De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 6 juli pagina 4

6 juli 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

* iSerfoeliebosch; De raadskamer ; Het hof in den 'jp$p;-Het rozenboschje. Jtèkunstehaar verkreeg 15.000 pond; ze zijn Twrkocht aan den heer Alexander Henderson. f -t _ Als een liefelijk staaltje van Engelsche kunst kritiek vertalen wy het volgende uit een recensie. Bet is een heerlijk voorbeeld voor die critiek, die alleen op het onderwerp en de daarvoor betteedde moeite let, maar de artisticiteit van den kunstenaar niet of weinig in aanmerking neemt. Eet geldt den heer Poynter, een navolger van Alma Tadema. ? IJen groot schilderij van Poynter acht of Hen jaar aan gewerkt.... het stelt voor de ko ningin van Scheba voor Salomo. Het schilderstuk fipreidt de geleerdheid en de knapheid van den kunstenaar op wondervolle wijze ten toon. In een werk van dit soort en met dit doel gemaakt moeten wij niet naar veel lan zoeken, maar het is een zeer geleerde voorstelling van een groot onderwerp, waarbij het ontwerp is uitgevoerd zoo gewetensvol en met zooveel zakenkennis als men dit van dien kunstenaar gewoon is. Het hof van koning Salomo met heel den stoet van hovelingen eh den rijkdom van het griliige accessoire, is een vonder van geleerdheid en pracht, zóó zelfs dat d* twee hoofdpersonen van de voorstelling er een beetje door over het hoofd worden gezien. Het schilderij is niet geheel af, maar het voldoet zooAls het is, en wij wenschen den kunstenaar geluk met de voltooiing van een werk dat zoovele jaren jang het grootste gedeelte van zijn ty'd en van ?yne gedachten heeft in beslag genomen." Dat mag met recht een kunstbeoordeeling heeten. G. T. JEANNE D'ARC IN HET HIPPODKOME. Men is in den laatsten tijd in Frankrijk en vooral in Para's vol van Jeanne d'Are. In de vorige week is te Naocy een standbeeld voor haar onthuld, ontworpen door den beeld houwer Fremiet; in het huis te Domremy, waar sjj het levenslicht zag, zal een museum gevestigd worden van de voornaamste schilder- en beeld houwwerken van Fransche meesters, op haar betrekking hebbende. Boeken en brochures verschijnen over haar leven; bisschoppen verzamelen geld voor gedenkteekenen aan haar gewijd; door den heer Marin is de stelling verdedigd, dat de Maagd van Orleans als krijgsoverste geplaatst m»est worden naast Hannibal, Cesar en Napoleon. Joseph Fabre heeft eenige jaren geleden voor gesteld van haar geboortedag het nationale feest te maken; Sarah Bernhardt heeft in de rol van Jeanne d'Are een ongekend succes gehad. In de laatste twintig jaren is in Frankrijk een beweging ontstaan, waardoor de herinnering aan het heldhaftige jonge meisje op krachtige wijze naar den voorgrond gedroegen is. Men overpeinst wat hiervan de oorzaak kan zijn en Sarcey vraagt in den Temps of het niet mogelijk kan zijn, dat men in haar de groote machtige persoonlijkheid eert die in dagen van strijd allen om zich heen verzamelde en ter overwinning leidde, eene persoonlijkheid, die men in 1870 zoozeer miste. Of men in de 14e eeuw in haar niet de verpersoonlijking vond van het vaderland, dien schutsengel naar wien men in den laatsten oorlog tevergeefs uitzag. Toen Sarah Bernhardt in den schouwburg Porte Saint Martin als Jeanne d'Are optrad was het niet alleen de groote actrice, die het publiek lokte, het was ook de naam der Heldin die trok en geheele gezinnen gingen het stuk zien met iets als een eerbiedige aandacht voor het gewpe. i Men mompelt zelfs, dat het zoolang niet meer duren zal of de Maagd van Orleans zal heilig verklaard worden. Van deze strooming heeft de directie van het Hippoirome te Parijs gebruik gemaakt en een vertooning gemonteerd, voor de bijwoning waar van het publiek zich avond aan avond verdringt. De dagbladen wisten te vertellen dat monseig neur de bisschop Pagis de generale repetitie