De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 15 juni pagina 2

15 juni 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D VOOR trir DE HERINNERINGEN VAN EEN GENEESHEER. 'j . door ENNIUB. ?_ L ? Lorsque f enfant para/ït f K 'Wanneer men ziet onder welke hygiënisch " , ongunstige verhoudingen de groote massa van "" iet volk leeft; hoe juist zij, die het meest en ,<|«BL zwaarsten arbeid moeten verrichten het xainst en de slechtste kwaliteit van voedsel er? langen, hoe zij het minst worden beschut tegen de'ongunstige invloeden van weer enjaargefrjde en in de slechtste woningen zijn geJiuisvest, dan voelt men iets als wrevel bij de angstvallige zorg voor leven en gezond'J»«d,die wordt aangeraden in geschriften of door geneesheeren en niet zelden wordt toege past ten bate van het overig deel der burgerij. , En ziende hoe het deel van het volk, dat door den allesverdringenden eisch naar ' *t dagelijksch brood genoopt wordt afstand te doen van alle gezondheidsmaatregelen en voorzorgen, nochtans in 't leven blijft en zich lichamelijk voldoende ontwikkelt, leert men de cynische uitspraak begrijpen, dat ge neeekunst en hygiëne, al zij zijn heilzaam Topr den individueelen mensch, verderfelijk moeten worden geacht voor 't menschelijk geslacht. In plaats toch dat de lichamelijk «wakkeren te gronde gaan, zoo luidt het ? verder, worden zij met behulp dezer weten«chappen kunstmatig in 't leven behouden en krijgen de gelegenheid zich voort te planJen en door de wet der overerving den aan leg tot zwakte en ziekelijkheid te bestendigen »iet alleen, maar op den duur tot type te .Vormen en als een vast kenmerk te doen toortbestaan. Het groote publiek, de lezers van soort gelijke geschriften hebben er geen flauw Begrip van hoe dat minbedeelde volk zich ia engeren kring beweegt, wat het huiselijk leven is van daglooners en arbeiders, van d^e nijvere werkbijen in werkplaatsen, fa brieken en op het veld, uit wier handen ten slotte bijna alles te voorschijn komt, hetgeen de overige burgerij aan stoffelijke zaken noodig heeft voor haar bestaan of voor haar wenechelijk is tot veraangenaming van het leven. Te goeder trouw somwijlen, uit boosaar digheid niet zelden, doch meestal uit gemak zucht en om zich er van af te maken en Eet geweten te sussen, hoort men onmiddel lijk galmen over wangedrag, liederlijkheid en dronkenschap, luiheid en gebrek aan spaar zaamheid enz. enz., wanneer nu en dan istaaïtjes van de ellende dier bevolking wor den aan 't licht gebracht. Dat niet bij uit zondering, maar als regel de toestand van dat werkvolk ellendig is, kaa en wil men niet gelooven. Evenmin, dat van gezelligheid in huiselijken kring, van vooruitgang in beschaving en ont wikkeling, van kieschheid en zedelijk gevoel en soortgelijke ideale gevoelens, die wij voor alle medeburgers zouden willen eischen, geen sprake kan zijn, wanneer den geheelen dag en den een na den anderen, week in en week uit, jarenlang van geslacht tot geslacht, alle huisgenooten moeten ingespannen wor den om met handenarbeid zooveel te verdie nen dat de maag met voedsel kan worden gevuld. een examen gedaan, we kunnen niet eens lezen! maar daarom juist is onze blik te scher per ? op de dikwijls voor u stervelingen zoo onleesbare mensehen! En de aardgeesten lachen hun zonderlingen lach boosaardig en weemoedig; vroolijk en ernstig, al naar gelang van het oor dat hun gelach verneemt. Vele jaren zijn soms in het mensehenleven als n dag. Die dag kan echter lang zijn, drukkend lang, al beweert men dat de een tonige gang van het leven, dit korter doet schijnen. Vondt gij dat, jonge harten die de wereld zoudt willen invliegen en gekerkerd zijt door dwang? Vindt gij het, oude harten, die gén illusies meer hebt, noch levenskracht? Neen, gij vindt het niet bedenkt dat aardgeesten thans aan het woord zijn, en ?wijt niemand anders de stoute bewering die volgt: gij vindt het niet, maar ge hebt den moed niet om te durven twijfelen aan machtspreuken, want de eerbied voor do autoriteit is nog uit geen enkel menschelijk wetboek geschrapt! Dezelfde menschen die heden met een fijn glimlachje verzekeren dat men uit de mond der kinderkens de waarheid hoort, verzekeren u morgen met het wetboek der stelsels in de hand dat zij aan 't hoogste gezag van A. en B. en C. niet zouden willen twijfelen. O Aardgeesten ! waar voert ge ons heen, en hier hier, staan wij aan een sterfbed.... Juist daarom, zoo fluistert een allerkleinst dwergje met een allerwijst gezicht, juist daarom dacht ik aan dat andere. Wij staan hier bij het sterfbed van een dwaalbegrip. Daar lag zij, de schoone vrouw, met haar koude gelaatstrekken als uit marmer ge beiteld. En bij haar doodbed stond het nog levend begrip haar man. Maar een jeugdige gestalte knielde en liet hare tra nen den vrijen loop, want de jeugd vergeeft Het kost werkelijk moeite voor wien 't nooit van naderbij gezien heeft om zich in te denken in 't leven van gezinnen, waar b.v. de kinderen zoolang te bed moeten blijven, totdat moeder hun armzalige plunje heeft gewasschen en weer gedroogd, waar, als het gezin zich uitbreidt, een hokje moet getim merd worden, half boven, half in het var kenskot, ten einde weer een slaapplaats te maken voor een paar kinderen; waar een oude grootmoeder geduldig op een stoofje zittend, een geheelen nacht waakt op 't stroo bij 't varken, om op te passen, dat het dier zijn biggen niet plat ligt; waar aan een kind van zeven jaren den gauschen dag de zorg wordt toevertrouwd voor vier broertjes en zusjes (de jongste drie maanden oud), omdat vader en moeder beiden een uur ver moeten gaan werken en dan juist n gulden hebben verdiend, wanneer zij 's avonds thuis komen. Hoe de kinderen onder dat volk het dag licht aanschouwen : hoe »de gewichtigste ure der vrouw", zooals dichters zoo roerend kun nen zingen, in deze klasse der maatschappij wordt geëerd, wil ik doen zien met een paar voorbeelden, genomen uit velen van dezelfde soort; ik zou het »eeu blik in de kraam kamer" kunnen noemen. I. »Zie zoo! vrouwke, alweer een flinke jon gen!" Met deze woorden pakte ik den nieu wen wereldburger op, die met mijne assistentie zooeven het licht had gezien en reikte hem over aan een buurvrouw, die de welwillend heid had om, voor een kop koffie met een paar beschuiten tot belooning, den dienst van baker te verrichten. Trouwens zij was gewoon in de geheele buurt deze taak op zich te nemen, om daar door althans nog van tijd tot tijd iets voor eigen nooddruft te verdienen, sedert zij door rheumatiek en een gebrek aan de oogen niet meer in staat was andere bezigheden voor den kost te verrichten. Dat reiniging en verdere verzorging der pasgeborenen bij deze hulp wel iets te kort schieten, valt niet in 't oog in zulk eene om geving, waar toch altijd van alles te kort komt. De wieg, in dit geval, was een botermandje, de kindskorf een »bukkingben", ge vuld met eenige versleten doeken, die als luren dienst moesten doen en een paar bleekgewasschen ponnetjes, die duidelijk genoeg bij een half dozijn voorgangers hadden ge diend. Als waschbekkeii voor de kleine werd de pot genomen, waarin de vrouw de aardappels had willen koken voor haar man en de kinderen, als zij, de een van 't land, de anderen uit schojl thuis kwamen; zij had echter nu geen tijd meer gehad om ze te schillen ; buurvrouw-baker zou het nu straks wel doen, als de kleine «opgepoetst" was. Ik zelf vond gelukkig een vollen emmer water om mij af te spoelen en een pasgewasschen blauwlinnen werkschort van de vrouw als handdoek. »'k Wou, dat gij hem had t, dokter!" klonk het half-lachend mij uit de bedstee tegen, en op mijn uitroep: »Tuttut! dat meen je niet, moederke!" liet de vrouw volgen: »Niet mcenen, mijnheer ? waarachtig wel! alles, wanneer een snaar van het warme, edele hart wordt aangeraakt. En ook, zij weende, de arme Félice, omdat zij niet harts tochtelijk beweenen kon. Toen zij na lange poos het hoofdje ophief, was hij verdwenen. Zij kon hierover niet verwonderd zijn en toch zij zuchtte als diep teleurgesteld want de jeugd hoopt altijd en verwacht zelfs warmtegloed van marmer. Alle bekeeringen zijn mogelijk voor de geloovigen .... Maar de kabouters kennen het hart der menschen en weten dat dit kleine werktuig bij sommigen totaal stroef of lam is geworden?, als de ijdelheid of de hoogmoed er onophoudelijk een en hetzelfde radertje om en om draaide en daarmee al zóó vroeg begon dat de fijne kiemen van de natuur gansch en al werden vermorseld. Maar vertel toch, vertel toch verder gij aardgeestjes! Ge weet immers wel dat de gewichtige menschen tegenwoornig nooit tijd hebben, dan alleen als zijzelven aan't woord zijn. Het laatste fluistert de kabouter, die veel van een kind heeft dat men enfant terrible noemt. Ja de toeschouwer stampt met stokken en hakken en roept: la piccc ! la pii'ce ! Wel nu dan zij werd begraven. Eenzamer dan liet was, kon het niet wor den in het somber kasteel. Er kwam een gouvernante die aan alle eischen van het vormelijkste bestaan kon voldoen en oud ge noeg was om als duenna van een schoone jonkvrouw uitstekend geschikt te zijn. Zij was niet goedhartig, maar goedaardig ... O goede menschen! gij moest eens weten welk een hemelsbreed onderscheid de kabou ters maken tusschen die twee hoedanighe den. Kabouters zijn geen geleerden, zij zijn kinderen. Zal een kind ooit zeggen: och wat is die ezel, dat schaap, die eend, die gans goedhartig! En nooit heeft een luchtgeest iets qw.daardigs gelegd in een groote ziel vol verheven, warme natuur. Dat Félice onze sprookjes verstond, dat redde haar van Bij ons worden 't toch altijd maar sukkels en gijlui kunt ze den kost geven, wij niet." »Kom, kom! eten is er altijd nog wel;'' meende ik op deze verzuchting te moeten ant woorden, om haar tot bedaren te brengen, hoewel ik zelf maar al te zeer van de waar heid harer woorden overtuigd was. »Eten, mijnheer, als de man het alleen moet verdienen met twaalf stuivers voor zes monden, ja! aardappels met azijn of wat mosterd; daar wordt je vet van.;' »Nou, kijk dan diejongenjmeniggrootedame zou er jaloersch van zijn, zoo dik en gezond ziet hij er uit." En inderdaad voor de zooveelste maal gaf ik met dit gezegde uitdruk king aan mijne verwondering, dat in zulk eene omgeving, bij zulk eene noodzakelijke verwaarloozing van alles wat maar den naam kan dragen van voorzorgsmaatregelen, bij zulk eene gebrekkige voeding der moeder, een kind zich toch kan ontwikkelen en ge boren worden, terwijl het 't kenmerk van gezondheid meedraagt op ieder kuiltje van zijn mollige armen en beenen, op ieder duim breed van zijn lichaam. Onwillekeurig deed zich de moedertrots nu ook hooren: »Ja! mijnheer, gezond zijn ze, goddank ! allemaal 'k wil maar zeggen, 't is te veel voor ons soort van menschen ; we moesten nooit meer als zoo'n stuk of twee, drie krijgen." »Dat wil :k niet ontkennen, moederke," moest ik natuurlijk antwoorden, »en nu, houd je een beetje bedaard en blijf, als 't kan, een dag of wat te bed liggen." »Als 't kan, dat zeg je wel, mijnheer! dat zit er voor ons niet aan en daar kunnen we niet tegen ook! morgen zal buurvrouw de boel nog wat komen opredderen, heeft ze beloofd, doch als ik zoo goed beu als de vorige keer, kan zij dan wel wegblijven ook! Laat ze nu maar een bakje koffie zetten," rammelde het vrouwke voort, »'k heb nou al honger en dorst allebei; toe, mijnheer, er ligt nog een kantje brood op de onderste plank in de spint, geef me dat even." 'k Voldeed natuurlijk aan het verzoek en toen ik nog eens mijn vermaning her haalde om zich wat rustig te houden, ook als de kinders meteen thuis kwamen (er was, zooals vanzelf spreekt, slechts n ver trek) en de deur uitging, zag ik hoe de kraamvrouw gretig de witte tanden sloeg in een stuk oudbakken droog tarwebrood. Dat extra maal op een ongewoon tijdstip, zoo aanstonds gevolgd door een kop slappe kof fie, was blijkbaar de eenige versnapering, die de vrouw kon te beurt vallen, na al de pijn en inspanning der laatste stonden. II. Nu ik de vijftig achter den rug heb en iet of wat corpulent begin te worden, moet ik het wat langzamer aanleggen, doch 'k had ? indertijd een viuggen stap en weinige per sonen konden rnij gemakkelijk bijhouden wanneer ik,mijn route maakte langs de pa tiënten in de buitenpolders. 't Kwam mij dien nacht te pas toen een van de arbeiders aldaar mij voor zijn vrouw kwam halen; 'k geloof niet dat ik inij an ders warm had kunnen houden. geestelijken dood dat hield het onbe stemd verlangen, hoe verterend het soms gloeide in haar fijn besnaarde ziel, levend en wekkend en scherpte te meer haar gedachten naarmate de werkelijkheid die trachtte af te stompen. Tot hoogen, hoogen prijs wordt in de mensclienziel de onsterfelijke gave der gedachte geboren, tot den prijs alleen van mateloos lijden, van nameloos wee. Bij jeug digen spreekt die smart uit vochtig glan zende oogeu; bij ouderen wordt zij verbor gen onder de sluiers van den berusteiiden en zegevierenden glimlach. Félice ontvluchtte zooveel zij kon hare gouvernante, en zocht de eenzaamheid die haar met duizend stemmen toesprak. Zij telde zestien jaren toen op zekeren morgen haar vader haar in zijn kamer riep. Zij zat tegenover hem en vormde een grout contrast met den strengen, stijven man die met zeker welgevallen haar trekken gade sloeg en berekeningen maakte waarvan hij de slotsom zou meedeelen. xFélice," sprak hij, »koop meer zaken waar jonge dames behagen in scheppen, en min der boeken en platen. Een boek is een boek, en in mijn bibliotheek vindt ge alle ridderromans, de geschiedenis van den adel, boeken over wapeukunde en veel merkwaar digs omtrent ons oud geslacht. Ik begrijp niet Félice, hoe ge zoo weinig of eigenlijk geen belang stelt in heraldiek. Hoe is 't mogelijk! Uw beide ouders gingen op in die heerlijke, belangrijke studie." Hij zweeg, een antwoord wachtend, maar Félice wendde het hoofdje naar den kant van liet open venster; had daar een zilver lachje, een spottend lachje geklonken ? Zij durfde hare oogen niet opslaan en bloosde. Zij schaamde zich over hare verbeelding. Maar zij had zich niets verbeeld het lieve kind. De geest uit het naburige bosch, voor wien evenmin als voor een onzer, af stand bestaat had geluisterd, en het zilDe volle maan scheen helde* aan een geheel wolkloozen hemel, zoodat men den langen, glin sterenden kiezel weg over den dijk, die bijna twintig voet hoog was/als een breed zilveren lint voor zich zag; geen boom en geen huisje wierp eenige schaduw over dezen weg of verbrak daardoor het eentonige vergezicht voor ons; letterlijk niets hield ook slechts voor een kort oogenblik den snerpenden noordoostenwind tegen, die ons van ter zijde in 't gezicht woei en om zoo te zeggen dwars door de kleeren heen het bloote lijf wist te raken. Ik her haal het, slechts door mijn vluggen gang geloof ik in dien nacht mij voor bevriezen te hebben bewaard. Een dikke duffel en flinke wollen onderkleeren hebben daarbij natuur lijk meegeholpen en voor iemand, die niet bij ervaring bekend is niet de ijzersterke huid van de proletariërs en hunne daardoor veroorzaakte ongevoeligheid, moet het een raadsel zijn hoe de man naast mij in zijn versleten jasje en zijn korte dunne broek, die om een paar magere beenen flad derde, niet van koude verging. Na een loop van drie kwartier ongeveer kwamen wij aan een groepje huizen, onder ling een minuut of vijf van elkander gele gen. Een der laatsten was dat van mijn geleider en evenals de anderen gebouwd tegen de helling van den dijk. Een onbeschrijfelijk mengsel van allerlei walmen kwam mij tegemoet, toen ik de deur opende en met die deur, zooals bij al zulke arbeiderswoningen, onmiddellijk in het eenige woon- en slaapvertrek kwam, voor deze ge legenheid natuurlijk kraamkamer meteen. 't Is de gewoonte bij zulke menschen om de grootere kinderen bij zoo'n omstandig heid naar buiten te sturen en de kleintjes het huis uit te dragen en bij de buren te brengen. Bij de hevige kou, die er heerschte, viel daaraan niet te denken, omdat de naaste buren toch nog te ver waren; de geheele familie huisde dus nog onder 't zelfde dak. Twee jongens sliepen op zolder onder de pannen. Op den vloer in een der hoeken van 't vertrek was door een paar planken een kleine ruimte afgetimmerd, waarin een meisje van zeven en een van vijf jaren la gen, een stuk van een gordijn, was tegen den muur gespijkerd en hing over haar heen, zoodat het gezicht door de kamer en in de bedstede van de moeder, vlak er te genover, benomen was. In deze zelfde bed stee naast de kraamvrouw lag nog een meisje van ongeveer een jaar of drie en in een krib aan het voeteneind het jongste kind, ruim een jaar oud; een buurvrouw, als baker fungeerende, voltooide het gezelschap. De uitwasemingen van al deze personen, meest allen met hun kleeren te bed lig gende, vermengden zich met den walin der steenkolen in een plattebuiskachel, waarop een ketel water stond te stoomen en waar uit bij iedere draaiing van den wind de rook naar buiten sloeg. De verlichting hielp door hare eigenaardige inrichting nog zeer bijzonder mee om de atmospheer in het lage vertrek te verpesten. De gewone lamp was stuk, men had nu een medicijnfleschje ge nomen en gevuld met petroleum, op den hals veren spotlachje was door Félice gehoord. Gelukkig bedwong zij haar lust om hem te gemoet te vliegen en bleef zitten op haar laag stoeltje, door vrees geboeid. De groote man vervolgde: «Waarom antwoordt gij niet Félice, ik heb plan u over een paar jaren aan het hof voor te stellen. Gij moet daar schitteren door schoonheid en naam, en zult voor de hoogsten een begeerlijke partij zij»-'.' Zij sloeg droomerig de oogen op; even zag zij haar vader aan; toen rustte haar blik door het venster op de kleurrijke verte en alle planten en alle bloemen schudden het hoofd en zagen haar medelijdend aan; een groote blauwe vlinder vloog naar binnen, en streek neer op Félices schouder. Zoo zat zij daar Psyche gelijk. »Ecn schitterende partij zult ge zijn," her haalde hij en dan op de blazoenen wijzend: »de keus zal aan zijn, Félice." Nog antwoordde zij niet. Hare oogen waren vochtig toen zij die eenmaal op haar vader richtte en bijna fluisterend vroeg: »Vader, liadt ge niet liever een zoon gehad dan mij?" De vleugels van den vlinder trilden. Félice verstond zijn sympathie. De baron was niet voorbereid op die vraag; doch als gold zij iets zeer gewoons, zeide hij : »Ik was teleurgesteld maar," en hij stond op, nam hare hand, voerde baar mede naar de schitterendste der wapenborden en vervolgde: »ik was teleurgesteld maar gij kunt die teleurstelling tot een groot ge luk maken, want gij zult mij een naam brengen die zich. verbinden mag met den mijnen, dien gij zult blijven voeren. Begrijpt ge mij Félice ?"" »Ja vader," klonk het zoo schuchter, dat hij 't nauwelijks verstond. Hij boog zich stijf en vormelijk en kuste haar op het voor hoofd. Verschrikt vloog de vlinder het venster uit. (Wordt vervolgd.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl