De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 6 juli pagina 2

6 juli 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D K AMöTüiKHA] Herwijnen aan de conferentie medegedeeld, dat zij een principieel bezwaar had tegen de Voorgestelde wijziging in de Congo-Akte en dat zij dus daaraan hare goedkeuring moest .^onthouden. Door die wijziging aan te nemen zouden de kosten, uit de voorgestelde bestrij ding der slavernij in Afrika voortvloeiende, hoofdzakelijk voor rekening van Nederland komen, dat zeer veel goederen in den Congostaat invoert en geen bezittingen in Afrika heeft, waar het ook invoerrechten kan heffen. Reeds was er onder de leden der conferentie een neiging merkbaar om zich aan de goedof afkeuring van Nederland niet te storen, (de se passer de l'approbation des Pays-Bas) toen de Engelsche_ gezant, Lord Vivian, na mens zijne regeering mededeelde, zij alleen dan haar onderteekening gestand zal doen, als alle ter conferentie aanwezige mogendhe den de akte mede onderteekenen. De conferentie besloot daarop aan Neder land nog zes maanden de gelegenheid te geVen de akte door onderteekening te bekrach tigen. De loop, dien deze zaak genomen heeft, schijnt in strijd te zijn met de persoonlijke meeningen van onzen gezant te Brussel, ba ron Gericke van . Herwijnen, die Nederland op de conferentie heeft vertegenwoordigd. Daarmede schijnt dan oek tevens in verband te staan een bericht dat genoemde gezant ontslag uit zijn betrekking heeft aangevraagd. De Tweede Kamer heeft deze week de vol macht voor den Czar van Rusland, als scheids rechter in de Surinaamsche grenskwestie, goed gekeurd. Doch niet zonder een langdurig debat, waarin telkens opnieuw werd gewezen op het feit, dat Frankrijk het statu quo heeft geschonden door het uitgeven van eigendoms bewijzen voor gronden in de betwiste streek. De regeering schijnt maatregelen te hebben getroffen, om den vroegeren toestand te her stellen; ten minste nadat hierover in een ge heime zitting eenige mededeelingen waren gedaan, verklaarde zelfs de heer van Houten over de maatregelen der regeering tevreden te zijn. Maar zijn vrees voor het gelukken er van was niet geweken. Hij meende dat het noodig was de behandeling van dit ont werp uit te stellen, totdat Frankrijk hetstatu quo zou hebben hersteld. De heer Schaepman drong aan op goed keuring der volmacht met algemeene stemmen. Dat zou een prikkel te meer zijn voor Frank rijk; en kwam het de gedane beloften niet na, welnu dan kon nog altijd de Eerste Kamer het ontwerp verwerpen. De wensch van den leider der katholieke kamerclub werd niet vervuld. Van de 78 aan wezige kamerleden stemden er 21 tegen. De ontwerp-wet op het Militair Onderwijs mocht ook, nadat er zes volle zittingen der kamer aan waren gewijd, de goedkeuring van het Lagerhuis verwerven. Er is heel wat bij geamendeerd; als het wetje eens in het Staats blad prijkt en men het kan vergelijken met het oorspronkelijk ontwerp, zal men ontwaren dat er zeer veel veranderingen door de be schreven vaderen in werden noodig geacht. De veranderzucht was zelfs zoo groot, dat de heer A- van Dedem, Donderdagmiddag bij de eindstemming nog wat wijzingingen wilde aanbrengen. Gelukkig was de kamer zoo ver standig met 72 tegen 16 stemmen aan die verander-woede paal en perk te stellen. Maar wat ook veranderd is, de c a d e ttenschool is behouden gebleven; wel een school zonder cadetten, maar dat doet er niet toe. Zoodra de kindertjes boe kunnen zeggen, mogen zij de krijgsartikelen teekenen, worden zij in een kranige uniform gestoken en met den wèlklinkenden titel cadet gaan zij met zijn kantoorbezigheden het maar toelieten, zagen neef en nicht van Loon hem elk oogenblik voorbij hun woning varen, 'tzij in een giek, in een wherry, in een shiff of kanoe, zeer tot ergernis van nicht, die zich maar niet kon begrijpen welk pleizier iemand er in vond om altijd op 't water te zitten. Zij kon best meedoen, was vroolijk en hield van een pretje, maar van 't water had zij een afkeer, daar waagde zij zich niet aan. Zij zou liever de Hoogesluis omloopen om van de Weesperzij naar de Utrechtschezij te komen, dan zich met een roeibootje, met de stoompont zelfs over den Amstel te laten zetten en zij kon zich dan ook maar niet begrijpen welk genot neef Jan in al die gevaarlijke booten had, terwijl zij hem, telkens als hij bij zijn neef van Loon aan huis kwam, verzekerde, dat hij met die dwaze dingen nog eens een ongeluk zou krijgen. Neef Jan lachte dan bij die verzekering en beweerde dat 't wel zou losloopen. Eens.op een goeden achtermiddag dan,in Juli, zat nicht van Loon voor haar theeblad aan de straat en keek naar den Amstel, waarop zich tal van vaartuigen bewogen, terwijl haar man bezig was met een grooten gulta-pertja slang zijn bloemen te besproeien, bij welk werk Fritsje als gewoonlijk aanwezig was en zijn blijdschap over die kunst-regenbuien met luid geblaf en gedraaf door de bloemperken te kennen gaf. Plotseling wordt van Loon in zijn werk gestoord door zijn echtgenoot, die onder den uitroep van: »Gerrit, help, help, neef Jan ligt met zoo'n klein bootje om! Vlak voor de deur! Help dan toch!" groot verlof. Hun lieve kinderzieltjes komen later toch wel binnen; de geteekende ver bintenis voor negen lange jaren maakt ont snappen niet meer mogelijk. Het voorstel van den heer Von Löben Sels, om de ouders dier »met groot velof zijnde" cadetten een schadeloosstelling van f 400 per jaar toe te kennen »is in den strijd gebleven". De kamer vond dat wel wat heel royaal naar 't schijnt, en achtte het voordeel genoeg, zoo die ouders van de betaling der cadettenschool-gelden werden vrijgesteld. ge D De laatste zitting van het Parlement was ;etuige van een ongewoon incident. De heer )pmeia Nieuwenhuis had »woorden" met den minister van Binnenlandsche Zaken. Bij de interpellatie, Donderdag gehouden over het optreden van politie en justitie bij de werk stakingen in Enschedé, had de Schoterland? sche afgevaardigde den minister toegevoegd, dat hij ook een »rustverstoorder" was en zij elkaar dus niets te verwijten hadden. Dat was te veel voor den Minister des Konings. Hij vroeg den heer Nieuwenhuis schriftelijk opheldering en daaruit zag hij, zich niet vergist te hebben. Hij had dien af gevaardigde goed verstaan. Zoodra in de zitting van Vrijdag de notulen waren gelezen, vroeg de minister het woord. Voor de geheele natie wilde hij tegen die aantijging protesteeren. Hij had altijd en overal de wettelijke overheden geëerbiedigd, en krachtens zijne Christelijke beginselen alle verzet of rustverstoring afgekeurd, zelfs daar waar hem onrecht was aangedaan. Hij bracht dit vooral ter sprake, omdat hem meermalen, in kerkelijke en politieke bladen, bedekt en openlijk dergelijke verwijten waren gedaan. Zoolang hij minister is, zal hij zich daarvan niets aantrekken, maar als hij is afgetreden zal hij de zaak aan het oordeel des rechters onderwerpen, niet uit zucht naar wrake, maar omdat de strafwet hem daartoe het recht geeft. Na deze ministerieele ontboezeming hamerde de kamer een half dozijn wetten af, en ging toen op reces. Kunst en Letteren. EEN LIJDENSGESCHIEDENIS. Brieven van Multatuli. Hei ontstaan van den Havelaar. W. Versluys 1890. II. (Slot.) De maanden September en October, van het jaar 1859 brengt Dekker in groote spanning en drukke werkzaamheid door. Nu het uitzicht op redding door vrienden en bloedverwanten geheel schijnt geweken, jaagt hij, men zou schier zeggen, met dollen drift, het doel na, dat hij in wanhoop zich zelf gesteld heeft. Hij zal zijn eigen redder wezen. Den Ssten Sept. schrijtthij : ik schrijf den ganschen dag aan mijn Eerlooze (De Bruid daar boven). Ik heb idee dat ik daarvan iets maak, en als ik slaag schrijf ik meer." Den IGden reeds heeft hij het netjes en duidelijk overgeschreven en laten inbinden", om het De Vries en Stumpff aan te bieden. Die is moet je weten, R -*-." Dekker, zoo wordt ons tusschen twee haakjes" medegedeeld, genoot zelf de eer Prins van het Rozenkruis te zijn! Den 23sten Sept. klaagt hij dat de broeder R 4-, wien hij acht dagen geleden geschreven had om hem te verzoeken, dat hij zijn Eerlooze bij den heer Stumpff zoude introduceeren nog geen antwoord heeft gezonden en dan laat hij daarop volgen: Ik had te meer hun antwoord gaarne gehad omdat dit een goeden invloed hebben zou op mijn werk. Ik ben namelijk sedert vele dagen bezig met het schrijven van een ding dat misschien wel drie deel en groot wordt. Ik gis een honderd pagina's druk klaar te hebben." Den SSsten Sept. heet het : ik kan niet zeggen dat ik hard voortga, maar ik hen daarover niet zoo verdrietig. Van Loon gooit de spuitslang neer, waar van het koperen stuk juist terechtkomt op, Fritsjens achterlijf, zoodat deze, aan derge lijke lief koozingen niet gewoon, jankend het hazenpad kiest, en holt de kamer in. In zijn vaart gooit hij de theestoof omver, zoodat het kokende water uit den ketel over het fraaie Deventer tapijt stroomt, maar man en vrouw letten daar niet op, neef Jan ligt immers in 't water, neef Jan moet gered! De gang door, de straat op 't is 't werk van een oogenblik en als Gerrit van Loou naar den kant van 't water snelt en zijn vrouw, sidderend over neef Jan's lot aan de deur staat, zien zij, hoe deze, kloek zwem mer als hij is, zijn ranke vaartuig al heeft omgekeerd, er weer in is gekropen en onder den uitroep : »U is er toch. niet van geschrikt neef 't is niets waard hoor!" kalm verder roeit. Gerrit van Loon bromt zoo iets van *ber... kerel!" en keert naar zijn vrouw terug. Als hij haar heeft gerustgesteld denken zij pas aan zijn struikeling over de theestoof en haasten zich naar de kamer terug. Daar is de schade grooter dan zij dachten : het vuur uit de stoof, het warme water uit den ketel hebben een groot deel van 't tapijt bedorven en nicht Van Loon zucht: »Wat doen die kwajongens ook in zulke akelige dingen op 't water!" Goddank! de boel is opgeredderd, Van Loon zal nog dien avond naar den assuradeur gaan en wil zich daar juist voor gaan kleeden als zijne vrouw roept: »Man, waar is 't kind ?" »'t Kind ? Wat kind ?" »Wel, Fritsje natuurlijk ! Waar is Fritsje?" En zij springt op en rent den tuin in als gij zuudt meenen, omdat dikwjjls, als ik niet kon werken (eerst de kou en nu, na de warmte, weegluizen die mij 's nachts beletten te rusten en dan ben ik 's morgens zoo heet van huid en niet dispos), omdat die bezwaren niet van mijn geest komen, waarvoor ik, toen ik aanving bang was;' toen ik hier in Brussel begon, was ik zeker 4 dagen lang van meening, dat ik op en leeg was. Nu dat is niet waar, en daarom ben ik zoo blij en vol hoop." Als ik niet ge stoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo gauw, dat ik over twee dagen er niets meer van weet. Dan lees ik hard op, en als iets vreemds, wat ik voor weinig tijd maakte." Ik zei bijna de helft af te hebben of een derde", ik zend je het handschrift als het af is. Ik zal zoo gauw werken als ik kan, maar overhaasten tot slordigheid in stijl enz., doe ik niet." Den 10 Okt. schrijft hij weer: wanneer het af zal wezen kan ik niet bepalen, want het hangt zoo van stemming af. Ik heb dagen, dat ik goen bladzij vorder en dat mijn geest geheel gedrukt is," doch reeds den 13 Okt. 