had bijgewoond, en bij de eerste voorstelling waren onderscheidene geestelijken aanwezig. De pantomime, soms begeleid door gezang, is in vier tooneelen verdeeld. Eerst wordt het circus in een landschap her schapen. Eenige huisjes met wat boomen stellen het dorp Domrémy voor, rundvee, schapen en paarden worden langs den weg door het dorp gedreven. Dan komt een troep Engelsche solda ten het dorp aanvallen, zij worden echter door de boeren, geholpen door het garnizoen van Vaucouleurs verdreven. Jeanne verschijnt en knielt neder om te bidden. Wolken stijgen op en als zij opgetrokken zijn staat er een symbolische groep voorstellende het overwonnen Frankrijk bedreigd door een Engelschman. Terwijl een plechtige muziek zich laat hooren, dalen nu twee engelen neder, die Jeanne een zwaard brengen. Deze neemt afscheid van haar dorpje en trekt met een troep ruiters weg. Even als de dansvloer in Assekepoetster bij Carré, wordt nu de groene weide opgerold en op een wagen weg gereden. Men ziet vervolgens een fort door de Engelschen bezet. Na een ballet door Fransche solda ten met allerlei meisjes gedanst, verschijnt Jeanne d' Are te paard en in volle wapenrusting. Aan het hoofd van de soldaten en haar ruiterij valt zij het fort aan en verdrijft de Engelschen, wat geen wonder is zegt Jules Lemaltre want deze zijn maar twaalf in getal. In het derde tableau wordt vertoond hoe Jeanne d' Are verbrand wordt. Dit is het belang rijkste van de pantomime. Hierbij is een toestel aangebracht zooals in Nederland nog nooit gezien werd. Rondom het geheele circus komt een tralie? werk te staan, dat aan den binnenkant beschil derd is met antieke huizen, zoodat het een marktplaats te aanschouwen geeft. De toeschouwers kunnen door het traliewerk aan de zijde dicht bij hen heenzien, doch de overzijde geeft hun het beeld van een gedeelte van het plein. Daar allen in een kring zitten is het voor ieder van hen zoo het geval. De beschildering was zeer karakteristiek. In iet midden van het circus stond de brandstapel, waaruit de vlammen opstegen. Jeanne d'Are ver.ween te midden van de rookwolken, die door iet geopende dak van het gebouw ontsnappen tonden. Dan komt weder een wolk van stoom n als die weggetrokken is, staat in haar plaats en nabootsing van Fremiets ruiterstandbeeld. Eindelijk wordt de Apotheose vertoond. Frankijk verheft zich aan den voet van het standbeeld, onge meisjes, de departementen en de steden 'oorstellende, komen haar huldigen, ten slotte luiten zich hedendaagsche kurassieren bij de ;roep aan en alles eindigt met een slothymne, waarvan het laatste vers luidt: Salut, o I France des aieux! O! mère, immortelle et féconde! Pour clairer les pas du monde Ton toile rayonne aux cieux A sa clairtéinarchons joyeux, L'espoir au coeur, la ftamme aux yeux! Het geheel maakte een krachtigen indruk. De luziek van Widor wordt zeer geroemd, meer an de verzen van Dorchain die door de koren Bezongen worden. Als Jeanne d'Are trad op mej. Litini, danseuse an den Opéra comiqite, een krachtige figuur, met en klassiek gevormd gelaat, en met zwart gol?end haar, dat tot op haar gordel neervalt. Bij de eerste voorstelling werden twee grappennakers opgemerkt. De een was de officier der curassiers, die met een August-de-Domme-stem ;iju bevelen gaf. Het publiek riep: »Enlevez-le!" De andere was de herdershond in het eerste ledrijf, die beetgenomen door de natuurlijkheid ?an het nagebootste veld zich neerzette en een warm blijk zijner belangstelling achter liet. DE MUNSTER TE ULM. De Turner Munster is voltooid. Vijfhonderd-derien jaar na het leggen der grondslagen is op den len Mei van dit jaar de sluitsteen op den hoofd oren geplaatst. Met een driedaagsch feest (28 "uni tot l Juli) werd al, wat er aan is gearbeid :n ten koste gelegd, herdacht en verheerlijkt. Zie lier in enkele woorden de geschiedenis van den ipbouw, de lotgevallen en de voltooiing van het jrootsche bouwwerk. De eerste bouwtijd van den 30en Juni 1377'tot .e schorsing der werkzaamheden omvat een tijdserloop van ongeveer honderddertig jaar. Tien iouwmeesters hebben in dien tijd hun krachten aan het reuzenwerk beproefd. Onder dezen hebien zich vooral onderscheiden: Ulrich Ensinger en Vlattheus Böblinger. Van hen is ook het ontwerp an den prachtigen toren afkomstig, dien wij thans ?oltooid zien. Het origineele plan op perkament, wee meter hoog, bestaat nog. Het geniale ont werp van het beneden-gedeelte tot aan het viertant is, naar men aanneemt, geleverd door Ulrich nsinger, die in het jaar 1392 in dienst der ge meente Ulm trad, waar hij tot 1399 bleef. Toen restigde hij zich in Straatsburg, om er den noordeijken dom-toren, die zooveel overeenkomst veroont met dien van Ulm, van het platform af op e bouwen. Niet minder geniaal heeft evenwel iöblinger tachtig jaar later het plan voor den Jlmer Munster verder uitgewerkt, door het achtloekige bovendeel en de spits van den toren te sntwerpen. De bouwmeester Mattheus Böblinger, in 1474 van Eszlingen beroepen, werd in het jaar 1480 door de stad Ulm tot Kirchenmeister voor zijn jeheele leven aangesteld; hij bracht het tot aan iet achthoekige bovengedeelte. In het jaar L492 moest hij echter uit de stad vluchten: want op een ZondagavoHd stortten, onder de gods dienstoefening, twee steenen uit het gewelf naar omlaag en dit vervulde de Ulmer bevolking even zeer met schrik als met woede jegens den bouw meester, darumb, dasz er nit basz zu des Kir?Jienbau gelueget hat" (omdat hij niet beter toe zicht had gehouden op den bouw). Het fundament, door de voorgangers gelegd, Week te zwak; het gewelf vertoonde scheuren, de toestand van den toren was van bedenkelijken aard. Om de gebreken te verhelpen, werd Burkhard Engelberg, de bouwmeester van de St. UIrich v. At'ra te Augsburg, aangewezen. Hij ver sterkte de onderaardsche muren van den toren; onder zijn leiding werden ook het noordelijke en het zuidelijke zijschip door slanke zuilen afgedeeld, waardoor de Munster vijf schepen kreeg, en werd het nooddak op den toren gebouwd, het torenwachtershuisje, dat hem tot op onzen tijd kroonde. Hierop volgde een stilstand in het werk. Ulm ging tot de partij der hervorming over. Het in wendige van den Munster werd beroofd van zijn kunstrijke versierselen; wat er van overbleef werd gehavend; aan het uitwendige van het gebouw knaagde de tand des tijds. Zoo sliep de Munster, als de schoone slaapster uit het sprookje, meer dan driehonderd j aar lang, tot de weder ontwaakte smaak voor Duitsch-middeleeuwsche kunst ook te Ulm zich gelden deed en de aan dacht vestigde op het oud-eerwaardige, onvol tooide monument. Het waren de onvergetelijke mannen: Obei studiënrath Dr. Konrad Dietrich Haszler, gestorven in 1873, prof. Ed. Mauch, ar chitect Ferdinand Thran, die het denkbeeld, om den Munster te restaureeren en te voltooien, door hun voortdurende bemoeiingen tot verwezenlijking brachten. Hoe treurig was het destijds, in het jaar 1844, met den Munster gesteld! Geen koor torens, geen luchtbogen; het indrukwekkende voorportaal op het punt van in te storten; de omlijsting van den vierhoek verbrokkeld! Den to ren voor volslagen verval bewaren; zijn buitenste zijmuren door kolossale schraagpijlers stutten, dat waren de eerste daden van Thran, die in de L schiedenis der restauratie van den Munster staan opgeteekend. Op een schoenen arbeid kon hij te rugzien, toen hij in 1870 te vroeg overleed. Ook zijn opvolger, Ludwig Scheu, bracht veel schoons tot stand. Hij versierde den Munster met een prachtige koorgalerij en voltooide de beide koor torens. Maar voor de grootste en zwaarste taak het bouwen van den hoofdtoren, zag zich Augusi Bayer geplaatst, toen hjj in de lente van 1881 de post van bouwmeester van den Munster, hem door iet gemeentebestuur toevertrouwd, aanvaardde. Allereerst bleken omvangrijke versterkingswerken noodzakelijk, waartoe door Bayer het plan ont worpen werd en die hij van 1882 tot '84 volvoerde. In het jaar 1885 werd met den verderen op>ouw begonnen en legde men den eersten steen roor het achthoekige bovengedeelte. Onderwijl >racht men reeds het materiaal voor de pyramide n gereedheid en in de lente van 1888 werd met den bouw daarvan een aanvang gemaakt. Twee aren later, in Mei 1890, was het geheele werk voltooid. In het algemeen werd hierbij het plan van Böblinger gevolgd. De onderlinge verhouding der beide deelen werd aldus vastgesteld, dat het achthoekige bovendeel 32 meter, de pyramide 59 meter hoogte kreeg. Zoodoende werd de geheele .oren, van den beganen grond tot aan den top, 161 meter hoog. De Ulmer toren is dus de hoog ste artistieke toren ter wereld; hij overtreft den ieulschen dom in hoogte met 4 meter. Maar ook is hij buiten kijf de fraaiste van alle torens, door zijn rykdom, zijn eenheid van bouw, zijn indruk wekkende grootschheid, die geen sierlijkheid uit sluit. Wat de spits betreft, valt iederen beschou wer terstond in 't oog, dat deze in wezen geheel afwijkt van andere toren-pyramiden; in plaats van de dorre herhaling van banale trasecringen wor den hier de gewelfsvlakken door hooge, vroolijke vensters verlevendigd, gelijk mede de kanten door een bevalligen krans wimbergen. Bewondering zal den vreemdeling vervullen, wanneer hij de prachtige hoofdingang betreedt. Deze is met standjeelden en beeldhouwwerk even kostbaar als smaakvol versierd. Maar nog grootscher indruk verkrijgt men, wanneer, onder het hooge gewelf van den hoofdtoren, men het inwendige in al zijn overweldigende harmonie aanschouwt. Zelfs, in vergelijking van het interieur van den Keulschen Dom heeft dat van den Ulmer Munster zijn eigen aardige schoonheden. Voor alles werken hiertoe de harmonische ruimteverhoudingen mede. De Deide zijschepen te zamen zijn even breed als het middenschip, namelijk 15 meter binnen de zuilen, de totale breedte 48 75 meter (Keulen slechts 45). De hoogte van liet middenschip is in verhouding van zijn breedte niet buitensporig, daar zij 46.6 neter bedraagt (Keulen 44 meter op 5 cM. na.) 3et grootere totale oppervlak van den Keulschen Oom (6160 M2) ontstaat door den daar aanwezigen dwarsbeuk. Op hem volgt de Munster van Ulm met 5100 M2, lijnde een ruimte voor 28 tot 30,000 personen; dan komen Straatsburg met 4100, de St. Stefaanskerk te Weenen met 3200, Freiburg met 2960 M2. Het majestueuze inwendige is helder icht. Aan de noordzijde ontbreken de beschilderde vensters nog. Intusschen kan zich de Ulmer Mun ster met zijn mededingers niet meten in rijkdom aan kunstschatten; daarvoor heeft hij te veel ge;eden onder de beeldstormerij. Toch bergt ook hij deinoodiën der edelste kunst; wij noemen slechts iet koorgestoelte van Syclin, den tabernakel, de jansel, het hoogaltaar, de kapel van Besser, het orgel. Op het luisterrijke feest der voltooiing van dit aeerlijk bouwwerk, dank zij den weder ontwaakten mnstzin van het tegenwoordige geslacht, dank zij ook der krachtige samenwerking van stad en staat, der offervaardigheid van bet Duitsche volk, na eeuwenlangen doodslaap tot stand gekomen, had de stad Ulm alle Duitschers genoodigd, die dezen eere-dag der kerkelijke bouwkunst in ge dachten wenschen te houden. VARIA. PLASTISCHE KUNST. In een vorig nummer van dit blad hebben wij met een enkel woord melding gemaakt van de pogingen, te Parijs gedaan, om de Venus van Milo te reconstrueeren als deel eener groep. Ziehier omtrent deze belangwekkende proefneming eenige nadere bijzonderheden. In 1871 werd het beroemde beeld te voorschijn gehaald uit de kelders van de Préfecture de Poiice, waar het met een aantal andere kunstschatten gedurende het beleg was verborgen geweest. Men vond er het beeld terug onder een hoop vuil, die zich had verzameld tengevolge van het bar sten van eene rioolpijp. De Venus werd flink afgezeept en naar het Musée du Louvre terugge bracht. Bij die gelegenheid ontdekte de heer Ravaisson, conservator van de antieke beelden in het museum, dat het standbeeld bestond uit een aantal stukken, die indertijd in het atelier voor het restau reeren slordig waren aaneengevoegd, Tusschen het onderste en het bovenste deel van het lichaam had men stukken hout ingevoegd, die de heer Ravaisson wegnam. De houding werd daardoor natuurlijker, meer overeenkomstig met de wetten van het even wicht, en het beeld verloor de uitdrukking van eenigszins afstootenden trots, die het vertoonde toen het torso en het hoofd nog naar de rechter zijde overhelden. De meerderheid der toeschouwers erkende, dat de Venus door deze restauratie in eenvoud en elegantie had gewonnen. De heer Ravaisson toonde nu in een artikel, dat in de Revue des Deux Mondes werd opgeno men, aan, dat het beeld deel meest hebben uit gemaakt van eene groep van twee personen; de tweede persoon moest ter linkerzijde van de Venus hebben gestaan en veel gelijkenis hebben met een uit de collectie Borghese afkomstig beeld, dat in de wandeling voor een Mars of eenAch les werd gehouden. Volgens den Temps heeft de heer Ravaisson thans, met behulp van afgietsels van de Venus en van het laatstgenoemde beeld, de groep gereconstitueerd zoo als hij zich die voorstelt, en daarbij gebruik gemaakt van frag menten, tot het verminkte Venusbeeld behoorende, die ook in het Museum werden bewaard, maar waarvan men tot nu toe geenerlei gebruik had gemaakt. De gereconstrueerde troep, die thans in de ves tibule van het Palais de Vlnstitut is tentoonge steld, en die door geleerden en kenners druk wordt besproken, stelt de godin voor, tot haren van het hoofd, tot de voeten gewapende metgezel woorden van vrede en liefde richtend. Het is het onderwerp, waarmede het groote gedicht van Lucretius begint, en dat met allerlei variatiën is afgebeeld, op verschillende monumenten, die tot op onzen tnd zijn bewaard gebleven. De god (Mars) wordt in deze groep voorgesteld met eene houding en eene uitdrukking, waaruit aarzeling spreekt. HU schijnt zich af te vragen of hij den krijgsroem voor zachter en liefelijker genietingen moet opofferen. Volgens den heer Ravaisson dagteekent deze compositie uit de beste tijden der Grieksche kunst en is züin volgende eeuwen met verschillende wijzigingen gereproduceerd. De twee standbeelden, die hij thans heeft bijeengebracht, hebben elk op zich zelf tot zulk eene groep behoord, maar zijn uit verschillende tijdperken. Toch zyn de ver schillen tusschen de wjjze van opvatting en be werking niet zoo groot, dat de beide beelden geen tamelijk homogeen geheel vormen. Zy geven althans een vrij duidelijk denkbeeld van hetgeen de oor spronkelijke groep moet geweest zijn. De heer Ravaisson heeft slechts een werk bij benadering" willen leveren, en de verklaring willen geven van twee beelden, in den loop der tijden menigmaal herhaald, die elk afzonderlijk onverklaarbaar bleven. Hij hoopt weldra eene schrede nader aan zijn doel te komen, en twee groepen te vormen, de eene bestaande uit den Mars van de verza meling Borghese met eene meer orchaèstische Venus, uit een tuin bij Rome opgegraven; de an dere samengesteld uit de Venus van Milo met een Mars van jongeren datum. Deze beide groepen zullen een denkbeeld geven van hetgeen de kunst was ten tijde van Phidias en van hetgeen z\j ge worden is in het tijdperk van Lysippus. TOONEEL EN MUZIEK. Te Eutin heeft de onthulling plaats gehad van een gedenkteeken voor Karel Maria von Weber. De feestrede bij die gelegenheid werd uitgesproken door vrijheer Von Liliënkron, die den componist in zijn leven en werken schetste. Onder leiding van Heynse werd de plechtigheid besloten met de uitvoering van Weber's groote mis. De stad was op den dag der onthulling in feestdos. Het gedenkteeken is door den beeldhouwer Peterich uit Berlijn vervaardigd en valt algemeen in den smaak. Vooral de vrouwefiguur, die Weber's muze voorstelt, wordt terecht geroemd als een scboone verzinnelijking der Duitsche toonkunst, welke in den componist van den Freiscliütz zulk genialen beoefenaar vond. Den 28en Juni jl. vierde de bekende Duitsche liederen-componist Robert Franz zijn 75en ver jaardag. Op zijn twintigste jaar volgde hij te Dessau de lessen van Friedrich Schneider en het duurde tot 1843, eer zijn eerste liederen versche nen, die aanvankelijk in Robert Schumann, later ook in Gade, Mendelssohn en vooral in Frans Liszt warme lofredenaars vonden. Een ruimen werkkring vond hij in zijn vader stad als organist der Ulrichskerk, dirigent der zangvereeniging en der symfonie-concerten en als muziekdirecteur der universiteit. Toen hij in 1868 deze betrekkingen moest neerleggen, omdat hij aan doofheid begon te ly'den, was het de hulp vaardige Liszt, die een beroep op de Duitsche kunstvrienden deed, om den bijzonder verdienste lijken man van alle stoffelijke zorgen t e ontheffen. Hij heeft zich bijna uitsluitend tot het componeeren van liederen bepaald, maar het hierin tot een hoogte gebracht, die hem in de rij der Duitsche liederen-componisten naast Schumann een plaats verzekert. Elk zijner liederen draagt den stempel van door de tekst te zijn geïnspireerd en is met deze tot een organisch kunstwerk saamgesmolten. Franz behoort tot de weinigen, die de kunst der polyphone schrijfwijze innerlijke levenskracht ge schonken hebben ; naast zijn liederen vormen ook zijn omwerkingen van composities van Bach en Handel meesterstukken van echte, ongedwongen polyphonie. Zijn vele vrienden en vereerders hebben zich op zijn 7»en verjaardag niet onbetuigd gelaten. In den nacht van den 29en Juni j. 1. is te Oostvoorne nabij Brielle een verdienstelijke tooneelspeelster overleden, die een bijna 40-jarige kunsteaarsloopbaan achter zich had. We bedoelen mevr. de wed. H. J. Bruin-Sablairolles, het laatst verbonden aan het gezelschap van de hoeren Alexander Faassen en Co. te Rot terdam. Haar eerste engagement kreeg zij als 17-jarig meisje aan den Koninklijken schouwburg te 's Ilage, toenmaals onder directie der heeren Hoedt en Bingley. Hier ter stede, tijdens zij verbonden was aan den Salon des Variétés van Boas en Judels, leerde zij den veelbelovenden Willem Korlaar kennen, met wien zij in het huwelijk trad. Beiden maakten in 1854 deol uit van het ge zelschap dor hoeren Bredée en Valois te 's Hage, waar de overledene actrice, die geest, tempera ment en een fraaie stem bezat, als jeune première" en in travestierollen haar schoonste lauweren plukte. Een tweede huwelijk, na het overlijden van den heer Korlaar, ging zij aan met den heer Bruin, in leven een tooneelspeler van eenigen naam. Sedert 1881 trad zij geregeld te Rotterdam in den kleinen schouwburg op en vervulde daar met succes komische rollen. Mevrouw Bruin-Sablairolles was evenzeer om haar talent, als om haar rechtschapen en bemin nelijk karakter geacht en bij de plechtige leraarde bestelling van haar stoffelijk overschot op de algemeene begraafplaats te Crooswijk, waren dan ook tal van kunstbroeders, vrienden en vereerders tegenwoordig, om der overledene de laatste eer te bewijzen. De kist was met een twaalftal kransen bedekt. LETTEREN EN WETENSCHAP. LITERARISCHE PSEUDONIEMEN. De zooeven ver schenen Annuaire de la presse franeaise voor het jaar 1890, bevat een lijst van de pseudoniemen, waarmede velen der Parijsche journalisten en schrijvers hunne artikels onderteekenen. Het zal voor de lezers der Fransche couranten misschien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl