Historisch Archief 1877-1940
* iSerfoeliebosch; De raadskamer ; Het hof in den
'jp$p;-Het rozenboschje.
Jtèkunstehaar verkreeg 15.000 pond; ze zijn
Twrkocht aan den heer Alexander Henderson.
f
-t _
Als een liefelijk staaltje van Engelsche kunst
kritiek vertalen wy het volgende uit een recensie.
Bet is een heerlijk voorbeeld voor die critiek,
die alleen op het onderwerp en de daarvoor
betteedde moeite let, maar de artisticiteit van den
kunstenaar niet of weinig in aanmerking neemt.
Eet geldt den heer Poynter, een navolger van
Alma Tadema.
? IJen groot schilderij van Poynter acht of
Hen jaar aan gewerkt.... het stelt voor de ko
ningin van Scheba voor Salomo. Het schilderstuk
fipreidt de geleerdheid en de knapheid van den
kunstenaar op wondervolle wijze ten toon. In
een werk van dit soort en met dit doel gemaakt
moeten wij niet naar veel lan zoeken, maar het
is een zeer geleerde voorstelling van een groot
onderwerp, waarbij het ontwerp is uitgevoerd zoo
gewetensvol en met zooveel zakenkennis als men
dit van dien kunstenaar gewoon is. Het hof van
koning Salomo met heel den stoet van hovelingen
eh den rijkdom van het griliige accessoire, is een
vonder van geleerdheid en pracht, zóó zelfs dat
d* twee hoofdpersonen van de voorstelling er een
beetje door over het hoofd worden gezien. Het
schilderij is niet geheel af, maar het voldoet
zooAls het is, en wij wenschen den kunstenaar geluk
met de voltooiing van een werk dat zoovele jaren
jang het grootste gedeelte van zijn ty'd en van
?yne gedachten heeft in beslag genomen."
Dat mag met recht een kunstbeoordeeling heeten.
G. T.
JEANNE D'ARC IN HET HIPPODKOME.
Men is in den laatsten tijd in Frankrijk en
vooral in Para's vol van Jeanne d'Are.
In de vorige week is te Naocy een standbeeld
voor haar onthuld, ontworpen door den beeld
houwer Fremiet; in het huis te Domremy, waar
sjj het levenslicht zag, zal een museum gevestigd
worden van de voornaamste schilder- en beeld
houwwerken van Fransche meesters, op haar
betrekking hebbende.
Boeken en brochures verschijnen over haar
leven; bisschoppen verzamelen geld voor
gedenkteekenen aan haar gewijd; door den heer
Marin is de stelling verdedigd, dat de Maagd
van Orleans als krijgsoverste geplaatst m»est
worden naast Hannibal, Cesar en Napoleon.
Joseph Fabre heeft eenige jaren geleden voor
gesteld van haar geboortedag het nationale feest
te maken; Sarah Bernhardt heeft in de rol van
Jeanne d'Are een ongekend succes gehad.
In de laatste twintig jaren is in Frankrijk
een beweging ontstaan, waardoor de herinnering
aan het heldhaftige jonge meisje op krachtige wijze
naar den voorgrond gedroegen is.
Men overpeinst wat hiervan de oorzaak kan
zijn en Sarcey vraagt in den Temps of het niet
mogelijk kan zijn, dat men in haar de groote
machtige persoonlijkheid eert die in dagen van
strijd allen om zich heen verzamelde en ter
overwinning leidde, eene persoonlijkheid, die men
in 1870 zoozeer miste. Of men in de 14e eeuw
in haar niet de verpersoonlijking vond van het
vaderland, dien schutsengel naar wien men in
den laatsten oorlog tevergeefs uitzag.
Toen Sarah Bernhardt in den schouwburg Porte
Saint Martin als Jeanne d'Are optrad was het
niet alleen de groote actrice, die het publiek
lokte, het was ook de naam der Heldin die
trok en geheele gezinnen gingen het stuk zien
met iets als een eerbiedige aandacht voor het
gewpe.
i Men mompelt zelfs, dat het zoolang niet meer
duren zal of de Maagd van Orleans zal heilig
verklaard worden.
Van deze strooming heeft de directie van het
Hippoirome te Parijs gebruik gemaakt en een
vertooning gemonteerd, voor de bijwoning waar
van het publiek zich avond aan avond verdringt.
De dagbladen wisten te vertellen dat monseig
neur de bisschop Pagis de generale repetitie had
bijgewoond, en bij de eerste voorstelling waren
onderscheidene geestelijken aanwezig.
De pantomime, soms begeleid door gezang, is
in vier tooneelen verdeeld.
Eerst wordt het circus in een landschap her
schapen. Eenige huisjes met wat boomen stellen
het dorp Domrémy voor, rundvee, schapen en
paarden worden langs den weg door het dorp
gedreven. Dan komt een troep Engelsche solda
ten het dorp aanvallen, zij worden echter door
de boeren, geholpen door het garnizoen van
Vaucouleurs verdreven. Jeanne verschijnt en knielt
neder om te bidden. Wolken stijgen op en als
zij opgetrokken zijn staat er een symbolische
groep voorstellende het overwonnen Frankrijk
bedreigd door een Engelschman. Terwijl een
plechtige muziek zich laat hooren, dalen nu
twee engelen neder, die Jeanne een zwaard
brengen. Deze neemt afscheid van haar dorpje
en trekt met een troep ruiters weg. Even als de
dansvloer in Assekepoetster bij Carré, wordt nu
de groene weide opgerold en op een wagen weg
gereden.
Men ziet vervolgens een fort door de
Engelschen bezet. Na een ballet door Fransche solda
ten met allerlei meisjes gedanst, verschijnt
Jeanne d' Are te paard en in volle wapenrusting.
Aan het hoofd van de soldaten en haar ruiterij
valt zij het fort aan en verdrijft de Engelschen,
wat geen wonder is zegt Jules Lemaltre
want deze zijn maar twaalf in getal.
In het derde tableau wordt vertoond hoe
Jeanne d' Are verbrand wordt. Dit is het belang
rijkste van de pantomime.
Hierbij is een toestel aangebracht zooals in
Nederland nog nooit gezien werd.
Rondom het geheele circus komt een
tralie? werk te staan, dat aan den binnenkant beschil
derd is met antieke huizen, zoodat het een
marktplaats te aanschouwen geeft.
De toeschouwers kunnen door het traliewerk
aan de zijde dicht bij hen heenzien, doch de
overzijde geeft hun het beeld van een gedeelte
van het plein. Daar allen in een kring zitten is
het voor ieder van hen zoo het geval.
De beschildering was zeer karakteristiek. In
iet midden van het circus stond de brandstapel,
waaruit de vlammen opstegen. Jeanne d'Are
ver.ween te midden van de rookwolken, die door
iet geopende dak van het gebouw ontsnappen
tonden. Dan komt weder een wolk van stoom
n als die weggetrokken is, staat in haar plaats
en nabootsing van Fremiets ruiterstandbeeld.
Eindelijk wordt de Apotheose vertoond.
Frankijk verheft zich aan den voet van het standbeeld,
onge meisjes, de departementen en de steden
'oorstellende, komen haar huldigen, ten slotte
luiten zich hedendaagsche kurassieren bij de
;roep aan en alles eindigt met een slothymne,
waarvan het laatste vers luidt:
Salut, o I France des aieux!
O! mère, immortelle et féconde!
Pour clairer les pas du monde
Ton toile rayonne aux cieux
A sa clairtéinarchons joyeux,
L'espoir au coeur, la ftamme aux yeux!
Het geheel maakte een krachtigen indruk. De
luziek van Widor wordt zeer geroemd, meer
an de verzen van Dorchain die door de koren
Bezongen worden.
Als Jeanne d'Are trad op mej. Litini, danseuse
an den Opéra comiqite, een krachtige figuur, met
en klassiek gevormd gelaat, en met zwart
gol?end haar, dat tot op haar gordel neervalt.
Bij de eerste voorstelling werden twee
grappennakers opgemerkt. De een was de officier der
curassiers, die met een August-de-Domme-stem
;iju bevelen gaf.
Het publiek riep: »Enlevez-le!"
De andere was de herdershond in het eerste
ledrijf, die beetgenomen door de natuurlijkheid
?an het nagebootste veld zich neerzette en een
warm blijk zijner belangstelling achter liet.
DE MUNSTER TE ULM.
De Turner Munster is voltooid.
Vijfhonderd-derien jaar na het leggen der grondslagen is op den
len Mei van dit jaar de sluitsteen op den hoofd
oren geplaatst. Met een driedaagsch feest (28
"uni tot l Juli) werd al, wat er aan is gearbeid
:n ten koste gelegd, herdacht en verheerlijkt. Zie
lier in enkele woorden de geschiedenis van den
ipbouw, de lotgevallen en de voltooiing van het
jrootsche bouwwerk.
De eerste bouwtijd van den 30en Juni 1377'tot
.e schorsing der werkzaamheden omvat een
tijdserloop van ongeveer honderddertig jaar. Tien
iouwmeesters hebben in dien tijd hun krachten
aan het reuzenwerk beproefd. Onder dezen
hebien zich vooral onderscheiden: Ulrich Ensinger en
Vlattheus Böblinger. Van hen is ook het ontwerp
an den prachtigen toren afkomstig, dien wij thans
?oltooid zien. Het origineele plan op perkament,
wee meter hoog, bestaat nog. Het geniale ont
werp van het beneden-gedeelte tot aan het
viertant is, naar men aanneemt, geleverd door Ulrich
nsinger, die in het jaar 1392 in dienst der ge
meente Ulm trad, waar hij tot 1399 bleef. Toen
restigde hij zich in Straatsburg, om er den
noordeijken dom-toren, die zooveel overeenkomst
veroont met dien van Ulm, van het platform af op
e bouwen. Niet minder geniaal heeft evenwel
iöblinger tachtig jaar later het plan voor den
Jlmer Munster verder uitgewerkt, door het
achtloekige bovendeel en de spits van den toren te
sntwerpen.
De bouwmeester Mattheus Böblinger, in 1474
van Eszlingen beroepen, werd in het jaar 1480
door de stad Ulm tot Kirchenmeister voor zijn
jeheele leven aangesteld; hij bracht het tot aan
iet achthoekige bovengedeelte. In het jaar
L492 moest hij echter uit de stad vluchten: want
op een ZondagavoHd stortten, onder de gods
dienstoefening, twee steenen uit het gewelf naar
omlaag en dit vervulde de Ulmer bevolking even
zeer met schrik als met woede jegens den bouw
meester, darumb, dasz er nit basz zu des
Kir?Jienbau gelueget hat" (omdat hij niet beter toe
zicht had gehouden op den bouw).
Het fundament, door de voorgangers gelegd,
Week te zwak; het gewelf vertoonde scheuren, de
toestand van den toren was van bedenkelijken
aard. Om de gebreken te verhelpen, werd
Burkhard Engelberg, de bouwmeester van de St.
UIrich v. At'ra te Augsburg, aangewezen. Hij ver
sterkte de onderaardsche muren van den toren;
onder zijn leiding werden ook het noordelijke en
het zuidelijke zijschip door slanke zuilen
afgedeeld, waardoor de Munster vijf schepen kreeg,
en werd het nooddak op den toren gebouwd, het
torenwachtershuisje, dat hem tot op onzen tijd
kroonde. Hierop volgde een stilstand in het werk.
Ulm ging tot de partij der hervorming over. Het in
wendige van den Munster werd beroofd van zijn
kunstrijke versierselen; wat er van overbleef werd
gehavend; aan het uitwendige van het gebouw
knaagde de tand des tijds.
Zoo sliep de Munster, als de schoone slaapster uit
het sprookje, meer dan driehonderd j aar lang, tot de
weder ontwaakte smaak voor
Duitsch-middeleeuwsche kunst ook te Ulm zich gelden deed en de aan
dacht vestigde op het oud-eerwaardige, onvol
tooide monument. Het waren de onvergetelijke
mannen: Obei studiënrath Dr. Konrad Dietrich
Haszler, gestorven in 1873, prof. Ed. Mauch, ar
chitect Ferdinand Thran, die het denkbeeld, om
den Munster te restaureeren en te voltooien, door
hun voortdurende bemoeiingen tot verwezenlijking
brachten. Hoe treurig was het destijds, in het
jaar 1844, met den Munster gesteld! Geen koor
torens, geen luchtbogen; het indrukwekkende
voorportaal op het punt van in te storten; de
omlijsting van den vierhoek verbrokkeld! Den to
ren voor volslagen verval bewaren; zijn buitenste
zijmuren door kolossale schraagpijlers stutten, dat
waren de eerste daden van Thran, die in de L
schiedenis der restauratie van den Munster staan
opgeteekend. Op een schoenen arbeid kon hij te
rugzien, toen hij in 1870 te vroeg overleed. Ook
zijn opvolger, Ludwig Scheu, bracht veel schoons
tot stand. Hij versierde den Munster met een
prachtige koorgalerij en voltooide de beide koor
torens. Maar voor de grootste en zwaarste taak
het bouwen van den hoofdtoren, zag zich Augusi
Bayer geplaatst, toen hjj in de lente van 1881 de
post van bouwmeester van den Munster, hem door
iet gemeentebestuur toevertrouwd, aanvaardde.
Allereerst bleken omvangrijke versterkingswerken
noodzakelijk, waartoe door Bayer het plan ont
worpen werd en die hij van 1882 tot '84 volvoerde.
In het jaar 1885 werd met den verderen
op>ouw begonnen en legde men den eersten steen
roor het achthoekige bovengedeelte. Onderwijl
>racht men reeds het materiaal voor de pyramide
n gereedheid en in de lente van 1888 werd met
den bouw daarvan een aanvang gemaakt. Twee
aren later, in Mei 1890, was het geheele werk
voltooid. In het algemeen werd hierbij het plan
van Böblinger gevolgd. De onderlinge verhouding
der beide deelen werd aldus vastgesteld, dat het
achthoekige bovendeel 32 meter, de pyramide 59
meter hoogte kreeg. Zoodoende werd de geheele
.oren, van den beganen grond tot aan den top,
161 meter hoog. De Ulmer toren is dus de hoog
ste artistieke toren ter wereld; hij overtreft den
ieulschen dom in hoogte met 4 meter. Maar ook
is hij buiten kijf de fraaiste van alle torens, door
zijn rykdom, zijn eenheid van bouw, zijn indruk
wekkende grootschheid, die geen sierlijkheid uit
sluit. Wat de spits betreft, valt iederen beschou
wer terstond in 't oog, dat deze in wezen geheel
afwijkt van andere toren-pyramiden; in plaats van
de dorre herhaling van banale trasecringen wor
den hier de gewelfsvlakken door hooge, vroolijke
vensters verlevendigd, gelijk mede de kanten door
een bevalligen krans wimbergen. Bewondering
zal den vreemdeling vervullen, wanneer hij de
prachtige hoofdingang betreedt. Deze is met
standjeelden en beeldhouwwerk even kostbaar als
smaakvol versierd. Maar nog grootscher indruk
verkrijgt men, wanneer, onder het hooge gewelf
van den hoofdtoren, men het inwendige in al zijn
overweldigende harmonie aanschouwt. Zelfs, in
vergelijking van het interieur van den Keulschen
Dom heeft dat van den Ulmer Munster zijn eigen
aardige schoonheden. Voor alles werken hiertoe
de harmonische ruimteverhoudingen mede. De
Deide zijschepen te zamen zijn even breed als het
middenschip, namelijk 15 meter binnen de zuilen,
de totale breedte 48 75 meter (Keulen slechts 45).
De hoogte van liet middenschip is in verhouding
van zijn breedte niet buitensporig, daar zij 46.6
neter bedraagt (Keulen 44 meter op 5 cM. na.)
3et grootere totale oppervlak van den Keulschen
Oom (6160 M2) ontstaat door den daar aanwezigen
dwarsbeuk.
Op hem volgt de Munster van Ulm met 5100 M2,
lijnde een ruimte voor 28 tot 30,000 personen;
dan komen Straatsburg met 4100, de St.
Stefaanskerk te Weenen met 3200, Freiburg met
2960 M2. Het majestueuze inwendige is helder
icht. Aan de noordzijde ontbreken de beschilderde
vensters nog. Intusschen kan zich de Ulmer Mun
ster met zijn mededingers niet meten in rijkdom
aan kunstschatten; daarvoor heeft hij te veel
ge;eden onder de beeldstormerij. Toch bergt ook hij
deinoodiën der edelste kunst; wij noemen slechts
iet koorgestoelte van Syclin, den tabernakel, de
jansel, het hoogaltaar, de kapel van Besser, het
orgel.
Op het luisterrijke feest der voltooiing van dit
aeerlijk bouwwerk, dank zij den weder ontwaakten
mnstzin van het tegenwoordige geslacht, dank
zij ook der krachtige samenwerking van stad en
staat, der offervaardigheid van bet Duitsche volk,
na eeuwenlangen doodslaap tot stand gekomen,
had de stad Ulm alle Duitschers genoodigd, die
dezen eere-dag der kerkelijke bouwkunst in ge
dachten wenschen te houden.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
In een vorig nummer van dit blad hebben wij
met een enkel woord melding gemaakt van de
pogingen, te Parijs gedaan, om de Venus van Milo
te reconstrueeren als deel eener groep. Ziehier
omtrent deze belangwekkende proefneming eenige
nadere bijzonderheden.
In 1871 werd het beroemde beeld te voorschijn
gehaald uit de kelders van de Préfecture de Poiice,
waar het met een aantal andere kunstschatten
gedurende het beleg was verborgen geweest. Men
vond er het beeld terug onder een hoop vuil,
die zich had verzameld tengevolge van het bar
sten van eene rioolpijp. De Venus werd flink
afgezeept en naar het Musée du Louvre terugge
bracht. Bij die gelegenheid ontdekte de heer
Ravaisson, conservator van de antieke beelden in het
museum, dat het standbeeld bestond uit een aantal
stukken, die indertijd in het atelier voor het restau
reeren slordig waren aaneengevoegd, Tusschen het
onderste en het bovenste deel van het lichaam had
men stukken hout ingevoegd, die de heer Ravaisson
wegnam. De houding werd daardoor natuurlijker,
meer overeenkomstig met de wetten van het even
wicht, en het beeld verloor de uitdrukking van
eenigszins afstootenden trots, die het vertoonde
toen het torso en het hoofd nog naar de rechter
zijde overhelden. De meerderheid der toeschouwers
erkende, dat de Venus door deze restauratie in
eenvoud en elegantie had gewonnen.
De heer Ravaisson toonde nu in een artikel,
dat in de Revue des Deux Mondes werd opgeno
men, aan, dat het beeld deel meest hebben uit
gemaakt van eene groep van twee personen; de
tweede persoon moest ter linkerzijde van de Venus
hebben gestaan en veel gelijkenis hebben met
een uit de collectie Borghese afkomstig beeld,
dat in de wandeling voor een Mars of eenAch
les werd gehouden. Volgens den Temps heeft de
heer Ravaisson thans, met behulp van afgietsels
van de Venus en van het laatstgenoemde beeld,
de groep gereconstitueerd zoo als hij zich die
voorstelt, en daarbij gebruik gemaakt van frag
menten, tot het verminkte Venusbeeld behoorende,
die ook in het Museum werden bewaard, maar
waarvan men tot nu toe geenerlei gebruik had
gemaakt.
De gereconstrueerde troep, die thans in de ves
tibule van het Palais de Vlnstitut is tentoonge
steld, en die door geleerden en kenners druk
wordt besproken, stelt de godin voor, tot haren
van het hoofd, tot de voeten gewapende metgezel
woorden van vrede en liefde richtend. Het is
het onderwerp, waarmede het groote gedicht van
Lucretius begint, en dat met allerlei variatiën is
afgebeeld, op verschillende monumenten, die tot
op onzen tnd zijn bewaard gebleven.
De god (Mars) wordt in deze groep voorgesteld
met eene houding en eene uitdrukking, waaruit
aarzeling spreekt. HU schijnt zich af te vragen
of hij den krijgsroem voor zachter en liefelijker
genietingen moet opofferen.
Volgens den heer Ravaisson dagteekent deze
compositie uit de beste tijden der Grieksche kunst
en is züin volgende eeuwen met verschillende
wijzigingen gereproduceerd. De twee standbeelden,
die hij thans heeft bijeengebracht, hebben elk op
zich zelf tot zulk eene groep behoord, maar zijn
uit verschillende tijdperken. Toch zyn de ver
schillen tusschen de wjjze van opvatting en be
werking niet zoo groot, dat de beide beelden geen
tamelijk homogeen geheel vormen. Zy geven althans
een vrij duidelijk denkbeeld van hetgeen de oor
spronkelijke groep moet geweest zijn. De heer
Ravaisson heeft slechts een werk bij benadering"
willen leveren, en de verklaring willen geven van
twee beelden, in den loop der tijden menigmaal
herhaald, die elk afzonderlijk onverklaarbaar
bleven. Hij hoopt weldra eene schrede nader aan
zijn doel te komen, en twee groepen te vormen,
de eene bestaande uit den Mars van de verza
meling Borghese met eene meer orchaèstische
Venus, uit een tuin bij Rome opgegraven; de an
dere samengesteld uit de Venus van Milo met een
Mars van jongeren datum. Deze beide groepen
zullen een denkbeeld geven van hetgeen de kunst
was ten tijde van Phidias en van hetgeen z\j ge
worden is in het tijdperk van Lysippus.
TOONEEL EN MUZIEK.
Te Eutin heeft de onthulling plaats gehad van
een gedenkteeken voor Karel Maria von Weber.
De feestrede bij die gelegenheid werd uitgesproken
door vrijheer Von Liliënkron, die den componist
in zijn leven en werken schetste. Onder leiding
van Heynse werd de plechtigheid besloten met de
uitvoering van Weber's groote mis. De stad was
op den dag der onthulling in feestdos.
Het gedenkteeken is door den beeldhouwer
Peterich uit Berlijn vervaardigd en valt algemeen
in den smaak. Vooral de vrouwefiguur, die Weber's
muze voorstelt, wordt terecht geroemd als een
scboone verzinnelijking der Duitsche toonkunst,
welke in den componist van den Freiscliütz zulk
genialen beoefenaar vond.
Den 28en Juni jl. vierde de bekende Duitsche
liederen-componist Robert Franz zijn 75en ver
jaardag. Op zijn twintigste jaar volgde hij te
Dessau de lessen van Friedrich Schneider en het
duurde tot 1843, eer zijn eerste liederen versche
nen, die aanvankelijk in Robert Schumann, later
ook in Gade, Mendelssohn en vooral in Frans
Liszt warme lofredenaars vonden.
Een ruimen werkkring vond hij in zijn vader
stad als organist der Ulrichskerk, dirigent der
zangvereeniging en der symfonie-concerten en als
muziekdirecteur der universiteit. Toen hij in
1868 deze betrekkingen moest neerleggen, omdat
hij aan doofheid begon te ly'den, was het de hulp
vaardige Liszt, die een beroep op de Duitsche
kunstvrienden deed, om den bijzonder verdienste
lijken man van alle stoffelijke zorgen t e ontheffen.
Hij heeft zich bijna uitsluitend tot het
componeeren van liederen bepaald, maar het hierin tot
een hoogte gebracht, die hem in de rij der Duitsche
liederen-componisten naast Schumann een plaats
verzekert. Elk zijner liederen draagt den stempel
van door de tekst te zijn geïnspireerd en is met
deze tot een organisch kunstwerk saamgesmolten.
Franz behoort tot de weinigen, die de kunst der
polyphone schrijfwijze innerlijke levenskracht ge
schonken hebben ; naast zijn liederen vormen ook
zijn omwerkingen van composities van Bach en
Handel meesterstukken van echte, ongedwongen
polyphonie.
Zijn vele vrienden en vereerders hebben zich
op zijn 7»en verjaardag niet onbetuigd gelaten.
In den nacht van den 29en Juni j. 1. is te
Oostvoorne nabij Brielle een verdienstelijke
tooneelspeelster overleden, die een bijna 40-jarige
kunsteaarsloopbaan achter zich had.
We bedoelen mevr. de wed. H. J.
Bruin-Sablairolles, het laatst verbonden aan het gezelschap
van de hoeren Alexander Faassen en Co. te Rot
terdam. Haar eerste engagement kreeg zij als
17-jarig meisje aan den Koninklijken schouwburg
te 's Ilage, toenmaals onder directie der heeren
Hoedt en Bingley.
Hier ter stede, tijdens zij verbonden was aan
den Salon des Variétés van Boas en Judels, leerde
zij den veelbelovenden Willem Korlaar kennen,
met wien zij in het huwelijk trad.
Beiden maakten in 1854 deol uit van het ge
zelschap dor hoeren Bredée en Valois te 's Hage,
waar de overledene actrice, die geest, tempera
ment en een fraaie stem bezat, als jeune première"
en in travestierollen haar schoonste lauweren plukte.
Een tweede huwelijk, na het overlijden van den
heer Korlaar, ging zij aan met den heer Bruin,
in leven een tooneelspeler van eenigen naam.
Sedert 1881 trad zij geregeld te Rotterdam in
den kleinen schouwburg op en vervulde daar met
succes komische rollen.
Mevrouw Bruin-Sablairolles was evenzeer om
haar talent, als om haar rechtschapen en bemin
nelijk karakter geacht en bij de plechtige leraarde
bestelling van haar stoffelijk overschot op de
algemeene begraafplaats te Crooswijk, waren dan
ook tal van kunstbroeders, vrienden en vereerders
tegenwoordig, om der overledene de laatste eer te
bewijzen. De kist was met een twaalftal kransen
bedekt.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
LITERARISCHE PSEUDONIEMEN. De zooeven ver
schenen Annuaire de la presse franeaise voor het
jaar 1890, bevat een lijst van de pseudoniemen,
waarmede velen der Parijsche journalisten en
schrijvers hunne artikels onderteekenen. Het zal
voor de lezers der Fransche couranten misschien