Historisch Archief 1877-1940
Sö. 682
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
a * '
--aangrenzende zone middag heeft, al naarmate deze
'ten westen of ten oosten ligt. Men duidt de zonen
-aan met de 24 letters van het alphabeth.
Voor Europa stelt de schryver de volgende
zonen voor: a. Groot-Brittannië, Nederland, Bel
gië, Frankrijk, Spanje, Portugal, Marokko, Algiers
en Tunis; de Parijsche tyd zou dan 4 minuten
?later zijn dan de tegenwoordige, b. Zweden en
Noorwegen, Denemarken, Duitschland, Zwitserland,
Italië, Oostenrijk-Hongarye en Servië; Berlijn zou
7 minuten voor, Praag 3 minuten voor en
Weenen 5 minuten na zyn, met den
tegenwoordigen tijd daar ter plaatse vergeleken; c. Po
len, Rusland tot Moskou, Roemenië, Bulgarije,
Turkije, Griekenland, Klein-Azië, Syriëen Egypte.
?Om deze hervorming door te zetteu zou een in
ternationale conferentie noodig zijn. Wij hebben
er n voor de graad-meting, dus waarom ook
niet n voor den zonen-tijd?
De heer von Nordling hoopt, dat tot zoolang
ten minste Frankrijk den zonen-tijd invoeren zal;
?het behoeft daartoe zyn middag in plaats van
naar dien van Parijs, naar dien van Havre te
richten. Met de algemeene invoering van den
aonen-tijd zou wel niet alles, maar toch een ge
wichtige stap gedaan zyn op den weg naar het
betere, meer eenvoudige en meer practische.
EET GELEERDEN-PROLETARIAAT IN
DUITSCHLAND.
Het staat vast, dat in Duitschland het getal
?der naar wetenschappelijke betrekkingen
begeerige liefhebbers nog veel grooter is dan in
Nederland en dat men er met meer recht over
' het bestaan van een geleerden-proletariaat kan
spreken. Dat dit feit algemeen wordt ingezien
en dat maatregelen er tegen dringend noodig
.zy'n, wordt in een zeer uitvoerig artikel van het
Padagogisch Archiv'1 helder aangetoond. Wy
ontleenen er eenige beschouwingen aan, die vrij
?duidelijk de publieke opinie, welke op dit punt
in Duitschland heerscht, weergeven en die wij
dan ook telkens en telkens weer, dan in dezen,
dan in genen vorm in de Duitsche
onderwijsbladen en dito tijdschriften aantreffen.
De schrijver noemt het bestaan van bovenge
noemd proletariaat een ernstig ziekteverschijn
sel in ons maatschappelijk leven, eene kwaal, die
niet acuut meer is. doch in een chronisch lijden
is overgegaan en die reeds zoo ver is gevorderd,
?dat de geneeskracht der natuur niet langer bij
machte is, hulp te verschaffen, zoodat vreemde
tusschenkomst wordt vereischt, om den terugkeer
tot gezondheid te bewerken. De hoofdoorzaak
-der overvulling van de hoogescholen en dus van
den toeloop naar de geleerde beroepen ligt in
het te groote aantal gymnasiën, dat in de laatste
twintig jaar inderdaad op onrustbarende wijze is
gestegen, 't Zou mooi zyn, als die snelle toe
neming in verband stond met de werkelijk ge
voelde behoefte aan hooger ontwikkeling, maar
helaas, bij het bezoeken van de meeste dier
scholen is het niet om die ontwikkeling te doen,
maar om het bezit van de rechten, die het di
ploma verschaft. De jacht naar de voorrechten
van het gymnasiale onderwijs drijft de zonen van
lagere beambten, onderwijzers, kleine koop- en
zelfs van handwerkslieden naar het gymnasium;
die allen wenschen hun kinderen tot hoogeren
stand in de maatschappij op te voeren en leggen
daardoor eene zeer berispelijke minachting voor
het eigen beroep aan den dag Eene algemeene
beroepsstatistiek van de ouders der studenten
bestaat nog niet, maar professor CONBAD uit
Halle heeft zich de moeite gegeven, voor een
tijdvak van tien jaren die op te maken aan de
academie van Halle en daaruit blijkt, dat van
de studenten nu slechts 30 procent afkomstig zijn
uit kringen van gestudeerde personen, terwijl in
1800 60 procent uit beschaafde familiën stamde,
waar de academische opleiding regel was. Toch
beantwoordt het Duitsche gymnasium volstrekt
niet aan de eischen, die men mag stellen aan
eene voor het practische leven voorbereidende
school; het heeft er door zijn vasthouden aan de
geestelijke behoeften van vroegere tijden schuld
*an, dat de Duitschers langzamerhand een volk
van geleerden zijn geworden, dat in zijn mis
plaatst idealisme niet eens merkt, hoe het bui
tenland zich over hen vroolijk maakt en waar
Let op deeling van grondgebied aankomt, hun
enkel het rijk der droomen overlaat.
