Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBtAÏD VOO» NÉBERLAND.
DE KUNST OP DE HAAGSCHE
TENTOONSTELLING.
II.
Eene -beschaafde dame doch leek In de kunst,
de Haagsche Tentoonstelling bezocht, zei
l: »Als ik die grof geschilderde dingen
? de overzijde mijner woning in het huis van
iiidfn. overbuur zag hangen, dan zou ik ze
mis«ooien mooi vinden." Deze kenschetsing is even
fUrdig .?!? die van den Nederlands eken
Speeta?'|pr, diéop een plaat een rondventer ver
toont met loupes voor de Tentoonstelling van
'"?«dde; kunst in Pulchri Studio en verrekijkers
Toor die van lerende kunstenaars aan den
Boschkant.
Welken afstand zon men niet moeten nemen
?B dooi de ruwe vegen en smeren, waarmee
4e heer Breitner een mistigen avond op een
(blgkbaar de Dam met zijne Trams) heeft
llen uitdrukken, niet gehinderd te worden ?
EB als men op dien afstand post gevat heeft,
web kunstgenot verschaft ons dan die
ongerederde smeerboel, welke voor mij slechts als
ividuct van decoratieve kunst waarde heeft ?
Zeier, de mistige avond Is goed uitgedrukt, en
4e -werking van de tramlichten door den nevel
j^iist waargenomen, doch is deze verdienste
voor een doek van dien omvang voldoende?
Vergelyk met dezen Dan bij avond eens »De
fbun te Amsterdam" van onzen Van der
Hey4en op de Tentoonstelling van oude kunst in
Fttlchri Studio. Welk eene smaakvolle
nauwlemiigheid en bewonderenswaardige techniek,
Itelk eene kunst van schilderen, van op
bekoorJ^ke wijze de werkelijkheid in al hare interessante
etails weer te geven tegenover de voorgaande
slordigheid en onbehouwen ruwheid van dezen
Baodernen kleurenmenger. Hoe stijgt dan de
artisticiteit van den oud-Hollandsehen schilder
tegenover den moderne, die zoo in alle opzichten
Whoort tot de richting, welke Albert Wolff
tieple des impotent*, de school der onmachtigen
pt heeft. »De impressionisten c. s." zoo
ongeveer gezegd, »zij die het eigenlijke
«etiilderên niet verstaan, maar die zich met
' schilderkunst bezig houden, zonder smaak te
kebben voor het voltooien (l'achevé), voor den
vorm en voor de l ij u enz., maken gezamenlijk de
school der onmachtigen uit. Zij zouden wel iets
fcelers leveren als zij maar konden, maar zij zijn
aiet bjj machte om iets af te maken en te vol
tooien, wat zij slechts ten halve begrijpen."
I$jj andere jongeren wederom, die ernstige
studiën gemaakt hebben en die zouden kunnen
«lagen indien zij het langs den eenvoudigen weg
?oijhten, openbaart zich een zucht naar excen
triciteit. Men wil met alle geweld van zich doen
?preken, de deur van den tempel des roems
forcoeren, openloopen en men levert iets sterk
ia het oog springends. Van deze leer schijnt de
leer Jan Veth te zijn. De beeltenis van Doctor
de Vrij met den blauwen baard eu de luiers om
déj'kamerjapon, is zeer geschikt om iemand eene
Bftcbtmerrie te bezorgen ; de man lijkt, maar
aeoals aene caricatuur lijkt op het origineel. De
andere bloedelooze facie eener oude dame, op
«enen arm steunende, welke het meest op een
stuk leverworst gelijkt, biedt eveneens een pover
?taaltje aan van de kunst van dezen
conterfeiter. Ziel en gevoel toont de schilder
ontegen«eggelijk in beide portretten te bezitten, maar
wanneer men het stoffelijk omhulsel verder zoo
'?tiéfvaderlijk behandelt, mag het betwijfeld
worden, of vele goede burgers lust zullen
hebken, hunne aldus gekarikaturiseerde trekken aan
dm lachlust hunner nazaten over te leveren.
Denk eens aan de beeltenissen van Moreelse,
van de Neijs, Maes e. a. op de tentoonstelling
van Pulchri Studio, eu vestig dan uw blik op
deze mislukte producten.
Of lieve_r, trek die vergelijking niet zoover,
staar bezie de beeltenissen, door Josselin de
Jong op de Haagsche tentoonstelling
ingezon?é*n. »Gala-portretten", heeft deze of gene partij
ganger ze met een zweem van ironie genoemd.
, Gala-portretten zijn het ia geenerlei opzicht,
want Jhr. de Stuers, wiens sprekende gelijkenis
ieor een ieder erkend wordt, poseert daar niet
voor zijn portret in een of andere deftige, ge
zochte houding, zooals men portretten onder
Lodewijk XIV schilderde, maar is rustig, zoo
? natuurlijk mogelijk, in zijn studeerkamer
geieten. ' Mevrouw B., het andere portret, munt
trit door elegance en bevalligheid. Beide
por. Vetten zijn op die degelijke, smaakvolle wijze
geschilderd, welke breed blijft, zonder in klein
geestigheid of in ruwheid te ontaarden. Josselin
«e Jong is, voor mij, met Thérèse Schwartze,
de portretschilder, wien men met gerustheid het
schilderen van zijn portret kan opdragen. Beiden
verstaan die kunst; beiden hebben te goeden
«maak en te groote ervaring, om met de would-be
oorspronkelijkheid der jeugdige beeldstormers
amen te gaan.
> Het zittend meisjesfiguurtje van Thérèse
Schwartze, Pensive is meer eene >genre»schilderij
dan een portret; het zou echter het laatste ook
kunnen wezen. Als zoodanig heeft het kopje
met dat aschblonde haar, kortom het geheele
schilderij voor mij iets zeer bekoorlijks. Ware
de -achtergrond niet zoo dik en zwaar, het geheel
zou er door winnen.
Juist die achtergrond op Bisschop's portret is
K»o bijzonder artistiek, het fraaist misschien wel
tan de geheele beeltenis. Ontegenzeggelijk valt
J»et portret zelf van graaf van Limburg Stirum
te prijzen, en maakt het zich vooral merkwaar
dig- van den achtergrond los. Ook met het
sterke lieht dat Bisschop doet vallen op zijne
figuren, is dit kunststuk begiftigd. De roode
wang is mij echter te steenachtig en uit den
geschilderden mensch spreekt mij te weinig leven.
Doch welk een rembrandtieken achtergrond en
welk een heerlijk licht en bruin heeft de kun
stenaar hi dit portret ten toon gespreid.
Bisschop bracht een schitterend licht en don
ker te weeg, zonder onbesuisde vegen en
klodders, zooals juffrouw Robertson dit m het Steegje
«oo onverholen doet. Ook hier geldt de waar
schuwing : glisse», mortels, n'appuyex* pas!
Xnijp uwe oogen half dicht, zoodat ge door de
«ogharen ziet, en na die kunstmatige beschou
wingswijze zal u het schitterend lichteffect in dat
steegje treffen. Werkelijk, dat is met eene kracht
weergegeven, die der schilderesse alle eer aandoet.
Doch voor mg blijft het nog een embryo; die
muren, welke nu op omvallen staan, moeten nog
gerestaureerd worden; het vrouwtje, de baal goed
of wat het dan ook wezen moge, moet nog tot
klaarheid gebracht worden; eerst dan zal het
Steegje voor mij, en eene ontzaglijke menigte
achter mij, van schets tot schilderij gepromo
veerd zijo.
Mesdag, hoe breed hij ook schilderen moge,
waartoe trouwens ook zijn studieveld aanleiding
geeft, bezondigt zich toch nooit aan zulke los
bandigheden. In zijn Novemberavond aan het
strand te Scheveningen, trouwens een zeer om
vangrijk doek, dat reeds daarom zekeren afstand
vordert, beschikt zijn machtig penseel over al
de kracht van des kunstenaars opvatting. Mes
dag's' kunst is echter grillig; zijne muze
speelt hem wel eens parten; ditmaal heeft zij
hem echter bijzonder goed gediend. Mesdag's
gevolgj echtgenoote, broeder en schoonzuster,
allen in het Sc. Lucasgild opgenomen, zijn dit
maal minder waardige adjudanten.
Aan Mesdag's rechterzijde heeft een schilderij,
wiens maker geenszins de ultra-moderne begin
selen huldigt, de verontwaardiging, de spot en
de ontembare hekelzucht der
impressionistenpennen opgewekt. Ik erken, dat het «volksdrama"
van den heer Carpentier geen der qualiteiten
bezit, zonder welke eene schilderij in den
exclusieven bond der impressionisten geen kans
heeft van toegelaten te worden. Het is
met zorg en kennis geteekend, van de ge
laatsuitdrukking en handeling der figuren
is zeer veel studie gemaakt, en het drama
tisch toonet-1 maakt op den beschouwer,
ondanks het «'«-^impressionisme van den kun
stenaar, groote impressie. Kan de stand van den
aanblaffenden hond beter en natuurlijker worden
weergegeven ? Zou Snijders dat den modernen
schilder verbeterd hebben? Is de figuur vanden
plotseling oprijzenden wilddief niet naar het leven
bespied, en het oudje, dat den schelm in bedwang
zoekt te houden, niet naar waarheid gegeven?
Niemand zal den heer Carpentier als een
colorist roemen, daarvoor staan hem zijne harde
kleuren en schelle tegenstellingen borg maar
ieder onpartijdig beschouwer en beoordeelaar zal
in deze voorstelling een groot talent van com
positie en van dramatische kracht waardeeren.
Waardeering is het echter juist, die geheel en
al ontbreekt aan diegenen, die hunne pen aan
de ultra-moderne richting verpand hebben, en
van de objectiviteit eens beschouwers niet het
allerminste begrip hebben.
Dit aan te toonen, in verband met deze ten
toonstelling, zal het onderwerp uitmaken van
het slotartikel van uwen
's Gravenhage. FEANCESCO.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
Meer dan n kunstliefhebber zal zijn oogen
vergast hebben aan hetgeen de laatste weken voor
n van de winkelramen van de heeren Scheltema
en Holkema op het Rokin te zien is geweest.
Eerst die statige sobere Neuhuis, die moeder met
het zieke kind op den schoot; nu dat volle rijke
zeegezicht van Jacob Maris. En de plaats, waar
deze beide stukken zijn te zien geweest, zal voor
eerst niet ledig worden van nieuwe kunstwerken
van dergelijken aard, De heer E. J. van
Wisselingh toch, in den Haag, de bekende gedistin
geerde kunstkoopor van het Buitenhof, heeft met
de heeren Scheltema & Holkema onderhandelingen
gevoerd, waarvan dit voor het Amsterdamsche
publiek en de weinige, maar hopen we, talrijker
wordende Amsterdamsche verzamelaars, het
heuchelyke resultaat zal blijven, dat in een der lo
kalen van deze firma een voortdurende expositie
zal te zien zijn van afwisselende gedeelten der rijke
kunstverzameling van den heer v. Wisselingh en
dat voor een der winkelramen een stuk daaruit zal
worden tentoongesteld. Hopen we dat met dit
feit een nieuwe periode moge aanbreken in den
smaak en in de keuze der Amsterdamsche ver
zamelaars. Zoude hun achterlijkheid misschien
niet voor een groot deel te wijten zijn aan hun
onbekendheid met het beste wat door de
Hollandsche artisten wordt geleverd of door enkele
kenners uit den vreemde wordt geïmporteerd?
Men verzoekt mij te melden, dat Tholen dezen
keer geen bijdrage in de portefeuille der Nederl.
Etsclub heeft gehad (zie deze rubriek in het vorig
nummer), omdat deze kunstenaar geen lid meer
der vereeniging is.
Tegelijk maak ik van de gelegenheid gebruik
om de drukfeil van het vorig nummer te verbeteren.
Het in de aankondiging van het Ets-AIbum ge
drukte Kaiser, moet, zooals de meesten begrepen
hebben, Karsen zijn.
Wy vernemen dat de heer Ph. Zilcken bezig
is etsen te maken naar eenige schilderijen der
oude-kunst-tentoonstelling, die op Pulchri Studio
te zien is. Het zullen etsen zijn, o. a. naar Wou
werman, Vermeer, Ruysdael, Rembrandt enz. De
volgende maand zal een catalogus verschijnen met
een zestal proeven.
Verleden Donderdag is men begonnen een der
grootste Belgische particuliere kunstverzamelingen
onder den hamer te brengen. Het is die van
wijlen den heer Prosper Crabbe, die zijn loopbaan
begon als journalist en haar eindigde als
vijftienmalig-millionnair. Zij bevatte stukken van
Rubens, Frans Hals, Potter, Rembrandt, Ruysdael,
Greuze en onder de nieuweren, van Corot,
Fromentin, Leys, Meissonier, Dupré, Rousseau, Troyon,
Alfred Stevens en Delacroix.
Over een andere Belgische kunstverzameling,
die van -wijlen den heer Praet, is het Louvre
in onderhandeling, om haar in haar geheel over
te nemen.
Het vijfde Album van Caran d'Ache is bij den
uitgever Pion te Parijs verschenen. Het bevat
vooral karikaturen uit het Militaire Leven.
G. S.
EEN IERSCHE ROMAN.
In het werkje Irish Wrongs and English Re
medies, een verzameling opstellen over de lereche
quaestie, geschreven ia de jaren van 1881?1887
en bijeengebracht door R. Barry O'Brien, vindt
men op de lyst van voor Ierland belangrijke boe
ken onder de schetsen en novellen, welke een
goede schildering van het lerscheleven en karak
ter geven o. a. genoemd Hurrish, a Study door
miss Emily Lawless. In het algemeen is in ons land
de kennis van de Ieren, van het doel en de beteekenis
van hun stryd tegen Engeland, grootendeels slechts
genomen uit enkele dagbladartikelen, te opper
vlakkig, dat men niet gretig de hand uitstrekt
naar een boek, dat luidens bevoegde getuigenis
een juist beeld ontwerpt van de Ieren, hun ka
rakter en hun levenswijze. Met de gansch niet
gemakkelijke taak Hurrish in vloeiend, zuiver
Nederlandsen over te brengen belastte zich op
verzoek van mr. N. G. Pierson, die hiervoor zyn
erkentelijkheid door een kleine voorrede" be
wust, mej. Anna Bok, dezelfde jonge dame die
ook Castte Daly, eveneens een lerschen roman,
vertaalde. In zijn inleidend woord deelt de heer
Pierson mede, dat de Engelsche geschiedschrijver
Lecky hem op Hurrish opmerkzaam maakte, wijl
hij geen werk kende, waarin de eigenaardigheden
van het lersche volkskarakter en de verschillende
uitingen van dat karakter beter waren geteekend.
Na deze dubbele aanbeveling van tot oordeelen
bevoegde personen acht ik het geen te gewaagd
stuk enkele oogenblikken de aandacht van de
lezers van het Weekblad voor Hurrish te vragen.
De goed geslaagde studie" van Emily Law
less verplaatst ons te midden van een volk, dat
niet alleen aanspraak heeft op aller belangstelling
maar de middelen bezit en toepast, gewettigde
en niet gewettigde, om haar op zich te vestigen.
Eeuwen lang hield Engelsche hebzucht en
heerschzucht Ierland omkluisterd; de tyd is echter aan
gebroken, dat de ? gevangene bezig is zich los te
wringen en zijn cipier bedreigt. Ireland blocks
the way, zoo heet het sedert jaren voor de En
gelsche politieke en sociale ontwikkeling. Zoolang
de lersche eisenen niet zijn ingewilligd:
zelt'regeering en oplossing der landquaestie, wordt de staat
kundige toestand van het machtige Britsche Rijk
door Ierland behcerscht, het land der hartstoch
ten en der armoede". Het is vooral deze eene
zijde van de lersche quaestie, het agrarisch vraag
stuk, dat als de roode draad door Hurrish loopt
en in zijn invloed op het karakter der Ieren en
hun maatschappelijken toestand aan het licht
treedt.
De geschiedenis van Hurrish O'Brien, pachter
van een hoeve, speelt in Clare, het graafschap dat
als 't ware het middelpunt vormt van de groote
worsteling sedert een aantal jaren tusschen
de nationale Ieren en de vreemde," de Engelsche
regeering gestreden. Clare heeft altijd een eersten
rang ingenomen in tijden, dat lersche wanhoop
zich lucht gaf in afschrikwekkende daden. Het
afbranden van schuren, het martelen van on
schuldige dieren, het belagen en vermoorden van
gehate personen lokten in geen ander deel van
Ierland zoo herhaaldelijk en zulke strenge dwang
maatregelen uit. In geen graafschap trad kaptein
Moonlight ooit zoo ongestraft en krachtig op als
in Clare. In de hoofdstad van Clare, te Ennis, in
dezelfde stad waar Hurrish terecht staat, sprak
Parnell in 1879 zijn historische woorden, welke
van zoo'n machtigen invloed zijn geweest op de
verhouding tusschen landheer en pachter in Ierland
Op de vraag hoe te handelen tegenover den
man, die een hoeve betrekt, waaruit een ander
was verdreven, wijl hij weigerde de hooge pacht
te betalen, door den landlord gevorderd, antwoordde
Parnell: Gij moet hem uw deur sluiten; gij moet
hem met den vinger nawijzen, wanneer gij hem
op den weg tegenkomt, gij moet hem aanwijzen
in de straten der stad, in de winkels, op de markt,
in het bedehuis; gij moet hem onverbiddelijk al
leen laten, hem afzonderen alsof hij een
melaatsche was."
Tegen zulk een geminachte, die de hoeve pacht,
waaruit een ander verdreven is, vergrijpt zich
Hurrish, die van het echt Keltische temperament
is: prikkelbaar, bewegelijk, gevoelig, doch wien de
tijgerachtige wraakzucht van het ras ontbrak. Hij
pleegt dan ook den moord op zijn vyand Mat
Brady louter uit zelfverdediging, doch de omstan
digheden zijn van dien aard dat zijn daad al het
uiterlijke van een agrarischen moord heeft.
Zonder dat het schrikbewind, dat ontastbaar en
onzichtbaar, maar daarom niet minder werkelijk
over Clare zijn scepter zwaait, door de schrijfster
nader geschilderd wordt, gevoelt men deze ge
weldige, duistere macht het geheele boek door de
daden en gedachten der optredende personen, de
geschetste toestanden heheerschen. Op de eerste
bladzijden reeds is er sprake van de hoeve, waar
uit een niet betalend pachter verdreven is. Bij de
gedachte alleen, dat er iemand in staat zou zijn
deze hoeve te betrekken, barst de oude, door
nationalen haat half krankzinnige Bridget in de on
heilspellende bedreiging los: Al wie Mick
Maloney's deur ingaat, komt er op zijn rug weer
uit, en dat verdient hij ook, en ik zou hetzelfde
zeggen, al zouden twintig van mijn eigen zoons
zoo iets willen doen!"
Weinige bladzijden verder verhaalt de oude
Bridget haar zoon met duivelachtigen lust van
een van die verschrikkelijke misdaden, waardoor
Ierland, het door eeuwenlange onderdrukking ge
teisterde, tot wanhoop gebrachte land, telkens en
telkens zijn wraak uit op zijn geweldenaars, Het
gehoorzaamt daarmede aan die groote macht der
ongeschreven wet, die voor eiken nationalen Ier
gebod is.
Een greep midden uit het zoo fel bewogen
volksleven in Ierland is de tocht van den gevan
gen Hurrish naar Ennis. Uit Engelsche tijd
schriften kent men de voorstelling, uit Engelsche
dagbladen de beschrijving van den Ier, die we
gens zijn overtreding tegen de wet, naar den
kerker wordt gevoerd. Op een kar gezeten, met
een flink gewapenden politiedienaar naast zich,
meerdere tegenover of achter zich, is hij in het oog
van den vreemdeling een gewoon misdadiger, in dat
zijner landgenooten een martelaar voor de goede
zaak." Uit de huizen, waarlangs de sombere op
tocht gaat, komen ylings de bewoners, de mannen
juichen den gevangene toe, de vrouwen schreeu
wen, spuwen den agenten in het gezicht en bal
len woedend de vuist. Plotseling, op een eenzame
plaats van den weg verschijnt een der dienaren
van het schrikbewind en biedt den martelaar"
zy'n hulp aan. De dreigende trompen der gewe
ren van de agenten jagen hem geen angst aan,
een handdruk aan den gevangen man en de on
bekende is even plotseling weder verdwenen. Er
behoort een welversneden pen en een scherpe
opmerkingsgave toe om die gebeurtenissen uit
het lersche volksleven met zulke levendige kleu
ren te schilderen als de schryfster van Hurrish
doet, nergens is het koloriet te schril of te zwak.
De beschrijving van de gerechtszaal te Ennis met
haar gepruikte, deftige, beweginglooze gezichten der
rechters; haar woeste opeengehoopte, opgewonden
toeschouwerschaar; het verhoor der kleine be
schroomde Alley, door de gebaren der booze Bridget
bijna dood van angst; de gewichtige, van eigenwaan
opgeblazen persoonlijkheid van den Engelschen
rechtsgeleerde; de uitwerking van het niet schul
dig" der jury op die honderden halt verwilderde
mannen en vrouwen, de echt lersche uitbarsting
van volkshaat en volksvreugde, de terugtocht van
Hurrish en Alley, de oude Bridget en den pries
ter naar huis, dit alles zijn even zoo vele beel
den uit de werkelijkheid.
De verschillende uitingen van patriotisme b\j
de Ieren, door Emily Lawless weergegeven,
vormen een gamma van vaderlandslievende gevoe
lens, echte en valsche. De lersche nationale haat
tegen al wat Engeland is in zyu gedrochtelykste
gestalte verpersoonlijkt in de bloeddorstige
oude Bridget; zy behoort tot die lersche figuren,
welke naar gelang de nationale beweging een
meer georganiseerd karakter en zelfbewuster doel
heeft gekregen, meer op den achtergrond geraken.
Tamheid is het kenmerk van het patriotisme van
Hurrish; de heldenfeiten van de jongens" prik
kelen hem niet tot navolging, integendeel werken
zij verkoelend. Hem schonk slechts genot de
vroolijke zijde van het patriotisme: het gedruisch,
de volksmenigte, de opwinding, de wapperende
vaandels, de nieuwe tinnen pieken, de heerlijke
mergdoordringende, onuitputtelijko woordenvloed
van zyn gekozen leiders." Niets meer dan een
middel om persoonlijke voorrechten te verkrygeii
is het patriotisme van den ijdelen, zelfzuchtigen
en heerschzuchtigen Morry Brady, den daruly
onder de landelijke Ieren van het boek. Anders
dan van deze allen is de vaderlandsliefde van den
ouden Phil Rooney, het type der bijna uitgestor
ven vaderlanders, tijdgenooten van de helden
van 1848; anders ook weer de liefde van vader
Denahy tot zijn vaderland. Tegenover hen en
niettemin hun verwant door zijn liefde voor Ier
land staat de geplaagde lersche landlord, majoor
O'Brien. Alle goede en kwade eigenschappen van
het lersche volkskarakter vindt men in deze per
sonen vereenigd: de luiheid en vuilheid, de on
verdraagzaamheid en wraakzucht naast de aan
hankelijkheid en trouw aan grond en landgenooten,
dichterlijkheid en gevoeligheid, kinderlijk geloof
in bijgeloof ontaardend. Innig medegevoel wordt
gewekt met een volk, dat door eigen en anderer
bchuld zooverre ten achter bleef in beschaving en
materieele welvaart.
Tegen den somberen achtergrond van het ver
haal verschijnt het beeld van de zachte, teedere
Alley als een liefelijke verschijning uit betere
oorden.
Eén zijn de Ieren van miss Lawless met den
grond waai op zij leven. De hut van Hurrish staat
in de voor vreemden onherbergzame streek van
noordelijk Clare, de Burren genaamd, maar deze
reeks kale lage heuvelen, tusschen welks spleten
en kuilen slechts eenig gras groeit, deze verlaten
streek is een bewoonbaar, aantrekkelijk plekje
aarde voor Hurrish en de zijnen, want evenals in
het karakter van het lersche volk ligt in de Bur
ren iets vreemds, zonderlinga, onbeschrijfelijks.
Bijzonder fraai zijn in Hurrish de natuurbe
schrijvingen ; het waas van somberheid, dikwijls
leegheid, dan weder van rust en vrede, dat over
de Burren ligt, vloeit zacht ineen met de
stemmiugcn der menschen, die er leven.
Is Hurrish een nuttig en interessant boek als
schets van lersche toestanden; het is tegelijker
tijd als letterkundige studie een mooi en een
boeiend boek.
Henr. v. d. M.
BRIEVEN VAN MULTATüLI.
(Ingezonden.)
De uitgave van Multatuli's brieven is een
goede daad.
Niet, omdat nu de nieuwsgierigheid bevredigd
wordt van velen, die M. tijdens zijn leven las
terden, verachtten, benijdden of bedilden; ook
niet, omdat sommigen die brieven »mooi" zullen
vinden, godbetert; maar omdat nu boven al die
bekrompenheid, kleinzieligheid, laagheid uit de
belasterde persoon hoog wordt uitgeheven, hoog
boven allen uit: Zie, zóó was bij!
»Die Hülle fiillt ab von der Seele, und du
kannst sie betrachten in ihrer schonen Nacktheit.
Da sind keine Flecken, nur Wunden".
Hoe zijn deze woorden uit het begio van
Heine's Meinoiren van toepassing op Multatuli!
Nur Wunden. Deze brieven leggen ze voor
ons bloot. Men moet geleefd hebben, intens ge
leefd, om alles te kunnen voelen, om te begrijpen
wat hier geleden is ! En het hier geschilderde
lijden was nog slechts de aanvang van die bit
tere Odussee, waarvan Derde en Vierde Bundel
ons verhalen.
Verwonderd staat men telkens over dat buiten
gewoon optimisme, telkens en telkens boven al
die treurigheid uitkomende.
Zoo dikwijls is het tegendeel beweerd: M.
maakte het zichzelf en anderen moeielijk; al
zijn handelingen waren slechts grillen van het
oogenblik; de geheele Havelaarszaak is een op
geschroefd kabaal geweest; Duymaer van Twist
was een heel respectabel man en had groot gelijk
zoo'n lastig ambtenaar, die alles in den war zou
sturen, te verwijderen. Al die menschen, die
later partij kozen voor Havelaar, waren slecht
ingelicht of misleid. Het is in Indiëaltijd heel
goed gegaan. Nooit heeft iemand iets van
knevelarij en al zulke dingen mér bemerkt. Slechts