'g avonds roept hij uit: Lieve beste, mijn boek is af, mijn boek is af!" Twee pijlen had hij op zijn boog. De Bruid daarboren en den Max Havelaar, en hoe vaak hij ook getwijfeld heeft aan de waarde van die bei den, nu zij gereed zijn, is hij vol geloof. Zeker heeft nooit een schrijver van naam met grooter eenvoud zijn eigen gewaarwordingen te hoek ge steld, de slingering tusschen hoop en vrees, tus schen het gevoel van zwakheid en van kracht, dan Dekker, terwijl hij op zijn kamerke bezig was zijn Havelaar te dichten. Doch met het onovergeschreven handschrift dat voor hem ligt, is hij den koning te rijk, zich bewust den slag gewon nen te hebben. Ik sta u borg", zoo schrijft hij aan Tine, dat het opgang maakt. Het zal als een donderslag in het land vallen, dat beloof ik je. Ja, ik weet wel dat het Hollanders zijn, maar ik heb ook geschreven! En, lieve engel, jij komt er in, en Edu, en mijn boek ia een antwoord aan de menschen, die geld van ons moeten hebben! Je weet niet, wat er in dat boek zit. Als het gedrukt is, zet ik een advertentie in de courant: Multatuli vraagt een betrekking als redacteur" en ik ben zeker dat ik een plaats krijg. Je zult trillen bij het lezen, en andereu ook. Ik geloof dat mijn boek ons aan brood zal helpen, want dat ik daarna dadelijk geld zal kannen krijgen voor een manuscript, en dan kom ik in Holland en wij zullen bij elkaar zijn. Beste Engel, wat zeg je daarvan?" . Ik ben zoo blij als een engel." In zulk een opgewonden stemming schrijft hij voort. Dag lieve", zoo eindigt deze brief, ik heb veel hoop. Dat vervloekte copieeren! Ik had zoo'n lust da delijk aan mijn nieuw boek te beginnen. Ik hoop, ik hoop gaauw bij elkaer te zijn en dan voor altijd". Ja ik moet schrijver zijn, ik heb wel honderd boeken in mijn hoofd." En dat gevoel groeit, den 19 Okt. tot ontstuimige hartstochtelijkheid. Geen wonder: daar kan hij zijn Tine toeroepen: Tijding van de Eerlooze (De Bruid daarboven), Heerlijk goed. Ieder hoog er mee ingenomen. De directeur komt hier om mij te spreken, aanst. Zondag. Maar dat is alles niets! Mijn boek zal en moet opgang maken als een donderslag. Ze hebben nooit zoo'n boek gelezen scherpte 'i gloeiend, vlijmend scherp er is nooit iets zoo scherp geschreven". Hij verkeert als in een koortsachtigen toestand, het is hem als ware reeds de vernedering weggenomen, waaronder hij zoo lang en diep gebukt had gegaan. De veer die met geweld was ingedrukt, sprong weer uit naar boven. Ik hoop dat men mij groeten zal met eerbied, (en u ook lieve engel) als men zeggen zal, dat is Multatuli of Max Havelaar, of de man die geen winterjas en geen horloge heeft . . . dat ben ik. Als mijn boek gedrukt is ben ik niet meer beschaamd over mijn armoede en dat is veel gewonnen." Men zou nog iets drooger dan Droogstoppel zelf moeten zijn, om niet van harte te genieten nu het gevoel van den man, die zoo lang zich vertrapt heeft gezien, bij dit eerste succes hoog in vlammen opftikkert en er uitslaat tot een waren brand van zelfver heffing. Nu zij met zijn Bruid daarboven reeds hoog, hoog ingenomen" zijn, is hij de wereld te roepende : »Fritsje ! Fritsje ! Fritsje !" Maar Fritsje antwoordt niet. Man en vrouw doorzoeken 't heele huis van den kelder, tot den zolder; kijken in elke kast, in eiken hoek Fritsje wordt niet gevonden. Eindelijk als er geen plaats meer is waar niet gezocht is, komt mevrouw op 't denkeeld of Fritsje ook weg kan zijn, de deur uit! Ja, daaraan had Gerrit ook nog niet ge dacht, als Fritsje daar straks in die con sternatie van de buiteling van neef Jan eens de straat was opgegaan.... als Fritsje eens weg was! »Gauw Gerrit, ga dadelijk Fritsje zoe ken .... Ga naar de politie geef't aan neem een rijtuig wacht ik zal zelf' ook gaan ieder een kant uit jij naar de stad ik naar Schollenbrug o Fritsje, Fr!t.=je hij k n n i och niet overreden zijn ?" Van Loon verzekert zijn vrouw dat Fritsje slim genoeg is om zich niet te laten over rijden. »Maar als hij eens in den Amstel was gevallen en verdronken ?" Ook hieromtrent stelt de makelaar zijn vrouw gerust en als hij haar aan 't verstand heeft gebracht dat zij beter doet thuis te blijven, verlaat hij, in zich zelf »dieu ber.... neef Jan" verwenschende, zijn woning, om Fritsje te zoeken. Eerst aangeven bij de politie dan zelf zoeken ! Overal vragende en weer vra gende naar een hondje, dat er zoo en zoo uitzag, maar altijd tevergeefs, sjouwt de arme man op dien warmen zomeravond door Amstels straten. Eerst tot de Muiderpoort, de Plantage door, tot den Dam toe, in de nieuwe stad hij vindt niets. Maar thuis machtig. Hij zal stijgen ver boven zjjn belagers en benyders. Zyn tooneelstuk vindt luj heel kin derachtig. Ik zal later betere stukken schryven." Geld wil hy er niet eens voor vragan ik wil alleen den naam Aïultatuli stichten en ik moet in drie maanden de held van den dag wezen. Als ik in drie maanden niet beroemd ben, schrijf ik niet meer. Het moet in eens of niet!" De jammerlijke toestand, waarin hij verkeerde, werkte nu en dan als een stortbad op dat brandend dwepen met zy'n naaste toekomst. Maar de gedachte, dat de Max Havelaar hem redden zou, bleef en wekte allerlei overleggingen, ook in de somberste uren. Eigen lijk wilde ik graag het manuscript aan den koning aanbieden, om te zien of het hem de moeite waard is de uitgave te voorkomen," zoo schrijft hij in een der brieven, waarvan de aanvang luidt: Het is of alle duivels tegen ons losgelaten zijn." De Vries, wien hij twintig regels uit zijn boek voorleest, versterkt hem in dat verlangen ; ook die meent, dat Z. M. de uitgave er vau zou willen voorkomen, want mijn boek zou brand stichten.'' Misschien dat ik dan het heele erge slot supprimeer, want dat is dreiging en heel kras. Uit beleefdheid laat ik dat wag als't aan den koning gaat. Maar als hij niet doet wat ik wil, dan komt het wel in den druk." Het gevoel, dat hij met zijn Havelaar wonderen zal Jniunen doen, spreekt nog krachtiger, nu hij van Tine verneemt, dat zij en zijn broer Jan het mooi vinden. Soms had hij buien van twijfel, maar die verdwijnen dan weer op eens bij het vernemen van hun oordeel. Ik ben innig gelukkig, dat gij blij zijt met het boek, want het is zoo mal dat men zijn eigen werk niet kan beoordeelen. Ik vooral niet, want mijn indruk ver andert telkens." En nu neemt het denkbeeld zijn boek aan den koning te zenden vaster vorm aan. Niet dat hij zich zal laten afkoopen, neen, want ik meen wat ik op het slot zeg. Ik zal strijden voor die arme verdrukten, ik heb mij dat nu voor mijne roeping gekozen." Doch dat dubbele doel kan bereikt worden door zamengaande maatregelen, namelyk eene hoogsteervolle benoeming van my met eene gepubliceerde con siderans dat, Z. M. myne wyze van handelen approuveert, en die van het toenmalig bestuur desavoueert. Dat is eene zedelyke triomf van 't principe, en,eene materieele zegepraal voor my, die ik, god weet het, noodig heb." Zoo wordt zijn zelfvertrouwen vaster, trots alle aanvallen van wantrouwen. Kan hy zijn boek niet gedrukt krijgen, dan zal hij 't afschrijven en rondzenden in manuscript; het doen vertalen in het Foansch, Duitsch en Engelsch. Het zal uit zijn. met zyn geduld. Hij zal zijn tanden laten zien. Ik ben moe van lijden en vecht dan liever". En als dan eindelijk de inhoud van v. Lennep's briefje aan v. Hasselt te zijner kennisse komt: diens verzekering: ik heb het boek verslonden, 't is een meesterstuk, 't is bl mooi, ik weet het niet anders uit te drukken", dan hebben alle wei felingen en twijfelingen een einde. Daar staat hij met de teekenen van zijn zegepraal in de hand. Hij kan zijn eisenen stellen. Maar welke ? Zal hij schrijver in Holland worden of weer een be trekking in Indiëbegeeren? De keuze tusschen deze twee brengt hem in vreeseh'jken tweestrijd,'" doch hij helt over tot het laatste, maar dan onder de volgende voorwaarden: 1. Resident op Java. Speciaal Passaroeang om myn schulden te betalen. 2. Herstel van diensttyd, voor 't pensioen. 3. Een ruini voorschot. 4. Ned. Leeuw. Doch ik zal deze conditicn niet zeggen, eerst wil ik zien wat hy (de Minister) biedt. Ik zal Jan schryven, heden avond nog. Kus kleinen Max en Nonnie. Je zult zien dat myn boek ons er boven op helpt. Maar ik neem geen haltheid aan. Dan schryf ik liever." Ja dat vooruitzicht schrijver" te zyn, trekt hem eigentlijk nog het meeste aan. Hoe kon het anders, dit moest voor zijn kunstenaarsziel het hoogste zijn, nu hij toch ook als schrijver zijn principe" de overwinning zoude kunnen bezorgen. Daarom, zoo geeft hij zijn broeder Jan te kennen, zal hy voor het reaidentschap niet te vinden zijn, als men hem halfheden" aanbiedt. Begrijp je'', zoo vraagt hij, dat als ik van het ministerie veel vorder, dat niet is uit koopmansgeest, maar om dat ik zoo doen moet? Bijv. ik moet de Ned. komen zonder Fritsje dat kan toch bijna niet! Eindelijk als hij bek af is, als zijn knieën knikken van vermoeienis zal hij maar naar huis gaan met de droevige tijding dat Fritsje weg is en. omstreeks half twaalf komt hij 's avonds, na een uur of vier zoekens, thuis en vindt Fritsje, die een half uur na zijn deserteeren reeds jankend thuis was gekomen, omdat hij van een grooten na tuurgenoot een paar knauwen had gehad, bij de vrouw op schoot in welbehaaglijke rust. »Is hij al lang thuis ?" vraagt Van Loon, met een zucht in een stoel vallende. »Wie, Fritsje ? O al lang!" Mevrouw kijkt erg sip, is bijzonder kortaf in haar antwoorden en als mijnheer eindelijk zegt: »Dat is zoeken geweest ? hoor, naar dat ellendige dier !" haalt zijn vrouw de schouders op en antwoord schamper: »Maak nu een ander wijs, dat je al dien tijd gezocht hebt, je zult wel ergens met vrienden in een bierhuis hebbeu gezeten. Zoo zijn jelui mannen!" \an Loon is verstandig en zegt niets, maar denkt des te meer. Als later neef Jan hoort van de theestoof, van Fritsjens verdwijning, van neef Gerrits zoeken en het loon dat deze kreeg van zijn vrouw voor zijn zwoegen door de stad om »het kind" weer op te duiken, vertelt hij maar niet dat hij zich expres, »om nicht pleizier te doen" voor 't huis liet omtuimelen met zijn kanoe omdat meer dan waarschijnlijk Van Loon hem met een vloek de deur zou hebben uitgegooid. E. W. D. J.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl