Historisch Archief 1877-1940
Mlilimtl»lllll«««^MM^^
DE AMSTERDAMMER, WEEKfBLAD VOOR NEDERLANa
No. 678
weiden twee heel eenvoudige stukjes
vernl. het bekende Pakketten voor dames,
Jnstas T. Maurik, en de Parysche Grisette
S.) liep goed; toen de drie Doezemers Van
tmmelen op kwamen zoeken waren er echter
veel horten en stooten in het gesprek. De
hadden wel een goed accent
aangenodoch het gesprek vlotte niet.
lp,. M» deelde mij mede, dat een paar der
me' :? tepelenden ongesteld waren; dit scheen later
'?Mrbeterd te zijn. In het tweede stukje toch
l^"»W met een lofwaardig entrain gespeeld.
Augus, tüte. het modemaakstertje, werd ongetwijfeld door
, d* beste actrice, waarover 'het gezelschap be
schikken kan, vertoond; zij zei haai rol uitmun
tend; Lucienne was in handen van een zeer
Bef werkend lid, terwijl Antoni, de Schilder,
weder vertoond werd door den reeds genoemden
Jwer W. F. G., en Oratloir, de portier, door
den eveneens genoemden heer J. F. J. ter S.
laatste is een zeer goede komiek. De
liedvooral dat over den normalen arbeidsdag,
dden veel succes, evenals de ouderwetsche
kraai in het eerste stukje, die bij het binnen
dringen van het onstuimige publiek buiten het
^ aeherm kwam te liggen.
Over een zaak wenschte ik nog wat te zeggen
l, dat is over de uitspraak van onze moedertaal
. Amstels Vriendenkring. Men hoort te veel
? «Bit men in gezelschap van onyervalschte Amster
dammers is, en dit kan stedelijke trots zijn?een
?. toneelgezelschap mag hieraan niet toegeven.
Bovendien moet men eens om zich heen zien,
. of pruiken, knevels en baarden als waarmede de
yertooners getooid waren, wel goed gekozen zijn.
FE.
HET THÉATRE LIBRE.
Be heer Bergerat, de tooneelrecensent Caliban
van den Figaro, heeft weder een nieuw stuk ge
schreven, waar, geleerd door de ondervinding, geen
enkele seuouwburgdirectie te Parijs aan durfde,
xoodat de schryver met zijn werk zijn toevlucht
heeft genomen tot het Thédtre libre.
Door de vertooning is echter weder bewezen,
dat een goed criticus nog geen goed auteur is,
want hoeveel geest, hoeveel bonmots er ook in
voorkomen, het stuk heeft geen onverdeeld succes
gehad.
Het draagt den naam van een der hoofdperso
nen Myrane, en vertoont een jong edelman, ge
huwd met een ryk meisje van burgerafkomst, die
hoewel hy veel van zyn vrouw houdt, toch een
minnares heeft.
De jonge edelman heet Gerard de Bastenay,
«One vrouw is eene juffrouw Marthe Symon en zijn
liefje, de dochter van den portier van het huis zijns
vaders, vroeger zy'n speelkameraadje, nu een der
beste actrices en der aantrekkelijkste vrouwen van
Parijs. Hun verhouding is, van zijn kant, niet bepaald
ontstaan uit hartstocht, doch bij de herinnering
aan hun oude vertrouwelijkheid; de portiersdochter
is meer op de hoogte van de adelhjke familie dan
het aangehuwde burgermeisje.
Overigens bemint de actrice Gerard
hartstochtebjk. Zij wil hem geheel voer zich, zij acht zich
ook nader tot hem te staan dan de wettige vrouw
doet, en in een grillig oogenblik wüzy' zelfs een
hözoek brengen aan het huis van haar minnaar.
; Gerard staat dit toe, omdat zijn vrouw afwezig
is, doch z^j worden door haar en de schoonmoeder
overvallen. Gerard tracht een uitlegging te geven,
die de dames veinzen te gelooven. De oude me
vrouw Symon, een forsche, beredeneerde
persoonnjkheid, waarschuwt hare dochter tegen een scène;
zy raadt haar aan de actrice te verslaan door
mee' haar man den schouwburg te bezoeken, waar
zy' optreedt
Dit geschiedt, en Myrane, haar minnaar naast
zy'a vrouw in de loge ziende, trekt zich dit zoo
aan dat zy in haar kamer een zenuwtoeval krijgt.
Een aanbidder, die reeds lang werk van haar
maakte, een Oosterling Aroun-Aga, die bedaard
zijn beurt afwacht, zoekt haar te troosten en
tracht zijn slag by haar te slaan.
Myrane, opgewonden en zenuwachtig, in staat
een dwaasheid te doen, antwoordt, dat als Gerard
niet voor middernacht haar komt opzoeken,
Aroun-Aga haar mag tehuis brengen.
Men wacht, Gerard komt niet.
Juist slaat het middernacht en biedt Aroun-Aga
Myrane zy'n arm, als de jonge edelman binnen
komt. Hy' maakt Myrane zijne excuzes, daar hij
zy'n vrouw niet alleen kon laten, en kry'gt twist
met Aroun-Aga.
Een duel is onvermijdelijk. Gerard wordt ge
wond en in huis gebracht by Myrane, die vol
vreugde is in do hoop, dat hij haar in het ver
volg geheel zal toebehooren.
Men heelt echter buiten mevr. Symon gerekend,
di«- met haar dochter, den schoonzoon en man
komt terughalen.
Gerard doodzwak doorzijn wonden de gemoeds
beweging volgt zy'n vrouw, en Myrane, onver
schillig voor wat er verder gebeurt, wordt de min
nares van Aroun Aga.
Deüe toestanden zijn niet nieuw; men zou een
dozijn en meer beschreven jonge mannen op
kunnen noemen die een vrouw hadden, van wie
zy veel hielden, en gedachtig aan het
toujottrsperdrio;, ook een liefje bij wyze van pikante saus.
Actrices, die uit dolle drift over de trouweloos
heid van den eenen minnaar, een anderen namen,
baar eigenlyk onverschillig, zijn ook meer vertoond.
Gerard is geen bijzondere persoonlijkheid
Myrane is minder alledaagsch dan hij.
De behandeling van het stuk, de uitwerking der
toestanden is vrij conventioneel.
Waar zit dan nog de waarde van het
tooneelspel in?
In een scène, die met de intrige niets te maken
heeft, en in de personen, die op de handeling
slechts indirect invloed oefenen.
De scène is die, in het tweede bedry'f, vóór
Myrane zich van streek maakt over het verschijnen
van den heer en mevrouw [de Bastenay in hun
loge. Daar zit Aroun-Aga in den artistenfoyer te
wachten en komt in gesprek met zekere mej,
Fusèle, ook een actrice. Dit diep bedorven meisje,
cynisch lichtzinnig en brutaal, zou niets liever
willen, dan de minnares van Aroun-Aga te wor
den. Zy achtervolgt den rjjken Oosterling bepaald,
en tusschen hen ontspint zich een gesprek, het
geestigste en best geschrevene van het geheele
stuk. Het phlegma van den Pers, en de canaillerie
van Fusèle zy'n uitmuntend geteekend. Het is een
vuurwerk van bonmots van Caliban.
Behalve Aroun-Aga en usela zy'n de goed ge
slaagde figuren de practische schoonmama mevr.
Symon, die tot haar dochter zegt: Men moet
zich in het huwelijk niet gerust gevoelen in het
vertrouwen op de liefde ;?men moet voor zijn
rust strijden I" en de bekende geneesheer, de
vriend des huizes, de raisonneur, die zijn meening
wy'sgeerig aldus uit: De mensch is een dier, die
zijn genoegen vindt in ongeregeldheid en verdriet;
het geluk verveelt hem."
Het is niet geheel duidelijk, wat Emile
Bergerat eigenlyk heeft willen vertoonen.
Jules Lemaitre (Journal des Débats) meent,
dat het stuk eenvoudig de zedelyke strekking
heeft om te doen zien, dat de wettige vrouw, ala
haar man niet bepaald een hekel aan haar heeft,
en niet abnormaal is, met een beetje verstandig
optreden, alty'd d« overwinning behaalt op de
minnares. Zij wordt daarin geholpen door haar
positie als huisvrouw en moeder en door zeker
iets, dat boven de zinnelijke liefde staat.
Francisque Sarcey is het met hem eens en
schrijft:
In den strijd tusschen de maitresse, hoe teeder,
hoe trouw, hoe geliefd ook, en de wettige vrouw,
al wordt deze maar matig bemind, en al verdient
zy' niet meer liefde, zal toch de laatste overwin
nen, omdat zy op haar tegenstandster voor heeft
de publieke meening, het gezin, de maatschappe
lijke begrippen, en al die banden, die sterker zy'n
dan de liefde."
Charles Martel (La Justice) meent, dat
ditmogely'k wel de strekking is, doch gelooft dat de
stelling in Myrane verdedigd, ook wel kan zy'n,
dat de Europeesche opvatting van het huwelyk
verkeerd is, en dat de Oostersche de waarheid
meer naby'komt.
En ook Paul Gmisty (La République Frangaise)
zoekt er de verdediging in van de meening, dat
een individu, ondanks alle moraal en
fatsoenlijkheidsbegrippen, voor twee personen liefde kan
hebben.
Daze criticus ziet in Myrane echter ook ver
toond de onverbiddelijke noodzakelijkheid van den
val eener vrouw, die in onze tegenwoordige maat
schappij aan een onwettige liefde zich overgeeft,
al verheft zij zich in eigen oogen door onbevlekte
trouw. Wij erkennen de waarschijnlijkheid van
de eene opvatting zoowel als van de andere. Wij
gelooven zelfs, dat de heer Bergerat aan al deze
stellingen gedacht heeft, die den criticus door
het hoofd speelden, en die den auteur te machtig
werden, zoodat hy' te veel heeft willen geven en
daarom maar half geslaagd is.
DE KUNST OP DE HAA.G3C
TENTOONSTELLING.
III.
'HE
Geen partijdiger beoordeelaar dan een schilder {
over schilderijen. En geen wonder, want de kun
stenaar zelf is slechts in staat, een hoogst sub
jectief oordeel te vellen. Is hij een warm, harts
tochtelijk artist, geheel en al levende voor en in
zijne kunst, dan koestert hij ook tevens de volle
overtuiging, dat de richtiug die hij omhelsd heeft,
de uige ware is en dat daarbuiten geen heil
bestaat.
Ware hij daarvan niet ten volle doordrongen,
dan zou hij niet in staat zijn, met hart en ziel,
met volle geloofsovertuiging de kunst te beoefe
nen gelijk hij doet. De richting die hij voorstaat,
is als des paladijns »dame de ses pensees" ; hij
is er geheel en al van vervuld en al zijn stre
ven en werken, al zijne gedachten
concentreeren zich daarop.
Benoem nu dien trouwen Eckhart tot criticus
en gij zult den partijdigaten, eenzijdigsten beoor
deelaar zien opstaan. Alles wat buiten het heilig
huisje staat, dat hij bewierookt en aanbidt, wordt
door hem vertrapt en beschimpt. De
criticusschilder vraagt niet, voor een kunstwerk staande :
wat heefl de maker gewild ; van welk plan is hij
uitgegaan; welke verdienste bezit deze schilderij ?
Hij constateert allén en uitsluitend of de schil
derij de richting huldigt die hij voorstaat; doet
zij dat niet, dan is ze zonder vorm van proces
veroordeeld. Het hangen" van Vargas werd niet
sneller uitgesproken dan de criticus-schilder be
reid is, het doodvonnis uit te spreken over een
kunststuk, dat niet in de door hem voorgestane
richting is opgevat.
Nu zijn bijna allen, op eene zeer geringe uit
zondering na, die met fanfares de heerlijkheden
der ultra-moderne richting verkondigen, tevens be
oefenaars der schilderkunst. Zij prediken dus
met zulk een verwoeden ijver voor hunne paro
chie, alsof er buiten die gemeente niets anders
bestond. De voortbrengselen van hunne alleen
zaligmakende richting worden door dez'e personen
ten hemel verheven ; al wat daar buiten staat, ter
helle verdoemd!
Hoe zal een krijgsman een oordeel kunnen
vellen over een strijd, waaraan hij zelf deelneemt,
waarin hij met de sabel in de vuist om zijn leven
strijdt ?
Ieder mensch met gezonde zinnen zal de on
mogelijkheid daarvan inzien, en met mij erken
nen, dat de kritieken dier heeren impressionisti
sche schilders als partijschriften misschien lees
baar kunnen zijn, maar het publiek in geenerlei
opzicht tot gids kunnen strekken. Welk belang
stelt het publiek in dien verwoeden
guerilla-oorlog tegen een ieder die hunne richting niet volgt,
in dat malle ophemelen van dingen, die voor
een gewoon menschenoog niet genietbaar zijn ?
Het publiek haalt voor die verslagen de schou
ders op, en laat zich toch door die opgeschroefde
vleitaal niet bekeeren.
Eer is het geneigd het oor te leenen aan die
schrijvers over kunstwerken, uit wier
gedachtengang het ernstig pogen blijkt, om zoo objectief
mogelijk eere te geven aan wat eere toekomt en,
geheel afgescheiden van richting of opvatting,
het goede en schoone te zien en daarop de aan
dacht te vestigen, overal waar het zich vertoont.
Men moet geene »Fransche overheersching"
gaan spelen ; geen wedstrijd houden in het hardst
en menigvuldigst werpen met keisteenen en vuil
nis ; maar men behoort het publiek eene zoo
helder mogelijke kenschetsing te geven van het
geen de artisten hebben te samengebracht.
Objectiviteit is aan de schilders-schrijvers onder
de impressionisten ten eenenmale onbekend, en
daarom zijn hunne verslagen over tentoonstel
lingen zoo verwerpelijk. Zij zien slechts de schil
derijen hunner richting en keeren al het andere
eenvoudig den rug toe.
Van de verdienstelijke kunstwerken doorArtz,
Sadée, Bles, Mej Roosenboom, E. Verveer, Van
Borselen, Valkenburg, Mej. Bakhuyzen, Mej. M.
Vos, C. Bisschop, Klinkenberg, Oldewelt, P.
Schwartze en andere kunstenaars op de
Haagsche tentoonstelling wordt niet gerept; produc
ten daarentegen, wier aanwezigheid de bijzondere
toegevendheid der jury verraadt, maar die tot
de gewenschte richting behooren, worden met
grooten omhaal van woorden vermeld en ge
prezen.
Men zou een domoor en gevoellooze moeten
zijn, om niet het goede te erkennen, dat in de
oorspronkelijke scheppingen van een Daubigny,
een Corot of een Diaz ligt. Dezen waren her
vormers, die onze oud-Hollandsche school mér na
derden dan sedert de zeventiende eeuw het geval
was geweest. Hunne nieuwe, frissche, heerlijke
kunst werd naar Holland overgebracht en
vond hare navolgers. Doch gelijk het bij elke
navolging gaat, had er overdrijving plaats, en
leveren nu de jongeren de karikatuur van de
opvatting der ouderen. Een Fransch kunstenaar
van naam, die dezer dagen de Haagsche tentoon
stelling bezocht, zei lachend, bij het bezien van
enkele sterk impressionistische schilderijen : Dat
is nóg erger dan bij ons; maar geen wonder: de
naapers zijn de ergsten."
De jeugdige impressionisten willen een huis
bouwen zonder eerst grondslagen te hebben ge
legd ; zij zullen ondervinden, dat hunne woning
onverwacht invalt. Naarmate enkelen onder hen
nóg dwazer, nóg excentrieker, nóg raadselachti
ger dingen onder onze oogen zullen brengen,
zal men die charades hoe langer hoe meer
leeren minachten. Bet geschetter en gekraai, het
geforceerd gejuich en gevlei van die schilders
schrijvers, wapenheranten der ultra-moderne
stemmingsbroers, zal op den langen weg niets
baten; zij schreeuwen in een woestijn. Evenals
elke mode, zal ook deze overgaan, en kan er
uit dit overgangstijdperk althans iets goeds en
nuttigs voor de kunst der toekomst geboren worden.
Het hoopje lawaai-makers, dat nu door hard
schreeuwen en baliekluiversmanieren de wereld
tot op- en omzien .tracht te dwingen, zal dan
opgaan in eene richting, welke misschien in zich
zal kunnen vereenigen, wat aan de besten en
begaafdsten van het nieuwe licht nog ontbreekt:
die weergalooze nauwkeurigheid en detailschil
dering, welke Rembrandt, Steen en Hals met
hunne breedheid wisten te vereenigen.
Van al de tentoonstellingen van schilderijen
in den laatsten tijd was er, dunkt mij, geene
zoo middelmatig en weinig boeiend als deze
Haagsche. Men mag dit wijten aan de
toeuemeude ruwheid en onnauwkeurigheid der jon
geren en aan het wegblijven der weinige mees
ters, die in dezen tijd boven de
middelmatigheden tronen. Het publiek haalt voor al die
gebrekkige phantasiën en zonderlinge visioenen
de schouders op, en weet ten slotte niets beters
te doen dan zich in Pulchri's tentoonstelling
van oude kunst en in het nooit volprezen
koninklijk kabinet van schilderijen telkens weder
te veifrisschen aan de oude doch steeds jeugdige
kunst onzer zeventiende-eeuwsche artisten, die
eene natuur verheerlijkten, wier meesterlijke ver
tolking jong en oud, eenvoudigen en
hoog-ontwikkelden van geest begrijpen en waardeeren
kunnen.
's-Gravenhage. FEAXCESCO.
Wij hebben onzen lezers het genot niet willen
ontzeggen, voor de afwisseling eens kennis te
nemen van de opmerkingen van een bescheidener,
beschaafder, degelijker en fijner kunstcriticus dan
waaraan in den regel in onze kolommen het
woord wordt verleend. Tot onzen niet geringen
spijt is onze vriend Francesco, ondanks zijn
ernstig streven naar objectiviteit, aan den dool
geraakt, heeft hij de schilderijen uit het oog ver
loren en is bij de kunstcritici terecht gekomen,
die, helaas, te ver beneden hem staan om zijn
aandacht te verdienen. Zoo is het geschied dat
het Weeleblad, eer> blijk van onpartijdigheid zul
lende geven, de partijdigste kritiek heeft geleverd,
die ooit iu ziju kolommen werd opgenomen. Iets
wat de lezers ons mogen vergeven, met gelijke
gulheid, als waarmede wij Franceseo den vrede
des gemoeds toewenschen in deze door zóó vele
moderne »lawaai-makers en baliekluivers" bedor
ven wereld.
i>. K.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
De beroemde Anglo-Amerikaansche schilder
Whistler heeft bij William Heinemann te Londen
een hoogst interessant werk uitgegeven, getiteld:
the gentle Art of making enemies?" Dit boek
had reeds eene geschiedenis voordat het verscheen.
Men had nl. den schrijver zijn handschrift ont
stolen. Whistler wist niet wat te doen. Maar op
het laatste oogenblik hoort hij, dat deintusschen
zonder zijn permissie gedrukte exemplaren te
Antwerpen gereed liggen om te gelijkertijd in
Engeland en in Amerika te worden verspreid.
Door zijn behendig en krachtig optreden, wist hij
toen weer zijn manuscript benevens 2000 exem
plaren van het gedrukte werk machtig te worden.
Het werk, zooals het nu verscheen, is een ver
zameling van documenten, waarvan de meeste
wel reeds afzonderlijk het licht hebben gezien,
maar die het toch voor het publiek makkelijk en
nuttig is om ze hier in n omslag bij elkander te
hebben. Het zijn bijv. het compte rendu van het be
faamde proces,wegens laster,door Whistler tegen den
bekenden kritikus Ruskin opgezet, de oorspron
kelijke stukken van zijn grappig geharrewar met
de Society of British Artists, die hem als presi
dent hadden afgezet, etc., en heerly'k krachtda
dige replieken in briefvorm aan allen die hem.
hebben uitgemaakt of nog uitmaken.
Whistler is niet alleen een groot artist, maar
ook een geestig man. Een schry'ver, die hem ver
weet dat hy het realisme te ver dreef en hem te
kennen gaf, dat de roeping van den schilder moet
zy'n om zelfs in het afschuwlyke het schoone op
te zoeken, antwoordde hy' zeer gevat: O, gg
heeren Critici, gy weet daarentegen het afschu
welijke zelfs in het allerschoonste te ontdekken".
Toen de akademische schilder J. C. Horsley een
redevoering gehouden had tegen de onzedelijkheid
om het naakt te schilderen, en dat alle kunst
fatsoenlyk en christelijk moest zijn, zette hij onder
een naakt-studie, die hij kort daarna
ten-toonstelde: Honni soit qui mal y pense".
Men meldt ons uit Parijs: Bij de firma Goupil
19 Boulevard Mont-martre wordt eene tentoonstel
ling gehouden van eenige schilderyen, beeldhouw
werken en teekeningen van J. F. Raffaëlli. Wat
het beeldhouwwerk betreft, het bestaat uit acht
reliëfs van brons, voorstellende figuren uit het
dagelijksch leven, net als papieren schaduwbeel
den uitgeknipt, precies langs de vormen van het
lijf of van de duigen. Een ryzende en dalende
streep stelt de horizont voor. De fonds zijn van
witte zy'de of licht marmer, soms een gestreept
wit stofje. De lijsten zijn van zy'de of hout, smal
en vlak om het fonds. De figuren zitten wel een,
centimeter van de fonds af. Het ziet er soms
wat Japansch uit.
De 15 penteekeningen naar het Hötel-Drouot
zijn mooi. Ev n doen zy' aan Renauarf denken.
Zij zy'n voor een Amerikaansch tijdschrift bestemd.
Er zijn op deze expositie zes schilderijen, die
het karakter willen weergeven van de banlieue
van Parijs. Ook dezen zijn mooi, vooral no. 11,
cheval blanc dans la plaine" is fijn van kleur.
De collectie Spitzer zal misschien vooreerst nog
niet verkocht worden, daar men het Louvre de
voorkeur geeft. Dit is een on-dit.
De jaarlijksche Zwart-en-Wit- Tentoonstelling
der Nederlandsche Etsclubyzal dit jaar in Augustus
in Arti gehouden worden. Verscheidene daartoe
uitgenoodigde buitenlaudsche artisten hebben in
zendingen toegezegd. Het is te hopen, dat de
Ainsterdamsche leden, die verleden jaar in den
Haag bijna geen van allen exposeerden, ditmaal
beter voor den dag zullen komen!
De buitenlandsche vakmannen toonen blijkbaar
wel belangstelling in de nieuwe inrichting van het
Maurits-Huis te 's Hage. Dr. Eisenmann, die kun
dige directeur van het museum te Kassei is het,
na de nadere openstelling der benedenzalen al
dadelijk komen bezichtigen,.en nu is ook de heer
Michel uit Parijs in den Haag, terwijl Dr. Bode
uit Berlijn er verwacht wordt. De heeren kunnen
er tegelijk do Oude-Kunst-Tentoonstelling in
Pulchri bestudeeren.
Nu voor wijlen don heer Altman als professor
aan de Rijks-Akademie voor Beeldende Kunsten
een opvolger moet worden benoemd, zal weldra,
bijna het geheele Hoogleeraars-personeel aan die
inrichting in korten tijd veranderd zijn. Op prof.
Thijm volgde kortgeleden de heer Six, in plaats
van prof. Strackékomt de heer Leenhoff en prof.
Wijnveld zal spoedig als TOjarige moeten
abdikeeren. Slechts de heer Allebéblijft dan van
het vroegere stel hoogleeraren over.
Sommige schilders kunnen toch lang met hun.
werken rondtrekken. Zoo lezen we dat Hubert
Vos nu in Grosvenor-Gallery te Londen nog weer
eens dat Oude-Vrouwen-Huis" te Brussel expo
seert, dat een zijner eerste werken is en dat hij,
nadat, hij het zes jaar geleden in Antwerpen liet
zien, wie weet waar al niet? ten-toon-gesteld heeft.
Zou onze vroegere landgenoot misschien ook tea
slotte zelf gaan vermoeden, dat zijn vroegere veel
belovende schilderijen zijn beste gebleven zijn ?
Den 19en dezer is te Parijs de tentoonstelling
der vrouwelijke schilders geopend.
Op de verkooping der portretten van Landseer te
Londen is door Henri Rochefort voor 150 guinjes
het portret van Sir Grant aangekocht. Rochefort
verklaarde er,onder de toejuichingen der omstanders,
dat hij dit schilderij aan de National Gallery ten
geschenke zou geven, uit erkentelijkheid voor de
gastvrijheid die hij in Engeland geniet. Men zegt
dat Rochefort in zijn ballingschap meer dan ooit
collectionneur is en de aucties afloopt.
Indertijd bij het jubilévan een Hoogleeraar aan
de Rijks-Akademie van Beeldende Kunsten werd
er een farce opgevoerd, waarvan ons dezer dagen
een deuntje te binnen schoot, dat wij ten gebruike
wenschen aan te bieden aan degenen, die zich
uitsloven om tegen de schilderwijze der
Irnpressionnisten" te ageeren:
Het schilderen van vroeger
Is nu niet meer in zwang,
Want veel modernen schilders
Dien duurt dat veel te lang.
Een geweer met verf geladen
Staat bij hen in een hoek,
En pif paf poef, zij schieten
De kleuren maar op het doek.
Want is dit mopje werkelijk niet veel vroolijker
dan de serieus gemeende praatjes, die men nog
altijd over de nieuwere schilders lezen kan?
Het is opmerkelijk dat de lieden, die gecho
queerd worden door de natuurlijkheid van de
besten onzer schilders, maar die, nu de reputatie
van die artisten langzamerhand vaststaat, toch niet
meer op hun werk durven afdingen hoe die
lieden het dan den jongeren laten ontgelden, dat
zij tegen de ouderen niets meer durven inbrengen.
Een artikel, verleden week in dit blad geplaatst,
was daar weder een bewijs van.
In den Salon des Champs Elysées heeft de heer
Francais de eere-medaille behaald en de heer de
Richemont de eerste medaille. Zy'n schildery',
ge