overige burgerij aan stoffelijke zaken
noodig heeft voor haar bestaan of voor haar
wenechelijk is tot veraangenaming van het leven.
Te goeder trouw somwijlen, uit boosaar
digheid niet zelden, doch meestal uit gemak
zucht en om zich er van af te maken en
Eet geweten te sussen, hoort men onmiddel
lijk galmen over wangedrag, liederlijkheid en
dronkenschap, luiheid en gebrek aan spaar
zaamheid enz. enz., wanneer nu en dan
istaaïtjes van de ellende dier bevolking wor
den aan 't licht gebracht. Dat niet bij uit
zondering, maar als regel de toestand van
dat werkvolk ellendig is, kaa en wil men
niet gelooven.
Evenmin, dat van gezelligheid in huiselijken
kring, van vooruitgang in beschaving en ont
wikkeling, van kieschheid en zedelijk gevoel
en soortgelijke ideale gevoelens, die wij voor
alle medeburgers zouden willen eischen, geen
sprake kan zijn, wanneer den geheelen dag
en den een na den anderen, week in en
week uit, jarenlang van geslacht tot geslacht,
alle huisgenooten moeten ingespannen wor
den om met handenarbeid zooveel te verdie
nen dat de maag met voedsel kan worden
gevuld.
een examen gedaan, we kunnen niet eens
lezen! maar daarom juist is onze blik te scher
per ? op de dikwijls voor u stervelingen zoo
onleesbare mensehen!
En de aardgeesten lachen hun zonderlingen
lach boosaardig en weemoedig; vroolijk
en ernstig, al naar gelang van het oor dat
hun gelach verneemt.
Vele jaren zijn soms in het mensehenleven
als n dag. Die dag kan echter lang zijn,
drukkend lang, al beweert men dat de een
tonige gang van het leven, dit korter doet
schijnen.
Vondt gij dat, jonge harten die de wereld
zoudt willen invliegen en gekerkerd zijt
door dwang? Vindt gij het, oude harten, die
gén illusies meer hebt, noch levenskracht?
Neen, gij vindt het niet bedenkt dat
aardgeesten thans aan het woord zijn, en
?wijt niemand anders de stoute bewering die
volgt: gij vindt het niet, maar ge hebt
den moed niet om te durven twijfelen aan
machtspreuken, want de eerbied voor do
autoriteit is nog uit geen enkel menschelijk
wetboek geschrapt! Dezelfde menschen die
heden met een fijn glimlachje verzekeren
dat men uit de mond der kinderkens de
waarheid hoort, verzekeren u morgen met
het wetboek der stelsels in de hand dat zij
aan 't hoogste gezag van A. en B. en C.
niet zouden willen twijfelen.
O Aardgeesten ! waar voert ge ons heen,
en hier hier, staan wij aan een sterfbed....
Juist daarom, zoo fluistert een allerkleinst
dwergje met een allerwijst gezicht, juist
daarom dacht ik aan dat andere. Wij
staan hier bij het sterfbed van een
dwaalbegrip.
Daar lag zij, de schoone vrouw, met haar
koude gelaatstrekken als uit marmer ge
beiteld. En bij haar doodbed stond het nog
levend begrip haar man. Maar een
jeugdige gestalte knielde en liet hare tra
nen den vrijen loop, want de jeugd vergeeft
Het kost werkelijk moeite voor wien 't nooit
van naderbij gezien heeft om zich in te
denken in 't leven van gezinnen, waar b.v.
de kinderen zoolang te bed moeten blijven,
totdat moeder hun armzalige plunje heeft
gewasschen en weer gedroogd, waar, als het
gezin zich uitbreidt, een hokje moet getim
merd worden, half boven, half in het var
kenskot, ten einde weer een slaapplaats te
maken voor een paar kinderen; waar een
oude grootmoeder geduldig op een stoofje
zittend, een geheelen nacht waakt op 't stroo
bij 't varken, om op te passen, dat het dier
zijn biggen niet plat ligt; waar aan een kind
van zeven jaren den gauschen dag de zorg
wordt toevertrouwd voor vier broertjes en
zusjes (de jongste drie maanden oud), omdat
vader en moeder beiden een uur ver moeten
gaan werken en dan juist n gulden hebben
verdiend, wanneer zij 's avonds thuis komen.
Hoe de kinderen onder dat volk het dag
licht aanschouwen : hoe »de gewichtigste ure
der vrouw", zooals dichters zoo roerend kun
nen zingen, in deze klasse der maatschappij
wordt geëerd, wil ik doen zien met een paar
voorbeelden, genomen uit velen van dezelfde
soort; ik zou het »eeu blik in de kraam
kamer" kunnen noemen.
I.
»Zie zoo! vrouwke, alweer een flinke jon
gen!" Met deze woorden pakte ik den nieu
wen wereldburger op, die met mijne assistentie
zooeven het licht had gezien en reikte hem
over aan een buurvrouw, die de welwillend
heid had om, voor een kop koffie met een
paar beschuiten tot belooning, den dienst
van baker te verrichten.
Trouwens zij was gewoon in de geheele
buurt deze taak op zich te nemen, om daar
door althans nog van tijd tot tijd iets voor
eigen nooddruft te verdienen, sedert zij door
rheumatiek en een gebrek aan de oogen niet
meer in staat was andere bezigheden voor
den kost te verrichten.
Dat reiniging en verdere verzorging der
pasgeborenen bij deze hulp wel iets te kort
schieten, valt niet in 't oog in zulk eene om
geving, waar toch altijd van alles te kort
komt. De wieg, in dit geval, was een
botermandje, de kindskorf een »bukkingben", ge
vuld met eenige versleten doeken, die als
luren dienst moesten doen en een paar
bleekgewasschen ponnetjes, die duidelijk genoeg
bij een half dozijn voorgangers hadden ge
diend. Als waschbekkeii voor de kleine
werd de pot genomen, waarin de vrouw de
aardappels had willen koken voor haar man
en de kinderen, als zij, de een van 't land,
de anderen uit schojl thuis kwamen; zij had
echter nu geen tijd meer gehad om ze te
schillen ; buurvrouw-baker zou het nu straks
wel doen, als de kleine «opgepoetst" was. Ik
zelf vond gelukkig een vollen emmer water om
mij af te spoelen en een pasgewasschen
blauwlinnen werkschort van de vrouw als handdoek.
»'k Wou, dat gij hem had t, dokter!" klonk
het half-lachend mij uit de bedstee tegen,
en op mijn uitroep: »Tuttut! dat meen je
niet, moederke!" liet de vrouw volgen:
»Niet mcenen, mijnheer ? waarachtig wel!
alles, wanneer een snaar van het warme,
edele hart wordt aangeraakt. En ook, zij
weende, de arme Félice, omdat zij niet harts
tochtelijk beweenen kon. Toen zij na lange
poos het hoofdje ophief, was hij verdwenen.
Zij kon hierover niet verwonderd zijn en
toch zij zuchtte als diep teleurgesteld
want de jeugd hoopt altijd en verwacht zelfs
warmtegloed van marmer.
Alle bekeeringen zijn mogelijk voor de
geloovigen .... Maar de kabouters kennen
het hart der menschen en weten dat dit
kleine werktuig bij sommigen totaal stroef
of lam is geworden?, als de ijdelheid of de
hoogmoed er onophoudelijk een en hetzelfde
radertje om en om draaide en daarmee al
zóó vroeg begon dat de fijne kiemen van de
natuur gansch en al werden vermorseld.
Maar vertel toch, vertel toch verder gij
aardgeestjes! Ge weet immers wel dat de
gewichtige menschen tegenwoornig nooit tijd
hebben, dan alleen als zijzelven aan't woord
zijn. Het laatste fluistert de kabouter, die
veel van een kind heeft dat men enfant
terrible noemt. Ja de toeschouwer stampt
met stokken en hakken en roept: la piccc !
la pii'ce !
Wel nu dan zij werd begraven.
Eenzamer dan liet was, kon het niet wor
den in het somber kasteel. Er kwam een
gouvernante die aan alle eischen van het
vormelijkste bestaan kon voldoen en oud ge
noeg was om als duenna van een schoone
jonkvrouw uitstekend geschikt te zijn. Zij
was niet goedhartig, maar goedaardig ...
O goede menschen! gij moest eens weten
welk een hemelsbreed onderscheid de kabou
ters maken tusschen die twee hoedanighe
den. Kabouters zijn geen geleerden, zij zijn
kinderen. Zal een kind ooit zeggen: och wat
is die ezel, dat schaap, die eend, die gans
goedhartig! En nooit heeft een luchtgeest
iets qw.daardigs gelegd in een groote ziel
vol verheven, warme natuur. Dat Félice
onze sprookjes verstond, dat redde haar van
Bij ons worden 't toch altijd maar sukkels
en gijlui kunt ze den kost geven, wij niet."
»Kom, kom! eten is er altijd nog wel;''
meende ik op deze verzuchting te moeten ant
woorden, om haar tot bedaren te brengen,
hoewel ik zelf maar al te zeer van de waar
heid harer woorden overtuigd was.
»Eten, mijnheer, als de man het alleen
moet verdienen met twaalf stuivers voor zes
monden, ja! aardappels met azijn of wat
mosterd; daar wordt je vet van.;'
»Nou, kijk dan diejongenjmeniggrootedame
zou er jaloersch van zijn, zoo dik en gezond
ziet hij er uit." En inderdaad voor de
zooveelste maal gaf ik met dit gezegde uitdruk
king aan mijne verwondering, dat in zulk
eene omgeving, bij zulk eene noodzakelijke
verwaarloozing van alles wat maar den naam
kan dragen van voorzorgsmaatregelen, bij
zulk eene gebrekkige voeding der moeder,
een kind zich toch kan ontwikkelen en ge
boren worden, terwijl het 't kenmerk van
gezondheid meedraagt op ieder kuiltje van
zijn mollige armen en beenen, op ieder duim
breed van zijn lichaam.
Onwillekeurig deed zich de moedertrots
nu ook hooren: »Ja! mijnheer, gezond zijn
ze, goddank ! allemaal 'k wil maar zeggen,
't is te veel voor ons soort van menschen ;
we moesten nooit meer als zoo'n stuk of
twee, drie krijgen."
»Dat wil :k niet ontkennen, moederke,"
moest ik natuurlijk antwoorden, »en nu, houd
je een beetje bedaard en blijf, als 't kan, een
dag of wat te bed liggen."
»Als 't kan, dat zeg je wel, mijnheer! dat
zit er voor ons niet aan en daar kunnen we
niet tegen ook! morgen zal buurvrouw de
boel nog wat komen opredderen, heeft ze
beloofd, doch als ik zoo goed beu als de
vorige keer, kan zij dan wel wegblijven ook!
Laat ze nu maar een bakje koffie zetten,"
rammelde het vrouwke voort, »'k heb nou al
honger en dorst allebei; toe, mijnheer, er
ligt nog een kantje brood op de onderste
plank in de spint, geef me dat even."
'k Voldeed natuurlijk aan het verzoek
en toen ik nog eens mijn vermaning her
haalde om zich wat rustig te houden, ook
als de kinders meteen thuis kwamen (er
was, zooals vanzelf spreekt, slechts n ver
trek) en de deur uitging, zag ik hoe de
kraamvrouw gretig de witte tanden sloeg in
een stuk oudbakken droog tarwebrood. Dat
extra maal op een ongewoon tijdstip, zoo
aanstonds gevolgd door een kop slappe kof
fie, was blijkbaar de eenige versnapering,
die de vrouw kon te beurt vallen, na al de
pijn en inspanning der laatste stonden.
II.
Nu ik de vijftig achter den rug heb en
iet of wat corpulent begin te worden, moet
ik het wat langzamer aanleggen, doch 'k had
?
indertijd een viuggen stap en weinige per
sonen konden rnij gemakkelijk bijhouden
wanneer ik,mijn route maakte langs de pa
tiënten in de buitenpolders.
't Kwam mij dien nacht te pas toen een
van de arbeiders aldaar mij voor zijn vrouw
kwam halen; 'k geloof niet dat ik inij an
ders warm had kunnen houden.
geestelijken dood dat hield het onbe
stemd verlangen, hoe verterend het soms
gloeide in haar fijn besnaarde ziel, levend en
wekkend en scherpte te meer haar gedachten
naarmate de werkelijkheid die trachtte af te
stompen. Tot hoogen, hoogen prijs wordt
in de mensclienziel de onsterfelijke gave der
gedachte geboren, tot den prijs alleen van
mateloos lijden, van nameloos wee. Bij jeug
digen spreekt die smart uit vochtig glan
zende oogeu; bij ouderen wordt zij verbor
gen onder de sluiers van den berusteiiden
en zegevierenden glimlach.
Félice ontvluchtte zooveel zij kon hare
gouvernante, en zocht de eenzaamheid die
haar met duizend stemmen toesprak.
Zij telde zestien jaren toen op zekeren
morgen haar vader haar in zijn kamer riep.
Zij zat tegenover hem en vormde een grout
contrast met den strengen, stijven man die
met zeker welgevallen haar trekken gade
sloeg en berekeningen maakte waarvan hij
de slotsom zou meedeelen.
xFélice," sprak hij, »koop meer zaken waar
jonge dames behagen in scheppen, en min
der boeken en platen. Een boek is een
boek, en in mijn bibliotheek vindt ge alle
ridderromans, de geschiedenis van den adel,
boeken over wapeukunde en veel merkwaar
digs omtrent ons oud geslacht. Ik begrijp
niet Félice, hoe ge zoo weinig of eigenlijk
geen belang stelt in heraldiek. Hoe is 't
mogelijk! Uw beide ouders gingen op in
die heerlijke, belangrijke studie."
Hij zweeg, een antwoord wachtend, maar
Félice wendde het hoofdje naar den kant
van liet open venster; had daar een zilver
lachje, een spottend lachje geklonken ? Zij
durfde hare oogen niet opslaan en bloosde.
Zij schaamde zich over hare verbeelding.
Maar zij had zich niets verbeeld het lieve
kind. De geest uit het naburige bosch,
voor wien evenmin als voor een onzer, af
stand bestaat had geluisterd, en het
zilDe volle maan scheen helde* aan een
geheel wolkloozen hemel, zoodat men den
langen, glin sterenden kiezel weg over den
dijk, die bijna twintig voet hoog was/als
een breed zilveren lint voor zich zag; geen
boom en geen huisje wierp eenige schaduw
over dezen weg of verbrak daardoor het
eentonige vergezicht voor ons; letterlijk
niets hield ook slechts voor een kort
oogenblik den snerpenden noordoostenwind tegen,
die ons van ter zijde in 't gezicht woei en
om zoo te zeggen dwars door de kleeren
heen het bloote lijf wist te raken. Ik her
haal het, slechts door mijn vluggen gang
geloof ik in dien nacht mij voor bevriezen te
hebben bewaard. Een dikke duffel en flinke
wollen onderkleeren hebben daarbij natuur
lijk meegeholpen en voor iemand, die niet
bij ervaring bekend is niet de ijzersterke
huid van de proletariërs en hunne daardoor
veroorzaakte ongevoeligheid, moet het een
raadsel zijn hoe de man naast mij in
zijn versleten jasje en zijn korte dunne
broek, die om een paar magere beenen flad
derde, niet van koude verging.
Na een loop van drie kwartier ongeveer
kwamen wij aan een groepje huizen, onder
ling een minuut of vijf van elkander gele
gen. Een der laatsten was dat van mijn
geleider en evenals de anderen gebouwd
tegen de helling van den dijk.
Een onbeschrijfelijk mengsel van allerlei
walmen kwam mij tegemoet, toen ik de deur
opende en met die deur, zooals bij al zulke
arbeiderswoningen, onmiddellijk in het eenige
woon- en slaapvertrek kwam, voor deze ge
legenheid natuurlijk kraamkamer meteen.
't Is de gewoonte bij zulke menschen om
de grootere kinderen bij zoo'n omstandig
heid naar buiten te sturen en de kleintjes
het huis uit te dragen en bij de buren te
brengen. Bij de hevige kou, die er heerschte,
viel daaraan niet te denken, omdat de naaste
buren toch nog te ver waren; de geheele
familie huisde dus nog onder 't zelfde dak.
Twee jongens sliepen op zolder onder de
pannen. Op den vloer in een der hoeken
van 't vertrek was door een paar planken
een kleine ruimte afgetimmerd, waarin een
meisje van zeven en een van vijf jaren la
gen, een stuk van een gordijn, was tegen
den muur gespijkerd en hing over haar
heen, zoodat het gezicht door de kamer en
in de bedstede van de moeder, vlak er te
genover, benomen was. In deze zelfde bed
stee naast de kraamvrouw lag nog een meisje
van ongeveer een jaar of drie en in een
krib aan het voeteneind het jongste kind,
ruim een jaar oud; een buurvrouw, als
baker fungeerende, voltooide het gezelschap.
De uitwasemingen van al deze personen,
meest allen met hun kleeren te bed lig
gende, vermengden zich met den walin der
steenkolen in een plattebuiskachel, waarop
een ketel water stond te stoomen en waar
uit bij iedere draaiing van den wind de
rook naar buiten sloeg. De verlichting hielp
door hare eigenaardige inrichting nog zeer
bijzonder mee om de atmospheer in het lage
vertrek te verpesten. De gewone lamp was
stuk, men had nu een medicijnfleschje ge
nomen en gevuld met petroleum, op den hals
veren spotlachje was door Félice gehoord.
Gelukkig bedwong zij haar lust om hem te
gemoet te vliegen en bleef zitten op haar
laag stoeltje, door vrees geboeid. De groote
man vervolgde: «Waarom antwoordt gij niet
Félice, ik heb plan u over een paar jaren
aan het hof voor te stellen. Gij moet daar
schitteren door schoonheid en naam, en
zult voor de hoogsten een begeerlijke partij
zij»-'.'
Zij sloeg droomerig de oogen op; even zag
zij haar vader aan; toen rustte haar blik
door het venster op de kleurrijke verte en
alle planten en alle bloemen schudden het
hoofd en zagen haar medelijdend aan; een
groote blauwe vlinder vloog naar binnen, en
streek neer op Félices schouder. Zoo zat zij
daar Psyche gelijk.
»Ecn schitterende partij zult ge zijn," her
haalde hij en dan op de blazoenen wijzend:
»de keus zal aan zijn, Félice."
Nog antwoordde zij niet. Hare oogen
waren vochtig toen zij die eenmaal op haar
vader richtte en bijna fluisterend vroeg:
»Vader, liadt ge niet liever een zoon gehad
dan mij?"
De vleugels van den vlinder trilden.
Félice verstond zijn sympathie.
De baron was niet voorbereid op die
vraag; doch als gold zij iets zeer gewoons,
zeide hij : »Ik was teleurgesteld maar,"
en hij stond op, nam hare hand, voerde baar
mede naar de schitterendste der wapenborden
en vervolgde: »ik was teleurgesteld maar
gij kunt die teleurstelling tot een groot ge
luk maken, want gij zult mij een naam
brengen die zich. verbinden mag met den
mijnen, dien gij zult blijven voeren. Begrijpt
ge mij Félice ?""
»Ja vader," klonk het zoo schuchter, dat
hij 't nauwelijks verstond. Hij boog zich stijf
en vormelijk en kuste haar op het voor
hoofd.
Verschrikt vloog de vlinder het venster uit.
(Wordt vervolgd.)