Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
679
) ' ALBERDINGK THIJM-LITTERATUUR.
? '? Vblks-Almanak foor Nederlandsehe
" , Katholieken, 1890. XXXIXejaar.
Samengesteld door J. C.
Alber, ,' dingk T/iym, S. J. ter
gedaehy tenis aan Dr. Jos. A. Alberdingk
7%9'm.AmBt. C. L. v.Langeuhuyseii,
LIV, 284 en 83 blz.
Klimop en Rotten. Onuitgegeven en
Verspreide elegenheidsverzen,
brieven, enx.. van en over Dr. Jos.
Alb. Alberdingk Thijm. Eerste
Bundel. Amsterdam, C. L. van
Laogenhuysen, III Juni 1890.
(Niet in den handel) VIII en
294 blz. (Samengesteld door J.
O. Alberdingk Thijm).
Op het eerste gezicht schijnt het ongepast
thans en te dezer plaatse eene aankondiging van
eze boeken te schrijven, omdat almanakken
meental omstreeks Nieuwe-J aar en privaat-uit
gaven meestal niet in 't openbaar worden
beHandeld. Wat ons echter verontschuldigt is de
WBt late verschijning van dezen Almanak en het
algemeen, niet-kalendarisoh karakter van zijn
hoofdinhoud, en, wat het io de tweede plaats
genoemde werk aangaat, dat het een beroemd
openbaar persoon is wiens «oeuvre posthume"
aan vrienden en bekenden hier wordt aange
boden.
Van deze twee werken schijnt de Almanak
iet belangrijkste en de Klimop en Bozen het
beminnelijkste; zij completeeren elkaar, de Al
manak doet Alberdingk Thijm als letterkundig,
openbaar persoon kennen, de Klimop als vriend,
en huisgenoot.
Almanak is geïllustreerd met een vrij uit
voerig frontispies in steendruk, voorstellende een
«ortret van Alb. Th. omgeven van kleine
afbeeldingen van de acht huizen, die hem, in zijn
bijna zeventig-jarig leven, tot woonplaats, kan
toor en buitenverblijf hebben gediend, van zijn
familiewapen en uitgevers-stempel; verder met
Alb. Th's. ex-libris »viniët"; een steendruk naar
een volgens Romein de Hooghe door Alb. Th.
geteekende afbeelding van het Saxiesch Her
stel" (Weatfalen), oorspronkelijke woonplaats
van het geslacht Alb. Th.; een portret van den
in 1853 overleden mede-oprichter van den Alma
nak H. J. C. v. Nouhuys; en een litograf facsimile
van een van Alb. Th'», dichterlijke handschriften
De inhoud van den Almanak bestaat voorts
uit een bloemlezing uit Alb. Th's. geschriften,
bet Ie gedeelte van een Levensschets van den
overledene en eenige in een Nalezing vervatte com
mentaren, alles door J. C. Alb. Th. Des samen
stellers bedoeling met deze Levensschets, die
in volgende jaargangen voortgezet en voltooid
zal worden, is geweest er zooveel mogelijk eene
auto-biografie van te maken. Door uit vroegere,
meestal onuitgegeven, niet zelden zelfs onge
drukte, geschriften te citeeren, laat de heer J.
C. Alb. Th. zijn vader met diens eigen woorden
zijn leven verhalen. In dit Ie gedeelte der
levensschets, gaat dit minder bezwaarlijk,
meenen wij, dan in de volgende, te wachten, gedeel
ten het geval zal zijn, daar Alb. Th. over zijn
voorgeslacht en zijn jeugd meer bescheiden heeft
nagelaten dan over de latere perioden van zijn
teven.
Met de keuze der stukken voor de bloemlezing
ia de samensteller van den Almanak goed ge
slaagd. Zijn doel was blijkbaar zijn vader als
prosateur en dichter in al de verscheidenheid
zijner voortbrengselen te doen kennen, met uit
zondering echter dit blijkt even duidelijk
dert tooneelwerken en der theoretische en
kritische vertoogen over het tooneel. Dit
doel is bereikt. Bij het proza vindt men Alb
Tb, vertegenwoordigd als vertolker van
midden-eeuwsche sagen (>De 4 Heemskinderen", «Carel
en Elegast"), als letterkundig portretteerder van
familieleden en vrienden, (J. F., L. J. en M. T.
Alb. Th., C. Thijm, H. J. C. v. Nouhuys en E.
Craeyvanger^, als schrijver van historische novel
len (Magd. v. Vaerneivijck, Geertr. v. Oosten, Fr.
Koerten, De organist v. d. Dom), als satyricus
en polemist, («Vaderlandsliefde", »Een Gouden
feestredenaar", »Een brief aan mr. Groen v.
Prinsterer", »Een misbruikt kunstwerk" [het pa
leis-stadhuis]), als theorist en kritikus over schil
derkunst, symboliek, architektuur en filologie.
Bij de poëzie treft men eenige van Alb. Th.'s
beste lyrische gedichten aan, uit de verschillende
tijdperken, van 1842 af tot 1889 toe de bekende
verzen ter eere van Rembrand, Vondel, Bilderdijk,
Da Costa, Paus Leo XIII, enz., ook eenige no
vellen op rijm, als »De twee portretten" (Van
Dijck en Frans Hals), «WïIIem van Oranje", enz ,
verder Engelsche, Duitsche en Fransche verta
lingen van gedichten, doorEdmund Gosse, Lina
fcichneider, enz. Het is jammer dat een der beste
lofdichten, dat aan P. C. Hooft, Aan u mijn
groet, urbane Drost van Muyden", ontbreekt.
Heeft deze Almanak eene algemeene waarde
voor den beoefenaar der Nederlandsehe Letteren,
aan het prozagedeelte van het tweede der boven
genoemde werken kan die ook niet ontzegd wor
den, terwijl het poëzie-gedeelte voor de meer in
tieme vrienden van Alb. Th. buiten twijfel ook
zijne beteekenis heeft, zooals tusschen hoekbladen
verdroogde madelieven en viooltjes een dierbaar
bezit kunnen zijn voor hen, wien hun aanblik
treffende gebeurtenissen uit het verleden op
weemoedige wijze in herinnering brengt.
Het proza-gedeelte is vooral hierom belangrijk,
omdat het Alb. Th. als briefschrijver vrij volle
dig doet kennen. In zulke gemeenzame brieven
waarvan de schrijver niet wist dat zij eens ge
drukt zouden worden, betrapt men den stijl zon
der de min of meer uitvoerige mise-en-scene waar
elk auteur zijn voor openbaarheid bestemde stuk
ken bewust of onbewust in kleedt. En verrassend
is hun bekoorlijkheid wanneer de lezer midden
in al die gemoedelijke huiselijkheid onverwachts
eene merkwaardige opinie en onder al die
dagelijksche gewoonheid plotseling een roerend lieve
of? schoone gedachte vindt uitgedrukt.
L Amst., Juni '90. L. M.
Gewapende burgermacht te Amsterdam,
1796?1889, door J. A. Jochems, kapi
tein-adjudant van het regiment schut
terij.
Dit boek behoort tot de soort dergenen, die
men niet leest, maar die men gestadig hij de
hand houdt om er iets in nateslaan of het te ge
bruiken als een toetssteen waaraan men de waarde
van andere gegevens afmeet. Met het vroeger
door den Hr. Jochetns uitgegeven Amsterdams
oude Burgerveudels" geeft het thans een volledig
overzicht van de geschiedenis der burgerwape
ning.
De uitvoerige en met verwijzing naar de bron
nen opgemaakte inleidingen voor elke nieuwe pe
riode zijn onmisbaar voor ieder, die iets omtrent
de oude inrichting van de schutterij wil weten.
En bovendien verschaffen de naamlijsten zoovele
bijzonderheden van biografischen aard, dat wy de
bezitters van het boek waarlijk gelukkig mogen
noemen en het slechts kunnen betreuren dat
'sheeren Jochems pennevrucht niet voor ieder
belangstellende te verkrijgen is.
Men wane niet dat wat de schrijver ons zoo
overvloedig geeft voor hem gemakkelijk te vinden
was. Daarop leze men de voorrede eens na! Om
dit werk tot zijn tegenwoordige volkomenheid te
brengen heeft de auteur er een schat van tijden
van arbeid aan moeten besteden. Dat dit niet
altijd eene aangename bezigheid gaf zal ieder ge
voelen die soortgelijken arbeid wel eens heeft ver
richt. Wij moeten het geduld van den verdien
stelijken kapitein-adjudant bewonderen, die in
zijnen veel omvattenden werkkring nog tijd vond
voor de samenstelling van dit boek, en wij mogen
hem telkens als wij het gebruiken, in ons hart
wel dankbaar zijn voor het door hem voor ieder
onzer geëffende pad.
Een met zorg bewerkt register maakt het boek
bruikbaar voor iedereen, een vraagbaak voor allen.
Des te meer is het te bejammeren voor historici en
genealogisten dat het niet in den handel gebracht
werd.
Het overgroote gemak dat dit register aan
biedt, moge er den heer Johems toe aansporen
om ook zulk een register op het eerste deel te
doen drukken. Ieder bezitter van dat soliede
werk zal er gaarne zijn aandeel der kosten van
dragen.
N. d. R.
VORSTELIJKE VIRTUOZEN EX
COMPONISTEN.
Reeds in de oudheid waren er vorstelijke per
sonen, die zich met ijver en goed gevolg op de
toonkunst toelegden en met kennis van zaken
zorgden voor de bevordering der muziek. Zij
hebben tot op den tegenwoordigen tijd vele na
volgers gevonden, en de lijst der gekroonde vir
tuozen en componisten is zoo lang gewerden, dat
wij er ons toe moeten bepalen slechts enkele van
de meest beroemde namen te noemen.
De eerste musicus op den troon, van wien de
geschiedenis melding maakt is zeker wel koning
David, de psalmdichter, die zooals bekend is,
een virtuoos was op de harp en reeds als
jongeHng door zijn spel den somberen geest van zwaar
moedigheid van koning Saul wist te verdrijven.
Een vorst der oudheid, wien de eerzucht om
voor een groot kunstenaar te worden aangezien
bijna tot krankzinnigheid dreef, was Nero, die in
het jaar 63 van onze jaartelling voor het eerst in
het publiek optrad te Napels, waar hij een Grieksch
lied met cither-begeleiding voordroeg; toen het
uit was, moesten een aantal jonge ridders en 5000
over het geheele theater verdeelde mannen
applaudisseeren. Tegen het einde van 66 ondernam
Nero eene kunstreis" naar Griekenland, waar
hij zich in Olympia en Delphi, evenals bij de
Isthmische spelen, liet hooren als dramatisch zanger
en citherspeler, en natuurlijk overal de 'eerste
prijzen kreeg. Zijn laatste woorden waren: Welk
een kunstenaar gaat met mij verloren!"
Keizer Karel de Groote was een kenner en een
ijverig beoefenaar der muziek; niet alleen hoorde
hij, zooals Eginhart ons bericht, gaarne muziek
aan tafel, maar hy liet ook zangscholen oprichten
en stelde bekwame onderwijzers in den zang aan
het hoofd daarvan: men zegt zelfs, dat hij dikwijls
als gewoon zanger in de kerk heeft meegezongen.
Koning Robert II van Frankrijk, de Wijze of
de Vrome bijgenaamd, die van 966 tot 1131 re
geerde, werd beschouwd als een der beste com
ponisten en hymnendichters van zijnen tijd. Een
zijner schoonste compositiën is het Veni, sancte
spiritus." Ook in de volgende eeuwen werd er
aan het Fransche hof veel aan muziek gedaan ;
een bijzonder groot muzikaal talent bezat Karel
IX, een der hoofdaanleggers van de Parijsche
bloedbruiloft, die een bekwaam tenorzanger was
en zich gaarne op concerten liet hooren.
Van de Duitsche keizers waren Maximiliaan I
en Maximiliaan II warme vereerders der toon
kunst, en over Karel V zegt de Spanjaard
Prudencio de Sandoval: Karel V was een groot
liefhebber van muziek en nadat hij afstand had
gedaan van de regeering werden de hora's en
de missen door veertien of vijftien der bekwaamste
zangers onder de monniken dor orde (in het
klooster San Yusta) gezongen en alleen door het
orgel begeleid. Zijn gehoor was zóó fijn, dat hij
dadelijk bemerkte, wanneer een vreemde in het
koor geslopen was en meezong. En als n enkele
zanger eene fout maakte in zijne partij, riep hij
oogenblikkelijk uit: Daar zingt er een verkeerd!"
en wist den schuldige aan te wijzen.
De keizer begreep muziek, en voelde hare
schoonheden geheel en al. De monniken zagen
dikwijls dat hij, achter de deur, waar hij in zijn
eigen kerkbank vlak bij het hoogaltaar zat, de
maat sloeg, en meezong wat werd uitgevoerd."
Keizer Ferdinand III heeft veel gecomponeerd,
evenals Leopold I, die ook verscheiden instrumen
ten bespelen kon en vooral een meester was op
die instrumenten, die het meest overeenkomen
met ons tegenwoordig klavier. Hij onderhield
eene talrijke, voortreffelijke krachten bevattende
hof kapel, die hij, toen hij op sterven lag, den
oden Mei 1705 in zijn slaapvertrek liet komen
om onder de klanken van zijn geliefd orkest den
geest te geven.
Zijn zoon Karel VI erfde zijn muzikaal talent;
tot dezen zeide de strenge kapelmeester Fux eens
bewonderend: UwéMajesteit zou overal gerust
als eerste kapelmeester kunnen optreden!"
Zijne dochter Maria Theresia liet bij door de
eerste meesters eene grondige muzikale opleiding
geven. Reeds als kind van zeven jaar moest zij
als zangeres optreden in eene opera van Fux, ter
viering van den kerkgang harer moeder, keizerin
Elisabeth, zoodat zij later schertsend tot Faustina
Hasse kon zeggen, dat zij wel geloofde de eerste
der levende virtuozen" te zijn.
Jozef II zong gaarne, bespeelde behalve het
klavier ook nog de viool en de violoncel en kon
zelfs met gemak partituren lezen. Hij ging veel
om met musici, en gaf vooral de voorkeur aan
Salieri, over 't algemeen beviel hem de Italiaansche
school het best, terwijl hij daarentegen van de
meesterwerken van Haydn en Mozart minder be
greep. Ook zijne zuster, Marie Antoinotte, de
beschermvrouw van Gluck, placht de muziek ijverig
te beoefenen ; zij zong, en speelde met veel smaak
op de harp.
De Napoleons hebben zich onderscheiden door
volkomen gebrek aan muzikale kennis. Toen de
latere keizer Napoleon I nog brigadegeneraal was,
zeide Cherubini, wiens manier van coinponeeren
hij als te geleerd veroordeeld had, hem eens vlak
in 't gezicht: Generaal, doet gij maar uw best,
veldslagen te winnen, dat is uw werk; maar van
muziek weet gij niets. Laat het dus maar aan
mij over, te componeeren, zooals ik wil!" Dit ge
zegde vergaf Napoleon hem nooit, en toen men
hem later voorstelde, Cherubini tot keizerlijk kapel
meester aan te stellen, zeide hij: Datnooit!" en
gaf de plaats aan den onbeduidenden Lesueur. Ook
Napoleon III was zeer onmuzikaal; zijne moeder,
Hortense de Beauharnais, heeft daarentegen ro
mances gecomponeerd, die de fluitist Drouet dan
in des met de regels der kunst overeenkomenden
vorm moest brengen. Daaronder bevond zich ook
het bekende Partant pour la Syrië, de romance
van den schoonen ridder Dunois, die men gedu
rende het tweede keizerrijk te vergeefs tot het
Fransche volkslied heeft trachten te maken.
Van de Beiersche regenten bespeelde keurvorst
Karel Albrecht, de latere keizer Karel VII, het
klavier en de viool; Maximiliaan Jozef compo
neerde en werkte als uitoefenend kunstenaar mede
op de hofconcerten; keurvorst Karel Theodoor
blies fluit, speelde violoncel en was een hartstoch
telijk vereerder der toonkunst. Ook de op 15
November 1888 gestorven hertog Maximiliaan van
Beieren was niet slechts een warm vriend der
kunsten en wetenschappen, maar tevens componist.
Den humor, die hem in het dagelijksch leven
eigen was, bracht hij ook gaarne in de muziek
over, en talrijke >oor het salon bestemde
compositien dragen zijnen naam.
Aan het Pruisische hof begint de beoefening
der muziek eerst met Frederik den Groote, die
niet alleen een virtuoos op de fluit was, maar ook
een door en door grondig componist, zooals zijne
onlangs verschenen muzikale werken bewijzen,
waarvan keizer Wilhelm II ook een exemplaar
vereerd heeft aan Jules Simon bij zijn vertrek uit
Berlijn. Welk een hooge meening de groote ko
ning voor de kunst in 't algemeen had, blijkt
duidelijk genoeg uit zijn gezegde: Men moet al
een zeer hard hart hebben, wanneer men de
menschen berooven wil van den troost en de hulp,
die zij aan de poëzie en de kunst kunnen
ontleenen tegen de talrijke onaangenaamheden van
het leven."
Zijn opvolger Frederik Wilhelm II, een leerling
van Duport, was een uitmuntend violoncellist, en
een tweede neef van Frederik den Groote, de
later bij Saalfeld gesneuvelde Prins Louis Ferdi
nand, was een waarlijk geniaal klavierspeler en
componist, die zich zelfs mocht verheugen in de
waardeering van Beethoven,
Keizer Friedrich III had een goed gehoor en
veel verstand van muziek, doch speelde zelf niet,
hoewel hij veel gestudeerd had. Toen hij nog
kroonprins was zeide hij eens tot Alfred Grünfeld,
nadat deze een piano-concert bad voorgedragen,
dat zij beiden eigenlijk collega's waren. Ik was,
evenals gij, een leerling van Kullak, maar
vertel het toch aan niemand de goede Kullak
moest van mij iets goeds maken, zooals van u,
en dat is hem niet gelukt."
Keizerin Augusta heeft in hare jeugd verscheiden
stukken gecomponeerd; ook keizerin Friedrich,
die altijd eene warme vriendin der toonkunst
geweest is, heeft sonaten en kleinere muziekstukken
geschreven. Een zeer goed musicus is de
eriprins van Saksen-Meiningen, aan wien men muziek
voor de Perzen" van Aeschylos en de Bac
chanten" van Euripedes te danken heeft. Als
begaafde liederencomponiste is de weduwe van prins
Frederik Karel bekend.
Koningin Victoria van Engeland heeft reeds in
hare jeugd gedweept met muziek en deze neiging
hebben al hare kinderen geërfd; vooral de hertog
van Edinburgh is een voortreffelijk vioolspeler,
terwijl de hertog van Connaught meesterlijk de
fluit bespeelt. Prinses Loiüse, markiezin van
Lome, bespeelt de piano en het orgel, de prinses
Beatrice, gemalin van prins Heinrich van
Battenberg, heeft onlangs Heine's lm wunderschönen
Monat Mai" op muziek gezet en die compositie
bij Boosey en Co. te Londen uitgegeven. De prins
van Wales laat zich, wanneer bij in een goede
luim is, gaarne hooren op den banjo, een neger
instrument, dat veel van een gitaar heeft, en zijne
gemalin, eene leerlinge van Charles Hallé, is eene
uitmuntende pianiste.
Hertog Ernst II van Saksen-Coburg-Gotha is
een uitstekend musicus en componist. Reeds in
zijne jonge jaren componeerde hij talrijke liederen,
waarop spoedig groote dramatisch-muzikale schep
pingen volgen. Hij schreef eerst twee cantaten
Immer Liebe" en Aller Seelen" voor koor en
orkest en daarna de met veel succes in verschei
den theaters opgevoerde opera's Zaïre", Toni",
Casilda", Santa Chiara" en Diane de Solange."
Het meest bekend van zijne compositiën is wel de
hymne voor mannenkoor met koperbegeleiding,
Die Deutsche Trikolpre" geworden, die met an
deren tekst, ook in het buitenland, veel vereer
ders heeft gevondeu. In Belgiëen Frankrijk kent
men haar als Hymne a la paix" en onder
dezen titel is zij bij een zangwedstrijd in Dreux
bekroond. Het nieuwste werk van den hertog is
eene cantate Lenz und Frieden" voor soli, koor
en orkest.
Dikwyls ontmoet men in den laatsten t\jd op
de concert-programma's de compositiën van den
jongen prins Heinrich XXIV van Reusz, van wien
vooral twee symphonieën in D-moH en in C-moll
en verscheiden werken voor kamermuziek door
de mannen van het vak gewaardeerd worden.
Ook de landgraaf Alexander van Hessen, broeder
en opvolger van den voor niet langen tijd ver
ongelukten landgraaf Friedrich Wilhelm, is een
goed componist.
Een uitmuntend violonoellist was de overleden
koning van Portugal; koning Oscar II van Zweden
en Noorwegen is een geoefend baszanger. Zijn
vader Oscar I heeft talrijke compositiën, liede
ren, walsen en marschen, en zelfs eene opera
nagelaten.
De czar is een meester op den waldhoorn; als
czarewitch had hij eens Mevrouw Nilsson op dit
instrument begeleid, en bij ziïn laatste verblijf in
Kopenhagen zong de kunstenares, die nu gravin
Miranda heet, dezelfde aria weer op een concert,
dat ook door den keizer werd bijgewoond, die door
deze herinnering zeer werd getroffen. Hij heeft
eene goede baritonstem en speelt ook piano,
zoodat hij, toen hij het vorige jaar op het slot
Fredensborg vertoefde, zijne oudste dochter zelf
pianoles gaf. Van de prinsen uit het keizerlijke
huis wordt de grootvorst Constantin
Constantinowitsch als de meest begaafde beschouwd; verschei
dene door hem gecomponeerde liederen worden
als melodieus en harmonisch geprezen.
Het slot van deze galerij van muzikale vorste
lijke personen mag de Beheerscher der geloovigen,
sultan Abdoel Hamid vormen, die niet alleen een.
groot liefhebber van muziek is, maar ook een
kenner is, en zelfs wel componeert.
Het behoort tot zijne gewone bezigheden dage
lijks een uurtje aan de piano te zitten en zich
te vermeien in de nieuwste scheppingen van
Westersche toondichters.
Ook zijne beide zoons, Mahomed Selim en Abdoel
Kadir, zijn flinke pianospelers, evenals de moeder
van Jen eersten prins, die tevens de eerste ge
malin van haren hooggeplaatsten echtgenoot is.
Zij is eene dochter vau den overleden sultan
Abdoel Aziz, die haar eene voortreffelijke opvoe
ding heeft laten goven.
Abdoel Hamid bezoekt zijne lievelingsvrouw des
avonds dikwijls, om haar een muziekstuk op de
piano voor te dragen, of om quatre-nmins met
haar te spelen Hij heeft verscheiden stukken voor
zijne huiskapel gecomponeerd en aan haar opge
dragen; ook den sultausmarsch llamidiéheeft hij
zelf geschreven.
(Naar liet Duitf.ch.)
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
Archaeologische vondsten. Men schrijft uit
Konstantinopel, dat in de buurt van Akka een hol is
ontdekt, waarin behalve veel mozaïek nog eenige
fayence vazen, drie sarkophagen en een looden
doodkist gevonden werden ; het deksel van de
laatste is versierd met geciseleerde figuren. Men
veronderstelt dat deze voorwerpen een paar dui
zend jaar oud zijn.
Ook in Hissarlik heeft men eene interessante
ontdekking gedaan. Bij de opgravingen aan de
noordoostelijke zijde van de Akropolis stieten de
werklieden van dr. Schliemann op de overblijf
selen van een kleiden schouwburg. De mar
nieren vloersteenen zijn voortreffelijk bewaard
gebleven. De zitplaatsen, eveneens van marmer,
zijn aan het eene eind van den schouwburg in
een halven kring bovea elkaar; aan het andere
einde is het tooneel. Twee marmeren beelden,
die gedrapeerde vrouwefiguren voorstellen, maar
het hoofd ongelukkig missen, zy'n daar ook ge
vonden ; voorts twee opschriften, waaruit blijkt
dat het gebouw uit den tijd van keizer Tiberius
dateert. De schouwburg bood slechts ruimte aan
voor tweehonderd personen, en zal denkelijk voor
het opvoeren van kleine stukjes, voor declamaties
enz. gediend hebben.
TOONEEL EN MUZIEK.
Naar aanleiding van het nieuwe ballet in de
Groote Opera te Parijs, Le Rève, (tekst van
Edouard Blau, muziek van Leun Gastinel), schrijft een
verslaggever: Hoe kan men van iets immoreels
in het ballet praten ? Zeker niet in die van de
Groote Opera. In de vier of vijf balletten die
daar in de laatste tien jaren gemonteerd zijn, is
steeds de handeling dezelfde geweest, en steeds
uiterst moreel. Zij en hij beminnen elkaar ; zy
of hij laat zich halverwege verleiden, maar krijgt
al heel spoedig berouw, keert tot betere gevoelens
terug en vindt vergiffenis en geluk. Wat wisselt,
zijn de decoratieveu en costumes, en zelfs dit
heeft zijne grenzen, want onaantastbaar is de
wolk van korte tullen rokjes, waarmede de
danseressen volgens de zonderlinge
ballet-aesthetiek alle tijden en volkeren verbeelden. In
Le lieve waren het tot afwisseling Japansche
decoratieven, en ook de Japansche boerinnen
dansten in den witten tutu, terwijl hare minnaars
en niet-dansende gezusters in
authentiek-Japansche kleeding toekeken. Maar wellicht heeft ook
het traditioneele balletcostuum reeds zijn tijd
gehad; althans de prima ballerina, de onvergelij
kelijk gracieuse Rosita Mauri heeft er een aanval
op gewaagd. Zij heeft een pas gedanst, de
Mikagouca, waarin zij uit coquetterie over de rokjes
een Japansch gewaad met langen sleep had aan
getrokken; deze sleep hinderde haar niet, zooals men
verwacht had, want zij had eene uiterst schal ke
en elegante beweging uitgevonden om hem
met haren waaier te ageeren. Deze vinding alleen
wekte reeds bij de eerste maal een daverend ap
plaus. Maar terstond reeds moest de ballet-tra
ditie haar rechten hernemen. De jonge Daïta
heeft in haren droom om het galacostuum van
de godinnen der blauwe rivieren verzocht, om
de opmerkzaamheid van den voornamen Sakoema
te trekken. Waarom legt zij dit gewaad nu juist
af als hij verschijnt? Alleen omdat zij voor hem
den gewonen dwarreldans moet uitvoeren, die met
een sleep niet te vereenigen is. Bewijst dit tegen
den sleep ? Veeleer tegen de dwaze traditie van