Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOE NEDERLAND.
kan op die school worden geplaatst.
1be instelling van die militaire kweekschool
bestrijders, zoowel bij de leden der
'3'MMfater- als bij die der linkerzijde. Voor de
r<i«?)Bten lag het groote bezwaar in de verplichte
^neutraliteit der cadettenschool. Had het
ge."ïtlniad, zij hadden gaarne voorgesteld een
vier"f.ttA cadettenscholen in te voeren, voor
mo'* deinen, orthodoxen, katholieken en
israelie"" ten elk eene. Maar dat ging moeilijk. En
daarom vereenigden zij zich zachtjes aan met
", lust voorstel van den heer Von Löben Sels,
Ota jongelui gelegenheid te geven zich aan
de cadettenschool te laten inschrijven, doch
niet aan het onderwijs deel te nemen, noch
de opleiding aan de school bij te wonen.
Ter vergoeding der kosten, door de ouders
in dat geval te maken, wilde hij aan die
jongelui een subsidie van ?400 per jaar
toekennen. De bedoeling van den heer Von
Löben Sels was hiermede, den ouders ge
legenheid te geven, hunne kinderen zoolang
mogelijk onder hun toezicht en naar hunne
'godsdienstige begrippen op te voeden.
1 . De liberalen zagen in de cadettenschool
«en aanslag op het Middelbaar Onderwijs en
-verklaarden zich daarom er tegen. De heer
trad als woordvoerder op der liberale
astanders en verdedigde met veel warmte
zienswijze: dat door de aanneming van
ontwerp de band tussehen het
middelbaar en het militair onderwijs te veel zou
Verslappen. De regeering, zich zoo van alle
zijden bedreigd ziende, had niet veel hoop
aeer om de cadettenschool er door te krij
gen. Twee ministers traden in het krijt om
Bet troetelkind van den heer Bergansius te
verdedigen en door een handige coup de main
ia het gelukt voorloopig den slag af
te weren.
' ? Bij het debat begon zich langzamerhand
een neiging te openbaren, om aan het drin
gend verzoek der regeering toe te geven. Wel
poogde de heer Heemskerk nog de beslissing
onbepaald uit te stellen, en de heer
BorgeSius de behandeling van art. 2 te vertragen
tot dat beraadslaagd zal zijn over een amen
dement van den heer Van der Kaay, die
een regeling als voor de militaire artsen wil
invoeren doch beider voorstel werd ver
worpen en de oprichting der cadettenschool
in beginsel aangenomen.
We krijgen dus een militaire kweekschool
als de wet tenminste niet valt bij de
eindstemming.
Wat de regeering daarin nu eigenlijk ziet,
is ons een raadsel. Zij beroept zich op der
gelijke inrichtingen in den vreemde, maar
vergeet dat de Duitsche Kadcttenschule
eigenlijk slechts philantropische inrichtingen
zijn, en eerst in de tweede plaats aanvoer
voor de militaire scholen ten doel hebben.
Zij meent wellicht te kunnen speculeeren
op het verlangen van vele ouders om hun
kinderen bezorgd te zien en tracht dit nog
?wat te bevorderen door de aanstaande ca
detten een verbintenis voor negen jaren te
doen aangaan. Zij heeft gezien hoe treurig
de proef is uitgevallen, toen het onderwijs
aan de Militaire Academie zich aan het
eindexamen der H. B. S. aansloot en wil
nu eene vorige regeering navolgen, die door
aansluiting aan de derde klasse der H.B.S. meer
toevoer voor de Academie trachtte te vinden. Zij
denkt waarschijnlijk: »hoe jonger de jongelui
zijn, des te eer zullen zij zich door het voor
uitzicht officier te worden, laten verleiden ;
die kille atmosfeer. Staat de trouw niet
hooger dan de wet, al is de wet meestal de
eenige beschermvrouwe van de trouw ?
'f Eerst heb ik haar liefde gewekt en nu mij
die gegeven wordt, neen toestroomt, ben ik
pijniger, daar ik geen beschermer duif
te zijn . . . Morgen zal ik terugkomen en
wijs zijn.
In zijn woning grijnsde alles hem aan met
de nuchtere oogen der werkelijkheid. Na de
opwinding den neerslag. Nu begon de strijd
als nooit te voren. Het kind der weelde in
armoede. Ziet gij wel.. . zoo fluisterden de
geesten der wereld: ziet gij wel die vermoeide
oogen... Nooit zullen zij u een verwijt toe
zenden, maar gij zult lezen in die oogen en
er ontbering in speuren.. . Nog is het niet
te laat... Treed terug ... geef haar elke
belofte weer; doe of gij koel zijt gewor
den ... Zij lijdt te veel. Gij moet beslissen .. .
Dwaas! Voelt gij niet, hoe spoedig zij in
schitterende omgeving haar sprookje zal ver
geten ? Het sprookje van geluk dat altijd liegt.
Voelt gij dan niet hoe dankbaar zij zal
wezen dat die dwaas te elfder ure werkelijk
wijs werd ?
Handel terstond. Geluk is een waan. Ont
goocheling is het leven. Lafaard, wilt ge een
romanheld zijn die uw liefste van kommer
ziet sterven ? Schrijf.
En zij drongen hem de pen in de hand.
Hij schreef wat hij niet wilde schrijven.
Toen kwamen wij geesten der liefde en
susten en beloofden .. . maar wij hebben zeer
Mille stemmen... wij wijken voor harts
tochtelijker wil... En wij weten ook dat
het geweten dikwijls trots heet. En zou een
manjzich dit ooit bekennen ? Zou wel n
enkele mannenziel de volle liefde der vrouw
en daarom vervroegt zij het tijdstip der be
roepskeuze alweer wat. Of die overwegingen
juist zijn, is te bezien. In elk geval vraagt
de regeering er niet naar, welke officieren
zij op deze wijze verkrijgt. Het is meer ge
beurd, dat de jongelui straks bleken vol
strekt geen roeping te gevoelen voor het
vak, door de oudelui indertijd voor hen uit
gekozen. De meeste waarborgen voor liefde
en toewijding tot een beroep mag men toch
bij hen verwachten, die zelf een keuze doen,
en zich van die keuze rekenschap weten te
geven.
En de heer SeyfFardt merkt dit zeer
terecht op door het overplanten op zoo
jeugdigen leeftijd in een speciale opleidings
sfeer wordt de kaste-geest nog meer dan tot
dusver aangekweekt. Is dit een voordeel in
een land waar het leger, uit huurlingen be
staande, buiten de eigenlijke maatschappij
staat in onzen tijd, nu de volkslegers
meer en meer het pleit winnen, moet de of
ficier vóór alles staatsburger zijn, het volk
kennen ook buiten het leger, en de meenin
gen en behoeften van dat volk door samen
leving leeren begrijpen. Hiertoe wordt de
weg afgesneden, door de plaatsing op een
militaire inrichting van onderwijs, vóór de
toekomstige staatsburger nog goed weet, wat
hij eigenlijk doet.
Ook uit een militair oogpunt is de oprich
ting der cadettenschool niet te verdedigen.
De minister beloofde door zorgvuldige keuze
van onderwijzers en directeur zooveel moge
lijk voor militaire opleiding te waken. Maar
waar de klachten over den weinig militairen
geest aan de K. M. Academie bijna ieder
jaar opnieuw door den secretaris der com
missie van inspectie moet worden geboek
staafd en dat is een inrichting die ais voor
beeld van militaire opleiding moest worden
aangehaald daar is van de cadettenschool
niet heel veel te verwachten, ook niet na de
fraze van den minister. De leerlingen zijn
militair.
Eigenlijk is het amendement van den heer
Von Löben Sels nog niet zoo dom: geef
een premie van /' 400 per jaar aan de ouders
die hun kinderen niet naar de cadettenschool
zenden. Het eenige wat niet wel aangaat,
is deze wat zonderlinge manier om het Kijk
te laten betalen voor een verstandigen zet
der ouders.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Schouwburg Fraseati: Madam Favart.
/Salon des Varietis: De huisjapon van
mijn oom.
Met het begin van den zomer is einde'ijk wat
beter weder gekomen en blij als de rneuschen
zijn met een zonuigen dag en avonden, die er
ten minste naar streven zoraersch te wezen,
worden zij de schouwburgen ontrouw.
Men trekt liever naar buiten dan in de warme
zalen, en naar de voorstellingen te oordeelen,
die ik in de afgeloopeu week heb bijgewoond,
hebben de afwezigen voor ditmaal gelijk gehad.
In den schouwburg van de hh. Prot zag ik
Madam Favart vertoonen, een operette die in
een viertal jaren niet voor het voetlicht kwam
en in 1879 in Frascati het eerst gemonteerd
werd.
Ofschoon mevr. Buderman en mej. Per?oons,
en de hh. Kreeft. Kelly, v. Beem en Willemsens
bij deze voorstelling optraden, bleef de
vertooning beneden het middelmatige.
doorgronden ? Wat al angstig wikken en
wegen ...
Hij schreef. Hij verscheurde. Hij schreef, j
Hij verbrandde. Nogmaals ... eindelijk. Hij
stormde naar buiten en bracht de beslissing
van twee levens in den nauweu koker van
geluk en ongeluk. Dat was alles en
zoo snel gedaan.
Estrime 'l cor d'un laccio si posscnte
Che morte sola fia clfindi lo snodi.
Het klonk zoo sterk in hare ziel, terwijl
zij tastend in de duisternis den sterken i
trouwen boom zocht. De maan schuilde ach
ter wolken en terwijl zij gedurende n
oogenblik te voorschijn kwam, zag Félice
dat de laagste tak die haar gedragen had,
was afgebroken; eerst toen begreep /ij, dat
natuurkinderen zelfs op de natuur te veel
kunnen vertrouwen.
Haar tocht te verraden, zou alle moge
lijkheid benemen om dien te herhalen; zij
besloot dus den morgen af te wachten eu
ongemerkt langs een achterweg van den
tuin naar boven te sluipen, terwijl allen nog
zouden slapen, behalve de oude tuinman dio j
haar niet verraden zou.
Zij keerde terug naar de plek waar zij den
geliefde had verlaten, droomend dat hij nog
daar kon zijn en zij hem volgen zou
overal. Drie lange uren kruipen voorbij, j
Zij heeft geloopen, altijd door, maar de j
vermoeidheid drijft haar naar de zodenbank
eii de ontbladerde twijgen beschutten haar
l niet tegen den snijdenden
najaars-noordenwiud. De wolken drijven, heen; de maan
staat hoog en koud, de starren tintelen als
in guren winternacht. Neen, slapen wil zij
niet! Slechts rusten. Twaalf slagen trillen
door de lucht, en elke klokslag klinkt haar
Mej. Persoons was somtijds haar rol in het
geheel niet machtig, en de heeren deden dikwijls
wat men gewoon is »slomeduikelen" te noemen.
Mevr. Budernian alleen hield de eer van het
gezelschap op, en vooral in het tweede bedrijf
in het samenspel met den Markies de Pontsabl
en met Hector de Boispréau speelde zij niet al
de haar eigene geestigheid. De koren lieten wel
wat te wenschen over.
Het is te hopen, dat het Maandag a.s. beter
l
Dan toch wordt ter benefice van den heer
Willemsens Sureouf de Kaper gegeven en ik
wensen dien heer gaarne een volle zaal en een
belangstellend publiek. Sureouf is ook goed
gekozen, want het is een der meest geliefkoosde
operetten.
De huisjapon van mijn oom, een stuk, waarin
Morriën vroeger met succes optrad, wordt in
den Salon ook niet vlekkeloos vertoond.
De heer Poolman (Fritx, Kummel) was wel
heel bewegelijk en erg druk, en de heer Pilger
(de uitdrager) had wel een mooien kop gemaakt;
maar er was iets in het spel van allen, als
waren die anderhalve man in de zaal niet meer
waard.
Ik kan dus deze week zeer kort zijn.
Op het ingezonden stuk van den heer Zadok,
in ons vorig nummer, antwoord ik, dat ik zijn
verontwaardiging zeer goed hegrijp. Ik heb mij
echter van beoordeeling van In Opstand zooveel
mogelijk onthouden, omdat het stuk vroeger uit
voerig in het Weekblad is behandeld.
Het deed mij genoegen te lezen, dat de heer
Zadok de voorstelling zelve bijzonder goed vond.
Fr.
HET THEATRE LIBRE.
Behalve Myrane, waarvan wij in ons vorig
nummer een overzicht gaven, is in het Theatre
Libre te Parijs nog een nieuw tooneelstuk ver
toond, getiteld les Chapons, door Descaves en
Dariet), schrijvers van Sousoffs en Biribi. Het
was een stukje in n bedrijf, zeer goed geschre
ven, niet geheel onjuist geteekend en toch is
het uitgefloten, neen, erger, uitgejoeld, zoodat
de directeur van den schouwburg, toen hij op
de gebruikelijke wijze ten tooneele kwam om de
namen der schrijvers te noemen, niet aan het
woord kon komen en de aanwezige commissaris
van politie eindelijk bevel moest geven om het gor
dijn te doen zakken. De auteurs hadden het
publiek gegriefd in een teer punt, het teère
puut sinds 1870, nl. hun vaderlandsliefde en hun
Pruisenhaat.
De Chapons nl. zijn twee burgerluidjes, doods
bang voor de Pruisen, die barbaren. Als zij in
kwartiering krijgen buigen zij diep voor hen, zij
zoeken de krijgslieden te verhielden door hen te
vleien, en als hun oude meid, wier broeder
sneuvelde bij Forbach, zich in de buurt heeft
uitgelaten, dat zij het die Pruisen wel inpeperen
zal, vreezen de Chapons zoo, dat zij gecompro
mitteerd zullen worden, dat zij de oude meid
in een hondenweer op straat zetten. Als zij dan
later de Pruisen zien exerceereu terwijl het
regent, roepen zij uit: «Ach! die arme kerels!" .. .
Het publiek was dol na de vertooning. Ea
toch, personen als de C/tapons zijn niet bedacht.
Er waren in 1870 Franschen die het brood ver
stopten voor de eigen troepen, en liet gebruikten
om de Duitschers goed voor zich te stemmen.
Mag zoo'ii Frauïclimnn nu niet vertoond worden?
Men brengt diefstal, moord, doodslag, over
spel ten tooneele waarom geen rnenschen als
de Cltapons ?
Het publiek is de auteurs voor niet vader
landslievend gaan houden; daarin had het publiek
ongelijk.
Doch wat er aan hun werk ontbrak, dat was
de terugslag.
Zij hebben zoo meent Henry Fouquier in
den Figaro een bloedende wonde laten zien;
zij hadden ook het gloeiende ijzer moeten toonen
om de wonde toe te schroeien.
met honderdvoudige helderheid in hoor en
hart.
Zij kampt tegen allen naargeestigen in
druk en denkend aan den geliefde, gevoelt
zij de koude niet. Zij sluit do oogen en of
zij het al poogt, zij kan de zware oogleden
niet meer openen. Het is als vloeit de wereld
weg.... En welke heerlijke werkelijkheid
omvangt haar nu ? Neen, dat is geen be
drog .... Een bruidsstoet , vriendelijke,
vroolijke oogen .... Die hooge gestalte daar
is haar vader. »Félice,"' zegt hij, svergeef
mij, ik geef u mijn zegen...." En de moe
der, die zij gestorven waande, spreekt:
»Félice, nu weet ik wat liefde is.... ik
weet het door u ...." En dan komt Ji/j, haar
bruidegom, en fluistert, terwijl hij haar aan
zijn hart prangt: »Voelt gij 't wel, liefste...
liefde overwint alles.... koelheid, zelfzucht,
trots .... ja, liefde overwint de wereld ...."
Zij wil hem antwoorden.... alleen een
zucht.... een lange huivering van mateloos
geluk en Félice droomt niet meer.
Haar venster open; haar kamer ledig.
De edelman begreep.... Schrik en woede
benamen hem de woorden. Men brengt hem
een brief, hij leest:
HoogWclGeb. Heer!
Weiger mij niet het eerste en laatste ver
zoek dat ooit van mij tot u zal komen:
geef uwe dochter inliggeiideii brief. Gij
moogt dien lezen. Gij /uit zien dat zulke
woorden geschikt zijn om alle liefde te doen
bevriezen. Beter dat, dan dat gij haar lang
zaam doodmartelt door uw bekrompen zelf
zucht.
ALBERT DONNEE.
Hij leest den anderen brief:
Fouquier licht dit toe in een laatste scène, die
hij aan het tooneelstukje toevoegt.
De oude meid Cathérine staat s morgens vroeg
gereed te vertrekken, het regent hard.
De oude weent en klaagt, dat zij na twintig
jaren dienst zoo verjaagd wordt. Zij was zoo
aan hare meesters gewend, en staat, nu haar
broeder dood is, geheel alleen op de wereld.
Haar meester Barbier antwoordt dan:
»Nu, nu. Wees verstandig, meisje! Ik zend
je niet weg ??het is alleen noodzakelijk dat je
vertrekt. En je weet wel, de plicht stelt zijn
eischen aan iedereen, aan u, aan mij ... Kom,
huil niet zoo. Je zal hen wakker maken. Dan
raken zij uit hun humeur, en dan draaien wij
er weer voor op.
Cathfrine: Ach! arme menheer! arme me
vrouw!"
De wachtmeester en een der Duitsche huzaren
komen nu op, en de eerste vraagt of men niet
wat stil kan zijn.
Hem wordt geantwoord dat Cathérine er de
oorzaak van is.
De Wachtmeester: »Wat, de meid! En zij
heeft haar goed bij zich. Zij gaat dus heen?
Is zij bang voor ons?
Mevrouw: Neen! maar wij moeten haar
wegzenden
Fritx,, de wachtmeester: Haar wegzenden?
O! o!... Oneerlijk geweest.
Cathérine: Oneerlijk stelen ik I Dat
is goed voor jelui, om pendules mee te nemen.
Frilx, (glimlachend): Pendules wel wat
lastig te paard maar als de kranten het
zeggen ..."
Mevrouw Barbier komt tusschenbeiden en ver
klaart dat Cathérine een trouwe meid is, dat zij
twintig jaren bij haar gediend heeft, en dat men.
zelfs nooit een speld heeft gemist.
«Maar waarom stuurt u haar dan weg?" vraagt
Fritx,.
De heer Barbier geeft de verdere uitlegging,
van dien broeder, die gesneuveld is bij Forbach.
Frit*. roept dan uit: »Een artillerist bij For
bach ? O! die dappere kerels! Den geheelen
dag hebben zij met zes batterijen tegen tien
stand gehouden. Zij hebben ons groote verlie
zen bezorgd en 's avonds, toen zij overwonnen
waren, hebben zij ondanks onze charges hunne
stukken weggevoerd.
Dat waren dappere soldaten! (hij zwijgt even)
En gij denkt nu mijnheer! dat het die arme
vrouw zeer zal doen, ons te zien ?
Barbier : Ja, Juiöt. En dan, die meisjes uit
het volk, zij weten zich niet te beheerschen, zij
weten niet te zwijgen.... Cathérine zou TJ iemand
kwaad doen maar in de buurt zou men 't
vertellen, dat ze wat gezegd heeft over u, dat zij
bedreigingen heeft geuit ik was bang dat u
dat mishagen zou.
Fritx,: Wat mij mishaagt, mijnheer Barbier,
dat is een slecht man te kennen in een land,
waar ik zooveel brave menschen ontmoette, (tot
Cathérine:) Gij moet ons wel haten !
Cathérine: O, mijnheer de officier. Ik hield
zooveel van mijn broeder. Met eens te weten
waar hij begraven ligt, niet eens zijn graf bij
ons dorp te hebben !
Fritx,: Gij haat ons, omdat gij van hem hield,
van dien armen soldaat, en gij htbt gelijk. Maar
gelooft gij niet dat ook wij onze vrouwen in
rouwkleeUeren hebben, onze mannen zonder graf,
en dat men in Duitschland weent bij de over
winning, zooals gij hier weent bij de nederlaag ?
Cathérine : O! maar ik zeg niet
Fntz,: Gij moet ons niet haten, niet meer
dan ik uw broeder haat, die als dapper soldaat,
vóór hij gedood werd, ons zijn bommen en gra
naten toezond. Men moet den oorlog haten, niet
ben die strijden en die strijdende hun plicht
doen.
Die plicht, mijnheer Barbier, is dezelfde voor
allen, voor Franschen en Duitschers. Het is
vaderlander te zijn, zijn land te dienen, het alles
te wijden, ruft, geluk, leven, het hartstochtelijk
lief te hebben Maar, mijn arme Cathérine, in den
oorlog is men gelukkig of niet. Uw grootvader
HoogWelGeb. Jonkvrouwe.
Vergeet mij, zooals ik u vergeten wil.
Mijn eer verbiedt mij om misbruik te maken
van uw onbekendheid met het kille leven,
dat niets anders oplevert dan ellende, als
wij vergeten dat geld en geboorte-adel de
machtigste hef boomen zijn voor het geluk !
Ik vertrek naar een ander werelddeel.
i Vaarwel. Vergeet onze liefde, liefde is niets
anders dan waan ; men ontwaakt uit eiken
waan. Wijsheid is het recht aller harten.
ALBERT DONNEE.
Dat is bedrog! Beiden zijn gevlucht! Zij
zullen mij niet in dien strik vangen ! Terwijl
hij stom en machteloos peinsde, stormde do
tuinman op hem toe :
»Iu Godsnaam Mijnheer, kom "
En de oude liep den weg dien hij
geI komen was ijlings terug. Allen volgden hem.
Eustig sliep zij op de zodenbank.
Wij goede geesten hadden besloten dat
zij hare liefde niet zou zien sterven. De brief
iu halven waanzin geschreven mocht haar
niet dooden. De wijze wijsheid der zelfzucht
kunnen wij niet weren, maar liefde bescher
men, ja, dit kunnen wij, al is het door den
dood, en wij hebben van hem niets meer te
verteilen, dan dat de mare van haar sterven
hem in zijn nieuw leven, zijn dubbele een
zaamheid, bleef gespaard. Hij heeft daar niet
lang geleefd. Bedenkt-menschen, wij hebben
u slechts een sprookje verteld! want hij was
een dweper en niet van de stof waarvan
men wijzen vormt; daarom doodde hem
het berouw over zijn eerste daad van
wijsheid!
E slrime 'l cor d'un laccio si posscnfo,
Che morte sola fia ch' indi lo snodi.