In het wezen van het gymnasiale onderwijs
ligt het, dat de leerling zijne kennis in hoofd
zaak uit boeken haalt, dat zijn geestelijk, zoowel
als zyn lichamelijk oog, die beide aan letters en
regels gewend raken, geen zin meer hebben voor
de werkelijkheid van natuur en leven. De stu
dent der hoogste klasse van het gymnasium kan
nauwkeurig alle mogelijke oude staatsregelingen
opgeven; hij kan woordelijk een 30 of 40tal
romeinsche wetten opzeggen, doch slechts zeer zelden
heeft hy eene duidelijke voorstelling van de
wetgeving van zyn vaderland. De leerwijze op
het gymnasium leidt bij den mensch van
middelmatigen aanleg en met dezulken moet immers
in hoofdzaak rekening worden gehouden zeer
licht tot een naprater van woorden; het gramma
ticale onderwijs treedt zoozeer op den voorgrond,
dat de natuurkundige vakken nauwelijks eenig
tegenwicht in de schaal leggen en zoo gaat de
gymnasiast zweren by wat geschreven staat en
bekommert zich niet, om wat de boeken niet
vermelden. Inderdaad hangt die school niet
samen met het moderne leven, met de kolossale
veranderingen, die in onze staatkundige en
maatschappelyke denkbeelden hebben plaats gehad
en in een soort van verblinding hollen hare
kweekelingen in den gewonen tredmolen voort. De
meesten hebben geen flauwe voorstelling van de !
inspanning en den arbeid, die vereischt worden,
zal een jonge koopman zich eene goede plaats
verwerven in binnen- of buitenland. Dat de
denkbeelden in dit opzicht wel eenigermate zijn
vooruitgegaan, komt behalve door de practijk des
levens ook door den invloed der reaalgymnasiën,
waar de studie van het Grieksch voor meer na
tuur- en staatswetenschap heeft plaats gemaakt.
Begint de gymnasiast aan het eind van zijn
schooltijd te bemerken, dat hem alles ontbreekt,
om in het leven vooruit te komen, dan behoort
er eene ongewone energie en krachtsinspanning
toe, en die beiden in eene richting waaraan de
persoon in quaestie volstrekt niet is gewend, om
niet den alledaagschen weg der faculteits-studie
op te gaan.
De zoogenaamde malaise in handel en industrie
staat met het verschijnen van het geleerden-pro
letariaat in nauw verband. Als de kleine burger
stand flink welvarend was en van 't beroep goed
kon leven, zou men veel minder er naar streven,
om zich tot hoogeren stand op te heffen. Daarom
kan het ons niet verwonderen, dat zooveel win
keliers, lagere beambten en dergelijken hun contin
gent tot de gymnasia leveren, een contingent, dat
arm aan geest en arm aan geld, zich, zooals onze
Duitsche zegsman DR. GEROKEN, zelf leeraar aan
een gymnasium,zich uitdrukt,door de school en later
door de academie durchhungert. Het uitgebreide
beurzenstelsel doet in dezen ook veel kwaad. De
groote toeloop staat ten slotte het meest in ver
band met de aan het gymnasium geschonken
rechten. Men neme de proef en plaatse twee
scholen naast elkaar, waarvan de eene alleen de
alleronnoodigste dingen, stel Chineesch en
Hebreeuwsch, onderwees en een diploma uitreikte,
waaraan allerlei rechten waren verbonden, ter
wijl de andere het interessantste en meest ont
wikkelende onderwijs gaf, maar zonder rechten,
aan het afloopen der school geschonken: honderd
tegen n, dat de eerste in korten tijd de laatste
overvleugelt. Het reaalgymnasium en de Duitsche
Reaalscholen zijn voor deze waarheid een spre
kend bewijs en daarom dringt DB. GERCKEN dan
ook aan op Gleichberechtigung. een eisch, die bij
onze oostelijke buren steeds luider weerklinkt.
't Is niet voldoende, dat van hooger hand waar
schuwingen worden gegeven, om zich niet te veel
aan geleerde beroepen, die overrald zijn, te
wijden, zooals eenige malen in Duitschland van
het ministerie zijn uitgegaan; de nood is te hoog
gestegen. De minister van onderwijs hield o. a.
in het voorjaar van 1888 eene rede, waarin hij
zeide, dat in Pruisen alleen 1400 candidaten voor
het leeraarsambt zonder betrekking waren; jaar
lijks zijn ongeveer 250 plaatsen te vergeven en
als men nu bedenkt, dat elk jaar bijna 500 can
didaten het jus docendi aan de academies krij
gen, dan bestaat er alle kans, dat het aantal
ongeplaatsten snel zal stijgen. Bij de juristen is
het al niet beter en het schijnt meer elan tijd,
dat de staat ook iu dezen afstappe van zijn
laissez-aller systeem. Dus vooreerst minder
gymnasia opgericht of gesteund en in kleine
plaatsen de locale autoriteiten niet al te veel
naar de oogen gezien, aan enkele van de be
staande het Grieksch ontnomen en ze tot
reaalgymnasia gemaakt, de voorrechten aan het gym
nasium als speciale voorbereidingsplaats voor de
academie ontnomen en die gelijkelijk aan de
gymnasia en reaalscholen toegekend en ten laatste
staatshulp geschonken voor de oprichting van
handwerksscholen voor allerlei vakken, voor het
bouwvak en de weverij, de slotenmakers en hoef
smeden, dan scholen voor landbouw, boschcultuur
en zuivelbereiding, in 't kort voor al die inrich
tingen, die den stand der handwerkslieden en
der nijvere burgers sterk maken in den strijd om
het bestaan. F. J. v U.
IN SIBERIË.
Het is nog niet lang geleden, dat de Amerikaan
George Kennan het eerste deel van zijn Siberiën"
uitgaf, waarin het ellendige leien der politieke !
ballingen uitvoerig geschilderd wordt. Dit eerste
deel bevatte het verhaal zijner reizen in Westelijk
Siberië, den Altaïen het groote gebied aan deze
zyde van het Baikalmeer; het tweede, dat nu
onlangs verscheen, handelt over Transbaikaliëen
de goudmijnen van Kara, en schetst ons zoo
mogelijk nog wanhopiger toestanden en nog gru
welijker wreedheid.
Met zijn vriend Frost begaf Kennan zich van
Selenginsk. naar Kiachta, de groote
grensstapelplaats van den theehandel. Hier werd Kennan
zwaar ziek, en geruimen tijd was hij bedlegerig
in een kwartier, waar het van ongedierte wemelde.
Hoewel hij nog zeer zwak was, werd in het mid
den van October de reis voortgezet. De eerste
plaats, die men aandeed, was Werkhin-Udinsk;
hier bezochten zij een verschrikkelijke gevangenis,
waar 800 personen waren opgesloten, hoewel er
slechts ruimte was voor 140. De volgende plaats
was Tschita, de hoofdstad van Transbaikalië, die
een treurige vermaardheid heeft gekregen als
verbanningsoord van de Decembristen, de onge
lukkige edellieden, die in December 1825 eene
mislukte poging deden om een einde te maken
aan de onbeperkte autocratie van den czaar.
Van Tschita ging de reis langs een uiterst
moeilijken weg naar de mijnen van Kara, den
Inferno der politieke ballingen, en het is nu voor
het eerst dat ons hierover nauwkeurige
mededeelingen gedaan worden.
De Kara-mijnen zijn het particulier eigendom
v*n den czaar en bestaan uit een aantal
goudwasschery'en, waar, behalve de vrouwen eyi kinderen,^
ongeveer 1800 gevangenen werken. Zij die om
politieke redenen verbannen zyn, staan onder
toezicht van een afzonderlijk corps gendarmen.
Slechts met veel list en behendigheid gelukte
het den reizigers ongemerkt in aanraking te komen
met verscheidene ballingen. De eigenlijke gevan
genis voor staatsmisdadigers bleef wel voor hen
gesloten, maar van eene afwezigheid van hun
gastheer, een der hoofdbeambten, maakten zij
gebruik om kennis te maken met de gevangenen
van het zoogenaamde vrije commando, die in
afzonderlijke hutten mogen wonen. Onder hen
vonden zij vele bekende namen uit de Russische
beweging van de laatste tien jaar. o. a. dr.
Weimar en Natalie Armfeldt. Wat Kennan van het
proces en het onuitsprekelijk lijden der beide hier
genoemden vertelt, klinkt ongelooflijk voor iemand
die niet weet wat er al in het heilige Rusland
mogelijk is. Beide ongelukkigen zijn kort na het
bezoek van Kennan door de tering uit hun
hopelooze ellende verlost.
Wij lezen hier dat reeds in 1873 eenige staats
misdadigers naar de Kara-mijnen werden verban
nen, maar de eigenlijke deportatie begon eerst
in 1879. Tot 1880 was de toestand der gevange
nen betrekkelijk dragelijk en mochten zij in vrij
commando leven, maar de liberale minister Loris
Melikoff bracht daarin op gruwzame wijze veran
dering. Verbod van schriftelijk verkeer met hunne
familie, opsluiting in verpeste gevangenissen, het
aanleggen van kettingen,dat waren de nieuwigheden
van het liberale ministerie. De commandeerende
officier der Kara-mijnen, overste Komanowitsch,
een humaan en rechtvaardig man, nam zijn ont
slag, daar hij geen beulswerk wilde doen; zelf
moord en waanzin kwamen nu veelvuldig voor
onder de gevangenen, en toen de behandeling
steeds wrceder werd, namen de ongelukkigen
hun toevlucht tot het laatste middel, den honger
dood, 13 dagen lang weigerden zij alle voedsel,
tot eindelijk het bestuur der gevangenis de bal
lingen door middel van hun vrouwen, van wie zij
altijd streng gescheiden waren geweest, wist te
bewegen in het leven te blijven.
Aangrijpend en ontzettend is hetgeen Kennan
ons van het lot van sommige dier mannen en
vrouwen verhaalt. Men ziet er uit, dat het lang
niet altijd overspannen politieke dwepers" en
godvergeten nihilisten" zijn. Dames als mevrouw
Korba, die als verpleegster bij het Roode Kruis
in den Russisch-Turkschen veldtocht met liefde
en bewondering werd vervuld voor het toen nog
bijna onbekende gemeene volk, den Russischen
boer, die, zooals Kennan zegt, den geheelen last
van den Russischen staat op zijn vermoeide
schouders draagt en zelf, terwijl hij zijn bloed
voor zijn vaderland opoffert, bedrogen, beroofden
onderdrukt wordt" zulke vrouwen zou men in
ieder land als heldinnen vereeren. Mannen als
Muischkin, die tien jaren lang onder de
vreeselijkste mishandelingen en straften zijn energie en
zijn vernuft wist te bewaren, zouden bewonderd
en geacht worden. Doch de moeder Rusland ver
bant en martelt vele harer beste dochters en
zonen op vreeselijke wijze, omdat deze kinderen
haar willen bevrijden van het dwangbuis dat zij
draagt en haar in een nieuwer en schooner kleed
willen kleeden.
Men zegge niet, dat de czaar en zijn almachtige
2de Jaargang.
Schaakspel.
20 Juli 1890.
Zij die plan hebben de grootenjaarl. bondswed
strijd 17 Aug. e. k. bij te wonen, worden beleefd
verzocht hiervan zoo spoedig mogelijk den
sekretaris Jhr. A. E. van Foreest, Prinsengracht 208
alhier in kennis te stellen met opgave der klasse
waarin men wenscht te spelen. De wedstrijden
hebben in het gebouw voor Kunsten en Weten
schappen" in den Haag plaats.
De opkomst belooft dit jaar recht talrijk te
worden, daarom melde men zich in tijds aan. De
bondsleden hebben vrijen toegang tot de verga
dering en de wedstrijden (Zondag 17 Aug. 12 uur.)
MATCH-PARTIJ.
gespeeld 22 Mei 1890 te St. Louis.
Spaansche partij.
Wit. Zwart.
J. W. Showalter. Max Judd.
l e2 e4 e7 e5
2 Pgl f3 Pb8 cG
3 Lfl b5 a7 aG
4 Lb5 a4 Pg8 f6
50 0 PfG X e4
G d2 d4 b7 b5
7 La4 b3 d7 do
8 d4 X e5 Pc8 c7!
Men houdt dezen zet tegenwoordig voor sterker
dan LeG.
9 Pf3 g5 Pc4?c5?
Volgens de laatste onderzoekingen bezorgt
9.... Pg5 zwart het betere spel.
10 Pbl c3 c7 cG
11 Tfl el Pc.r>Xb3
12 a2 X W! h7 h6
13 Pc3 e-i!!
Deze zet beslist de partij; zooals uit een
ellen] lange analiso van Mr. Showalter blijkt; wij
moei ten echter de varianten wegens plaatsgebrek
ach! terwege laten.
i 13 (15 x o4
Zwart heeft niets beters.
14 Ddl X <18f Kc8 X ^
15 Pg5 X f?t Kd8 e8
16 P17 X h» Lc8 cG
17 Tel dl! g7 go
18 Td8 d6 LeG f5
19 g2 g4 Lf5 h7
20 h2 h4 Lf8 g7
21 h4 - h5 Pe7 c8
Lg7 X bS
Ta8 a7
Ta7 d7
Ke8 18
Td7 c7
Tc7 X h7
Zwart geeft de partij op.
j Zooeven ontvangen wy mededeeling van de
eerste matchpartij, gespeeld Mncinday l-l Juli te
Bradford.
Wit Blackburne. Zwart Lee. Fransche verde
diging, l e4, eö. 2' d4, d5. P.c3, P.to. 4 ed5: ed4:
5 I'.fa, L d6. 6 L.d3, 0?0. 7 0?0, L.g4. S L. g5
cG. 9 Pe2, P.bdT. 10 P.gB, D.c7. 11 I).d2 P.h5!
? 12 I'.hf): L.h5: 13 T.acl, T.ar8. 14 T.e8: T.e8:
i 15 h3 P.fG. 16 T.el Tel + . 17 P.el: P.eÖ. 18
j L.e3, P.f4. 19 L.fl, K.fö. 20 P.d3, P.d3: 21 L.d3:
l L.gG. 22 L.gG: hgG: remise.
i Ook kunnen wij mededeelen, dat de 2e partij
j na 44 zetten door Blackburne gewonnen werd.
Lee opende Italiaansch en verloor door een
prachtig paardenmanoeuvre zijner tegenpartij in
het middcnspel een pion. Er worden 5 partijen
wekelijks gespeeld, hij die het eerst G partijen
wint is overwinnaar.
minister Dimitri Tolstoi onbekend zyn gebleven
met deze gruwelen en wreedheden. De laatste
is langs telegraphischen weg in kennis gesteld van
alle byzonderheden en gewichtige feiten, en da
czaar zelf schy'nt zijn onmacht, om in deze mis
bruiken verandering te brengen, te bekennen, want
3p een rapport van den .gouverneur-generaal van
Transbaikalië, over den toestand der
staatsgevanpenissen en der ballingen, plaatste hy de
randteekening: Een melancholisch, maar niet nieuw
beeld!" Wanneer men niet besluit met net
gebeele systeem te breken, zullen alle nog zoo goed
bedoelde plannen van enkele personen, ja zelfs
van den czaar, vergeefsch zy'n. Overigens heeft
de wereld nog nooit gehoord, dat Alexander in
krachtig is opgetreden tegen deze schandelijke
gewoonten.
Van de goudmijnen van Kara begaven de reizi
gers zich naar de Oost-Siberische zilvermy'nen in
het district van Nertschink.
Bij alle overige bezwaren en gevaren van eene
reis in deze onherbergzame oorden, die Kennan
als een wilde, troostelooze bergstreek" schildert,
kwam nog het gevaar van besmetting met de
pokken, die toen in het geheele district heerschten.
De reizigers hadden soms de keus om buiten te
blijven en te bevriezen, of de nacht in een boeren
woning, waar de pokken heerschten, door te
brengen. Bij de mijnen van Algaschi voed Kennan
weer een van die ontzettende Siberische gevange
nissen, met vuil, verpeste lucht, ongedierte, enz.
Dit laatste was er zoo talrijk, dat de muren rood
geverfd schenen van de doodgedrukte weegluizen l
In het hospitaal, waar het al niet beter was, lagen
ballingen, verminkt door dynamiet-ontploffmgen,
met zulke bleeke, ellendige, spookachtige gezich
ten, als Kennan ze zelfs nog niet gezien bad. De
mijnen zelf werden op een primitieve ma
nier geëxploiteerd, zonder machines of ventilatie;
en toch, hoewel de gevangenen hierin den ge
heelen dag bij een felle koude moeten werken
en voortdurend gevaar loopen, verminkt of ge
dood te worden door ontploffingen van het dyna
miet, waarmee men uiterst roekeloos omgaat, toch
geven zij aan dit leven de voorkeur boven een
verblijf in de verpeste gevangenissen. Kennan
zegt dan ook: Het ergste in het leven der
Siberische ballingen is niet de dwangarbeid in
de mijnen, maar de toestand der gevangenissen".
Toen de reizigers op hun terugweg weer te
Tschita kwamen, werden zij uitgenoodigd bij een
rijk koopman. Hier maakten zij kennis met den
overste Nowikoff, die vroeger bevelvoerend officier
was geweest in de Kara-mijnen, en wat deze hun
van het leven daar vertelde, overtrof alles wat zjj
tot dusver gehoord of gezien hadden. Wat hjj
vertelde van de geheime cellen, het naakte com
mando" enz. in de gevangenissen van Kara, waar
Kennan geen toegang had gehad, klonk zelfs den
geharden Amerikaan zoo ongelooflijk, dat hij het
slechts onder voorbehoud mededeelt. De nachten
bracht hij weder door in gesprekken met de po
litieke ballingen; als hij na zulk een nachtelijke
bijeenkomst in zijne woning terugkeerde, was het
hem onmogelijk te slapen, en zelfs het onuitspre
kelijk lichamelijk lijden van zijne Oost-Siberische
reis was niets in vergelijking van het nameloos
wee, waarmede het bestaan dezer ongelukkigen
hem vervulde.
Op zijne verdere reis naar Irkoetsk gelukte het
Kennan, eindelijk ook eens een goed ingerichte
en goed onderhouden gevangenis, de zoogenaamde
Alexendrowski-centraalgevangenis, te ontdekken.
Met het verhaal, hoe de schrijver bijna verdron
ken was bij eene poging om de rivier over te
steken, eindigt dit tweede deel.
Men kan niet zeggen, dat het een vriendelijker
indruk achterlaat ot een lichteren horizon opent
dan het eerste. Bij toestanden als hier geschetst
worden, moet zelfs de grootste optimist
vertwyfelen, en niet zonder weemoed kan men de stel
lige hoop van een dier verbannen vrouwen be
wonderen, die, nadat zij alle verschrikkingen der
Kara-mijnen had doorgemaakt, bij het afscheid
tot Kennan zeide : Wij zullen als ballingen ster
ven en onze kinderen en kleinkinderen zullen
waarschijnlijk hetzelfde lot ondergaan, maar het
zal niet vergeefsch geweest zijn !"
DE DOODEN RIJDEN SNEL.
Eene liefdesgeschiedenis
naar
P. K, ROSEGGER.
Ik wensch u goeden morgen en onze oude
daglooner laat om een doodgraver vragen."
Deze boodschap bracht de jongen van den
Alitschhofer bij zijn buurman den Graserer.
Buurman de Graserer had de woorden zeer
goed verstaan, maar toch vroeg hij, en hij vroeg
het nog al barsch : »Wie laat het vragen?"
De oude daglooner Augustin."
»Augustin ? Om een doodgraver ? voor wien
dan ?"
«Voor hemzelf," meldde de knaap. -^Eergiste
ren was hij al niet in orde; gisteren heeft hij
gezegd, dat wij zijne witte koe moesten melken
en hij had er niet eens een, en van nacht is hij
gestorven. Morgenavond moet het graf klaar
zijn."
»Het graf klaar zijn, het graf klaar zijn!'1
stoof de Graserer op. >>Gestorven is gemakkelijk
en kommandeeren is ook gemakkelijk. Mijn
knecht is deze week boven aan het h'outvellen,
die heeft geeu tijd. De meid kan ik wel
sturen."
>-De meid is ook goed," zeide de knaap.
Het gaat treurig toe in eene gemeente, die
niet eens een vasten doodgraver heeft. Vier of
hoogstens zes menschen, meer gaan er in een
jaar niet heen. In het kleine boschplaatsje wil
niemand sterven. Het zou in zulke omstandig
heden ook een zeer ongelukkig ambacht zijn,
doodgraver. Nu, wanneer het geval dan voor
komt, wordt het naar de rij waargenomen. Van
daag is het mijn beurt, morgen is het de uwe,"
zegt het doodeulied, en zoo is het. Vandaag ia
het de beurt van den Stadlbauer, morgen van
den Kohlreuter, om een graver te sturen, en dan
weer van een ander. Deze keer is het de beurt
van den Graserer en de Graserer stuurt de meid
naar het kerkhof.
»De meid is ook goed," had de kleine bengel