De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 20 juli pagina 5

20 juli 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Sö. 682 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. a * ' --aangrenzende zone middag heeft, al naarmate deze 'ten westen of ten oosten ligt. Men duidt de zonen -aan met de 24 letters van het alphabeth. Voor Europa stelt de schryver de volgende zonen voor: a. Groot-Brittannië, Nederland, Bel gië, Frankrijk, Spanje, Portugal, Marokko, Algiers en Tunis; de Parijsche tyd zou dan 4 minuten ?later zijn dan de tegenwoordige, b. Zweden en Noorwegen, Denemarken, Duitschland, Zwitserland, Italië, Oostenrijk-Hongarye en Servië; Berlijn zou 7 minuten voor, Praag 3 minuten voor en Weenen 5 minuten na zyn, met den tegenwoordigen tijd daar ter plaatse vergeleken; c. Po len, Rusland tot Moskou, Roemenië, Bulgarije, Turkije, Griekenland, Klein-Azië, Syriëen Egypte. ?Om deze hervorming door te zetteu zou een in ternationale conferentie noodig zijn. Wij hebben er n voor de graad-meting, dus waarom ook niet n voor den zonen-tijd? De heer von Nordling hoopt, dat tot zoolang ten minste Frankrijk den zonen-tijd invoeren zal; ?het behoeft daartoe zyn middag in plaats van naar dien van Parijs, naar dien van Havre te richten. Met de algemeene invoering van den aonen-tijd zou wel niet alles, maar toch een ge wichtige stap gedaan zyn op den weg naar het betere, meer eenvoudige en meer practische. EET GELEERDEN-PROLETARIAAT IN DUITSCHLAND. Het staat vast, dat in Duitschland het getal ?der naar wetenschappelijke betrekkingen begeerige liefhebbers nog veel grooter is dan in Nederland en dat men er met meer recht over ' het bestaan van een geleerden-proletariaat kan spreken. Dat dit feit algemeen wordt ingezien en dat maatregelen er tegen dringend noodig .zy'n, wordt in een zeer uitvoerig artikel van het Padagogisch Archiv'1 helder aangetoond. Wy ontleenen er eenige beschouwingen aan, die vrij ?duidelijk de publieke opinie, welke op dit punt in Duitschland heerscht, weergeven en die wij dan ook telkens en telkens weer, dan in dezen, dan in genen vorm in de Duitsche onderwijsbladen en dito tijdschriften aantreffen. De schrijver noemt het bestaan van bovenge noemd proletariaat een ernstig ziekteverschijn sel in ons maatschappelijk leven, eene kwaal, die niet acuut meer is. doch in een chronisch lijden is overgegaan en die reeds zoo ver is gevorderd, ?dat de geneeskracht der natuur niet langer bij machte is, hulp te verschaffen, zoodat vreemde tusschenkomst wordt vereischt, om den terugkeer tot gezondheid te bewerken. De hoofdoorzaak -der overvulling van de hoogescholen en dus van den toeloop naar de geleerde beroepen ligt in het te groote aantal gymnasiën, dat in de laatste twintig jaar inderdaad op onrustbarende wijze is gestegen, 't Zou mooi zyn, als die snelle toe neming in verband stond met de werkelijk ge voelde behoefte aan hooger ontwikkeling, maar helaas, bij het bezoeken van de meeste dier scholen is het niet om die ontwikkeling te doen, maar om het bezit van de rechten, die het di ploma verschaft. De jacht naar de voorrechten van het gymnasiale onderwijs drijft de zonen van lagere beambten, onderwijzers, kleine koop- en zelfs van handwerkslieden naar het gymnasium; die allen wenschen hun kinderen tot hoogeren stand in de maatschappij op te voeren en leggen daardoor eene zeer berispelijke minachting voor het eigen beroep aan den dag Eene algemeene beroepsstatistiek van de ouders der studenten bestaat nog niet, maar professor CONBAD uit Halle heeft zich de moeite gegeven, voor een tijdvak van tien jaren die op te maken aan de academie van Halle en daaruit blijkt, dat van de studenten nu slechts 30 procent afkomstig zijn uit kringen van gestudeerde personen, terwijl in 1800 60 procent uit beschaafde familiën stamde, waar de academische opleiding regel was. Toch beantwoordt het Duitsche gymnasium volstrekt niet aan de eischen, die men mag stellen aan eene voor het practische leven voorbereidende school; het heeft er door zijn vasthouden aan de geestelijke behoeften van vroegere tijden schuld *an, dat de Duitschers langzamerhand een volk van geleerden zijn geworden, dat in zijn mis plaatst idealisme niet eens merkt, hoe het bui tenland zich over hen vroolijk maakt en waar Let op deeling van grondgebied aankomt, hun enkel het rijk der droomen overlaat. In het wezen van het gymnasiale onderwijs ligt het, dat de leerling zijne kennis in hoofd zaak uit boeken haalt, dat zijn geestelijk, zoowel als zyn lichamelijk oog, die beide aan letters en regels gewend raken, geen zin meer hebben voor de werkelijkheid van natuur en leven. De stu dent der hoogste klasse van het gymnasium kan nauwkeurig alle mogelijke oude staatsregelingen opgeven; hij kan woordelijk een 30 of 40tal romeinsche wetten opzeggen, doch slechts zeer zelden heeft hy eene duidelijke voorstelling van de wetgeving van zyn vaderland. De leerwijze op het gymnasium leidt bij den mensch van middelmatigen aanleg en met dezulken moet immers in hoofdzaak rekening worden gehouden zeer licht tot een naprater van woorden; het gramma ticale onderwijs treedt zoozeer op den voorgrond, dat de natuurkundige vakken nauwelijks eenig tegenwicht in de schaal leggen en zoo gaat de gymnasiast zweren by wat geschreven staat en bekommert zich niet, om wat de boeken niet vermelden. Inderdaad hangt die school niet samen met het moderne leven, met de kolossale veranderingen, die in onze staatkundige en maatschappelyke denkbeelden hebben plaats gehad en in een soort van verblinding hollen hare kweekelingen in den gewonen tredmolen voort. De meesten hebben geen flauwe voorstelling van de ! inspanning en den arbeid, die vereischt worden, zal een jonge koopman zich eene goede plaats verwerven in binnen- of buitenland. Dat de denkbeelden in dit opzicht wel eenigermate zijn vooruitgegaan, komt behalve door de practijk des levens ook door den invloed der reaalgymnasiën, waar de studie van het Grieksch voor meer na tuur- en staatswetenschap heeft plaats gemaakt. Begint de gymnasiast aan het eind van zijn schooltijd te bemerken, dat hem alles ontbreekt, om in het leven vooruit te komen, dan behoort er eene ongewone energie en krachtsinspanning toe, en die beiden in eene richting waaraan de persoon in quaestie volstrekt niet is gewend, om niet den alledaagschen weg der faculteits-studie op te gaan. De zoogenaamde malaise in handel en industrie staat met het verschijnen van het geleerden-pro letariaat in nauw verband. Als de kleine burger stand flink welvarend was en van 't beroep goed kon leven, zou men veel minder er naar streven, om zich tot hoogeren stand op te heffen. Daarom kan het ons niet verwonderen, dat zooveel win keliers, lagere beambten en dergelijken hun contin gent tot de gymnasia leveren, een contingent, dat arm aan geest en arm aan geld, zich, zooals onze Duitsche zegsman DR. GEROKEN, zelf leeraar aan een gymnasium,zich uitdrukt,door de school en later door de academie durchhungert. Het uitgebreide beurzenstelsel doet in dezen ook veel kwaad. De groote toeloop staat ten slotte het meest in ver band met de aan het gymnasium geschonken rechten. Men neme de proef en plaatse twee scholen naast elkaar, waarvan de eene alleen de alleronnoodigste dingen, stel Chineesch en Hebreeuwsch, onderwees en een diploma uitreikte, waaraan allerlei rechten waren verbonden, ter wijl de andere het interessantste en meest ont wikkelende onderwijs gaf, maar zonder rechten, aan het afloopen der school geschonken: honderd tegen n, dat de eerste in korten tijd de laatste overvleugelt. Het reaalgymnasium en de Duitsche Reaalscholen zijn voor deze waarheid een spre kend bewijs en daarom dringt DB. GERCKEN dan ook aan op Gleichberechtigung. een eisch, die bij onze oostelijke buren steeds luider weerklinkt. 't Is niet voldoende, dat van hooger hand waar schuwingen worden gegeven, om zich niet te veel aan geleerde beroepen, die overrald zijn, te wijden, zooals eenige malen in Duitschland van het ministerie zijn uitgegaan; de nood is te hoog gestegen. De minister van onderwijs hield o. a. in het voorjaar van 1888 eene rede, waarin hij zeide, dat in Pruisen alleen 1400 candidaten voor het leeraarsambt zonder betrekking waren; jaar lijks zijn ongeveer 250 plaatsen te vergeven en als men nu bedenkt, dat elk jaar bijna 500 can didaten het jus docendi aan de academies krij gen, dan bestaat er alle kans, dat het aantal ongeplaatsten snel zal stijgen. Bij de juristen is het al niet beter en het schijnt meer elan tijd, dat de staat ook iu dezen afstappe van zijn laissez-aller systeem. Dus vooreerst minder gymnasia opgericht of gesteund en in kleine plaatsen de locale autoriteiten niet al te veel naar de oogen gezien, aan enkele van de be staande het Grieksch ontnomen en ze tot reaalgymnasia gemaakt, de voorrechten aan het gym nasium als speciale voorbereidingsplaats voor de academie ontnomen en die gelijkelijk aan de gymnasia en reaalscholen toegekend en ten laatste staatshulp geschonken voor de oprichting van handwerksscholen voor allerlei vakken, voor het bouwvak en de weverij, de slotenmakers en hoef smeden, dan scholen voor landbouw, boschcultuur en zuivelbereiding, in 't kort voor al die inrich tingen, die den stand der handwerkslieden en der nijvere burgers sterk maken in den strijd om het bestaan. F. J. v U. IN SIBERIË. Het is nog niet lang geleden, dat de Amerikaan George Kennan het eerste deel van zijn Siberiën" uitgaf, waarin het ellendige leien der politieke ! ballingen uitvoerig geschilderd wordt. Dit eerste deel bevatte het verhaal zijner reizen in Westelijk Siberië, den Altaïen het groote gebied aan deze zyde van het Baikalmeer; het tweede, dat nu onlangs verscheen, handelt over Transbaikaliëen de goudmijnen van Kara, en schetst ons zoo mogelijk nog wanhopiger toestanden en nog gru welijker wreedheid. Met zijn vriend Frost begaf Kennan zich van Selenginsk. naar Kiachta, de groote grensstapelplaats van den theehandel. Hier werd Kennan zwaar ziek, en geruimen tijd was hij bedlegerig in een kwartier, waar het van ongedierte wemelde. Hoewel hij nog zeer zwak was, werd in het mid den van October de reis voortgezet. De eerste plaats, die men aandeed, was Werkhin-Udinsk; hier bezochten zij een verschrikkelijke gevangenis, waar 800 personen waren opgesloten, hoewel er slechts ruimte was voor 140. De volgende plaats was Tschita, de hoofdstad van Transbaikalië, die een treurige vermaardheid heeft gekregen als verbanningsoord van de Decembristen, de onge lukkige edellieden, die in December 1825 eene mislukte poging deden om een einde te maken aan de onbeperkte autocratie van den czaar. Van Tschita ging de reis langs een uiterst moeilijken weg naar de mijnen van Kara, den Inferno der politieke ballingen, en het is nu voor het eerst dat ons hierover nauwkeurige mededeelingen gedaan worden. De Kara-mijnen zijn het particulier eigendom v*n den czaar en bestaan uit een aantal goudwasschery'en, waar, behalve de vrouwen eyi kinderen,^ ongeveer 1800 gevangenen werken. Zij die om politieke redenen verbannen zyn, staan onder toezicht van een afzonderlijk corps gendarmen. Slechts met veel list en behendigheid gelukte het den reizigers ongemerkt in aanraking te komen met verscheidene ballingen. De eigenlijke gevan genis voor staatsmisdadigers bleef wel voor hen gesloten, maar van eene afwezigheid van hun gastheer, een der hoofdbeambten, maakten zij gebruik om kennis te maken met de gevangenen van het zoogenaamde vrije commando, die in afzonderlijke hutten mogen wonen. Onder hen vonden zij vele bekende namen uit de Russische beweging van de laatste tien jaar. o. a. dr. Weimar en Natalie Armfeldt. Wat Kennan van het proces en het onuitsprekelijk lijden der beide hier genoemden vertelt, klinkt ongelooflijk voor iemand die niet weet wat er al in het heilige Rusland mogelijk is. Beide ongelukkigen zijn kort na het bezoek van Kennan door de tering uit hun hopelooze ellende verlost. Wij lezen hier dat reeds in 1873 eenige staats misdadigers naar de Kara-mijnen werden verban nen, maar de eigenlijke deportatie begon eerst in 1879. Tot 1880 was de toestand der gevange nen betrekkelijk dragelijk en mochten zij in vrij commando leven, maar de liberale minister Loris Melikoff bracht daarin op gruwzame wijze veran dering. Verbod van schriftelijk verkeer met hunne familie, opsluiting in verpeste gevangenissen, het aanleggen van kettingen,dat waren de nieuwigheden van het liberale ministerie. De commandeerende officier der Kara-mijnen, overste Komanowitsch, een humaan en rechtvaardig man, nam zijn ont slag, daar hij geen beulswerk wilde doen; zelf moord en waanzin kwamen nu veelvuldig voor onder de gevangenen, en toen de behandeling steeds wrceder werd, namen de ongelukkigen hun toevlucht tot het laatste middel, den honger dood, 13 dagen lang weigerden zij alle voedsel, tot eindelijk het bestuur der gevangenis de bal lingen door middel van hun vrouwen, van wie zij altijd streng gescheiden waren geweest, wist te bewegen in het leven te blijven. Aangrijpend en ontzettend is hetgeen Kennan ons van het lot van sommige dier mannen en vrouwen verhaalt. Men ziet er uit, dat het lang niet altijd overspannen politieke dwepers" en godvergeten nihilisten" zijn. Dames als mevrouw Korba, die als verpleegster bij het Roode Kruis in den Russisch-Turkschen veldtocht met liefde en bewondering werd vervuld voor het toen nog bijna onbekende gemeene volk, den Russischen boer, die, zooals Kennan zegt, den geheelen last van den Russischen staat op zijn vermoeide schouders draagt en zelf, terwijl hij zijn bloed voor zijn vaderland opoffert, bedrogen, beroofden onderdrukt wordt" zulke vrouwen zou men in ieder land als heldinnen vereeren. Mannen als Muischkin, die tien jaren lang onder de vreeselijkste mishandelingen en straften zijn energie en zijn vernuft wist te bewaren, zouden bewonderd en geacht worden. Doch de moeder Rusland ver bant en martelt vele harer beste dochters en zonen op vreeselijke wijze, omdat deze kinderen haar willen bevrijden van het dwangbuis dat zij draagt en haar in een nieuwer en schooner kleed willen kleeden. Men zegge niet, dat de czaar en zijn almachtige 2de Jaargang. Schaakspel. 20 Juli 1890. Zij die plan hebben de grootenjaarl. bondswed strijd 17 Aug. e. k. bij te wonen, worden beleefd verzocht hiervan zoo spoedig mogelijk den sekretaris Jhr. A. E. van Foreest, Prinsengracht 208 alhier in kennis te stellen met opgave der klasse waarin men wenscht te spelen. De wedstrijden hebben in het gebouw voor Kunsten en Weten schappen" in den Haag plaats. De opkomst belooft dit jaar recht talrijk te worden, daarom melde men zich in tijds aan. De bondsleden hebben vrijen toegang tot de verga dering en de wedstrijden (Zondag 17 Aug. 12 uur.) MATCH-PARTIJ. gespeeld 22 Mei 1890 te St. Louis. Spaansche partij. Wit. Zwart. J. W. Showalter. Max Judd. l e2 e4 e7 e5 2 Pgl f3 Pb8 cG 3 Lfl b5 a7 aG 4 Lb5 a4 Pg8 f6 50 0 PfG X e4 G d2 d4 b7 b5 7 La4 b3 d7 do 8 d4 X e5 Pc8 c7! Men houdt dezen zet tegenwoordig voor sterker dan LeG. 9 Pf3 g5 Pc4?c5? Volgens de laatste onderzoekingen bezorgt 9.... Pg5 zwart het betere spel. 10 Pbl c3 c7 cG 11 Tfl el Pc.r>Xb3 12 a2 X W! h7 h6 13 Pc3 e-i!! Deze zet beslist de partij; zooals uit een ellen] lange analiso van Mr. Showalter blijkt; wij moei ten echter de varianten wegens plaatsgebrek ach! terwege laten. i 13 (15 x o4 Zwart heeft niets beters. 14 Ddl X <18f Kc8 X ^ 15 Pg5 X f?t Kd8 e8 16 P17 X h» Lc8 cG 17 Tel dl! g7 go 18 Td8 d6 LeG f5 19 g2 g4 Lf5 h7 20 h2 h4 Lf8 g7 21 h4 - h5 Pe7 c8 Lg7 X bS Ta8 a7 Ta7 d7 Ke8 18 Td7 c7 Tc7 X h7 Zwart geeft de partij op. j Zooeven ontvangen wy mededeeling van de eerste matchpartij, gespeeld Mncinday l-l Juli te Bradford. Wit Blackburne. Zwart Lee. Fransche verde diging, l e4, eö. 2' d4, d5. P.c3, P.to. 4 ed5: ed4: 5 I'.fa, L d6. 6 L.d3, 0?0. 7 0?0, L.g4. S L. g5 cG. 9 Pe2, P.bdT. 10 P.gB, D.c7. 11 I).d2 P.h5! ? 12 I'.hf): L.h5: 13 T.acl, T.ar8. 14 T.e8: T.e8: i 15 h3 P.fG. 16 T.el Tel + . 17 P.el: P.eÖ. 18 j L.e3, P.f4. 19 L.fl, K.fö. 20 P.d3, P.d3: 21 L.d3: l L.gG. 22 L.gG: hgG: remise. i Ook kunnen wij mededeelen, dat de 2e partij j na 44 zetten door Blackburne gewonnen werd. Lee opende Italiaansch en verloor door een prachtig paardenmanoeuvre zijner tegenpartij in het middcnspel een pion. Er worden 5 partijen wekelijks gespeeld, hij die het eerst G partijen wint is overwinnaar. minister Dimitri Tolstoi onbekend zyn gebleven met deze gruwelen en wreedheden. De laatste is langs telegraphischen weg in kennis gesteld van alle byzonderheden en gewichtige feiten, en da czaar zelf schy'nt zijn onmacht, om in deze mis bruiken verandering te brengen, te bekennen, want 3p een rapport van den .gouverneur-generaal van Transbaikalië, over den toestand der staatsgevanpenissen en der ballingen, plaatste hy de randteekening: Een melancholisch, maar niet nieuw beeld!" Wanneer men niet besluit met net gebeele systeem te breken, zullen alle nog zoo goed bedoelde plannen van enkele personen, ja zelfs van den czaar, vergeefsch zy'n. Overigens heeft de wereld nog nooit gehoord, dat Alexander in krachtig is opgetreden tegen deze schandelijke gewoonten. Van de goudmijnen van Kara begaven de reizi gers zich naar de Oost-Siberische zilvermy'nen in het district van Nertschink. Bij alle overige bezwaren en gevaren van eene reis in deze onherbergzame oorden, die Kennan als een wilde, troostelooze bergstreek" schildert, kwam nog het gevaar van besmetting met de pokken, die toen in het geheele district heerschten. De reizigers hadden soms de keus om buiten te blijven en te bevriezen, of de nacht in een boeren woning, waar de pokken heerschten, door te brengen. Bij de mijnen van Algaschi voed Kennan weer een van die ontzettende Siberische gevange nissen, met vuil, verpeste lucht, ongedierte, enz. Dit laatste was er zoo talrijk, dat de muren rood geverfd schenen van de doodgedrukte weegluizen l In het hospitaal, waar het al niet beter was, lagen ballingen, verminkt door dynamiet-ontploffmgen, met zulke bleeke, ellendige, spookachtige gezich ten, als Kennan ze zelfs nog niet gezien bad. De mijnen zelf werden op een primitieve ma nier geëxploiteerd, zonder machines of ventilatie; en toch, hoewel de gevangenen hierin den ge heelen dag bij een felle koude moeten werken en voortdurend gevaar loopen, verminkt of ge dood te worden door ontploffingen van het dyna miet, waarmee men uiterst roekeloos omgaat, toch geven zij aan dit leven de voorkeur boven een verblijf in de verpeste gevangenissen. Kennan zegt dan ook: Het ergste in het leven der Siberische ballingen is niet de dwangarbeid in de mijnen, maar de toestand der gevangenissen". Toen de reizigers op hun terugweg weer te Tschita kwamen, werden zij uitgenoodigd bij een rijk koopman. Hier maakten zij kennis met den overste Nowikoff, die vroeger bevelvoerend officier was geweest in de Kara-mijnen, en wat deze hun van het leven daar vertelde, overtrof alles wat zjj tot dusver gehoord of gezien hadden. Wat hjj vertelde van de geheime cellen, het naakte com mando" enz. in de gevangenissen van Kara, waar Kennan geen toegang had gehad, klonk zelfs den geharden Amerikaan zoo ongelooflijk, dat hij het slechts onder voorbehoud mededeelt. De nachten bracht hij weder door in gesprekken met de po litieke ballingen; als hij na zulk een nachtelijke bijeenkomst in zijne woning terugkeerde, was het hem onmogelijk te slapen, en zelfs het onuitspre kelijk lichamelijk lijden van zijne Oost-Siberische reis was niets in vergelijking van het nameloos wee, waarmede het bestaan dezer ongelukkigen hem vervulde. Op zijne verdere reis naar Irkoetsk gelukte het Kennan, eindelijk ook eens een goed ingerichte en goed onderhouden gevangenis, de zoogenaamde Alexendrowski-centraalgevangenis, te ontdekken. Met het verhaal, hoe de schrijver bijna verdron ken was bij eene poging om de rivier over te steken, eindigt dit tweede deel. Men kan niet zeggen, dat het een vriendelijker indruk achterlaat ot een lichteren horizon opent dan het eerste. Bij toestanden als hier geschetst worden, moet zelfs de grootste optimist vertwyfelen, en niet zonder weemoed kan men de stel lige hoop van een dier verbannen vrouwen be wonderen, die, nadat zij alle verschrikkingen der Kara-mijnen had doorgemaakt, bij het afscheid tot Kennan zeide : Wij zullen als ballingen ster ven en onze kinderen en kleinkinderen zullen waarschijnlijk hetzelfde lot ondergaan, maar het zal niet vergeefsch geweest zijn !" DE DOODEN RIJDEN SNEL. Eene liefdesgeschiedenis naar P. K, ROSEGGER. Ik wensch u goeden morgen en onze oude daglooner laat om een doodgraver vragen." Deze boodschap bracht de jongen van den Alitschhofer bij zijn buurman den Graserer. Buurman de Graserer had de woorden zeer goed verstaan, maar toch vroeg hij, en hij vroeg het nog al barsch : »Wie laat het vragen?" De oude daglooner Augustin." »Augustin ? Om een doodgraver ? voor wien dan ?" «Voor hemzelf," meldde de knaap. -^Eergiste ren was hij al niet in orde; gisteren heeft hij gezegd, dat wij zijne witte koe moesten melken en hij had er niet eens een, en van nacht is hij gestorven. Morgenavond moet het graf klaar zijn." »Het graf klaar zijn, het graf klaar zijn!'1 stoof de Graserer op. >>Gestorven is gemakkelijk en kommandeeren is ook gemakkelijk. Mijn knecht is deze week boven aan het h'outvellen, die heeft geeu tijd. De meid kan ik wel sturen." >-De meid is ook goed," zeide de knaap. Het gaat treurig toe in eene gemeente, die niet eens een vasten doodgraver heeft. Vier of hoogstens zes menschen, meer gaan er in een jaar niet heen. In het kleine boschplaatsje wil niemand sterven. Het zou in zulke omstandig heden ook een zeer ongelukkig ambacht zijn, doodgraver. Nu, wanneer het geval dan voor komt, wordt het naar de rij waargenomen. Van daag is het mijn beurt, morgen is het de uwe," zegt het doodeulied, en zoo is het. Vandaag ia het de beurt van den Stadlbauer, morgen van den Kohlreuter, om een graver te sturen, en dan weer van een ander. Deze keer is het de beurt van den Graserer en de Graserer stuurt de meid naar het kerkhof. »De meid is ook goed," had de kleine bengel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl