De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 29 juni pagina 2

29 juni 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOE NEDERLAND. kan op die school worden geplaatst. 1be instelling van die militaire kweekschool bestrijders, zoowel bij de leden der '3'MMfater- als bij die der linkerzijde. Voor de r<i«?)Bten lag het groote bezwaar in de verplichte ^neutraliteit der cadettenschool. Had het ge."ïtlniad, zij hadden gaarne voorgesteld een vier"f.ttA cadettenscholen in te voeren, voor mo'* deinen, orthodoxen, katholieken en israelie"" ten elk eene. Maar dat ging moeilijk. En daarom vereenigden zij zich zachtjes aan met ", lust voorstel van den heer Von Löben Sels, Ota jongelui gelegenheid te geven zich aan de cadettenschool te laten inschrijven, doch niet aan het onderwijs deel te nemen, noch de opleiding aan de school bij te wonen. Ter vergoeding der kosten, door de ouders in dat geval te maken, wilde hij aan die jongelui een subsidie van ?400 per jaar toekennen. De bedoeling van den heer Von Löben Sels was hiermede, den ouders ge legenheid te geven, hunne kinderen zoolang mogelijk onder hun toezicht en naar hunne 'godsdienstige begrippen op te voeden. 1 . De liberalen zagen in de cadettenschool «en aanslag op het Middelbaar Onderwijs en -verklaarden zich daarom er tegen. De heer trad als woordvoerder op der liberale astanders en verdedigde met veel warmte zienswijze: dat door de aanneming van ontwerp de band tussehen het middelbaar en het militair onderwijs te veel zou Verslappen. De regeering, zich zoo van alle zijden bedreigd ziende, had niet veel hoop aeer om de cadettenschool er door te krij gen. Twee ministers traden in het krijt om Bet troetelkind van den heer Bergansius te verdedigen en door een handige coup de main ia het gelukt voorloopig den slag af te weren. ' ? Bij het debat begon zich langzamerhand een neiging te openbaren, om aan het drin gend verzoek der regeering toe te geven. Wel poogde de heer Heemskerk nog de beslissing onbepaald uit te stellen, en de heer BorgeSius de behandeling van art. 2 te vertragen tot dat beraadslaagd zal zijn over een amen dement van den heer Van der Kaay, die een regeling als voor de militaire artsen wil invoeren doch beider voorstel werd ver worpen en de oprichting der cadettenschool in beginsel aangenomen. We krijgen dus een militaire kweekschool als de wet tenminste niet valt bij de eindstemming. Wat de regeering daarin nu eigenlijk ziet, is ons een raadsel. Zij beroept zich op der gelijke inrichtingen in den vreemde, maar vergeet dat de Duitsche Kadcttenschule eigenlijk slechts philantropische inrichtingen zijn, en eerst in de tweede plaats aanvoer voor de militaire scholen ten doel hebben. Zij meent wellicht te kunnen speculeeren op het verlangen van vele ouders om hun kinderen bezorgd te zien en tracht dit nog ?wat te bevorderen door de aanstaande ca detten een verbintenis voor negen jaren te doen aangaan. Zij heeft gezien hoe treurig de proef is uitgevallen, toen het onderwijs aan de Militaire Academie zich aan het eindexamen der H. B. S. aansloot en wil nu eene vorige regeering navolgen, die door aansluiting aan de derde klasse der H.B.S. meer toevoer voor de Academie trachtte te vinden. Zij denkt waarschijnlijk: »hoe jonger de jongelui zijn, des te eer zullen zij zich door het voor uitzicht officier te worden, laten verleiden ; die kille atmosfeer. Staat de trouw niet hooger dan de wet, al is de wet meestal de eenige beschermvrouwe van de trouw ? 'f Eerst heb ik haar liefde gewekt en nu mij die gegeven wordt, neen toestroomt, ben ik pijniger, daar ik geen beschermer duif te zijn . . . Morgen zal ik terugkomen en wijs zijn. In zijn woning grijnsde alles hem aan met de nuchtere oogen der werkelijkheid. Na de opwinding den neerslag. Nu begon de strijd als nooit te voren. Het kind der weelde in armoede. Ziet gij wel.. . zoo fluisterden de geesten der wereld: ziet gij wel die vermoeide oogen... Nooit zullen zij u een verwijt toe zenden, maar gij zult lezen in die oogen en er ontbering in speuren.. . Nog is het niet te laat... Treed terug ... geef haar elke belofte weer; doe of gij koel zijt gewor den ... Zij lijdt te veel. Gij moet beslissen .. . Dwaas! Voelt gij niet, hoe spoedig zij in schitterende omgeving haar sprookje zal ver geten ? Het sprookje van geluk dat altijd liegt. Voelt gij dan niet hoe dankbaar zij zal wezen dat die dwaas te elfder ure werkelijk wijs werd ? Handel terstond. Geluk is een waan. Ont goocheling is het leven. Lafaard, wilt ge een romanheld zijn die uw liefste van kommer ziet sterven ? Schrijf. En zij drongen hem de pen in de hand. Hij schreef wat hij niet wilde schrijven. Toen kwamen wij geesten der liefde en susten en beloofden .. . maar wij hebben zeer Mille stemmen... wij wijken voor harts tochtelijker wil... En wij weten ook dat het geweten dikwijls trots heet. En zou een manjzich dit ooit bekennen ? Zou wel n enkele mannenziel de volle liefde der vrouw en daarom vervroegt zij het tijdstip der be roepskeuze alweer wat. Of die overwegingen juist zijn, is te bezien. In elk geval vraagt de regeering er niet naar, welke officieren zij op deze wijze verkrijgt. Het is meer ge beurd, dat de jongelui straks bleken vol strekt geen roeping te gevoelen voor het vak, door de oudelui indertijd voor hen uit gekozen. De meeste waarborgen voor liefde en toewijding tot een beroep mag men toch bij hen verwachten, die zelf een keuze doen, en zich van die keuze rekenschap weten te geven. En de heer SeyfFardt merkt dit zeer terecht op door het overplanten op zoo jeugdigen leeftijd in een speciale opleidings sfeer wordt de kaste-geest nog meer dan tot dusver aangekweekt. Is dit een voordeel in een land waar het leger, uit huurlingen be staande, buiten de eigenlijke maatschappij staat in onzen tijd, nu de volkslegers meer en meer het pleit winnen, moet de of ficier vóór alles staatsburger zijn, het volk kennen ook buiten het leger, en de meenin gen en behoeften van dat volk door samen leving leeren begrijpen. Hiertoe wordt de weg afgesneden, door de plaatsing op een militaire inrichting van onderwijs, vóór de toekomstige staatsburger nog goed weet, wat hij eigenlijk doet. Ook uit een militair oogpunt is de oprich ting der cadettenschool niet te verdedigen. De minister beloofde door zorgvuldige keuze van onderwijzers en directeur zooveel moge lijk voor militaire opleiding te waken. Maar waar de klachten over den weinig militairen geest aan de K. M. Academie bijna ieder jaar opnieuw door den secretaris der com missie van inspectie moet worden geboek staafd en dat is een inrichting die ais voor beeld van militaire opleiding moest worden aangehaald daar is van de cadettenschool niet heel veel te verwachten, ook niet na de fraze van den minister. De leerlingen zijn militair. Eigenlijk is het amendement van den heer Von Löben Sels nog niet zoo dom: geef een premie van /' 400 per jaar aan de ouders die hun kinderen niet naar de cadettenschool zenden. Het eenige wat niet wel aangaat, is deze wat zonderlinge manier om het Kijk te laten betalen voor een verstandigen zet der ouders. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Schouwburg Fraseati: Madam Favart. /Salon des Varietis: De huisjapon van mijn oom. Met het begin van den zomer is einde'ijk wat beter weder gekomen en blij als de rneuschen zijn met een zonuigen dag en avonden, die er ten minste naar streven zoraersch te wezen, worden zij de schouwburgen ontrouw. Men trekt liever naar buiten dan in de warme zalen, en naar de voorstellingen te oordeelen, die ik in de afgeloopeu week heb bijgewoond, hebben de afwezigen voor ditmaal gelijk gehad. In den schouwburg van de hh. Prot zag ik Madam Favart vertoonen, een operette die in een viertal jaren niet voor het voetlicht kwam en in 1879 in Frascati het eerst gemonteerd werd. Ofschoon mevr. Buderman en mej. Per?oons, en de hh. Kreeft. Kelly, v. Beem en Willemsens bij deze voorstelling optraden, bleef de vertooning beneden het middelmatige. doorgronden ? Wat al angstig wikken en wegen ... Hij schreef. Hij verscheurde. Hij schreef, j Hij verbrandde. Nogmaals ... eindelijk. Hij stormde naar buiten en bracht de beslissing van twee levens in den nauweu koker van geluk en ongeluk. Dat was alles en zoo snel gedaan. Estrime 'l cor d'un laccio si posscnte Che morte sola fia clfindi lo snodi. Het klonk zoo sterk in hare ziel, terwijl zij tastend in de duisternis den sterken i trouwen boom zocht. De maan schuilde ach ter wolken en terwijl zij gedurende n oogenblik te voorschijn kwam, zag Félice dat de laagste tak die haar gedragen had, was afgebroken; eerst toen begreep /ij, dat natuurkinderen zelfs op de natuur te veel kunnen vertrouwen. Haar tocht te verraden, zou alle moge lijkheid benemen om dien te herhalen; zij besloot dus den morgen af te wachten eu ongemerkt langs een achterweg van den tuin naar boven te sluipen, terwijl allen nog zouden slapen, behalve de oude tuinman dio j haar niet verraden zou. Zij keerde terug naar de plek waar zij den geliefde had verlaten, droomend dat hij nog daar kon zijn en zij hem volgen zou overal. Drie lange uren kruipen voorbij, j Zij heeft geloopen, altijd door, maar de j vermoeidheid drijft haar naar de zodenbank eii de ontbladerde twijgen beschutten haar l niet tegen den snijdenden najaars-noordenwiud. De wolken drijven, heen; de maan staat hoog en koud, de starren tintelen als in guren winternacht. Neen, slapen wil zij niet! Slechts rusten. Twaalf slagen trillen door de lucht, en elke klokslag klinkt haar Mej. Persoons was somtijds haar rol in het geheel niet machtig, en de heeren deden dikwijls wat men gewoon is »slomeduikelen" te noemen. Mevr. Budernian alleen hield de eer van het gezelschap op, en vooral in het tweede bedrijf in het samenspel met den Markies de Pontsabl en met Hector de Boispréau speelde zij niet al de haar eigene geestigheid. De koren lieten wel wat te wenschen over. Het is te hopen, dat het Maandag a.s. beter l Dan toch wordt ter benefice van den heer Willemsens Sureouf de Kaper gegeven en ik wensen dien heer gaarne een volle zaal en een belangstellend publiek. Sureouf is ook goed gekozen, want het is een der meest geliefkoosde operetten. De huisjapon van mijn oom, een stuk, waarin Morriën vroeger met succes optrad, wordt in den Salon ook niet vlekkeloos vertoond. De heer Poolman (Fritx, Kummel) was wel heel bewegelijk en erg druk, en de heer Pilger (de uitdrager) had wel een mooien kop gemaakt; maar er was iets in het spel van allen, als waren die anderhalve man in de zaal niet meer waard. Ik kan dus deze week zeer kort zijn. Op het ingezonden stuk van den heer Zadok, in ons vorig nummer, antwoord ik, dat ik zijn verontwaardiging zeer goed hegrijp. Ik heb mij echter van beoordeeling van In Opstand zooveel mogelijk onthouden, omdat het stuk vroeger uit voerig in het Weekblad is behandeld. Het deed mij genoegen te lezen, dat de heer Zadok de voorstelling zelve bijzonder goed vond. Fr. HET THEATRE LIBRE. Behalve Myrane, waarvan wij in ons vorig nummer een overzicht gaven, is in het Theatre Libre te Parijs nog een nieuw tooneelstuk ver toond, getiteld les Chapons, door Descaves en Dariet), schrijvers van Sousoffs en Biribi. Het was een stukje in n bedrijf, zeer goed geschre ven, niet geheel onjuist geteekend en toch is het uitgefloten, neen, erger, uitgejoeld, zoodat de directeur van den schouwburg, toen hij op de gebruikelijke wijze ten tooneele kwam om de namen der schrijvers te noemen, niet aan het woord kon komen en de aanwezige commissaris van politie eindelijk bevel moest geven om het gor dijn te doen zakken. De auteurs hadden het publiek gegriefd in een teer punt, het teère puut sinds 1870, nl. hun vaderlandsliefde en hun Pruisenhaat. De Chapons nl. zijn twee burgerluidjes, doods bang voor de Pruisen, die barbaren. Als zij in kwartiering krijgen buigen zij diep voor hen, zij zoeken de krijgslieden te verhielden door hen te vleien, en als hun oude meid, wier broeder sneuvelde bij Forbach, zich in de buurt heeft uitgelaten, dat zij het die Pruisen wel inpeperen zal, vreezen de Chapons zoo, dat zij gecompro mitteerd zullen worden, dat zij de oude meid in een hondenweer op straat zetten. Als zij dan later de Pruisen zien exerceereu terwijl het regent, roepen zij uit: «Ach! die arme kerels!" .. . Het publiek was dol na de vertooning. Ea toch, personen als de C/tapons zijn niet bedacht. Er waren in 1870 Franschen die het brood ver stopten voor de eigen troepen, en liet gebruikten om de Duitschers goed voor zich te stemmen. Mag zoo'ii Frauïclimnn nu niet vertoond worden? Men brengt diefstal, moord, doodslag, over spel ten tooneele waarom geen rnenschen als de Cltapons ? Het publiek is de auteurs voor niet vader landslievend gaan houden; daarin had het publiek ongelijk. Doch wat er aan hun werk ontbrak, dat was de terugslag. Zij hebben zoo meent Henry Fouquier in den Figaro een bloedende wonde laten zien; zij hadden ook het gloeiende ijzer moeten toonen om de wonde toe te schroeien. met honderdvoudige helderheid in hoor en hart. Zij kampt tegen allen naargeestigen in druk en denkend aan den geliefde, gevoelt zij de koude niet. Zij sluit do oogen en of zij het al poogt, zij kan de zware oogleden niet meer openen. Het is als vloeit de wereld weg.... En welke heerlijke werkelijkheid omvangt haar nu ? Neen, dat is geen be drog .... Een bruidsstoet , vriendelijke, vroolijke oogen .... Die hooge gestalte daar is haar vader. »Félice,"' zegt hij, svergeef mij, ik geef u mijn zegen...." En de moe der, die zij gestorven waande, spreekt: »Félice, nu weet ik wat liefde is.... ik weet het door u ...." En dan komt Ji/j, haar bruidegom, en fluistert, terwijl hij haar aan zijn hart prangt: »Voelt gij 't wel, liefste... liefde overwint alles.... koelheid, zelfzucht, trots .... ja, liefde overwint de wereld ...." Zij wil hem antwoorden.... alleen een zucht.... een lange huivering van mateloos geluk en Félice droomt niet meer. Haar venster open; haar kamer ledig. De edelman begreep.... Schrik en woede benamen hem de woorden. Men brengt hem een brief, hij leest: HoogWclGeb. Heer! Weiger mij niet het eerste en laatste ver zoek dat ooit van mij tot u zal komen: geef uwe dochter inliggeiideii brief. Gij moogt dien lezen. Gij /uit zien dat zulke woorden geschikt zijn om alle liefde te doen bevriezen. Beter dat, dan dat gij haar lang zaam doodmartelt door uw bekrompen zelf zucht. ALBERT DONNEE. Hij leest den anderen brief: Fouquier licht dit toe in een laatste scène, die hij aan het tooneelstukje toevoegt. De oude meid Cathérine staat s morgens vroeg gereed te vertrekken, het regent hard. De oude weent en klaagt, dat zij na twintig jaren dienst zoo verjaagd wordt. Zij was zoo aan hare meesters gewend, en staat, nu haar broeder dood is, geheel alleen op de wereld. Haar meester Barbier antwoordt dan: »Nu, nu. Wees verstandig, meisje! Ik zend je niet weg ??het is alleen noodzakelijk dat je vertrekt. En je weet wel, de plicht stelt zijn eischen aan iedereen, aan u, aan mij ... Kom, huil niet zoo. Je zal hen wakker maken. Dan raken zij uit hun humeur, en dan draaien wij er weer voor op. Cathfrine: Ach! arme menheer! arme me vrouw!" De wachtmeester en een der Duitsche huzaren komen nu op, en de eerste vraagt of men niet wat stil kan zijn. Hem wordt geantwoord dat Cathérine er de oorzaak van is. De Wachtmeester: »Wat, de meid! En zij heeft haar goed bij zich. Zij gaat dus heen? Is zij bang voor ons? Mevrouw: Neen! maar wij moeten haar wegzenden Fritx,, de wachtmeester: Haar wegzenden? O! o!... Oneerlijk geweest. Cathérine: Oneerlijk stelen ik I Dat is goed voor jelui, om pendules mee te nemen. Frilx, (glimlachend): Pendules wel wat lastig te paard maar als de kranten het zeggen ..." Mevrouw Barbier komt tusschenbeiden en ver klaart dat Cathérine een trouwe meid is, dat zij twintig jaren bij haar gediend heeft, en dat men. zelfs nooit een speld heeft gemist. «Maar waarom stuurt u haar dan weg?" vraagt Fritx,. De heer Barbier geeft de verdere uitlegging, van dien broeder, die gesneuveld is bij Forbach. Frit*. roept dan uit: »Een artillerist bij For bach ? O! die dappere kerels! Den geheelen dag hebben zij met zes batterijen tegen tien stand gehouden. Zij hebben ons groote verlie zen bezorgd en 's avonds, toen zij overwonnen waren, hebben zij ondanks onze charges hunne stukken weggevoerd. Dat waren dappere soldaten! (hij zwijgt even) En gij denkt nu mijnheer! dat het die arme vrouw zeer zal doen, ons te zien ? Barbier : Ja, Juiöt. En dan, die meisjes uit het volk, zij weten zich niet te beheerschen, zij weten niet te zwijgen.... Cathérine zou TJ iemand kwaad doen maar in de buurt zou men 't vertellen, dat ze wat gezegd heeft over u, dat zij bedreigingen heeft geuit ik was bang dat u dat mishagen zou. Fritx,: Wat mij mishaagt, mijnheer Barbier, dat is een slecht man te kennen in een land, waar ik zooveel brave menschen ontmoette, (tot Cathérine:) Gij moet ons wel haten ! Cathérine: O, mijnheer de officier. Ik hield zooveel van mijn broeder. Met eens te weten waar hij begraven ligt, niet eens zijn graf bij ons dorp te hebben ! Fritx,: Gij haat ons, omdat gij van hem hield, van dien armen soldaat, en gij htbt gelijk. Maar gelooft gij niet dat ook wij onze vrouwen in rouwkleeUeren hebben, onze mannen zonder graf, en dat men in Duitschland weent bij de over winning, zooals gij hier weent bij de nederlaag ? Cathérine : O! maar ik zeg niet Fntz,: Gij moet ons niet haten, niet meer dan ik uw broeder haat, die als dapper soldaat, vóór hij gedood werd, ons zijn bommen en gra naten toezond. Men moet den oorlog haten, niet ben die strijden en die strijdende hun plicht doen. Die plicht, mijnheer Barbier, is dezelfde voor allen, voor Franschen en Duitschers. Het is vaderlander te zijn, zijn land te dienen, het alles te wijden, ruft, geluk, leven, het hartstochtelijk lief te hebben Maar, mijn arme Cathérine, in den oorlog is men gelukkig of niet. Uw grootvader HoogWelGeb. Jonkvrouwe. Vergeet mij, zooals ik u vergeten wil. Mijn eer verbiedt mij om misbruik te maken van uw onbekendheid met het kille leven, dat niets anders oplevert dan ellende, als wij vergeten dat geld en geboorte-adel de machtigste hef boomen zijn voor het geluk ! Ik vertrek naar een ander werelddeel. i Vaarwel. Vergeet onze liefde, liefde is niets anders dan waan ; men ontwaakt uit eiken waan. Wijsheid is het recht aller harten. ALBERT DONNEE. Dat is bedrog! Beiden zijn gevlucht! Zij zullen mij niet in dien strik vangen ! Terwijl hij stom en machteloos peinsde, stormde do tuinman op hem toe : »Iu Godsnaam Mijnheer, kom " En de oude liep den weg dien hij geI komen was ijlings terug. Allen volgden hem. Eustig sliep zij op de zodenbank. Wij goede geesten hadden besloten dat zij hare liefde niet zou zien sterven. De brief iu halven waanzin geschreven mocht haar niet dooden. De wijze wijsheid der zelfzucht kunnen wij niet weren, maar liefde bescher men, ja, dit kunnen wij, al is het door den dood, en wij hebben van hem niets meer te verteilen, dan dat de mare van haar sterven hem in zijn nieuw leven, zijn dubbele een zaamheid, bleef gespaard. Hij heeft daar niet lang geleefd. Bedenkt-menschen, wij hebben u slechts een sprookje verteld! want hij was een dweper en niet van de stof waarvan men wijzen vormt; daarom doodde hem het berouw over zijn eerste daad van wijsheid! E slrime 'l cor d'un laccio si posscnfo, Che morte sola fia ch' indi lo snodi.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl