De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 29 juni pagina 4

29 juni 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 679 ) ' ALBERDINGK THIJM-LITTERATUUR. ? '? Vblks-Almanak foor Nederlandsehe " , Katholieken, 1890. XXXIXejaar. Samengesteld door J. C. Alber, ,' dingk T/iym, S. J. ter gedaehy tenis aan Dr. Jos. A. Alberdingk 7%9'm.AmBt. C. L. v.Langeuhuyseii, LIV, 284 en 83 blz. Klimop en Rotten. Onuitgegeven en Verspreide elegenheidsverzen, brieven, enx.. van en over Dr. Jos. Alb. Alberdingk Thijm. Eerste Bundel. Amsterdam, C. L. van Laogenhuysen, III Juni 1890. (Niet in den handel) VIII en 294 blz. (Samengesteld door J. O. Alberdingk Thijm). Op het eerste gezicht schijnt het ongepast thans en te dezer plaatse eene aankondiging van eze boeken te schrijven, omdat almanakken meental omstreeks Nieuwe-J aar en privaat-uit gaven meestal niet in 't openbaar worden beHandeld. Wat ons echter verontschuldigt is de WBt late verschijning van dezen Almanak en het algemeen, niet-kalendarisoh karakter van zijn hoofdinhoud, en, wat het io de tweede plaats genoemde werk aangaat, dat het een beroemd openbaar persoon is wiens «oeuvre posthume" aan vrienden en bekenden hier wordt aange boden. Van deze twee werken schijnt de Almanak iet belangrijkste en de Klimop en Bozen het beminnelijkste; zij completeeren elkaar, de Al manak doet Alberdingk Thijm als letterkundig, openbaar persoon kennen, de Klimop als vriend, en huisgenoot. Almanak is geïllustreerd met een vrij uit voerig frontispies in steendruk, voorstellende een «ortret van Alb. Th. omgeven van kleine afbeeldingen van de acht huizen, die hem, in zijn bijna zeventig-jarig leven, tot woonplaats, kan toor en buitenverblijf hebben gediend, van zijn familiewapen en uitgevers-stempel; verder met Alb. Th's. ex-libris »viniët"; een steendruk naar een volgens Romein de Hooghe door Alb. Th. geteekende afbeelding van het Saxiesch Her stel" (Weatfalen), oorspronkelijke woonplaats van het geslacht Alb. Th.; een portret van den in 1853 overleden mede-oprichter van den Alma nak H. J. C. v. Nouhuys; en een litograf facsimile van een van Alb. Th'», dichterlijke handschriften De inhoud van den Almanak bestaat voorts uit een bloemlezing uit Alb. Th's. geschriften, bet Ie gedeelte van een Levensschets van den overledene en eenige in een Nalezing vervatte com mentaren, alles door J. C. Alb. Th. Des samen stellers bedoeling met deze Levensschets, die in volgende jaargangen voortgezet en voltooid zal worden, is geweest er zooveel mogelijk eene auto-biografie van te maken. Door uit vroegere, meestal onuitgegeven, niet zelden zelfs onge drukte, geschriften te citeeren, laat de heer J. C. Alb. Th. zijn vader met diens eigen woorden zijn leven verhalen. In dit Ie gedeelte der levensschets, gaat dit minder bezwaarlijk, meenen wij, dan in de volgende, te wachten, gedeel ten het geval zal zijn, daar Alb. Th. over zijn voorgeslacht en zijn jeugd meer bescheiden heeft nagelaten dan over de latere perioden van zijn teven. Met de keuze der stukken voor de bloemlezing ia de samensteller van den Almanak goed ge slaagd. Zijn doel was blijkbaar zijn vader als prosateur en dichter in al de verscheidenheid zijner voortbrengselen te doen kennen, met uit zondering echter dit blijkt even duidelijk dert tooneelwerken en der theoretische en kritische vertoogen over het tooneel. Dit doel is bereikt. Bij het proza vindt men Alb Tb, vertegenwoordigd als vertolker van midden-eeuwsche sagen (>De 4 Heemskinderen", «Carel en Elegast"), als letterkundig portretteerder van familieleden en vrienden, (J. F., L. J. en M. T. Alb. Th., C. Thijm, H. J. C. v. Nouhuys en E. Craeyvanger^, als schrijver van historische novel len (Magd. v. Vaerneivijck, Geertr. v. Oosten, Fr. Koerten, De organist v. d. Dom), als satyricus en polemist, («Vaderlandsliefde", »Een Gouden feestredenaar", »Een brief aan mr. Groen v. Prinsterer", »Een misbruikt kunstwerk" [het pa leis-stadhuis]), als theorist en kritikus over schil derkunst, symboliek, architektuur en filologie. Bij de poëzie treft men eenige van Alb. Th.'s beste lyrische gedichten aan, uit de verschillende tijdperken, van 1842 af tot 1889 toe de bekende verzen ter eere van Rembrand, Vondel, Bilderdijk, Da Costa, Paus Leo XIII, enz., ook eenige no vellen op rijm, als »De twee portretten" (Van Dijck en Frans Hals), «WïIIem van Oranje", enz , verder Engelsche, Duitsche en Fransche verta lingen van gedichten, doorEdmund Gosse, Lina fcichneider, enz. Het is jammer dat een der beste lofdichten, dat aan P. C. Hooft, Aan u mijn groet, urbane Drost van Muyden", ontbreekt. Heeft deze Almanak eene algemeene waarde voor den beoefenaar der Nederlandsehe Letteren, aan het prozagedeelte van het tweede der boven genoemde werken kan die ook niet ontzegd wor den, terwijl het poëzie-gedeelte voor de meer in tieme vrienden van Alb. Th. buiten twijfel ook zijne beteekenis heeft, zooals tusschen hoekbladen verdroogde madelieven en viooltjes een dierbaar bezit kunnen zijn voor hen, wien hun aanblik treffende gebeurtenissen uit het verleden op weemoedige wijze in herinnering brengt. Het proza-gedeelte is vooral hierom belangrijk, omdat het Alb. Th. als briefschrijver vrij volle dig doet kennen. In zulke gemeenzame brieven waarvan de schrijver niet wist dat zij eens ge drukt zouden worden, betrapt men den stijl zon der de min of meer uitvoerige mise-en-scene waar elk auteur zijn voor openbaarheid bestemde stuk ken bewust of onbewust in kleedt. En verrassend is hun bekoorlijkheid wanneer de lezer midden in al die gemoedelijke huiselijkheid onverwachts eene merkwaardige opinie en onder al die dagelijksche gewoonheid plotseling een roerend lieve of? schoone gedachte vindt uitgedrukt. L Amst., Juni '90. L. M. Gewapende burgermacht te Amsterdam, 1796?1889, door J. A. Jochems, kapi tein-adjudant van het regiment schut terij. Dit boek behoort tot de soort dergenen, die men niet leest, maar die men gestadig hij de hand houdt om er iets in nateslaan of het te ge bruiken als een toetssteen waaraan men de waarde van andere gegevens afmeet. Met het vroeger door den Hr. Jochetns uitgegeven Amsterdams oude Burgerveudels" geeft het thans een volledig overzicht van de geschiedenis der burgerwape ning. De uitvoerige en met verwijzing naar de bron nen opgemaakte inleidingen voor elke nieuwe pe riode zijn onmisbaar voor ieder, die iets omtrent de oude inrichting van de schutterij wil weten. En bovendien verschaffen de naamlijsten zoovele bijzonderheden van biografischen aard, dat wy de bezitters van het boek waarlijk gelukkig mogen noemen en het slechts kunnen betreuren dat 'sheeren Jochems pennevrucht niet voor ieder belangstellende te verkrijgen is. Men wane niet dat wat de schrijver ons zoo overvloedig geeft voor hem gemakkelijk te vinden was. Daarop leze men de voorrede eens na! Om dit werk tot zijn tegenwoordige volkomenheid te brengen heeft de auteur er een schat van tijden van arbeid aan moeten besteden. Dat dit niet altijd eene aangename bezigheid gaf zal ieder ge voelen die soortgelijken arbeid wel eens heeft ver richt. Wij moeten het geduld van den verdien stelijken kapitein-adjudant bewonderen, die in zijnen veel omvattenden werkkring nog tijd vond voor de samenstelling van dit boek, en wij mogen hem telkens als wij het gebruiken, in ons hart wel dankbaar zijn voor het door hem voor ieder onzer geëffende pad. Een met zorg bewerkt register maakt het boek bruikbaar voor iedereen, een vraagbaak voor allen. Des te meer is het te bejammeren voor historici en genealogisten dat het niet in den handel gebracht werd. Het overgroote gemak dat dit register aan biedt, moge er den heer Johems toe aansporen om ook zulk een register op het eerste deel te doen drukken. Ieder bezitter van dat soliede werk zal er gaarne zijn aandeel der kosten van dragen. N. d. R. VORSTELIJKE VIRTUOZEN EX COMPONISTEN. Reeds in de oudheid waren er vorstelijke per sonen, die zich met ijver en goed gevolg op de toonkunst toelegden en met kennis van zaken zorgden voor de bevordering der muziek. Zij hebben tot op den tegenwoordigen tijd vele na volgers gevonden, en de lijst der gekroonde vir tuozen en componisten is zoo lang gewerden, dat wij er ons toe moeten bepalen slechts enkele van de meest beroemde namen te noemen. De eerste musicus op den troon, van wien de geschiedenis melding maakt is zeker wel koning David, de psalmdichter, die zooals bekend is, een virtuoos was op de harp en reeds als jongeHng door zijn spel den somberen geest van zwaar moedigheid van koning Saul wist te verdrijven. Een vorst der oudheid, wien de eerzucht om voor een groot kunstenaar te worden aangezien bijna tot krankzinnigheid dreef, was Nero, die in het jaar 63 van onze jaartelling voor het eerst in het publiek optrad te Napels, waar hij een Grieksch lied met cither-begeleiding voordroeg; toen het uit was, moesten een aantal jonge ridders en 5000 over het geheele theater verdeelde mannen applaudisseeren. Tegen het einde van 66 ondernam Nero eene kunstreis" naar Griekenland, waar hij zich in Olympia en Delphi, evenals bij de Isthmische spelen, liet hooren als dramatisch zanger en citherspeler, en natuurlijk overal de 'eerste prijzen kreeg. Zijn laatste woorden waren: Welk een kunstenaar gaat met mij verloren!" Keizer Karel de Groote was een kenner en een ijverig beoefenaar der muziek; niet alleen hoorde hij, zooals Eginhart ons bericht, gaarne muziek aan tafel, maar hy liet ook zangscholen oprichten en stelde bekwame onderwijzers in den zang aan het hoofd daarvan: men zegt zelfs, dat hij dikwijls als gewoon zanger in de kerk heeft meegezongen. Koning Robert II van Frankrijk, de Wijze of de Vrome bijgenaamd, die van 966 tot 1131 re geerde, werd beschouwd als een der beste com ponisten en hymnendichters van zijnen tijd. Een zijner schoonste compositiën is het Veni, sancte spiritus." Ook in de volgende eeuwen werd er aan het Fransche hof veel aan muziek gedaan ; een bijzonder groot muzikaal talent bezat Karel IX, een der hoofdaanleggers van de Parijsche bloedbruiloft, die een bekwaam tenorzanger was en zich gaarne op concerten liet hooren. Van de Duitsche keizers waren Maximiliaan I en Maximiliaan II warme vereerders der toon kunst, en over Karel V zegt de Spanjaard Prudencio de Sandoval: Karel V was een groot liefhebber van muziek en nadat hij afstand had gedaan van de regeering werden de hora's en de missen door veertien of vijftien der bekwaamste zangers onder de monniken dor orde (in het klooster San Yusta) gezongen en alleen door het orgel begeleid. Zijn gehoor was zóó fijn, dat hij dadelijk bemerkte, wanneer een vreemde in het koor geslopen was en meezong. En als n enkele zanger eene fout maakte in zijne partij, riep hij oogenblikkelijk uit: Daar zingt er een verkeerd!" en wist den schuldige aan te wijzen. De keizer begreep muziek, en voelde hare schoonheden geheel en al. De monniken zagen dikwijls dat hij, achter de deur, waar hij in zijn eigen kerkbank vlak bij het hoogaltaar zat, de maat sloeg, en meezong wat werd uitgevoerd." Keizer Ferdinand III heeft veel gecomponeerd, evenals Leopold I, die ook verscheiden instrumen ten bespelen kon en vooral een meester was op die instrumenten, die het meest overeenkomen met ons tegenwoordig klavier. Hij onderhield eene talrijke, voortreffelijke krachten bevattende hof kapel, die hij, toen hij op sterven lag, den oden Mei 1705 in zijn slaapvertrek liet komen om onder de klanken van zijn geliefd orkest den geest te geven. Zijn zoon Karel VI erfde zijn muzikaal talent; tot dezen zeide de strenge kapelmeester Fux eens bewonderend: UwéMajesteit zou overal gerust als eerste kapelmeester kunnen optreden!" Zijne dochter Maria Theresia liet bij door de eerste meesters eene grondige muzikale opleiding geven. Reeds als kind van zeven jaar moest zij als zangeres optreden in eene opera van Fux, ter viering van den kerkgang harer moeder, keizerin Elisabeth, zoodat zij later schertsend tot Faustina Hasse kon zeggen, dat zij wel geloofde de eerste der levende virtuozen" te zijn. Jozef II zong gaarne, bespeelde behalve het klavier ook nog de viool en de violoncel en kon zelfs met gemak partituren lezen. Hij ging veel om met musici, en gaf vooral de voorkeur aan Salieri, over 't algemeen beviel hem de Italiaansche school het best, terwijl hij daarentegen van de meesterwerken van Haydn en Mozart minder be greep. Ook zijne zuster, Marie Antoinotte, de beschermvrouw van Gluck, placht de muziek ijverig te beoefenen ; zij zong, en speelde met veel smaak op de harp. De Napoleons hebben zich onderscheiden door volkomen gebrek aan muzikale kennis. Toen de latere keizer Napoleon I nog brigadegeneraal was, zeide Cherubini, wiens manier van coinponeeren hij als te geleerd veroordeeld had, hem eens vlak in 't gezicht: Generaal, doet gij maar uw best, veldslagen te winnen, dat is uw werk; maar van muziek weet gij niets. Laat het dus maar aan mij over, te componeeren, zooals ik wil!" Dit ge zegde vergaf Napoleon hem nooit, en toen men hem later voorstelde, Cherubini tot keizerlijk kapel meester aan te stellen, zeide hij: Datnooit!" en gaf de plaats aan den onbeduidenden Lesueur. Ook Napoleon III was zeer onmuzikaal; zijne moeder, Hortense de Beauharnais, heeft daarentegen ro mances gecomponeerd, die de fluitist Drouet dan in des met de regels der kunst overeenkomenden vorm moest brengen. Daaronder bevond zich ook het bekende Partant pour la Syrië, de romance van den schoonen ridder Dunois, die men gedu rende het tweede keizerrijk te vergeefs tot het Fransche volkslied heeft trachten te maken. Van de Beiersche regenten bespeelde keurvorst Karel Albrecht, de latere keizer Karel VII, het klavier en de viool; Maximiliaan Jozef compo neerde en werkte als uitoefenend kunstenaar mede op de hofconcerten; keurvorst Karel Theodoor blies fluit, speelde violoncel en was een hartstoch telijk vereerder der toonkunst. Ook de op 15 November 1888 gestorven hertog Maximiliaan van Beieren was niet slechts een warm vriend der kunsten en wetenschappen, maar tevens componist. Den humor, die hem in het dagelijksch leven eigen was, bracht hij ook gaarne in de muziek over, en talrijke >oor het salon bestemde compositien dragen zijnen naam. Aan het Pruisische hof begint de beoefening der muziek eerst met Frederik den Groote, die niet alleen een virtuoos op de fluit was, maar ook een door en door grondig componist, zooals zijne onlangs verschenen muzikale werken bewijzen, waarvan keizer Wilhelm II ook een exemplaar vereerd heeft aan Jules Simon bij zijn vertrek uit Berlijn. Welk een hooge meening de groote ko ning voor de kunst in 't algemeen had, blijkt duidelijk genoeg uit zijn gezegde: Men moet al een zeer hard hart hebben, wanneer men de menschen berooven wil van den troost en de hulp, die zij aan de poëzie en de kunst kunnen ontleenen tegen de talrijke onaangenaamheden van het leven." Zijn opvolger Frederik Wilhelm II, een leerling van Duport, was een uitmuntend violoncellist, en een tweede neef van Frederik den Groote, de later bij Saalfeld gesneuvelde Prins Louis Ferdi nand, was een waarlijk geniaal klavierspeler en componist, die zich zelfs mocht verheugen in de waardeering van Beethoven, Keizer Friedrich III had een goed gehoor en veel verstand van muziek, doch speelde zelf niet, hoewel hij veel gestudeerd had. Toen hij nog kroonprins was zeide hij eens tot Alfred Grünfeld, nadat deze een piano-concert bad voorgedragen, dat zij beiden eigenlijk collega's waren. Ik was, evenals gij, een leerling van Kullak, maar vertel het toch aan niemand de goede Kullak moest van mij iets goeds maken, zooals van u, en dat is hem niet gelukt." Keizerin Augusta heeft in hare jeugd verscheiden stukken gecomponeerd; ook keizerin Friedrich, die altijd eene warme vriendin der toonkunst geweest is, heeft sonaten en kleinere muziekstukken geschreven. Een zeer goed musicus is de eriprins van Saksen-Meiningen, aan wien men muziek voor de Perzen" van Aeschylos en de Bac chanten" van Euripedes te danken heeft. Als begaafde liederencomponiste is de weduwe van prins Frederik Karel bekend. Koningin Victoria van Engeland heeft reeds in hare jeugd gedweept met muziek en deze neiging hebben al hare kinderen geërfd; vooral de hertog van Edinburgh is een voortreffelijk vioolspeler, terwijl de hertog van Connaught meesterlijk de fluit bespeelt. Prinses Loiüse, markiezin van Lome, bespeelt de piano en het orgel, de prinses Beatrice, gemalin van prins Heinrich van Battenberg, heeft onlangs Heine's lm wunderschönen Monat Mai" op muziek gezet en die compositie bij Boosey en Co. te Londen uitgegeven. De prins van Wales laat zich, wanneer bij in een goede luim is, gaarne hooren op den banjo, een neger instrument, dat veel van een gitaar heeft, en zijne gemalin, eene leerlinge van Charles Hallé, is eene uitmuntende pianiste. Hertog Ernst II van Saksen-Coburg-Gotha is een uitstekend musicus en componist. Reeds in zijne jonge jaren componeerde hij talrijke liederen, waarop spoedig groote dramatisch-muzikale schep pingen volgen. Hij schreef eerst twee cantaten Immer Liebe" en Aller Seelen" voor koor en orkest en daarna de met veel succes in verschei den theaters opgevoerde opera's Zaïre", Toni", Casilda", Santa Chiara" en Diane de Solange." Het meest bekend van zijne compositiën is wel de hymne voor mannenkoor met koperbegeleiding, Die Deutsche Trikolpre" geworden, die met an deren tekst, ook in het buitenland, veel vereer ders heeft gevondeu. In Belgiëen Frankrijk kent men haar als Hymne a la paix" en onder dezen titel is zij bij een zangwedstrijd in Dreux bekroond. Het nieuwste werk van den hertog is eene cantate Lenz und Frieden" voor soli, koor en orkest. Dikwyls ontmoet men in den laatsten t\jd op de concert-programma's de compositiën van den jongen prins Heinrich XXIV van Reusz, van wien vooral twee symphonieën in D-moH en in C-moll en verscheiden werken voor kamermuziek door de mannen van het vak gewaardeerd worden. Ook de landgraaf Alexander van Hessen, broeder en opvolger van den voor niet langen tijd ver ongelukten landgraaf Friedrich Wilhelm, is een goed componist. Een uitmuntend violonoellist was de overleden koning van Portugal; koning Oscar II van Zweden en Noorwegen is een geoefend baszanger. Zijn vader Oscar I heeft talrijke compositiën, liede ren, walsen en marschen, en zelfs eene opera nagelaten. De czar is een meester op den waldhoorn; als czarewitch had hij eens Mevrouw Nilsson op dit instrument begeleid, en bij ziïn laatste verblijf in Kopenhagen zong de kunstenares, die nu gravin Miranda heet, dezelfde aria weer op een concert, dat ook door den keizer werd bijgewoond, die door deze herinnering zeer werd getroffen. Hij heeft eene goede baritonstem en speelt ook piano, zoodat hij, toen hij het vorige jaar op het slot Fredensborg vertoefde, zijne oudste dochter zelf pianoles gaf. Van de prinsen uit het keizerlijke huis wordt de grootvorst Constantin Constantinowitsch als de meest begaafde beschouwd; verschei dene door hem gecomponeerde liederen worden als melodieus en harmonisch geprezen. Het slot van deze galerij van muzikale vorste lijke personen mag de Beheerscher der geloovigen, sultan Abdoel Hamid vormen, die niet alleen een. groot liefhebber van muziek is, maar ook een kenner is, en zelfs wel componeert. Het behoort tot zijne gewone bezigheden dage lijks een uurtje aan de piano te zitten en zich te vermeien in de nieuwste scheppingen van Westersche toondichters. Ook zijne beide zoons, Mahomed Selim en Abdoel Kadir, zijn flinke pianospelers, evenals de moeder van Jen eersten prins, die tevens de eerste ge malin van haren hooggeplaatsten echtgenoot is. Zij is eene dochter vau den overleden sultan Abdoel Aziz, die haar eene voortreffelijke opvoe ding heeft laten goven. Abdoel Hamid bezoekt zijne lievelingsvrouw des avonds dikwijls, om haar een muziekstuk op de piano voor te dragen, of om quatre-nmins met haar te spelen Hij heeft verscheiden stukken voor zijne huiskapel gecomponeerd en aan haar opge dragen; ook den sultausmarsch llamidiéheeft hij zelf geschreven. (Naar liet Duitf.ch.) VARIA. PLASTISCHE KUNST. Archaeologische vondsten. Men schrijft uit Konstantinopel, dat in de buurt van Akka een hol is ontdekt, waarin behalve veel mozaïek nog eenige fayence vazen, drie sarkophagen en een looden doodkist gevonden werden ; het deksel van de laatste is versierd met geciseleerde figuren. Men veronderstelt dat deze voorwerpen een paar dui zend jaar oud zijn. Ook in Hissarlik heeft men eene interessante ontdekking gedaan. Bij de opgravingen aan de noordoostelijke zijde van de Akropolis stieten de werklieden van dr. Schliemann op de overblijf selen van een kleiden schouwburg. De mar nieren vloersteenen zijn voortreffelijk bewaard gebleven. De zitplaatsen, eveneens van marmer, zijn aan het eene eind van den schouwburg in een halven kring bovea elkaar; aan het andere einde is het tooneel. Twee marmeren beelden, die gedrapeerde vrouwefiguren voorstellen, maar het hoofd ongelukkig missen, zy'n daar ook ge vonden ; voorts twee opschriften, waaruit blijkt dat het gebouw uit den tijd van keizer Tiberius dateert. De schouwburg bood slechts ruimte aan voor tweehonderd personen, en zal denkelijk voor het opvoeren van kleine stukjes, voor declamaties enz. gediend hebben. TOONEEL EN MUZIEK. Naar aanleiding van het nieuwe ballet in de Groote Opera te Parijs, Le Rève, (tekst van Edouard Blau, muziek van Leun Gastinel), schrijft een verslaggever: Hoe kan men van iets immoreels in het ballet praten ? Zeker niet in die van de Groote Opera. In de vier of vijf balletten die daar in de laatste tien jaren gemonteerd zijn, is steeds de handeling dezelfde geweest, en steeds uiterst moreel. Zij en hij beminnen elkaar ; zy of hij laat zich halverwege verleiden, maar krijgt al heel spoedig berouw, keert tot betere gevoelens terug en vindt vergiffenis en geluk. Wat wisselt, zijn de decoratieveu en costumes, en zelfs dit heeft zijne grenzen, want onaantastbaar is de wolk van korte tullen rokjes, waarmede de danseressen volgens de zonderlinge ballet-aesthetiek alle tijden en volkeren verbeelden. In Le lieve waren het tot afwisseling Japansche decoratieven, en ook de Japansche boerinnen dansten in den witten tutu, terwijl hare minnaars en niet-dansende gezusters in authentiek-Japansche kleeding toekeken. Maar wellicht heeft ook het traditioneele balletcostuum reeds zijn tijd gehad; althans de prima ballerina, de onvergelij kelijk gracieuse Rosita Mauri heeft er een aanval op gewaagd. Zij heeft een pas gedanst, de Mikagouca, waarin zij uit coquetterie over de rokjes een Japansch gewaad met langen sleep had aan getrokken; deze sleep hinderde haar niet, zooals men verwacht had, want zij had eene uiterst schal ke en elegante beweging uitgevonden om hem met haren waaier te ageeren. Deze vinding alleen wekte reeds bij de eerste maal een daverend ap plaus. Maar terstond reeds moest de ballet-tra ditie haar rechten hernemen. De jonge Daïta heeft in haren droom om het galacostuum van de godinnen der blauwe rivieren verzocht, om de opmerkzaamheid van den voornamen Sakoema te trekken. Waarom legt zij dit gewaad nu juist af als hij verschijnt? Alleen omdat zij voor hem den gewonen dwarreldans moet uitvoeren, die met een sleep niet te vereenigen is. Bewijst dit tegen den sleep ? Veeleer tegen de dwaze traditie van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl