De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 29 juni pagina 3

29 juni 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 679 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND trok misschien eens Berlijn, binnen. Hij heeft ?wellicht mijn grootvader bij Jena gedood. Zoo is ons lot, in afwachting dat men het anders regelt. Als men vecht, is het voor iedereen het zelfde, en wij, soldaten en patriotten, hebben niet het recht te vragen of ons land gelijk heeft of niet. Mevr. Barbier: Gij zijt. wel goed, mijnheer de officier. Fritx,: Ik ben rechtvaardig. Ik heb mijn land lief; ik acht alleen hen, die het hunne ook liefhebben. Een Franschman die, hoewel zich onderwerpende aan de oorlogswet, in zijn hart niet protesteeren zou tegen onze overwinning, zou ik minder achten dan den franctireur, die ons in het bosch wacht en dien wij doodschieten, omdat het moet. Gij zoudt hetzelf )e in Dt tschland doen en gelijk hebben. Nu, Cathérine, het schijnt, dat gij ons een beetje wildet vergiftigen met de lekkere schoteltjes, waarop uw meester zoo gesteld is.... Cathérine: Als u wist.... Och! men zegt zooveel dingen als men elkaar niet kent. Fritx,: Ik vergeef u, zooals gij mij den dood van uw broeder vergeeft. Als men oorlog voert, vecht men. Daarna blijven er mannen over, die elkaar toch niet eeuwig zullen haten. Uw broeder heeft zijn plicht gedaan, wij zullen den onzen doen. Morgen zal het misschien mijn beurt zijn en dan zijt gij gewroken. Cathérine : Als ik daaraan denk ... Fritz: Kom, gij blijft hier. Mijnheer Barbier houdt u, ten minste als gij niet zijt zooals ik en den rug toekeert aan dien kinkel. Brave menschen voelen zich in elk land thuis en lafaards in geen enkel. (Hij treedt zijn kamer weder binnen). Mevr. Barbier : Wat spreekt hij goed Fransch. De huKaa.r: Dat geloof ik, maar die onder officier heeft gestudeerd. Barbier: Cathérine, pak je goed weer uit. Gij blijft (ter zijde). Ik zal het je betaald zetten, als hij vertrokken is, die Pruis, die mij voor mijn dienstbode vernederd heeft." IV geloof dat na het bovenstaande de be doeling van Henry Fouquier wel duidelijk zal ziin. Barbier blijft een ploert, aan de teekeningder personen wordt dus niet geschaad, maar de woorden van den wachtmeester bevatten denk beelden, die een schandaal belet zouden hebben, ja misschien wel geapplaudisseerd zouden zijn. Want de Franschen zijn lichtgeraakt, maar edel moedig en fijngevoelig genoeg om een braven vijand te waardeeren. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. Te Brussel heeft een verkoopjng plaats gehad van een belangrijke collectie etsen van Felicion Raps die voor nog-al hooge prijzen dineren. Er waren ook enkele teekeningen bij. Voor 700 francs ging een van deze. De etsen gingen meest tusschen de 30 en 40 francs. De heer A. J. Derkinderen, de schilder der be kende processie van het H. Mirakel van Amster dam, die den voorlaatsten 'winter in het Pano rama-Gebouw te zien is geweest, heeft thans in de vestibule van het stadhuis te 's-Hertogenbosch de studiekartons opgehangen voor een nieuw werk, dat hij volgens opdracht van het departement 's-Bosch der Maatschappij tot Nut van 't Alge meen op een der wanden van die zelfde vestibule zal gaan schilderen. Het Maandblad voor het TeeJcenondertvys zegt over dit schilderstuk met de woorden van den kunstenaar zelven o. a. het volgende: Ik beschouw, zegt He heer D., de stichting van den Bosch als een feit behoorende.. in de reeks van feiten, die de 13de eeuw hebben gemaakt tot een der merkwaardigste tijdperken der europeesche beschavingsgeschiedenis : de vestiging van steden, de opkomst van een handelsstand, de bloei van kunsten en wetenschappen. Het trok mij aan, de stichting van den Bosch zooveel mogelijk te doen zien in verband met die sterkste uitingen van het toenmalige leven. Daarom plaats ik ter weerszijden van het tafereel der stichting de figuur van den Duitschen Keizer .. en die van den Paus, en toonde ik boven deze voorstellingen een legendarisch overzicht van de kruistochten. Ik zag in deze stedestichting, om geven door de kruistochten en de figuren van Paus en Keizer het kort begrip der Europeesche Maatschappij in 1200 In het midden van het tafereel der stichting bevindt zich de Hertog van Brabant te paard, gereed .. ter jacht uit te trekken .. , Achter hem verheft zich zijn jachtslot... De voorgrond bestaat uit het bosch waaraan de stad haren naam ontleent... Ik meen aldus in dit tafereel te hebben uitge drukt de voornaamste bijzonderheden, die de stich ting van den Bosch van andere Etedestichtingen onderscheiden : de aanwezigheid van den Hertog, die de stichting... beschermde; het bosch waar aan de stad haren naam ontleent; het jachtslot waaromheen de stad ontstond." De voorstelling der kruistochten vertoont in het eerste vak Peter den Kluizenaar en Paus Urbanus den Tweede. In het tweede vak Godfriod van Bouillon, tusschen een Johannieter en een Tempelier, in het derde vak o. a. Bernardus van Clairveaux, in het vierde Richard Leeuwenhart, Frederik Barbarossa en Lodewijk VII etc. etc. Dit schilderstuk belooft dus esn omvangrijke visie der Middel-eeuwen van dezen sentimentsvollen historieschilder te worden. De heer Henry Tate had aan de National Gallery zijne verzameling schilderijen aangeboden, waaronder stukken van Constable, Millais, Land seer, Tadema, Leighton etc. Dit aanbod werd ge weigerd op grond dat er geen plaats meer was in het Londensche museum. Nu heeft dezelfde heer een verzoekschrift ingediend bij den heer Goschen, kanselier van den schatkist om te bewerken dat er zoo mogelijk met hulp der Regeering een nieuw museum worde gesticht uitsluitend tot herberging van stukken door Engelsche meesters bestemd. Als dit gebeurt, is hij bereid 57 uitgelezen schil deryen zy'ner verzameling aan die inrichting af te staan plus zoovele als de daartoe gevormde commissie verlangen zal. Heden.komt bij J. M. Heberle (H. Lempertz Söhne) te Keulen eene verzameling schilderijen van duitsche, italiaansche, hollandsche en fransche van de ]5e tot de 18e eeuw onder den hamer. Zy is 88 nummers groot en bevat stukken van Jan van Goyen, Nicolaes Maes, Hans Memling etc. etc. Op denzelfden dag wordt te Londen de een maal beroemde beschilderde Venus van Gibson bij Christic verkocht. Het beeld dateert van het jaar 18"'2 en was de eerste proefneming, die men in moderne tijden gedaan heeft om, op het voetspoor der oude Grieken, beeldhouwwerken met kleuren en goud te versieren. Dit werk heeft op ee Lon densche wereld-tentoonstelling van 1862 groot op zien gebaard. G. T. EEN LIJDENSGESCHIEDENIS. I. Brieven van MuUatuli. Het ontstaan van den Havelaar. W. Versluys 1890. Mevrouw Dekker-Schepel heeft vrienden en vijanden van Multatuli aan zich verplicht door deze brieven gerangschikt en toegelicht" als bij drage toe de kennis van zijn leven" uit te geven. De vrienden van dien genialen Nederlander zullen na de lezing dezer bladzijden nog dieper mede lijden gevoelen met den man, wiens buitengewone talenten gegroeid zijn onder de verdrukking, en zijn vijanden, indien de doode die nog heefc, zullen dit brievenboek niet weder dichtslaan, zonder tot de ervaring te zijn gekomen, dat hun deugd, waarvan wij niet gaarne gering zouden denken, geenszins een proef heeft doorstaan, ge lijk die, waaronder de zijne, beter en langer dan men wel wist, heeft standgehouden. Het ont staan van den Max Havelaar, die lijdensgeschie denis in lijden geschreven uit deze brieven te leeren kennen, zal bovendien een buiten kansje zijn voor eenige geneesheeren, die zich geroepen gevoeld hebben na 's mans ver scheiden over hem te dokteren met al de dege lijkheid en heel het zelfvertrouwen, waardoor een schoenmaker zich pleegt te onderscheiden, die niet geleerd heeft bij zijn leest te blijven. Voor de heeren physiologen en psychologen, die hun kunsten op den dooden leeuw beproefd hebben, bestaat meer dan voor anderen reden zich over de uitgave der brieven te verheugen. Immers zij schetsen hem, met de onbedrieglijkste ken merken van echtheid, als een tamelijk gezond man, die in 1859 boven de meesten zijner medemenschen uitblonk, door een sterk ontwikkeld rechtsgevoel, een beminnelijke fierheid, een «eer groote innigheid en eene weinig geëvenaarde standvastigheid, gepaard aan een rijkdom van geest, die zijn naam zal doen schitteren zoolang er Nederlandsch wordt geschreven en gelezen. Het leven door Multatuli geleid te Visé, Antwerpen en Brussel is geweebt dat van een held, en indien hij later zwakheden heeft vertoond, te groot dan dat brave menschen hem van harte zouden kunnen liefhebben, in de enkele maauden, waartoe deze brieven behooren, had hij een overwinst van goede werken verzameld, welke toe reikend geweest zou zijn om niet alleen zijn eigen tekortkomingen, maar misschien wel boven dien om nog een aantal van die kleine gapingen in de deugdenreeks zijner meer ordentelijke bedillers aan te vullen. Hoe Multatuli's leven een tijd lang een lijden is geweest, wordt uit deze brieven duidelijk. En dat laatste was noodig, zou men in staat zijn hem na zijn dood recht te doen wedervaren. Het was bekend, dat Multatuli na zijn ontslag als Nederl.-Indisch ambtenaar in kommervolle omstandigheden verkeerd had. In zijn Ideeën schreef hij zelf: Na Lebak zwierf ik, wachtende op Recht, jaren lang als een misdadiger rond, dervend, hongerend, zonder dak soms, maar altijd onzeker of ik den volgenden dag een dak heb ben zou." Maar een dergelijke algemeeae ver klaring, hoeveel zij ook te kennen geve, maakt op den meesten weinig indruk. Multatuli achtte zichzelf eenmaal geroepen het zwakke voorstellingsvermogen of het verstompte gevoel van zijn lezers te hulp te komen, door het vol gende onder hunne aandacht te brengen : »0verdryving? Ik antwoord nog eens: hoe zou 't anders wezen kunnen ? Ik heb niets en ont vang niets. Maar als 't u moeite kost lezer, u duidelyk voortestellen hoe 'u vader gestemd is, die z'n gezin moet voeden met niets ... dan zal ik uw begrip te hulp komen door 't vertoocen van 'n certificaat waaruit blyken kan hoe eens 'n Belgische dorpsburgeineester me twee dagen tyd gunde om te voorkomen dat ik als vagabond rnet vrouw en kinderen door marechaus sees zou worden weggevoerd over de grenzen ..." Mevrouw Dekker-Schepel voegt thans in de uitnemend geschreven Inleiding tot de Brieven de volgende opheldering aan die woorden uit »Vrij e-arbeid" toe : »Dit geschiedde te Visé, een dorp in de buurt van Maastricht. Juist om redenen van zuinig heid had het gezin daar in een boerenherberg intrek genomen, maar geldgebrek maakt het leven overal tot een pyuigicg. Bovendien wilde het toeval dat er juist in dien tyd kermis zou zyn te Viséen nu zag men hem, met zyn pas uit Indie teruggekeerde vrouw en de baboe en kin deren, voor een troep kermisreizigers aan, en de straatjeugd van het dorp jouwde hen als saltimbanques na. Met den grootsten weemoed her innerde hy zich in later jaren hoe hy om het huis en de madam" die daarin heerschte te ontvluchten, een hoek schaduw gezocht had in den hof om er zyn stoel te plaatsen, hoe hy daar had zitten mymeren en hoe zijn mymeringen begeleid werden door het gekwaak van de ganzen, die daar werden gemest en geplukt. Elke troep ganzen die wy later in Duitsche dorpen ontmoetten bracht hem Viséen wat hy daar ge leden had in herinnering terug". Wij houden het er voor, dat er onder onze lezers maar weinigen zullen zijn, die met dit schetsje van ellende voor oogen in den naam Mul tatuli, door Dekker gekozen, iets aanmatigends, iets wat op ijdeltuiterij gelijkt, zullen zien. En dit is slechts n tafereeltje uit de honderden, waarvan het moeilijk leven van den ontslagen Indisch ambtenaar gedurende vele jaren een aan eenschakeling is geweest. Terwijl bovendien dit soort van lijden niet het meest hem heeft gegriefd. Zijn zenuwen zijn nog op geheel andere wijs ge pijnigd geworden; de man die gebrek leed, ge voelde zich in 't diepst van zijn ziel gekwetst door haar die hij liefhad. De eerste brief van den bundel is gedagteekend : Antwerpen, 27 Aug. 1859. Vis-é, het bele gerde dorp, had hij met zijn gezin moeten verlaten. en hij begreep, dat scheiding het beste zoude zijn. Tine reisde met de baboe en de kinderen naar Rotterdam, en vervolgens naar haar zuster te 's Hage. Het karkateristiek verhaal van die tocht luidt in de Inleiding aldus : »'s Morgens ging zy met het onnoozele drietal op de boot die van Antwerpen naar Rotterdam voer, en toen de conducteur kwam om het reis geld te innen, wendde zy met gemaakten schrik voor, haar portemonnaie te hebben vergeten.... Intusschen waren zy onderweg, en mevrouw Douwes Dekker beloofde in Rotterdam de pas sage te betalen. Een van de bambten der boot vergezelde haar, daar aangekomen, naar een klein logement waarin Multatuli vroeger ge woond had, en waar hy zyn vrouw had opge dragen heen te gaan, daar hy van de goedheid der eigenaars verwachtte dat zy haar om zynentwil helpen zouden. Dit geschiedde ook, Men leende baar wat ze noodig had om de overtocht op de boot te betalen en om met de kinderen door te reizen naar den Haag, vyftien gulden. Zoo kwam ze in deze stad aan. Stel u voor lezer, hoe vermoeid, hoe uitgeput die arme vrouw moet geweest zyn toen zy het doel van haar reis be reikt had, de plaats waar haar zuster woonde, haar naaste, en eenige, bovendien welgestelde, verwante. Welnu, deze gaf haar, daar aangekomen, een maal eten en twintig gulden om verder te gaan. Ook liet men ha<ir een brief schryven aan haar echtgenoot, geheel in stryd met haar ge moed." Multatuli kreeg in een brief van Tine het voorstel, om als matroos of hof nu ester zich te verhuren. Hoe hij dit schrijven opvatte, deze allergrievendste beleediging beantwoordde, zien wij uit dien eersten brief. Tot kenschetsing van zijn per soon komt hij ons voor van zeer hooge waarde te zijn ; wij nemen daarom de vrijheid dit schrij ven eenigszins uitvoerig te citeeren. «Lieve beste Tine! Gister 12 uur kreeg ik uw briefje volgens postmerk uit den Haag verzonden. Gy zegt: »van avond ga ik naar Rotterdam etc." Ik weet niet of dat woensdag of donderdagavond beduidt, en of ge alzoo een nacht by Henriette hebt doorgebracht of niet. Uw geheel schryven is my onverklaarbaar. Eén ding is zeker, dat gy in den Haag niet geslaagd zyt! Ik ben dan ook geheel kapot en zoo zenuwachtig, dat ik moeite heb om te schryven. Ik voelde by het lezen wel dat gy gedwongen schreeft, maar ik vat niet wat je er by gewonnen hebt u dien dwang te laten welgevallen, daar uit uw spoedig vertrek toch blykt, dat men u niet eens een dak aanbood. Als de hartelykheid van Henriette de prys ware, waar mee men u dat snydend schryven betaalde, zou ik het begrypen en goedkeuren, alles voor onze kinderen ! maar my zoo eenvoudig ma. troos of hofmeester te maken, zonder dat eenige hulp daar tegen overstaat, u zoo gemakkelyk van my af te scheuren, zonder dat men zich u en de kinderen aantrekt, dat is my een raadsel! Ik herlees uw briefje gedurig en vertrouw rnyn oogen niet. Hoe heeft Henriette zulk een schry ven van u gedaan gekregen, zonder daarvoor iets in de plaats te geven ? Als haar doel was my te wonden heeft zy dat geheel bereikt, want ik beu er van ontdaan. Maar wat is dat toch voor een woedende vyandschap ? Wat heb ik hun gedaan ? Gy schryft niet hoe uwe reis gegaau is. Ik was den gansenen dag zoo in angst en was bly toen het avond was. Je begrypt dat ik nu met smart je tweeden brief wacht. Toen ik uw brief kreeg, dacht ik neer te vallen. By het openma ken zag ik het eerst die phrase van hofmeester of matroos, en ik dacht dadelyk dat gy by Hen riette hulp hadt gekregen op die conditie. Maar toen ik zag dat dit niet het geval was, begreep ik er niets van. Ik heb als een gejaagd dier door de stad geloopen en kon geen rust vinden. Gy schryft my niets van de kinderen. Gy moet wel vreeselyk geleden hebben en op de pynbank ge weest zyn, om zulk een brief te schryven. Heeft Henriette u gedicteerd, of stond ze achter u ? Wat zyn dat toch voor onmensclien om u te laten schryven, dat gy u van niy afscheurt, dat wy als vreemde menschen ieder on zen weg moeten gaan? Myn God wat een toestand!" »Hoe zal je 't toch met je goed maken? arme arme Tine! Och, als we geen kinderen had den, zouden wy toch best doen er zamen een eind aan te maken. Zulk een lyden is te erg." »Ik zie gedurig uit het venster naar den facteur. Ik ben uitgeput van verdriet. Gedurig lees ik uw briefje over. Ik moet gelooven dat gy om Henriette eene reden hadt zóó te schryven, maar wat heeft zy er aan ons zoo te martelen ? Wat wil men toch? Zeker, ik ook ware liever ma troos of hofmeester dan zóó te lyden, maar het is nonsense my zoo iets te zeggen. Als ik mij voor matroos aanbied, wordt ik uitgelagchen, en denkt men dat ik op die manier onze posi tie zou kunnen herstellen? Als ik dan gaven heb waarvan men altyd spreekt, waarom my dan niet geholpen die gaven te gebruiken op een manier die baten kan? Waarom dan die woede om mij zoo te vernederen en te krenken? Ik begin aan een brief van u te wanhopen. Zondag morgen. Gisteren den geheelen dag te vergeefs naar een tweeden brief uitgezien. Had je my dan liever in het geheel niet ge schreven dan my twee dagen onder den indruk te liten van zoo'n brief!" »Met smart zie ik naar een brief uit. Het is nu zondag, g^ zyt woensdag morgen vertrok ken! Zondag avond. Geen brief! Maandag morgen, 't Is nu negen uur. Daar zit ik nn weer te wachten. Je bent nu vyf volle dagen weg en ik weet nog niets, 't Is of er eea vloek rust op alles wat wy doen. [Zoo treurend en klagend wordt deze brief nog eenige bladzyden vervolgd, tot by des maan dags verzonden werd naar De Buthe by Zutphen, in de hoop dat hy daar zyn bestemming zou bereiken]''. Maandag eindelijk ontvangt hij een tweeden brief: hieruit bemerkt hij dat zij naar Indiëwil Zij verzoekt hem haar koffers te zenden, doch nog geen woord ter verklaring van het voorstel aan Multatuli, dat hij zich als matroos of hof meester zal verhuren. »Uw brief," zoo antwoordt hij, is zeer wreed, maar Uw goed zal ik zenden". Ik heb hier de nota gevraagd en zal dadelyk betalen oin uw goed te kunnen zenden. Wat ik dan doen moet weet ik niet. Gy vraagt daar ook niet naar. Myn God is dat lyden ! Van uwe politiek begryp ik ook niets. In Godsnaam! En dat noem je een uitkomst". Den volgeuden dag heeft Multatuli reeds be rouw over deze harde woorden tot zijn vrouw gericht: »Ik antwoordde haastig een paar woorden die u moeten bedroefd hebben, maar lieve engel, myn verstoordheid betreft niet. Gy handelt courageus en cordaat, maar die ellendelingen die ons tot zulk een stap dwingen zyn infaam". Donderdag daaraanvolgende schrijft hij zijn »Lieve, beste, trouwe Tine": »Ik begryp uu nog dien brief niet dien je uit den Haag schreeft,.. . niet omdat ik gissen kon dat jy nid hofmeester maken wilde, maar omdat ik niet vat wat u moveerde u den dwang om dat te schry ven te laten welgevallen. Je schreef er zelfs nog onder: »deze brief ia politiek" en »ik moet zoo schryven" welnu, nu nog begryp ik niet waarom? Als je my geschreven hadt: »ik blyf hier bij Henriette met de kinderen. Zy is allerliefst voor my, maar met u wil ik niet meer te doen hebben, ik wil zelfs niet meervam je hooren, word matroos of doe wat je wilt, 't gaat my niet meer aan, wy zyn elkander vreemd" etc. etc. dau had ik het perfect begrepen. Maar nu nog vraag ik u of Hen riette de satisfactie u zulk een brief te laten schryven niet te goedkoop heeft ?" Of Multatuli ooit precies te weten is gekomen, waarom Tine haar echtgenoot zoo diep gegriefd heeft, ofschoon haar zuster ten wier huize dat denkbeeld werd uitgebroed, haar niet hielp, maar haar naar ziju broeder zond, blijkt uit de brieven niet. Zeker is het dat hij, ondanks den schok, dien hij daardoor moet ontvangen heb ben, maanden lang voor Tine als zijn »lieve," »trouwe," beste," »hart" en engel" in brieven vol gevoel zij a gemoed bleef uitstorten ; haar zijn schrilvbaar Jijden, zijn strijden, zijn hopen en ook zijn wanhoop verhaalde, zouder naar 't schijnt aan haar liefle te twijfelen. Eerst 28 Oct. 1859 komt plotseling zich een wantrouwen openbaren, dat blijkbaar niet op dien dag was ontstaan: »Maar je schryft my zoo weinig. Neem toch wat tyd voor uwe brieven. Ik heb hier niets, ik spreek niemand, ga niet uit en kan niet eens het handelsblad lezen dat ik toch zoo gaarne wilde, en noodig had om te zien wat er voorvalt in de kamers. Uwe brieven hebben altyd het voorkomen van byx,aak. Myii god, beschouw toch uw schryven aan my als hoofdzaak, en doe het andere als er tyd over is. Laat ik toch in uwe brieven zien dat je de myiie leest, en antwoord toch van tyd tot tyd op iets wat ik u zeg of vraag. Er verloopen toch acht of tien dagen tusschen twee brieven, 's Avonds na achten n uur, is toch zooveel niet, dat geeft acht of tien uren, en uwe brieven zyn van een kwartier. Wat doe je toch 's avonds na achten ? Ik schryf aan u met krampige vingers, eu ik zou nog meer schryven als ik niet zoo baug was voor dubbel port. Weet Jan dat ik geen cent heb, of weten ze dat niet ? Als ik 's avonds beneden ben om vuur of licht te sparen, of omdat ik blind beu van 't schryven, en er komt een muzykant in de publieke kamer, dan moet ik weggaan om niet myn vyf centimes te weigeren, die ik niet heb! Of weten zy dat niet ? Maar je schryft my niets. Wat doe je toch? Ik had u dat al lang willen zeggen, maar ik ben er van teruggehouden omdat als zoo iets geforceerd gaat, heeft het toch geen waarde, doek ik heb er al lang veel verdriet over. Als je geen geld hebt voor dubbel port moet je klein schry ven, zooals ik. Of heb je my niets te zeggen ? Ik weet wel dat schryven onvolkomen is, maar als men dan daarby altyd zoo'n haast heeft wordt het nog onvolkomeuer." »Ik heb veel verdriet, en je hadt my wat kunnen sparen door meer te schryven. Ik moet nu weer aan 't copieereu. Kus Edu en Nonnie." Alweder heeft D. D. den volgenden dag berouw over wat bij daar aan zijn vrouw schreef, en zijn Lieve, beste" troost hij met de volgende woorden: »lk ben zoo bedroefd dat ik u gister zulk een verdrietigen brief heb geschreven en u zoo beknord heb, daarom schryf ik weer van avond. Ik had het gister al willen doen, maar ik had geen geld om te frankeeren en daarom durfde ik niet spoedig op elkander te schryven. Ik heb nu geld gevraagd, en men heeft my tien fran ken gegeven. Het doet my zoo innig leed dat die brief van gister verzonden is. Het zal u zooveel verdriet doen. Ik dacht er ook aan dat gy misschien dikwyls niet schryven kondet om pyn in den rug, en dan doet het mij leed dat ik u daarover beknord heb. Trek het u toch maar niet aan." Hoe zich ondertusschen Multatuli zelf zich hare koelheid aantrok, behoeft niet gezegd, indien men bedenkt, hoe warm zijn hart klopte voor haar die hij lief had. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl