Historisch Archief 1877-1940
No. 679
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
trok misschien eens Berlijn, binnen. Hij heeft
?wellicht mijn grootvader bij Jena gedood. Zoo
is ons lot, in afwachting dat men het anders
regelt. Als men vecht, is het voor iedereen het
zelfde, en wij, soldaten en patriotten, hebben
niet het recht te vragen of ons land gelijk heeft
of niet.
Mevr. Barbier: Gij zijt. wel goed, mijnheer
de officier.
Fritx,: Ik ben rechtvaardig. Ik heb mijn
land lief; ik acht alleen hen, die het hunne ook
liefhebben. Een Franschman die, hoewel zich
onderwerpende aan de oorlogswet, in zijn hart
niet protesteeren zou tegen onze overwinning,
zou ik minder achten dan den franctireur, die
ons in het bosch wacht en dien wij doodschieten,
omdat het moet. Gij zoudt hetzelf )e in Dt
tschland doen en gelijk hebben. Nu, Cathérine, het
schijnt, dat gij ons een beetje wildet vergiftigen
met de lekkere schoteltjes, waarop uw meester
zoo gesteld is....
Cathérine: Als u wist.... Och! men zegt
zooveel dingen als men elkaar niet kent.
Fritx,: Ik vergeef u, zooals gij mij den dood
van uw broeder vergeeft. Als men oorlog voert,
vecht men. Daarna blijven er mannen over, die
elkaar toch niet eeuwig zullen haten. Uw broeder
heeft zijn plicht gedaan, wij zullen den onzen
doen. Morgen zal het misschien mijn beurt zijn
en dan zijt gij gewroken.
Cathérine : Als ik daaraan denk ...
Fritz: Kom, gij blijft hier. Mijnheer Barbier
houdt u, ten minste als gij niet zijt zooals ik
en den rug toekeert aan dien kinkel.
Brave menschen voelen zich in elk land thuis en
lafaards in geen enkel. (Hij treedt zijn kamer
weder binnen).
Mevr. Barbier : Wat spreekt hij goed Fransch.
De huKaa.r: Dat geloof ik, maar die onder
officier heeft gestudeerd.
Barbier: Cathérine, pak je goed weer uit. Gij
blijft (ter zijde). Ik zal het je betaald zetten, als
hij vertrokken is, die Pruis, die mij voor mijn
dienstbode vernederd heeft."
IV geloof dat na het bovenstaande de be
doeling van Henry Fouquier wel duidelijk
zal ziin.
Barbier blijft een ploert, aan de teekeningder
personen wordt dus niet geschaad, maar de
woorden van den wachtmeester bevatten denk
beelden, die een schandaal belet zouden hebben,
ja misschien wel geapplaudisseerd zouden zijn.
Want de Franschen zijn lichtgeraakt, maar edel
moedig en fijngevoelig genoeg om een braven
vijand te waardeeren.
AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
Te Brussel heeft een verkoopjng plaats gehad
van een belangrijke collectie etsen van Felicion
Raps die voor nog-al hooge prijzen dineren. Er
waren ook enkele teekeningen bij. Voor 700 francs
ging een van deze. De etsen gingen meest
tusschen de 30 en 40 francs.
De heer A. J. Derkinderen, de schilder der be
kende processie van het H. Mirakel van Amster
dam, die den voorlaatsten 'winter in het Pano
rama-Gebouw te zien is geweest, heeft thans in
de vestibule van het stadhuis te 's-Hertogenbosch
de studiekartons opgehangen voor een nieuw werk,
dat hij volgens opdracht van het departement
's-Bosch der Maatschappij tot Nut van 't Alge
meen op een der wanden van die zelfde vestibule
zal gaan schilderen.
Het Maandblad voor het TeeJcenondertvys zegt
over dit schilderstuk met de woorden van den
kunstenaar zelven o. a. het volgende:
Ik beschouw, zegt He heer D., de stichting van
den Bosch als een feit behoorende.. in de reeks
van feiten, die de 13de eeuw hebben gemaakt
tot een der merkwaardigste tijdperken der
europeesche beschavingsgeschiedenis : de vestiging van
steden, de opkomst van een handelsstand, de bloei
van kunsten en wetenschappen.
Het trok mij aan, de stichting van den Bosch
zooveel mogelijk te doen zien in verband met
die sterkste uitingen van het toenmalige leven.
Daarom plaats ik ter weerszijden van het tafereel
der stichting de figuur van den Duitschen Keizer ..
en die van den Paus, en toonde ik boven deze
voorstellingen een legendarisch overzicht van de
kruistochten. Ik zag in deze stedestichting, om
geven door de kruistochten en de figuren van
Paus en Keizer het kort begrip der Europeesche
Maatschappij in 1200 In het midden
van het tafereel der stichting bevindt zich de
Hertog van Brabant te paard, gereed .. ter jacht
uit te trekken .. , Achter hem verheft zich zijn
jachtslot... De voorgrond bestaat uit het bosch
waaraan de stad haren naam ontleent...
Ik meen aldus in dit tafereel te hebben uitge
drukt de voornaamste bijzonderheden, die de stich
ting van den Bosch van andere Etedestichtingen
onderscheiden : de aanwezigheid van den Hertog,
die de stichting... beschermde; het bosch waar
aan de stad haren naam ontleent; het jachtslot
waaromheen de stad ontstond."
De voorstelling der kruistochten vertoont in
het eerste vak Peter den Kluizenaar en Paus
Urbanus den Tweede. In het tweede vak Godfriod
van Bouillon, tusschen een Johannieter en een
Tempelier, in het derde vak o. a. Bernardus van
Clairveaux, in het vierde Richard Leeuwenhart,
Frederik Barbarossa en Lodewijk VII etc. etc.
Dit schilderstuk belooft dus esn omvangrijke
visie der Middel-eeuwen van dezen
sentimentsvollen historieschilder te worden.
De heer Henry Tate had aan de National
Gallery zijne verzameling schilderijen aangeboden,
waaronder stukken van Constable, Millais, Land
seer, Tadema, Leighton etc. Dit aanbod werd ge
weigerd op grond dat er geen plaats meer was in
het Londensche museum. Nu heeft dezelfde heer
een verzoekschrift ingediend bij den heer Goschen,
kanselier van den schatkist om te bewerken dat
er zoo mogelijk met hulp der Regeering een nieuw
museum worde gesticht uitsluitend tot herberging
van stukken door Engelsche meesters bestemd.
Als dit gebeurt, is hij bereid 57 uitgelezen schil
deryen zy'ner verzameling aan die inrichting af
te staan plus zoovele als de daartoe gevormde
commissie verlangen zal.
Heden.komt bij J. M. Heberle (H. Lempertz
Söhne) te Keulen eene verzameling schilderijen
van duitsche, italiaansche, hollandsche en fransche
van de ]5e tot de 18e eeuw onder den hamer.
Zy is 88 nummers groot en bevat stukken van
Jan van Goyen, Nicolaes Maes, Hans Memling
etc. etc.
Op denzelfden dag wordt te Londen de een
maal beroemde beschilderde Venus van Gibson bij
Christic verkocht. Het beeld dateert van het jaar
18"'2 en was de eerste proefneming, die men in
moderne tijden gedaan heeft om, op het voetspoor
der oude Grieken, beeldhouwwerken met kleuren
en goud te versieren. Dit werk heeft op ee Lon
densche wereld-tentoonstelling van 1862 groot op
zien gebaard.
G. T.
EEN LIJDENSGESCHIEDENIS.
I.
Brieven van MuUatuli. Het ontstaan
van den Havelaar.
W. Versluys 1890.
Mevrouw Dekker-Schepel heeft vrienden en
vijanden van Multatuli aan zich verplicht door
deze brieven gerangschikt en toegelicht" als bij
drage toe de kennis van zijn leven" uit te geven.
De vrienden van dien genialen Nederlander zullen
na de lezing dezer bladzijden nog dieper mede
lijden gevoelen met den man, wiens buitengewone
talenten gegroeid zijn onder de verdrukking, en
zijn vijanden, indien de doode die nog heefc,
zullen dit brievenboek niet weder dichtslaan,
zonder tot de ervaring te zijn gekomen, dat hun
deugd, waarvan wij niet gaarne gering zouden
denken, geenszins een proef heeft doorstaan, ge
lijk die, waaronder de zijne, beter en langer dan
men wel wist, heeft standgehouden. Het ont
staan van den Max Havelaar, die lijdensgeschie
denis in lijden geschreven uit deze brieven te
leeren kennen, zal bovendien een buiten
kansje zijn voor eenige geneesheeren, die
zich geroepen gevoeld hebben na 's mans ver
scheiden over hem te dokteren met al de dege
lijkheid en heel het zelfvertrouwen, waardoor een
schoenmaker zich pleegt te onderscheiden, die
niet geleerd heeft bij zijn leest te blijven. Voor
de heeren physiologen en psychologen, die hun
kunsten op den dooden leeuw beproefd hebben,
bestaat meer dan voor anderen reden zich over
de uitgave der brieven te verheugen. Immers
zij schetsen hem, met de onbedrieglijkste ken
merken van echtheid, als een tamelijk gezond
man, die in 1859 boven de meesten zijner
medemenschen uitblonk, door een sterk ontwikkeld
rechtsgevoel, een beminnelijke fierheid, een «eer
groote innigheid en eene weinig geëvenaarde
standvastigheid, gepaard aan een rijkdom van
geest, die zijn naam zal doen schitteren
zoolang er Nederlandsch wordt geschreven en
gelezen. Het leven door Multatuli geleid te Visé,
Antwerpen en Brussel is geweebt dat van een held,
en indien hij later zwakheden heeft vertoond, te
groot dan dat brave menschen hem van harte
zouden kunnen liefhebben, in de enkele
maauden, waartoe deze brieven behooren, had hij een
overwinst van goede werken verzameld, welke toe
reikend geweest zou zijn om niet alleen zijn
eigen tekortkomingen, maar misschien wel boven
dien om nog een aantal van die kleine gapingen
in de deugdenreeks zijner meer ordentelijke
bedillers aan te vullen. Hoe Multatuli's leven een tijd
lang een lijden is geweest, wordt uit deze brieven
duidelijk. En dat laatste was noodig, zou men
in staat zijn hem na zijn dood recht te doen
wedervaren.
Het was bekend, dat Multatuli na zijn ontslag
als Nederl.-Indisch ambtenaar in kommervolle
omstandigheden verkeerd had. In zijn Ideeën
schreef hij zelf: Na Lebak zwierf ik, wachtende
op Recht, jaren lang als een misdadiger rond,
dervend, hongerend, zonder dak soms, maar altijd
onzeker of ik den volgenden dag een dak heb
ben zou." Maar een dergelijke algemeeae ver
klaring, hoeveel zij ook te kennen geve,
maakt op den meesten weinig indruk. Multatuli
achtte zichzelf eenmaal geroepen het zwakke
voorstellingsvermogen of het verstompte gevoel
van zijn lezers te hulp te komen, door het vol
gende onder hunne aandacht te brengen :
»0verdryving? Ik antwoord nog eens: hoe zou
't anders wezen kunnen ? Ik heb niets en ont
vang niets. Maar als 't u moeite kost lezer, u
duidelyk voortestellen hoe 'u vader gestemd
is, die z'n gezin moet voeden met niets ... dan
zal ik uw begrip te hulp komen door 't
vertoocen van 'n certificaat waaruit blyken kan hoe
eens 'n Belgische dorpsburgeineester me twee
dagen tyd gunde om te voorkomen dat ik als
vagabond rnet vrouw en kinderen door marechaus
sees zou worden weggevoerd over de grenzen ..."
Mevrouw Dekker-Schepel voegt thans in de
uitnemend geschreven Inleiding tot de Brieven
de volgende opheldering aan die woorden uit
»Vrij e-arbeid" toe :
»Dit geschiedde te Visé, een dorp in de buurt
van Maastricht. Juist om redenen van zuinig
heid had het gezin daar in een boerenherberg
intrek genomen, maar geldgebrek maakt het leven
overal tot een pyuigicg. Bovendien wilde het
toeval dat er juist in dien tyd kermis zou zyn
te Viséen nu zag men hem, met zyn pas uit
Indie teruggekeerde vrouw en de baboe en kin
deren, voor een troep kermisreizigers aan, en de
straatjeugd van het dorp jouwde hen als
saltimbanques na. Met den grootsten weemoed her
innerde hy zich in later jaren hoe hy om het
huis en de madam" die daarin heerschte te
ontvluchten, een hoek schaduw gezocht had in
den hof om er zyn stoel te plaatsen, hoe hy
daar had zitten mymeren en hoe zijn
mymeringen begeleid werden door het gekwaak van de
ganzen, die daar werden gemest en geplukt. Elke
troep ganzen die wy later in Duitsche dorpen
ontmoetten bracht hem Viséen wat hy daar ge
leden had in herinnering terug".
Wij houden het er voor, dat er onder onze
lezers maar weinigen zullen zijn, die met dit
schetsje van ellende voor oogen in den naam Mul
tatuli, door Dekker gekozen, iets aanmatigends,
iets wat op ijdeltuiterij gelijkt, zullen zien. En
dit is slechts n tafereeltje uit de honderden,
waarvan het moeilijk leven van den ontslagen
Indisch ambtenaar gedurende vele jaren een aan
eenschakeling is geweest. Terwijl bovendien dit
soort van lijden niet het meest hem heeft gegriefd.
Zijn zenuwen zijn nog op geheel andere wijs ge
pijnigd geworden; de man die gebrek leed, ge
voelde zich in 't diepst van zijn ziel gekwetst
door haar die hij liefhad.
De eerste brief van den bundel is
gedagteekend : Antwerpen, 27 Aug. 1859. Vis-é, het bele
gerde dorp, had hij met zijn gezin moeten verlaten.
en hij begreep, dat scheiding het beste zoude
zijn. Tine reisde met de baboe en de kinderen
naar Rotterdam, en vervolgens naar haar zuster
te 's Hage. Het karkateristiek verhaal van die
tocht luidt in de Inleiding aldus :
»'s Morgens ging zy met het onnoozele drietal
op de boot die van Antwerpen naar Rotterdam
voer, en toen de conducteur kwam om het reis
geld te innen, wendde zy met gemaakten schrik
voor, haar portemonnaie te hebben vergeten....
Intusschen waren zy onderweg, en mevrouw
Douwes Dekker beloofde in Rotterdam de pas
sage te betalen. Een van de bambten der boot
vergezelde haar, daar aangekomen, naar een
klein logement waarin Multatuli vroeger ge
woond had, en waar hy zyn vrouw had opge
dragen heen te gaan, daar hy van de goedheid der
eigenaars verwachtte dat zy haar om zynentwil
helpen zouden. Dit geschiedde ook, Men leende
baar wat ze noodig had om de overtocht op de
boot te betalen en om met de kinderen door te
reizen naar den Haag, vyftien gulden. Zoo kwam
ze in deze stad aan. Stel u voor lezer, hoe
vermoeid, hoe uitgeput die arme vrouw moet
geweest zyn toen zy het doel van haar reis be
reikt had, de plaats waar haar zuster woonde,
haar naaste, en eenige, bovendien welgestelde,
verwante.
Welnu, deze gaf haar, daar aangekomen, een
maal eten en twintig gulden om verder te gaan.
Ook liet men ha<ir een brief schryven aan
haar echtgenoot, geheel in stryd met haar ge
moed."
Multatuli kreeg in een brief van Tine het
voorstel, om als matroos of hof nu ester zich te
verhuren.
Hoe hij dit schrijven opvatte, deze
allergrievendste beleediging beantwoordde, zien wij uit
dien eersten brief. Tot kenschetsing van zijn per
soon komt hij ons voor van zeer hooge waarde te
zijn ; wij nemen daarom de vrijheid dit schrij
ven eenigszins uitvoerig te citeeren.
«Lieve beste Tine! Gister 12 uur kreeg ik uw
briefje volgens postmerk uit den Haag verzonden.
Gy zegt: »van avond ga ik naar Rotterdam etc."
Ik weet niet of dat woensdag of donderdagavond
beduidt, en of ge alzoo een nacht by Henriette
hebt doorgebracht of niet. Uw geheel schryven
is my onverklaarbaar. Eén ding is zeker, dat gy
in den Haag niet geslaagd zyt! Ik ben dan ook
geheel kapot en zoo zenuwachtig, dat ik moeite
heb om te schryven. Ik voelde by het lezen wel
dat gy gedwongen schreeft, maar ik vat niet wat
je er by gewonnen hebt u dien dwang te laten
welgevallen, daar uit uw spoedig vertrek toch
blykt, dat men u niet eens een dak aanbood. Als
de hartelykheid van Henriette de prys ware, waar
mee men u dat snydend schryven betaalde, zou
ik het begrypen en goedkeuren, alles voor
onze kinderen ! maar my zoo eenvoudig ma.
troos of hofmeester te maken, zonder dat eenige
hulp daar tegen overstaat, u zoo gemakkelyk
van my af te scheuren, zonder dat men zich u
en de kinderen aantrekt, dat is my een raadsel!
Ik herlees uw briefje gedurig en vertrouw rnyn
oogen niet. Hoe heeft Henriette zulk een schry
ven van u gedaan gekregen, zonder daarvoor
iets in de plaats te geven ? Als haar doel was
my te wonden heeft zy dat geheel bereikt, want
ik beu er van ontdaan. Maar wat is dat toch
voor een woedende vyandschap ? Wat heb ik hun
gedaan ?
Gy schryft niet hoe uwe reis gegaau is. Ik
was den gansenen dag zoo in angst en was bly
toen het avond was. Je begrypt dat ik nu met
smart je tweeden brief wacht. Toen ik uw brief
kreeg, dacht ik neer te vallen. By het openma
ken zag ik het eerst die phrase van hofmeester
of matroos, en ik dacht dadelyk dat gy by Hen
riette hulp hadt gekregen op die conditie. Maar
toen ik zag dat dit niet het geval was, begreep
ik er niets van. Ik heb als een gejaagd dier door
de stad geloopen en kon geen rust vinden.
Gy schryft my niets van de kinderen. Gy moet
wel vreeselyk geleden hebben en op de pynbank ge
weest zyn, om zulk een brief te schryven. Heeft
Henriette u gedicteerd, of stond ze achter u ?
Wat zyn dat toch voor onmensclien om u te
laten schryven, dat gy u van niy afscheurt,
dat wy als vreemde menschen ieder on
zen weg moeten gaan? Myn God wat een
toestand!"
»Hoe zal je 't toch met je goed maken? arme
arme Tine! Och, als we geen kinderen had
den, zouden wy toch best doen er zamen een
eind aan te maken. Zulk een lyden is te erg."
»Ik zie gedurig uit het venster naar den
facteur. Ik ben uitgeput van verdriet. Gedurig lees
ik uw briefje over. Ik moet gelooven dat gy om
Henriette eene reden hadt zóó te schryven, maar
wat heeft zy er aan ons zoo te martelen ? Wat
wil men toch? Zeker, ik ook ware liever ma
troos of hofmeester dan zóó te lyden, maar het
is nonsense my zoo iets te zeggen. Als ik mij
voor matroos aanbied, wordt ik uitgelagchen,
en denkt men dat ik op die manier onze posi
tie zou kunnen herstellen? Als ik dan gaven
heb waarvan men altyd spreekt, waarom my
dan niet geholpen die gaven te gebruiken op
een manier die baten kan? Waarom dan die
woede om mij zoo te vernederen en te krenken?
Ik begin aan een brief van u te wanhopen.
Zondag morgen. Gisteren den geheelen dag
te vergeefs naar een tweeden brief uitgezien.
Had je my dan liever in het geheel niet ge
schreven dan my twee dagen onder den indruk
te liten van zoo'n brief!"
»Met smart zie ik naar een brief uit. Het is
nu zondag, g^ zyt woensdag morgen vertrok
ken!
Zondag avond. Geen brief!
Maandag morgen, 't Is nu negen uur. Daar
zit ik nn weer te wachten. Je bent nu vyf volle
dagen weg en ik weet nog niets, 't Is of er eea
vloek rust op alles wat wy doen.
[Zoo treurend en klagend wordt deze brief
nog eenige bladzyden vervolgd, tot by des maan
dags verzonden werd naar De Buthe by
Zutphen, in de hoop dat hy daar zyn bestemming
zou bereiken]''.
Maandag eindelijk ontvangt hij een tweeden
brief: hieruit bemerkt hij dat zij naar Indiëwil
Zij verzoekt hem haar koffers te zenden, doch
nog geen woord ter verklaring van het voorstel
aan Multatuli, dat hij zich als matroos of hof
meester zal verhuren. »Uw brief," zoo antwoordt hij,
is zeer wreed, maar Uw goed zal ik zenden".
Ik heb hier de nota gevraagd en zal dadelyk
betalen oin uw goed te kunnen zenden.
Wat ik dan doen moet weet ik niet. Gy
vraagt daar ook niet naar.
Myn God is dat lyden !
Van uwe politiek begryp ik ook niets.
In Godsnaam!
En dat noem je een uitkomst".
Den volgeuden dag heeft Multatuli reeds be
rouw over deze harde woorden tot zijn vrouw
gericht:
»Ik antwoordde haastig een paar woorden die
u moeten bedroefd hebben, maar lieve engel,
myn verstoordheid betreft niet. Gy handelt
courageus en cordaat, maar die ellendelingen die
ons tot zulk een stap dwingen zyn infaam".
Donderdag daaraanvolgende schrijft hij zijn
»Lieve, beste, trouwe Tine":
»Ik begryp uu nog dien brief niet dien je uit
den Haag schreeft,.. . niet omdat ik gissen kon
dat jy nid hofmeester maken wilde, maar omdat
ik niet vat wat u moveerde u den dwang om
dat te schry ven te laten welgevallen. Je schreef
er zelfs nog onder: »deze brief ia politiek" en
»ik moet zoo schryven" welnu, nu nog begryp
ik niet waarom? Als je my geschreven hadt:
»ik blyf hier bij Henriette met de kinderen. Zy
is allerliefst voor my, maar met u wil ik niet
meer te doen hebben, ik wil zelfs niet meervam
je hooren, word matroos of doe wat je wilt,
't gaat my niet meer aan, wy zyn elkander
vreemd" etc. etc. dau had ik het perfect
begrepen. Maar nu nog vraag ik u of Hen
riette de satisfactie u zulk een brief te laten
schryven niet te goedkoop heeft ?"
Of Multatuli ooit precies te weten is gekomen,
waarom Tine haar echtgenoot zoo diep gegriefd
heeft, ofschoon haar zuster ten wier huize dat
denkbeeld werd uitgebroed, haar niet hielp,
maar haar naar ziju broeder zond, blijkt uit de
brieven niet. Zeker is het dat hij, ondanks den
schok, dien hij daardoor moet ontvangen heb
ben, maanden lang voor Tine als zijn »lieve,"
»trouwe," beste," »hart" en engel" in brieven
vol gevoel zij a gemoed bleef uitstorten ; haar zijn
schrilvbaar Jijden, zijn strijden, zijn hopen en
ook zijn wanhoop verhaalde, zouder naar 't
schijnt aan haar liefle te twijfelen. Eerst 28
Oct. 1859 komt plotseling zich een wantrouwen
openbaren, dat blijkbaar niet op dien dag was
ontstaan:
»Maar je schryft my zoo weinig. Neem toch
wat tyd voor uwe brieven. Ik heb hier niets, ik
spreek niemand, ga niet uit en kan niet eens het
handelsblad lezen dat ik toch zoo gaarne wilde,
en noodig had om te zien wat er voorvalt in de
kamers. Uwe brieven hebben altyd het voorkomen
van byx,aak. Myii god, beschouw toch uw
schryven aan my als hoofdzaak, en doe het andere als
er tyd over is. Laat ik toch in uwe brieven zien
dat je de myiie leest, en antwoord toch van tyd
tot tyd op iets wat ik u zeg of vraag. Er
verloopen toch acht of tien dagen tusschen twee
brieven, 's Avonds na achten n uur, is toch
zooveel niet, dat geeft acht of tien uren, en uwe
brieven zyn van een kwartier. Wat doe je toch
's avonds na achten ? Ik schryf aan u met
krampige vingers, eu ik zou nog meer schryven als ik
niet zoo baug was voor dubbel port. Weet Jan dat
ik geen cent heb, of weten ze dat niet ? Als ik
's avonds beneden ben om vuur of licht te sparen,
of omdat ik blind beu van 't schryven, en er
komt een muzykant in de publieke kamer, dan
moet ik weggaan om niet myn vyf centimes
te weigeren, die ik niet heb! Of weten zy
dat niet ? Maar je schryft my niets. Wat doe je
toch?
Ik had u dat al lang willen zeggen, maar ik
ben er van teruggehouden omdat als zoo iets
geforceerd gaat, heeft het toch geen waarde, doek
ik heb er al lang veel verdriet over. Als je geen
geld hebt voor dubbel port moet je klein schry
ven, zooals ik. Of heb je my niets te zeggen ?
Ik weet wel dat schryven onvolkomen is, maar
als men dan daarby altyd zoo'n haast heeft
wordt het nog onvolkomeuer."
»Ik heb veel verdriet, en je hadt my wat
kunnen sparen door meer te schryven. Ik moet
nu weer aan 't copieereu. Kus Edu en Nonnie."
Alweder heeft D. D. den volgenden dag berouw
over wat bij daar aan zijn vrouw schreef, en
zijn Lieve, beste" troost hij met de volgende
woorden:
»lk ben zoo bedroefd dat ik u gister zulk een
verdrietigen brief heb geschreven en u zoo
beknord heb, daarom schryf ik weer van avond.
Ik had het gister al willen doen, maar ik had
geen geld om te frankeeren en daarom durfde
ik niet spoedig op elkander te schryven. Ik heb
nu geld gevraagd, en men heeft my tien fran
ken gegeven. Het doet my zoo innig leed dat
die brief van gister verzonden is. Het zal u
zooveel verdriet doen. Ik dacht er ook aan dat
gy misschien dikwyls niet schryven kondet om
pyn in den rug, en dan doet het mij leed dat
ik u daarover beknord heb. Trek het u toch
maar niet aan."
Hoe zich ondertusschen Multatuli zelf zich hare
koelheid aantrok, behoeft niet gezegd, indien men
bedenkt, hoe warm zijn hart klopte voor haar
die hij lief had. (Wordt vervolgd).