De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 22 juni pagina 5

22 juni 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Mlilimtl»lllll«««^MM^^ DE AMSTERDAMMER, WEEKfBLAD VOOR NEDERLANa No. 678 weiden twee heel eenvoudige stukjes vernl. het bekende Pakketten voor dames, Jnstas T. Maurik, en de Parysche Grisette S.) liep goed; toen de drie Doezemers Van tmmelen op kwamen zoeken waren er echter veel horten en stooten in het gesprek. De hadden wel een goed accent aangenodoch het gesprek vlotte niet. lp,. M» deelde mij mede, dat een paar der me' :? tepelenden ongesteld waren; dit scheen later '?Mrbeterd te zijn. In het tweede stukje toch l^"»W met een lofwaardig entrain gespeeld. Augus, tüte. het modemaakstertje, werd ongetwijfeld door , d* beste actrice, waarover 'het gezelschap be schikken kan, vertoond; zij zei haai rol uitmun tend; Lucienne was in handen van een zeer Bef werkend lid, terwijl Antoni, de Schilder, weder vertoond werd door den reeds genoemden Jwer W. F. G., en Oratloir, de portier, door den eveneens genoemden heer J. F. J. ter S. laatste is een zeer goede komiek. De liedvooral dat over den normalen arbeidsdag, dden veel succes, evenals de ouderwetsche kraai in het eerste stukje, die bij het binnen dringen van het onstuimige publiek buiten het ^ aeherm kwam te liggen. Over een zaak wenschte ik nog wat te zeggen l, dat is over de uitspraak van onze moedertaal . Amstels Vriendenkring. Men hoort te veel ? «Bit men in gezelschap van onyervalschte Amster dammers is, en dit kan stedelijke trots zijn?een ?. toneelgezelschap mag hieraan niet toegeven. Bovendien moet men eens om zich heen zien, . of pruiken, knevels en baarden als waarmede de yertooners getooid waren, wel goed gekozen zijn. FE. HET THÉATRE LIBRE. Be heer Bergerat, de tooneelrecensent Caliban van den Figaro, heeft weder een nieuw stuk ge schreven, waar, geleerd door de ondervinding, geen enkele seuouwburgdirectie te Parijs aan durfde, xoodat de schryver met zijn werk zijn toevlucht heeft genomen tot het Thédtre libre. Door de vertooning is echter weder bewezen, dat een goed criticus nog geen goed auteur is, want hoeveel geest, hoeveel bonmots er ook in voorkomen, het stuk heeft geen onverdeeld succes gehad. Het draagt den naam van een der hoofdperso nen Myrane, en vertoont een jong edelman, ge huwd met een ryk meisje van burgerafkomst, die hoewel hy veel van zyn vrouw houdt, toch een minnares heeft. De jonge edelman heet Gerard de Bastenay, «One vrouw is eene juffrouw Marthe Symon en zijn liefje, de dochter van den portier van het huis zijns vaders, vroeger zy'n speelkameraadje, nu een der beste actrices en der aantrekkelijkste vrouwen van Parijs. Hun verhouding is, van zijn kant, niet bepaald ontstaan uit hartstocht, doch bij de herinnering aan hun oude vertrouwelijkheid; de portiersdochter is meer op de hoogte van de adelhjke familie dan het aangehuwde burgermeisje. Overigens bemint de actrice Gerard hartstochtebjk. Zij wil hem geheel voer zich, zij acht zich ook nader tot hem te staan dan de wettige vrouw doet, en in een grillig oogenblik wüzy' zelfs een hözoek brengen aan het huis van haar minnaar. ; Gerard staat dit toe, omdat zijn vrouw afwezig is, doch z^j worden door haar en de schoonmoeder overvallen. Gerard tracht een uitlegging te geven, die de dames veinzen te gelooven. De oude me vrouw Symon, een forsche, beredeneerde persoonnjkheid, waarschuwt hare dochter tegen een scène; zy raadt haar aan de actrice te verslaan door mee' haar man den schouwburg te bezoeken, waar zy' optreedt Dit geschiedt, en Myrane, haar minnaar naast zy'a vrouw in de loge ziende, trekt zich dit zoo aan dat zy in haar kamer een zenuwtoeval krijgt. Een aanbidder, die reeds lang werk van haar maakte, een Oosterling Aroun-Aga, die bedaard zijn beurt afwacht, zoekt haar te troosten en tracht zijn slag by haar te slaan. Myrane, opgewonden en zenuwachtig, in staat een dwaasheid te doen, antwoordt, dat als Gerard niet voor middernacht haar komt opzoeken, Aroun-Aga haar mag tehuis brengen. Men wacht, Gerard komt niet. Juist slaat het middernacht en biedt Aroun-Aga Myrane zy'n arm, als de jonge edelman binnen komt. Hy' maakt Myrane zijne excuzes, daar hij zy'n vrouw niet alleen kon laten, en kry'gt twist met Aroun-Aga. Een duel is onvermijdelijk. Gerard wordt ge wond en in huis gebracht by Myrane, die vol vreugde is in do hoop, dat hij haar in het ver volg geheel zal toebehooren. Men heelt echter buiten mevr. Symon gerekend, di«- met haar dochter, den schoonzoon en man komt terughalen. Gerard doodzwak doorzijn wonden de gemoeds beweging volgt zy'n vrouw, en Myrane, onver schillig voor wat er verder gebeurt, wordt de min nares van Aroun Aga. Deüe toestanden zijn niet nieuw; men zou een dozijn en meer beschreven jonge mannen op kunnen noemen die een vrouw hadden, van wie zy veel hielden, en gedachtig aan het toujottrsperdrio;, ook een liefje bij wyze van pikante saus. Actrices, die uit dolle drift over de trouweloos heid van den eenen minnaar, een anderen namen, baar eigenlyk onverschillig, zijn ook meer vertoond. Gerard is geen bijzondere persoonlijkheid Myrane is minder alledaagsch dan hij. De behandeling van het stuk, de uitwerking der toestanden is vrij conventioneel. Waar zit dan nog de waarde van het tooneelspel in? In een scène, die met de intrige niets te maken heeft, en in de personen, die op de handeling slechts indirect invloed oefenen. De scène is die, in het tweede bedry'f, vóór Myrane zich van streek maakt over het verschijnen van den heer en mevrouw [de Bastenay in hun loge. Daar zit Aroun-Aga in den artistenfoyer te wachten en komt in gesprek met zekere mej, Fusèle, ook een actrice. Dit diep bedorven meisje, cynisch lichtzinnig en brutaal, zou niets liever willen, dan de minnares van Aroun-Aga te wor den. Zy achtervolgt den rjjken Oosterling bepaald, en tusschen hen ontspint zich een gesprek, het geestigste en best geschrevene van het geheele stuk. Het phlegma van den Pers, en de canaillerie van Fusèle zy'n uitmuntend geteekend. Het is een vuurwerk van bonmots van Caliban. Behalve Aroun-Aga en usela zy'n de goed ge slaagde figuren de practische schoonmama mevr. Symon, die tot haar dochter zegt: Men moet zich in het huwelijk niet gerust gevoelen in het vertrouwen op de liefde ;?men moet voor zijn rust strijden I" en de bekende geneesheer, de vriend des huizes, de raisonneur, die zijn meening wy'sgeerig aldus uit: De mensch is een dier, die zijn genoegen vindt in ongeregeldheid en verdriet; het geluk verveelt hem." Het is niet geheel duidelijk, wat Emile Bergerat eigenlyk heeft willen vertoonen. Jules Lemaitre (Journal des Débats) meent, dat het stuk eenvoudig de zedelyke strekking heeft om te doen zien, dat de wettige vrouw, ala haar man niet bepaald een hekel aan haar heeft, en niet abnormaal is, met een beetje verstandig optreden, alty'd d« overwinning behaalt op de minnares. Zij wordt daarin geholpen door haar positie als huisvrouw en moeder en door zeker iets, dat boven de zinnelijke liefde staat. Francisque Sarcey is het met hem eens en schrijft: In den strijd tusschen de maitresse, hoe teeder, hoe trouw, hoe geliefd ook, en de wettige vrouw, al wordt deze maar matig bemind, en al verdient zy' niet meer liefde, zal toch de laatste overwin nen, omdat zy op haar tegenstandster voor heeft de publieke meening, het gezin, de maatschappe lijke begrippen, en al die banden, die sterker zy'n dan de liefde." Charles Martel (La Justice) meent, dat ditmogely'k wel de strekking is, doch gelooft dat de stelling in Myrane verdedigd, ook wel kan zy'n, dat de Europeesche opvatting van het huwelyk verkeerd is, en dat de Oostersche de waarheid meer naby'komt. En ook Paul Gmisty (La République Frangaise) zoekt er de verdediging in van de meening, dat een individu, ondanks alle moraal en fatsoenlijkheidsbegrippen, voor twee personen liefde kan hebben. Daze criticus ziet in Myrane echter ook ver toond de onverbiddelijke noodzakelijkheid van den val eener vrouw, die in onze tegenwoordige maat schappij aan een onwettige liefde zich overgeeft, al verheft zij zich in eigen oogen door onbevlekte trouw. Wij erkennen de waarschijnlijkheid van de eene opvatting zoowel als van de andere. Wij gelooven zelfs, dat de heer Bergerat aan al deze stellingen gedacht heeft, die den criticus door het hoofd speelden, en die den auteur te machtig werden, zoodat hy' te veel heeft willen geven en daarom maar half geslaagd is. DE KUNST OP DE HAA.G3C TENTOONSTELLING. III. 'HE Geen partijdiger beoordeelaar dan een schilder { over schilderijen. En geen wonder, want de kun stenaar zelf is slechts in staat, een hoogst sub jectief oordeel te vellen. Is hij een warm, harts tochtelijk artist, geheel en al levende voor en in zijne kunst, dan koestert hij ook tevens de volle overtuiging, dat de richtiug die hij omhelsd heeft, de uige ware is en dat daarbuiten geen heil bestaat. Ware hij daarvan niet ten volle doordrongen, dan zou hij niet in staat zijn, met hart en ziel, met volle geloofsovertuiging de kunst te beoefe nen gelijk hij doet. De richting die hij voorstaat, is als des paladijns »dame de ses pensees" ; hij is er geheel en al van vervuld en al zijn stre ven en werken, al zijne gedachten concentreeren zich daarop. Benoem nu dien trouwen Eckhart tot criticus en gij zult den partijdigaten, eenzijdigsten beoor deelaar zien opstaan. Alles wat buiten het heilig huisje staat, dat hij bewierookt en aanbidt, wordt door hem vertrapt en beschimpt. De criticusschilder vraagt niet, voor een kunstwerk staande : wat heefl de maker gewild ; van welk plan is hij uitgegaan; welke verdienste bezit deze schilderij ? Hij constateert allén en uitsluitend of de schil derij de richting huldigt die hij voorstaat; doet zij dat niet, dan is ze zonder vorm van proces veroordeeld. Het hangen" van Vargas werd niet sneller uitgesproken dan de criticus-schilder be reid is, het doodvonnis uit te spreken over een kunststuk, dat niet in de door hem voorgestane richting is opgevat. Nu zijn bijna allen, op eene zeer geringe uit zondering na, die met fanfares de heerlijkheden der ultra-moderne richting verkondigen, tevens be oefenaars der schilderkunst. Zij prediken dus met zulk een verwoeden ijver voor hunne paro chie, alsof er buiten die gemeente niets anders bestond. De voortbrengselen van hunne alleen zaligmakende richting worden door dez'e personen ten hemel verheven ; al wat daar buiten staat, ter helle verdoemd! Hoe zal een krijgsman een oordeel kunnen vellen over een strijd, waaraan hij zelf deelneemt, waarin hij met de sabel in de vuist om zijn leven strijdt ? Ieder mensch met gezonde zinnen zal de on mogelijkheid daarvan inzien, en met mij erken nen, dat de kritieken dier heeren impressionisti sche schilders als partijschriften misschien lees baar kunnen zijn, maar het publiek in geenerlei opzicht tot gids kunnen strekken. Welk belang stelt het publiek in dien verwoeden guerilla-oorlog tegen een ieder die hunne richting niet volgt, in dat malle ophemelen van dingen, die voor een gewoon menschenoog niet genietbaar zijn ? Het publiek haalt voor die verslagen de schou ders op, en laat zich toch door die opgeschroefde vleitaal niet bekeeren. Eer is het geneigd het oor te leenen aan die schrijvers over kunstwerken, uit wier gedachtengang het ernstig pogen blijkt, om zoo objectief mogelijk eere te geven aan wat eere toekomt en, geheel afgescheiden van richting of opvatting, het goede en schoone te zien en daarop de aan dacht te vestigen, overal waar het zich vertoont. Men moet geene »Fransche overheersching" gaan spelen ; geen wedstrijd houden in het hardst en menigvuldigst werpen met keisteenen en vuil nis ; maar men behoort het publiek eene zoo helder mogelijke kenschetsing te geven van het geen de artisten hebben te samengebracht. Objectiviteit is aan de schilders-schrijvers onder de impressionisten ten eenenmale onbekend, en daarom zijn hunne verslagen over tentoonstel lingen zoo verwerpelijk. Zij zien slechts de schil derijen hunner richting en keeren al het andere eenvoudig den rug toe. Van de verdienstelijke kunstwerken doorArtz, Sadée, Bles, Mej Roosenboom, E. Verveer, Van Borselen, Valkenburg, Mej. Bakhuyzen, Mej. M. Vos, C. Bisschop, Klinkenberg, Oldewelt, P. Schwartze en andere kunstenaars op de Haagsche tentoonstelling wordt niet gerept; produc ten daarentegen, wier aanwezigheid de bijzondere toegevendheid der jury verraadt, maar die tot de gewenschte richting behooren, worden met grooten omhaal van woorden vermeld en ge prezen. Men zou een domoor en gevoellooze moeten zijn, om niet het goede te erkennen, dat in de oorspronkelijke scheppingen van een Daubigny, een Corot of een Diaz ligt. Dezen waren her vormers, die onze oud-Hollandsche school mér na derden dan sedert de zeventiende eeuw het geval was geweest. Hunne nieuwe, frissche, heerlijke kunst werd naar Holland overgebracht en vond hare navolgers. Doch gelijk het bij elke navolging gaat, had er overdrijving plaats, en leveren nu de jongeren de karikatuur van de opvatting der ouderen. Een Fransch kunstenaar van naam, die dezer dagen de Haagsche tentoon stelling bezocht, zei lachend, bij het bezien van enkele sterk impressionistische schilderijen : Dat is nóg erger dan bij ons; maar geen wonder: de naapers zijn de ergsten." De jeugdige impressionisten willen een huis bouwen zonder eerst grondslagen te hebben ge legd ; zij zullen ondervinden, dat hunne woning onverwacht invalt. Naarmate enkelen onder hen nóg dwazer, nóg excentrieker, nóg raadselachti ger dingen onder onze oogen zullen brengen, zal men die charades hoe langer hoe meer leeren minachten. Bet geschetter en gekraai, het geforceerd gejuich en gevlei van die schilders schrijvers, wapenheranten der ultra-moderne stemmingsbroers, zal op den langen weg niets baten; zij schreeuwen in een woestijn. Evenals elke mode, zal ook deze overgaan, en kan er uit dit overgangstijdperk althans iets goeds en nuttigs voor de kunst der toekomst geboren worden. Het hoopje lawaai-makers, dat nu door hard schreeuwen en baliekluiversmanieren de wereld tot op- en omzien .tracht te dwingen, zal dan opgaan in eene richting, welke misschien in zich zal kunnen vereenigen, wat aan de besten en begaafdsten van het nieuwe licht nog ontbreekt: die weergalooze nauwkeurigheid en detailschil dering, welke Rembrandt, Steen en Hals met hunne breedheid wisten te vereenigen. Van al de tentoonstellingen van schilderijen in den laatsten tijd was er, dunkt mij, geene zoo middelmatig en weinig boeiend als deze Haagsche. Men mag dit wijten aan de toeuemeude ruwheid en onnauwkeurigheid der jon geren en aan het wegblijven der weinige mees ters, die in dezen tijd boven de middelmatigheden tronen. Het publiek haalt voor al die gebrekkige phantasiën en zonderlinge visioenen de schouders op, en weet ten slotte niets beters te doen dan zich in Pulchri's tentoonstelling van oude kunst en in het nooit volprezen koninklijk kabinet van schilderijen telkens weder te veifrisschen aan de oude doch steeds jeugdige kunst onzer zeventiende-eeuwsche artisten, die eene natuur verheerlijkten, wier meesterlijke ver tolking jong en oud, eenvoudigen en hoog-ontwikkelden van geest begrijpen en waardeeren kunnen. 's-Gravenhage. FEAXCESCO. Wij hebben onzen lezers het genot niet willen ontzeggen, voor de afwisseling eens kennis te nemen van de opmerkingen van een bescheidener, beschaafder, degelijker en fijner kunstcriticus dan waaraan in den regel in onze kolommen het woord wordt verleend. Tot onzen niet geringen spijt is onze vriend Francesco, ondanks zijn ernstig streven naar objectiviteit, aan den dool geraakt, heeft hij de schilderijen uit het oog ver loren en is bij de kunstcritici terecht gekomen, die, helaas, te ver beneden hem staan om zijn aandacht te verdienen. Zoo is het geschied dat het Weeleblad, eer> blijk van onpartijdigheid zul lende geven, de partijdigste kritiek heeft geleverd, die ooit iu ziju kolommen werd opgenomen. Iets wat de lezers ons mogen vergeven, met gelijke gulheid, als waarmede wij Franceseo den vrede des gemoeds toewenschen in deze door zóó vele moderne »lawaai-makers en baliekluivers" bedor ven wereld. i>. K. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. De beroemde Anglo-Amerikaansche schilder Whistler heeft bij William Heinemann te Londen een hoogst interessant werk uitgegeven, getiteld: the gentle Art of making enemies?" Dit boek had reeds eene geschiedenis voordat het verscheen. Men had nl. den schrijver zijn handschrift ont stolen. Whistler wist niet wat te doen. Maar op het laatste oogenblik hoort hij, dat deintusschen zonder zijn permissie gedrukte exemplaren te Antwerpen gereed liggen om te gelijkertijd in Engeland en in Amerika te worden verspreid. Door zijn behendig en krachtig optreden, wist hij toen weer zijn manuscript benevens 2000 exem plaren van het gedrukte werk machtig te worden. Het werk, zooals het nu verscheen, is een ver zameling van documenten, waarvan de meeste wel reeds afzonderlijk het licht hebben gezien, maar die het toch voor het publiek makkelijk en nuttig is om ze hier in n omslag bij elkander te hebben. Het zijn bijv. het compte rendu van het be faamde proces,wegens laster,door Whistler tegen den bekenden kritikus Ruskin opgezet, de oorspron kelijke stukken van zijn grappig geharrewar met de Society of British Artists, die hem als presi dent hadden afgezet, etc., en heerly'k krachtda dige replieken in briefvorm aan allen die hem. hebben uitgemaakt of nog uitmaken. Whistler is niet alleen een groot artist, maar ook een geestig man. Een schry'ver, die hem ver weet dat hy het realisme te ver dreef en hem te kennen gaf, dat de roeping van den schilder moet zy'n om zelfs in het afschuwlyke het schoone op te zoeken, antwoordde hy' zeer gevat: O, gg heeren Critici, gy weet daarentegen het afschu welijke zelfs in het allerschoonste te ontdekken". Toen de akademische schilder J. C. Horsley een redevoering gehouden had tegen de onzedelijkheid om het naakt te schilderen, en dat alle kunst fatsoenlyk en christelijk moest zijn, zette hij onder een naakt-studie, die hij kort daarna ten-toonstelde: Honni soit qui mal y pense". Men meldt ons uit Parijs: Bij de firma Goupil 19 Boulevard Mont-martre wordt eene tentoonstel ling gehouden van eenige schilderyen, beeldhouw werken en teekeningen van J. F. Raffaëlli. Wat het beeldhouwwerk betreft, het bestaat uit acht reliëfs van brons, voorstellende figuren uit het dagelijksch leven, net als papieren schaduwbeel den uitgeknipt, precies langs de vormen van het lijf of van de duigen. Een ryzende en dalende streep stelt de horizont voor. De fonds zijn van witte zy'de of licht marmer, soms een gestreept wit stofje. De lijsten zijn van zy'de of hout, smal en vlak om het fonds. De figuren zitten wel een, centimeter van de fonds af. Het ziet er soms wat Japansch uit. De 15 penteekeningen naar het Hötel-Drouot zijn mooi. Ev n doen zy' aan Renauarf denken. Zij zy'n voor een Amerikaansch tijdschrift bestemd. Er zijn op deze expositie zes schilderijen, die het karakter willen weergeven van de banlieue van Parijs. Ook dezen zijn mooi, vooral no. 11, cheval blanc dans la plaine" is fijn van kleur. De collectie Spitzer zal misschien vooreerst nog niet verkocht worden, daar men het Louvre de voorkeur geeft. Dit is een on-dit. De jaarlijksche Zwart-en-Wit- Tentoonstelling der Nederlandsche Etsclubyzal dit jaar in Augustus in Arti gehouden worden. Verscheidene daartoe uitgenoodigde buitenlaudsche artisten hebben in zendingen toegezegd. Het is te hopen, dat de Ainsterdamsche leden, die verleden jaar in den Haag bijna geen van allen exposeerden, ditmaal beter voor den dag zullen komen! De buitenlandsche vakmannen toonen blijkbaar wel belangstelling in de nieuwe inrichting van het Maurits-Huis te 's Hage. Dr. Eisenmann, die kun dige directeur van het museum te Kassei is het, na de nadere openstelling der benedenzalen al dadelijk komen bezichtigen,.en nu is ook de heer Michel uit Parijs in den Haag, terwijl Dr. Bode uit Berlijn er verwacht wordt. De heeren kunnen er tegelijk do Oude-Kunst-Tentoonstelling in Pulchri bestudeeren. Nu voor wijlen don heer Altman als professor aan de Rijks-Akademie voor Beeldende Kunsten een opvolger moet worden benoemd, zal weldra, bijna het geheele Hoogleeraars-personeel aan die inrichting in korten tijd veranderd zijn. Op prof. Thijm volgde kortgeleden de heer Six, in plaats van prof. Strackékomt de heer Leenhoff en prof. Wijnveld zal spoedig als TOjarige moeten abdikeeren. Slechts de heer Allebéblijft dan van het vroegere stel hoogleeraren over. Sommige schilders kunnen toch lang met hun. werken rondtrekken. Zoo lezen we dat Hubert Vos nu in Grosvenor-Gallery te Londen nog weer eens dat Oude-Vrouwen-Huis" te Brussel expo seert, dat een zijner eerste werken is en dat hij, nadat, hij het zes jaar geleden in Antwerpen liet zien, wie weet waar al niet? ten-toon-gesteld heeft. Zou onze vroegere landgenoot misschien ook tea slotte zelf gaan vermoeden, dat zijn vroegere veel belovende schilderijen zijn beste gebleven zijn ? Den 19en dezer is te Parijs de tentoonstelling der vrouwelijke schilders geopend. Op de verkooping der portretten van Landseer te Londen is door Henri Rochefort voor 150 guinjes het portret van Sir Grant aangekocht. Rochefort verklaarde er,onder de toejuichingen der omstanders, dat hij dit schilderij aan de National Gallery ten geschenke zou geven, uit erkentelijkheid voor de gastvrijheid die hij in Engeland geniet. Men zegt dat Rochefort in zijn ballingschap meer dan ooit collectionneur is en de aucties afloopt. Indertijd bij het jubilévan een Hoogleeraar aan de Rijks-Akademie van Beeldende Kunsten werd er een farce opgevoerd, waarvan ons dezer dagen een deuntje te binnen schoot, dat wij ten gebruike wenschen aan te bieden aan degenen, die zich uitsloven om tegen de schilderwijze der Irnpressionnisten" te ageeren: Het schilderen van vroeger Is nu niet meer in zwang, Want veel modernen schilders Dien duurt dat veel te lang. Een geweer met verf geladen Staat bij hen in een hoek, En pif paf poef, zij schieten De kleuren maar op het doek. Want is dit mopje werkelijk niet veel vroolijker dan de serieus gemeende praatjes, die men nog altijd over de nieuwere schilders lezen kan? Het is opmerkelijk dat de lieden, die gecho queerd worden door de natuurlijkheid van de besten onzer schilders, maar die, nu de reputatie van die artisten langzamerhand vaststaat, toch niet meer op hun werk durven afdingen hoe die lieden het dan den jongeren laten ontgelden, dat zij tegen de ouderen niets meer durven inbrengen. Een artikel, verleden week in dit blad geplaatst, was daar weder een bewijs van. In den Salon des Champs Elysées heeft de heer Francais de eere-medaille behaald en de heer de Richemont de eerste medaille. Zy'n schildery', ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl