Historisch Archief 1877-1940
D K AMöTüiKHA]
Herwijnen aan de conferentie medegedeeld,
dat zij een principieel bezwaar had tegen de
Voorgestelde wijziging in de Congo-Akte en
dat zij dus daaraan hare goedkeuring moest
.^onthouden. Door die wijziging aan te nemen
zouden de kosten, uit de voorgestelde bestrij
ding der slavernij in Afrika voortvloeiende,
hoofdzakelijk voor rekening van Nederland
komen, dat zeer veel goederen in den
Congostaat invoert en geen bezittingen in Afrika
heeft, waar het ook invoerrechten kan heffen.
Reeds was er onder de leden der conferentie
een neiging merkbaar om zich aan de
goedof afkeuring van Nederland niet te storen,
(de se passer de l'approbation des Pays-Bas)
toen de Engelsche_ gezant, Lord Vivian, na
mens zijne regeering mededeelde, zij alleen
dan haar onderteekening gestand zal doen,
als alle ter conferentie aanwezige mogendhe
den de akte mede onderteekenen.
De conferentie besloot daarop aan Neder
land nog zes maanden de gelegenheid te
geVen de akte door onderteekening te bekrach
tigen.
De loop, dien deze zaak genomen heeft,
schijnt in strijd te zijn met de persoonlijke
meeningen van onzen gezant te Brussel, ba
ron Gericke van . Herwijnen, die Nederland
op de conferentie heeft vertegenwoordigd.
Daarmede schijnt dan oek tevens in verband
te staan een bericht dat genoemde gezant
ontslag uit zijn betrekking heeft aangevraagd.
De Tweede Kamer heeft deze week de vol
macht voor den Czar van Rusland, als scheids
rechter in de Surinaamsche grenskwestie, goed
gekeurd. Doch niet zonder een langdurig
debat, waarin telkens opnieuw werd gewezen
op het feit, dat Frankrijk het statu quo heeft
geschonden door het uitgeven van eigendoms
bewijzen voor gronden in de betwiste streek.
De regeering schijnt maatregelen te hebben
getroffen, om den vroegeren toestand te her
stellen; ten minste nadat hierover in een ge
heime zitting eenige mededeelingen waren
gedaan, verklaarde zelfs de heer van Houten
over de maatregelen der regeering tevreden
te zijn. Maar zijn vrees voor het gelukken
er van was niet geweken. Hij meende dat
het noodig was de behandeling van dit ont
werp uit te stellen, totdat Frankrijk hetstatu
quo zou hebben hersteld.
De heer Schaepman drong aan op goed
keuring der volmacht met algemeene stemmen.
Dat zou een prikkel te meer zijn voor Frank
rijk; en kwam het de gedane beloften niet
na, welnu dan kon nog altijd de Eerste Kamer
het ontwerp verwerpen.
De wensch van den leider der katholieke
kamerclub werd niet vervuld. Van de 78 aan
wezige kamerleden stemden er 21 tegen.
De ontwerp-wet op het Militair Onderwijs
mocht ook, nadat er zes volle zittingen der
kamer aan waren gewijd, de goedkeuring van
het Lagerhuis verwerven. Er is heel wat bij
geamendeerd; als het wetje eens in het Staats
blad prijkt en men het kan vergelijken met
het oorspronkelijk ontwerp, zal men ontwaren
dat er zeer veel veranderingen door de be
schreven vaderen in werden noodig geacht.
De veranderzucht was zelfs zoo groot, dat
de heer A- van Dedem, Donderdagmiddag bij
de eindstemming nog wat wijzingingen wilde
aanbrengen. Gelukkig was de kamer zoo ver
standig met 72 tegen 16 stemmen aan die
verander-woede paal en perk te stellen.
Maar wat ook veranderd is, de c a d e
ttenschool is behouden gebleven; wel een
school zonder cadetten, maar dat doet er niet
toe. Zoodra de kindertjes boe kunnen zeggen,
mogen zij de krijgsartikelen teekenen, worden
zij in een kranige uniform gestoken en met
den wèlklinkenden titel cadet gaan zij met
zijn kantoorbezigheden het maar toelieten,
zagen neef en nicht van Loon hem elk
oogenblik voorbij hun woning varen, 'tzij
in een giek, in een wherry, in een shiff
of kanoe, zeer tot ergernis van nicht,
die zich maar niet kon begrijpen welk
pleizier iemand er in vond om altijd op
't water te zitten. Zij kon best meedoen, was
vroolijk en hield van een pretje, maar van
't water had zij een afkeer, daar waagde zij
zich niet aan. Zij zou liever de Hoogesluis
omloopen om van de Weesperzij naar de
Utrechtschezij te komen, dan zich met een
roeibootje, met de stoompont zelfs over den
Amstel te laten zetten en zij kon zich dan
ook maar niet begrijpen welk genot neef
Jan in al die gevaarlijke booten had, terwijl
zij hem, telkens als hij bij zijn neef van
Loon aan huis kwam, verzekerde, dat hij
met die dwaze dingen nog eens een ongeluk
zou krijgen.
Neef Jan lachte dan bij die verzekering
en beweerde dat 't wel zou losloopen.
Eens.op een goeden achtermiddag dan,in Juli,
zat nicht van Loon voor haar theeblad aan
de straat en keek naar den Amstel, waarop
zich tal van vaartuigen bewogen, terwijl haar
man bezig was met een grooten gulta-pertja
slang zijn bloemen te besproeien, bij welk werk
Fritsje als gewoonlijk aanwezig was en zijn
blijdschap over die kunst-regenbuien met
luid geblaf en gedraaf door de bloemperken
te kennen gaf.
Plotseling wordt van Loon in zijn werk
gestoord door zijn echtgenoot, die onder den
uitroep van:
»Gerrit, help, help, neef Jan ligt met zoo'n
klein bootje om! Vlak voor de deur! Help
dan toch!"
groot verlof. Hun lieve kinderzieltjes komen
later toch wel binnen; de geteekende ver
bintenis voor negen lange jaren maakt ont
snappen niet meer mogelijk.
Het voorstel van den heer Von Löben Sels,
om de ouders dier »met groot velof zijnde"
cadetten een schadeloosstelling van f 400 per
jaar toe te kennen
»is in den strijd gebleven".
De kamer vond dat wel wat heel royaal
naar 't schijnt, en achtte het voordeel genoeg,
zoo die ouders van de betaling der
cadettenschool-gelden werden vrijgesteld.
ge
D
De laatste zitting van het Parlement was
;etuige van een ongewoon incident. De heer
)pmeia Nieuwenhuis had »woorden" met den
minister van Binnenlandsche Zaken. Bij de
interpellatie, Donderdag gehouden over het
optreden van politie en justitie bij de werk
stakingen in Enschedé, had de
Schoterland? sche afgevaardigde den minister toegevoegd,
dat hij ook een »rustverstoorder" was en zij
elkaar dus niets te verwijten hadden.
Dat was te veel voor den Minister des
Konings. Hij vroeg den heer Nieuwenhuis
schriftelijk opheldering en daaruit zag hij,
zich niet vergist te hebben. Hij had dien af
gevaardigde goed verstaan.
Zoodra in de zitting van Vrijdag de notulen
waren gelezen, vroeg de minister het woord.
Voor de geheele natie wilde hij tegen die
aantijging protesteeren. Hij had altijd en
overal de wettelijke overheden geëerbiedigd,
en krachtens zijne Christelijke beginselen alle
verzet of rustverstoring afgekeurd, zelfs daar
waar hem onrecht was aangedaan. Hij bracht
dit vooral ter sprake, omdat hem meermalen,
in kerkelijke en politieke bladen, bedekt en
openlijk dergelijke verwijten waren gedaan.
Zoolang hij minister is, zal hij zich daarvan
niets aantrekken, maar als hij is afgetreden
zal hij de zaak aan het oordeel des rechters
onderwerpen, niet uit zucht naar wrake, maar
omdat de strafwet hem daartoe het recht geeft.
Na deze ministerieele ontboezeming hamerde
de kamer een half dozijn wetten af, en ging
toen op reces.
Kunst en Letteren.
EEN LIJDENSGESCHIEDENIS.
Brieven van Multatuli. Hei ontstaan
van den Havelaar.
W. Versluys 1890.
II. (Slot.)
De maanden September en October, van het
jaar 1859 brengt Dekker in groote spanning en
drukke werkzaamheid door. Nu het uitzicht op
redding door vrienden en bloedverwanten geheel
schijnt geweken, jaagt hij, men zou schier zeggen,
met dollen drift, het doel na, dat hij in wanhoop
zich zelf gesteld heeft. Hij zal zijn eigen redder
wezen. Den Ssten Sept. schrijtthij : ik schrijf den
ganschen dag aan mijn Eerlooze (De Bruid daar
boven). Ik heb idee dat ik daarvan iets maak,
en als ik slaag schrijf ik meer." Den IGden reeds
heeft hij het netjes en duidelijk overgeschreven
en laten inbinden", om het De Vries en Stumpff
aan te bieden. Die is moet je weten, R -*-."
Dekker, zoo wordt ons tusschen twee haakjes"
medegedeeld, genoot zelf de eer Prins van het
Rozenkruis te zijn! Den 23sten Sept. klaagt hij
dat de broeder R 4-, wien hij acht dagen geleden
geschreven had om hem te verzoeken, dat hij zijn
Eerlooze bij den heer Stumpff zoude introduceeren
nog geen antwoord heeft gezonden en dan laat
hij daarop volgen: Ik had te meer hun antwoord
gaarne gehad omdat dit een goeden invloed
hebben zou op mijn werk. Ik ben namelijk
sedert vele dagen bezig met het schrijven van
een ding dat misschien wel drie deel en groot
wordt. Ik gis een honderd pagina's druk
klaar te hebben." Den SSsten Sept. heet het :
ik kan niet zeggen dat ik hard voortga,
maar ik hen daarover niet zoo verdrietig.
Van Loon gooit de spuitslang neer, waar
van het koperen stuk juist terechtkomt op,
Fritsjens achterlijf, zoodat deze, aan derge
lijke lief koozingen niet gewoon, jankend het
hazenpad kiest, en holt de kamer in. In zijn
vaart gooit hij de theestoof omver, zoodat
het kokende water uit den ketel over het
fraaie Deventer tapijt stroomt, maar man en
vrouw letten daar niet op, neef Jan ligt
immers in 't water, neef Jan moet gered!
De gang door, de straat op 't is 't werk
van een oogenblik en als Gerrit van Loou
naar den kant van 't water snelt en zijn
vrouw, sidderend over neef Jan's lot aan de
deur staat, zien zij, hoe deze, kloek zwem
mer als hij is, zijn ranke vaartuig al heeft
omgekeerd, er weer in is gekropen en
onder den uitroep : »U is er toch. niet van
geschrikt neef 't is niets waard hoor!"
kalm verder roeit.
Gerrit van Loon bromt zoo iets van *ber...
kerel!" en keert naar zijn vrouw terug. Als
hij haar heeft gerustgesteld denken zij pas
aan zijn struikeling over de theestoof en
haasten zich naar de kamer terug. Daar is
de schade grooter dan zij dachten : het vuur
uit de stoof, het warme water uit den ketel
hebben een groot deel van 't tapijt bedorven
en nicht Van Loon zucht: »Wat doen die
kwajongens ook in zulke akelige dingen op
't water!"
Goddank! de boel is opgeredderd, Van Loon
zal nog dien avond naar den assuradeur gaan
en wil zich daar juist voor gaan kleeden als
zijne vrouw roept:
»Man, waar is 't kind ?"
»'t Kind ? Wat kind ?"
»Wel, Fritsje natuurlijk ! Waar is Fritsje?"
En zij springt op en rent den tuin in
als gij zuudt meenen, omdat dikwjjls, als ik niet
kon werken (eerst de kou en nu, na de warmte,
weegluizen die mij 's nachts beletten te rusten
en dan ben ik 's morgens zoo heet van huid en
niet dispos), omdat die bezwaren niet van mijn
geest komen, waarvoor ik, toen ik aanving bang
was;' toen ik hier in Brussel begon, was
ik zeker 4 dagen lang van meening, dat ik op en
leeg was. Nu dat is niet waar, en daarom ben
ik zoo blij en vol hoop." Als ik niet ge
stoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo
gauw, dat ik over twee dagen er niets meer van
weet. Dan lees ik hard op, en als iets vreemds,
wat ik voor weinig tijd maakte." Ik zei
bijna de helft af te hebben of een derde", ik
zend je het handschrift als het af is. Ik zal zoo
gauw werken als ik kan, maar overhaasten tot
slordigheid in stijl enz., doe ik niet." Den 10
Okt. schrijft hij weer: wanneer het af zal
wezen kan ik niet bepalen, want het hangt zoo
van stemming af. Ik heb dagen, dat ik goen
bladzij vorder en dat mijn geest geheel gedrukt
is," doch reeds den 13 Okt. 'g avonds roept hij
uit: Lieve beste, mijn boek is af, mijn boek is af!"
Twee pijlen had hij op zijn boog. De Bruid
daarboren en den Max Havelaar, en hoe vaak hij
ook getwijfeld heeft aan de waarde van die bei
den, nu zij gereed zijn, is hij vol geloof. Zeker
heeft nooit een schrijver van naam met grooter
eenvoud zijn eigen gewaarwordingen te hoek ge
steld, de slingering tusschen hoop en vrees, tus
schen het gevoel van zwakheid en van kracht, dan
Dekker, terwijl hij op zijn kamerke bezig was zijn
Havelaar te dichten. Doch met het
onovergeschreven handschrift dat voor hem ligt, is hij den
koning te rijk, zich bewust den slag gewon
nen te hebben. Ik sta u borg", zoo schrijft hij
aan Tine, dat het opgang maakt. Het zal als
een donderslag in het land vallen, dat beloof ik
je. Ja, ik weet wel dat het Hollanders zijn, maar
ik heb ook geschreven! En, lieve engel, jij komt
er in, en Edu, en mijn boek ia een antwoord aan
de menschen, die geld van ons moeten hebben!
Je weet niet, wat er in dat boek zit. Als het
gedrukt is, zet ik een advertentie in de courant:
Multatuli vraagt een betrekking als redacteur"
en ik ben zeker dat ik een plaats krijg. Je zult
trillen bij het lezen, en andereu ook. Ik geloof
dat mijn boek ons aan brood zal helpen, want dat
ik daarna dadelijk geld zal kannen krijgen voor
een manuscript, en dan kom ik in Holland en wij
zullen bij elkaar zijn. Beste Engel, wat zeg je
daarvan?" . Ik ben zoo blij als een engel."
In zulk een opgewonden stemming schrijft hij voort.
Dag lieve", zoo eindigt deze brief, ik heb veel
hoop. Dat vervloekte copieeren! Ik had zoo'n lust da
delijk aan mijn nieuw boek te beginnen. Ik hoop,
ik hoop gaauw bij elkaer te zijn en dan voor
altijd". Ja ik moet schrijver zijn, ik heb wel
honderd boeken in mijn hoofd." En dat gevoel
groeit, den 19 Okt. tot ontstuimige
hartstochtelijkheid. Geen wonder: daar kan hij
zijn Tine toeroepen: Tijding van de Eerlooze
(De Bruid daarboven), Heerlijk goed. Ieder hoog
er mee ingenomen. De directeur komt hier om
mij te spreken, aanst. Zondag. Maar dat is
alles niets! Mijn boek zal en moet opgang
maken als een donderslag. Ze hebben nooit
zoo'n boek gelezen scherpte 'i gloeiend, vlijmend
scherp er is nooit iets zoo scherp geschreven".
Hij verkeert als in een koortsachtigen toestand, het
is hem als ware reeds de vernedering weggenomen,
waaronder hij zoo lang en diep gebukt had gegaan.
De veer die met geweld was ingedrukt, sprong weer
uit naar boven. Ik hoop dat men mij groeten
zal met eerbied, (en u ook lieve engel) als men
zeggen zal, dat is Multatuli of Max Havelaar,
of de man die geen winterjas en geen horloge
heeft . . . dat ben ik. Als mijn boek gedrukt is
ben ik niet meer beschaamd over mijn armoede
en dat is veel gewonnen." Men zou nog iets
drooger dan Droogstoppel zelf moeten zijn, om
niet van harte te genieten nu het gevoel van
den man, die zoo lang zich vertrapt heeft gezien,
bij dit eerste succes hoog in vlammen opftikkert
en er uitslaat tot een waren brand van zelfver
heffing. Nu zij met zijn Bruid daarboven reeds
hoog, hoog ingenomen" zijn, is hij de wereld te
roepende : »Fritsje ! Fritsje ! Fritsje !" Maar
Fritsje antwoordt niet.
Man en vrouw doorzoeken 't heele huis
van den kelder, tot den zolder; kijken in
elke kast, in eiken hoek Fritsje wordt
niet gevonden. Eindelijk als er geen plaats
meer is waar niet gezocht is, komt mevrouw
op 't denkeeld of Fritsje ook weg kan zijn,
de deur uit!
Ja, daaraan had Gerrit ook nog niet ge
dacht, als Fritsje daar straks in die con
sternatie van de buiteling van neef Jan eens
de straat was opgegaan.... als Fritsje eens
weg was!
»Gauw Gerrit, ga dadelijk Fritsje zoe
ken .... Ga naar de politie geef't aan
neem een rijtuig wacht ik zal zelf' ook
gaan ieder een kant uit jij naar de
stad ik naar Schollenbrug o Fritsje,
Fr!t.=je hij k n n i och niet overreden zijn ?"
Van Loon verzekert zijn vrouw dat Fritsje
slim genoeg is om zich niet te laten over
rijden.
»Maar als hij eens in den Amstel was
gevallen en verdronken ?"
Ook hieromtrent stelt de makelaar zijn
vrouw gerust en als hij haar aan 't verstand
heeft gebracht dat zij beter doet thuis te
blijven, verlaat hij, in zich zelf »dieu ber....
neef Jan" verwenschende, zijn woning, om
Fritsje te zoeken.
Eerst aangeven bij de politie dan
zelf zoeken ! Overal vragende en weer vra
gende naar een hondje, dat er zoo en zoo
uitzag, maar altijd tevergeefs, sjouwt de
arme man op dien warmen zomeravond door
Amstels straten. Eerst tot de Muiderpoort,
de Plantage door, tot den Dam toe, in de
nieuwe stad hij vindt niets. Maar thuis
machtig. Hij zal stijgen ver boven zjjn belagers
en benyders. Zyn tooneelstuk vindt luj heel kin
derachtig. Ik zal later betere stukken schryven."
Geld wil hy er niet eens voor vragan ik wil
alleen den naam Aïultatuli stichten en ik moet in
drie maanden de held van den dag wezen. Als ik
in drie maanden niet beroemd ben, schrijf ik niet
meer. Het moet in eens of niet!" De jammerlijke
toestand, waarin hij verkeerde, werkte nu en dan
als een stortbad op dat brandend dwepen met zy'n
naaste toekomst. Maar de gedachte, dat de Max
Havelaar hem redden zou, bleef en wekte allerlei
overleggingen, ook in de somberste uren. Eigen
lijk wilde ik graag het manuscript aan den koning
aanbieden, om te zien of het hem de moeite
waard is de uitgave te voorkomen," zoo schrijft
hij in een der brieven, waarvan de aanvang luidt:
Het is of alle duivels tegen ons losgelaten zijn."
De Vries, wien hij twintig regels uit zijn boek
voorleest, versterkt hem in dat verlangen ; ook
die meent, dat Z. M. de uitgave er vau zou willen
voorkomen, want mijn boek zou brand stichten.''
Misschien dat ik dan het heele erge slot supprimeer,
want dat is dreiging en heel kras. Uit beleefdheid
laat ik dat wag als't aan den koning gaat. Maar als
hij niet doet wat ik wil, dan komt het wel in den
druk." Het gevoel, dat hij met zijn Havelaar
wonderen zal Jniunen doen, spreekt nog krachtiger,
nu hij van Tine verneemt, dat zij en zijn broer
Jan het mooi vinden. Soms had hij buien van
twijfel, maar die verdwijnen dan weer op eens
bij het vernemen van hun oordeel. Ik ben innig
gelukkig, dat gij blij zijt met het boek, want het
is zoo mal dat men zijn eigen werk niet kan
beoordeelen. Ik vooral niet, want mijn indruk ver
andert telkens." En nu neemt het denkbeeld
zijn boek aan den koning te zenden vaster vorm
aan. Niet dat hij zich zal laten afkoopen, neen,
want ik meen wat ik op het slot zeg. Ik zal
strijden voor die arme verdrukten, ik heb mij
dat nu voor mijne roeping gekozen." Doch dat
dubbele doel kan bereikt worden door
zamengaande maatregelen, namelyk eene hoogsteervolle
benoeming van my met eene gepubliceerde con
siderans dat, Z. M. myne wyze van handelen
approuveert, en die van het toenmalig bestuur
desavoueert. Dat is eene zedelyke triomf van 't
principe, en,eene materieele zegepraal voor my,
die ik, god weet het, noodig heb."
Zoo wordt zijn zelfvertrouwen vaster, trots alle
aanvallen van wantrouwen. Kan hy zijn boek niet
gedrukt krijgen, dan zal hij 't afschrijven en
rondzenden in manuscript; het doen vertalen in het
Foansch, Duitsch en Engelsch. Het zal uit zijn.
met zyn geduld. Hij zal zijn tanden laten zien.
Ik ben moe van lijden en vecht dan liever". En
als dan eindelijk de inhoud van v. Lennep's briefje
aan v. Hasselt te zijner kennisse komt: diens
verzekering: ik heb het boek verslonden, 't is
een meesterstuk, 't is bl mooi, ik weet het
niet anders uit te drukken", dan hebben alle wei
felingen en twijfelingen een einde. Daar staat hij
met de teekenen van zijn zegepraal in de hand.
Hij kan zijn eisenen stellen. Maar welke ? Zal
hij schrijver in Holland worden of weer een be
trekking in Indiëbegeeren? De keuze tusschen
deze twee brengt hem in vreeseh'jken tweestrijd,'"
doch hij helt over tot het laatste, maar dan onder
de volgende voorwaarden: 1. Resident op Java.
Speciaal Passaroeang om myn schulden te betalen.
2. Herstel van diensttyd, voor 't pensioen. 3. Een
ruini voorschot. 4. Ned. Leeuw. Doch ik zal deze
conditicn niet zeggen, eerst wil ik zien wat hy
(de Minister) biedt. Ik zal Jan schryven, heden
avond nog. Kus kleinen Max en Nonnie. Je zult
zien dat myn boek ons er boven op helpt. Maar
ik neem geen haltheid aan. Dan schryf ik liever."
Ja dat vooruitzicht schrijver" te zyn, trekt
hem eigentlijk nog het meeste aan. Hoe kon het
anders, dit moest voor zijn kunstenaarsziel het
hoogste zijn, nu hij toch ook als schrijver zijn
principe" de overwinning zoude kunnen bezorgen.
Daarom, zoo geeft hij zijn broeder Jan te kennen,
zal hy voor het reaidentschap niet te vinden zijn,
als men hem halfheden" aanbiedt. Begrijp je'',
zoo vraagt hij, dat als ik van het ministerie veel
vorder, dat niet is uit koopmansgeest, maar om
dat ik zoo doen moet? Bijv. ik moet de Ned.
komen zonder Fritsje dat kan toch bijna
niet! Eindelijk als hij bek af is, als zijn
knieën knikken van vermoeienis zal hij
maar naar huis gaan met de droevige tijding
dat Fritsje weg is en. omstreeks half twaalf
komt hij 's avonds, na een uur of vier
zoekens, thuis en vindt Fritsje, die een half
uur na zijn deserteeren reeds jankend thuis
was gekomen, omdat hij van een grooten na
tuurgenoot een paar knauwen had gehad,
bij de vrouw op schoot in welbehaaglijke
rust.
»Is hij al lang thuis ?" vraagt Van Loon,
met een zucht in een stoel vallende.
»Wie, Fritsje ? O al lang!" Mevrouw kijkt
erg sip, is bijzonder kortaf in haar antwoorden
en als mijnheer eindelijk zegt:
»Dat is zoeken geweest ? hoor, naar dat
ellendige dier !" haalt zijn vrouw de schouders
op en antwoord schamper:
»Maak nu een ander wijs, dat je al dien
tijd gezocht hebt, je zult wel ergens met
vrienden in een bierhuis hebbeu gezeten.
Zoo zijn jelui mannen!"
\an Loon is verstandig en zegt niets,
maar denkt des te meer.
Als later neef Jan hoort van de theestoof,
van Fritsjens verdwijning, van neef Gerrits
zoeken en het loon dat deze kreeg van zijn
vrouw voor zijn zwoegen door de stad om
»het kind" weer op te duiken, vertelt hij
maar niet dat hij zich expres, »om nicht
pleizier te doen" voor 't huis liet omtuimelen
met zijn kanoe omdat meer dan
waarschijnlijk Van Loon hem met een vloek de
deur zou hebben uitgegooid.
E. W. D. J.